1 O Nieuwe Schiedamsche Courant Woensdag 17 Augustus 1927 No. 14939 Een verloving. De reis naar het dichtst bijgelegen spoor wegstation was zeer vervelend. Hoe ge makkelijk het rijtuig ook zijn mocht, hoe vlug de paarden van Ingenheim ook waren, hij had toch met dat al zeven volle uren af te leggen door een streek die slechts voor landhuishoudkundigen wegens haar bijzon dere vruchtbaarheid iets bekoorlijks kon hebben. Gerhard werd eerst weder een Weinig opgewonden toen hij van verre het fluiten eener locomotief hoorde en den damp van een voorbij snorrenden trein zag. Dit was niet de trein die hem moest mede- nemen, die zou eerst over een uur uit de tegenovergestelde richting aankomen, maar intusschen had hij het station bereikt. Hij vond daar nog een rijtuig, de koetsiers groetten elkander en Netz hoorde dat dit het rijtuig was dat door den dominé was gezonden. Mevrouw Ingenheim zou name lijk heden met haar kleindochter terug komen, doch de trein met welken zij ver wacht werd, had haar niet medegebracht, en nu wist de koetsier niet wat hij doen zou. Natuurlijk wachten tot de aankomst van den volgenden trein, zeide Gerhard die op het vernemen van deze tijding een weinig onrustig was geworden. Waren de beide dames op den bepaalden tijd aange komen, dan zou hij haar hier hebben aan getroffen en zich nog een korten tijd in het gezelschap van Catharina mogen verheugen. Nu echter vlogen zij elkander voorbij zon der dat hij Catharina in het gezicht kon krijgen. De treinen verwisselden echter niet hier, zooals hij gedacht had, maar eerst later op een halte waar de zijtak van den spoorweg zich aan den straatweg aansloot. Daar moest Gerhard's trein een kwartier lang wachten. Hij verliet den coupé en trad de wachtkamer binnen. Daar deze lijn een der eerste was die men had aangelegd, was de inrichting vooral der kleinere stations, die later veel geriefelijker geworden zijn, hoogst eenvoudig of liever onvoldoende. Ér stond slechts een groote tafel en langs den wand houten banken, geen buffet; daar naast het expeditie-kantoor en aan de andere zijde het vertrek van den expedi teur. Er waren geen andere reizigers, ver der was er geen mensch te zien, en er heerschte een drukkende stilte in het gan- sche gebouwtje. Op eens vloog de deur van het zij-vertrek open, en met alle teekenen van den hevig- sten angst kwam een jong meisje de wacht kamer binnen. Om Gods wil, gilde zij. De persoon die zij zocht was er niet. Het meisje schrikte toen zij Gerhard gewaar werd, ook hij was ontsteld. Het was Catharina die voor hem stond, haar schoone oogen stonden ver ward, de liefelijke trekken van haar ge laat waren verwrongen door den hevigsten angst. Mijn grootmoeder! riep zij uit, terwijl zij haar handen als smeekte zij om hulp, omhoog geheven hield. Zij is erg ziek ge worden, zij sterft! Hij sprak haar een woord toe van be moediging, en volgde haar snel naar het naaste vertrek. Daar zag hij op het bed van den huisbewoner mevrouw von Ingenheim, blijkbaar ernstig ziek nederliggen. Zij scheen bewusteloos te zijn, doch haar bleeke trek ken werden door hevige trekkingen be wogen, terwijl het leven, naar Gerhard meende op te merken, haar ontvlood. Welk een verschrikkelijke positie voor het arme kind, zoo geheel verlaten met de stervende vrouw alleen! Wat stond Gerhard te doen? Een oogenblik was hij zelf radeloos. Genees kundige hulp was hier in het eerst niet to bekomen. Catharina was op haar knieën Dedergezonken, zij hield de hand der zieke die van het bed machteloos nederhing in de bare en kuste haar. Op de tegenwoordigheid van den vreemdeling scheen zij in 't minst Diet te letten, toch zochten haar door tranen verduisterde oogen de zijne: God had hem haar te hulp gezonden, toen de nood het hoogst, gestegen was. Ik zal een dokter zoeken! zeide hij op eens en hij snelde voort. Nog stond de trein, waarmede hij moest voortreizen, stil; de andere van den zijtak liet juist het sein van vertrek hooren. Is er een dokter onder de reizigers? Vroeg hij met luid klinkende stem. Uit alle coupé's zag men hoofden te voor schijn komen; nieuwsgierige en ook mede- lidende oogen overal, maar geen antwoord. andere trein hield reeds stil, de conduc- eurs maanden tot uitstappen en verwisselen Van rijtuigen; nog eens herhaalde Gerhard fc'in vraag; eenige tegenvragen liet hij on- eantwoord, daar zich geen geneeskundige nnrneldde en de trein kwam in beweging, donder troost of hulp moest hij tot Catha- DE SLAAPMACHINE. „London Opinion". Als men het tienduizendste schaap geteld heeft, valt men gegarandeerd In een aangenamen sluimer. rina terugkeeren. Nu zond hij de vrouw van den expediteur bij haar, die slechts in der haast naar de keuken gesneld was, om op goed geluk af eenig huismiddel toe te bereiden. Catharina keek hem hoopvol en vragend aan. Ik blijf bij u, ik verlaat u niet, zeide hij aangedaan, terwijl hij naderde om de zieke gade te slaan. Zij was nu rustiger, maar men kon haar ademhalen hooren. Heeft men naar de dicht bij gelegen plaats om een dokter gezonden? vroeg hij de vrouw, die radeloos stond en steeds het arme meisje, dat met de plotseling ziek ge worden bejaarde dame reeds den vorigen trein verlaten had, medelijdend aankeek. De naaste stad ligt drie uren van hier binnen de zes, zeven uren kan er geen dok ter hier zijn, luidde het antwoord. Maar het naaste telegraafbureau? vroeg hij. Dat was zeker nog onpractischer. Wie zou hier nog kunnen helpen? Maar Gerhard liet niet af; hij stond er op dat er onmiddel lijk een bode werd afgezonden en hij ging, nadat hij Catharina, die zoo dankbaar tot hem opzag, troostend had toegesproken, naar den beambte die nog in zijn expeditie bui eau was. Deze moest nu raad schaffen; hij wist echter ook niets beter te raden dan naar de stad te zenden, als er dan toch nog een dokter bij gehaald moest worden. Op het land behielp men zich gauw zonder dok ter, zoo lang het gaat, en gaat het niet meer, dan kan ook de dokter niet meer helpen. De dame was niet lang voor de aan komst van den trein in de coupé plotseling hevig ongesteld geworden en haar toestand had zich weldra zoo zeer verergerd dat zij hier, op het punt van aansluiting met de hoofdlijn, had moeten blijven. Nu scheen het met haar af te loopen en het was nog voor het jonge meisje een geluk van God, zoo als de beambte zeide, dat er toevallig een vriend van haar was gekomen om haar met raad en daad bij te staan. Gerhard had intusschen reeds een dringenden brief geschreven zonder adres, die bestemd was voor een dokter in het naastbij gelegen stadje. Hij drukte den bode op het hart dezen brief met den grootsten spoed naar het telegraafbureau te brengen. Nu keerde hij tot Catharina terug, die weer een weinig tot bedaren was gekomen. Zij meende alle hoop te hebben dat hare grootmoeder van dien aanval herstellen zou. Twee jaren ge leden was haar iets dergelijks, ja nog wel erger overkomen en van toen af aan was zij veel gezonder geweest dan ooit te voren. De tegenwoordigheid van een vriend was haar een groote troost. Haar aanstaande had met den grootsten lof van hem gespro ken en zij gevoelde zich onder zijn bescher ming volkomen veilig. De ademhaling der zieke scheen rustiger te zijn, toen hij weder binnentrad. Haar koortsachtige toestand scheen in een zachte sluimering over te gaan, wellicht in den eeuwigen slaap dacht Gerhard, maar hij sprak die woorden niet uit. Hij had slechts deernis met de lijdende vrouw om wille van haar kleindochter. Hij zeide haar dat men naar den dokter had gezonden, maar nu bad hij haar ook toch een weinig voor zich zelve te zorgen en haar sluimerende groot moeder aan haar rust over te laten; hij had reeds de dienstbode van het huis last ge geven de zieke op te passen. Herstel u, juffrouw Catharina, kom in de openlucht, dit gezicht grijpt u te zeer aan, zeide hij tot het meisje, dat zich telkens weder tot de zieke wendde. Neem u zelve toch een weinig in acht. Binnen eenige uren komt de dokter; morgen vergezel ik u met de zieke naar Würtemark. Gij moogt u niet te zeer ongerust maken. Zie maar eens hoe rustig zij sluimert! Hoe innig dankte hem de blik uit haar. schoone blauwe oogen. Sprakeloos reikte zij hem de hand, maar terstond trok zij die, als viel het haar op eens in dat hij voor haar toch een vreemdeling was, blozend terug en volgde zijn raad op nadat zij het dienstmeisje dringend gebeden had, haar bij het geringste teeken van ontwaken harer grootmoeder te roepen. De korte herfstdag spoedde ten einde; het hooge avondrood, zoo als dit in het herfst seizoen bij fraai weer gewoonlijk gezien wordt, zette den Westelijken hemel in gloed. Catharina zette zich treurig op de bank neder en staarde op het vlak eentonig land schap. Wat moesten haar ouders niet van haar lang uitblijven denken! Haar groot moeder, die steeds alles van te voren zoo nauwkeurig had bepaald, had den dag reeds voor haar vertrek met dag en datum aangeduid, wanneer zij met het rijtuig van het station wilde afgehaald worden; zij ver anderde haar besluiten nooit, zelfs niet als zij zich in het nemen daarvan een weinig overijld had. Catharina's ouders moesten dus reeds weten dat er een ongeluk gebeurd was. Tijding over te zenden was onmoge lijk en er moest nog menig uur, een dag wellicht vcrloopen, eer zij weder in haar geliefden huiselijken kring was. Maar als nu eens de ziekte van grootmoeder de gan- sche reis morgen onmogelijk maakte? Door deze plotselinge gedachte verschrikt, wendde zij haar blikken onwillekeurig naar den man die haar eenige troost en1 bescherming was in haar hopelooze positie en haar oog ontmoette het zijne, dat, terwijl zij treurig in de verte had gestaard, op haar gelaat gerust had. Door de raadselachtige uitdruk king van dat oog, die hij ZOo niet terstond meester zijn kon, werd zij verward en ver legen; zij bloosde wederom, zonder zich be wust te zijn waarom, en ook hij was een oogenblik verlegen dat hij zich schaamde en slechts snel eenige woorden sprak om dit te verbergen. Zij gaf nu haar bezorgdheid te kennen, die haar weder van alle hoop beroofde. Bij den eersten aanval had haar grootmoeder acht dagen lang ziek gelegen. Ook daarvoor wist Gerhard troost. Moge lijk dat de dokter de reis voor morgen ver bood; dan zouden zij zich hier moeten in richten zoo goed het ging en een brief met den spoortrein tot het laatste station ver zenden en van daar verder tot Würtemark door een koerier laten brengen om haar ouders van alles te verwittigen; tot de komst van haar vader, die ingevolge de tijding wel te wachten was, zou Gerhard natuur lijk bij haar blijven. Reeds heden hebt gij om onzentwille uw reis uitgesteld. Hoe zal ik u genoeg dankbaar zijn? zeide Catharina, die door zijn woorden haar vertrouwen in hem her wonnen had. Op nieuw ontmoetten haar oogen de zijnen. Zij sprak hem zeer kalm toe. Reeds kon zij hem verhalen hoe alles gekomen was. Ook van haar verloofde sprak zij op onge dwongen en welwillenden toon. Gerhard scherpte zijn ooren en zijn blik, om aan den klank harer stem, aan de uitdrukking van haar gelaat uit te vorschen of er toch bij haar niet een dieper, meer jonkvrouwe lijk gevoel voor den man dien men voor haar bestemd had, was ontwaakt, maar hij meende die vraag ontkennend te mogen be antwoorden. Beiden zaten wel een uur bij een; Catharina was tweemaal in do kamer geweest der zieke en had door den gerust stellenden wenk der dienstbode die bij het bed zat vernomen dat de zieke nog sliep; de beambte had het vertrek van den bode reeds lang gemeld en zijn vrouw had reeds met haar gasten beraadslaagd en maat regelen genomen om hen den nacht te doen doorbrengen. Gerhard was hunne hulpvaar digheid nog door het uitzicht op een ruime belooning tegemoet gekomen. In Catharine's kinderlijk gemoed keerde de vrede terug. In een wanhopende stemming had zij ver keerd. Nu hoopte zij wederom het beste, morgen kwam voorzeker haar vader, dan zou alles wel ten beste keeren. De kamer was nu door de bewoners van het huis geheel en al voor het gebruik der zieke ingeruimd; daar zou haar kleindoch ter bij haar blijven met het dienstmeisje als ziekenoppaster; voor den beambte en zijn vrouw was elders gezorgd en Gerhard zou zich in de wachtkamer behelpen. Zoo verliet Catharina hem, juist toen de nacht trein naderde die hier niet stil hield. Zij vroeg nog wanneer de dokter zou kunnen komen en begaf zich toen naar haar kamer, waar zij de zieke in een kalme stemming vond, haar avondgebed deed en zich ge kleed te bed wierp, ten einde ieder oogen blik bij de hand te kunnen zijn. Nauwelijks had zij zich ter ruste gelegd of zij werd opgeschrikt. Zij hoorde haar grootmoeder in den slaap spreken. Catharina stond on middellijk op; het dienstmeisje fluisterde haar in 't oor dat de zieke reeds meermalen een paar woorden had gesproken, maar toen weder kalm was geworden. Ulrich! hoorde Catharina nu zeer duide lijk haar grootmoeder uitroepen. Wie kon het zijn dien zij riep? haar kleindochter kende niemand die zoo heette. Het is een ongeluk, Ulrich! hoorde zij nu op dreigenden toon de zfeke uitroepen, wier sluimering onrustig begon te worden. Het geluid was tot in de kamer daarnaast doorgedrongen. Gerhard, die nog in allerlei gedachten verzonken bij zijn enkele kaars zat, werd oplettend en deed zachtjes de deur open. Zijn verschijning was Catharina wel kom, want zij werd door een huivering overvallen, daar haar grootmoeder de oogen had opgeslagen en haar had aangestaard zonder op haar welmeenende vraag hoe het met haar ging eenig antwoord te geven. Ook Gerhardj, clie nu binnentrad terwijl juist het licht der lamp op zijn gelaat viel, staarde zij aan. Kom hier Johannes, zeide zij op eenigs- zins zachten toon, vrees voor mij niet zoo als alle menschen doen. Gij hebt van mij niets te duchten, liever stierf ik zelf dan dat ik u eenig leed zou berokkenen. Bij het hooren van den naam Johannes was haar kleindochter smartelijk aange daan. Johannes was de naam van haar vader. Meende de zieke soms in haar ijlen dat Catharina's vader gekomen was! Ger hard naderde zachtjes en trad daardoor weder in het half donker dat het bed der lijderes omringde. Hij trachtte Catharina, die in den uitersten angst verkeerde, door blikken en wenken te bemoedigen. Het dienstmeisje gaf hij een teeken dat zij zich verwijderen moest; een getuige van woor den, die in de hitte der koorts geuit wer den, was niet alleen overbodig, maar zelfs niet te dulden. Na een poos te hebben stilgezwegen vroeg de zieke op snijdenden toon: Gelooft gij dat hij dood is? Met een krachtige beweging richtte zij zich overeind. Haar kleindochter neigde zich tot haar; zij zeide haar toch bedaard te blijven en tot zichzelf te komen; schreiend liefkoosde zij haar, doch de oude vrouw was als 't ware den boozen geesten die haar bezochten, ten prooi geworden. Ga heen, weg, weg van hier, Ulrich, zeide zij op hardvochtigen toon. U wil ik niet bij mij zien. Gelooft gij dat hij dood is en geeft ge mij de schuld? Onderzoek of hij in de kist ligt. Hij heeft zich dood gehouden; er was een luchtgat in de kist, en hij is de wijde wereld ingegaan om uw geluk niet hinderlijk te zijn, kinderen! liet zij er op volgen. Treedt nader, beiden, komt dicht bij mij! Grootmoeder, ik ben het immers! Uw Catharina is bij u! riep Catharina trooste loos uit en Gerhard meende, dat hij door te spreken de zieken uit haar wilde fanta sieën, die hem zelf deden huiveren, moest opschrikken. Ook hij naderde haar bed. Toen greep zij plotseling in de overijling van den waanzin zijn hand, zij greep oolj de hand van Catharina en legde beide mei een kreet, waaraan zij geen weerstand kon den bieden in elkander. Mijn zegen, mijn liefde, riep zij uit) mijn vloek over hem die u zou willen schei den. En met dit laatste woord op de lippen zonk zij achterover. De doodstrijd, die voor, Gerhard geen oogenblik twijfelachtig was, begon en terwijl Catharina in haar angst nog op middelen dacht om haar te helpen, was reeds alle hoop voorbij. Toen zij zich1 aan deze overtuiging, waarop Gerhard haar, trachtte voor te bereiden, niet langer ont trekken kon, verloor zij alle geestkracht. Zij was slechts een zwak en hulpeloos kind, dat verloren is wanneer niemand er zich' over ontfermt; zij wankelde en zou gevallen zijn, zoo Gerhard haar niet ondersteund had. Hulpeloos zag zij naar hem op en hij verzekerde haar plechtig: Ik ben uw vriend, ik blijf u trouw: voor mijn gansche leven! Al wat er nu geschieden kon werd door hen geregeld. Ook de dokter kwam. Hij kwam echter te laat, en hij verklaarde Gerhard dat hij, zelfs al was hij vóór het laatste uur bij de zieke geweest, geen hulp meer had kunnen brengen. Dit was Catha rina in haar diepe droefenis ten minste een troost dat men niets verzuimd had. Gerhard wist nu voor haar geen betere raad dan dat hij haar zonder verder oponthoud naar) Würtemark terug geleidde, want eerst 'haar, vader te verwittigen en diens aankomst hier, af te wachten, waarvoor ten minste nog vierentwintig uren verloopen moesten, dat zou voor Catharina iets verschrikkelijks ge weest zijn. Zulk een ongelukkige gebeurte nis zou voor het oordeel der wereld die reis van het arme meisje met den haai", vreemden man moeten rechtvaardigen. Het lijk dat in elk geval naar huis moest ver voerd worden terstond mede te nemen, was onmogelijk. Daaromtrent wilde Gerhard niet eens Catharina raadplegen; het zou haar gevoel te zeer geschokt hebben; nog dien nacht, na den dokter geraadpleegd te hebben maakte Gerhard de noodige schik king met den beambte, wien het juist wel niet aanstond het lijk in huis te houden, doch wien een ruime belooning dat onaan gename vergoedde. Met den eersten trein wilde Gerhard met het jonge meisje vertrek ken; tot zijn terugkomst of tot de komst van haar vader zou de beambte alles bezor gen om het lijk te doen vervoeren. De dokter, wien ook een ruim honorarium voor zijn moeite was ten deel gevallen, beloofde in de stad de noodige bestellingen te zullen doen. Eerst toen dit alles was afgesproken, deelde Gerhard Catharina mede wat hij gg- daan had, en hij wist haar, zij het dan ook' .niet zonder moeite, te overreden dat het voor haar het best was hem te volgen. Het was nog een smartelijk oogenblik toen zij zich van het sterfelijk hulsel harer groot moeder, die haar steeds zoo dierbaar ge weest was, moest losscheuren, maar zij hadi zich aan den raad van haar vriend over gegeven en liet zich vol vertrouwen door, hem naar de coupé der eerste klasse ge leiden, die hij afzonderlijk besproken had' om het meisje voor de nieuwsgierige blikkert van vreemden te beschermen. (Wordt vervolgd)'. 'T KLOPTE NIET Beiden waren op hun huwelijksreis ook den Vesuvius opgegaan. Hij vond het wonder interessant. Mannie, vroeg zij, waar wordt hier nu; gedanst? Gedanst? vroeg hij verwonderd, ge danst? Hoe kom je er toe? Wel, antwoordde zij, ik heb toch zoo dikwijls gelezen, dat er altijd op een vulcaatf gedanst werd. „Punch". „Het is wel niet zoo makkelijk als een auto, maar het is toch in ieder geval .dienstig, als je eens een slippertje wilt maken", y - -- T

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 9