Een heldhaftig meisje
De Mzwarte pastoor"
Brave Kee.
WOENSDAG 7 SEPTEMBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
nog erger
A
"A;
''*W
(Slot)
Zoo gezegd, zoo gedaan. Daar zij haar ge-
heele leven bij en in den molen had door
gebracht, was het voor haar het werk van
een oogenblik om alles in beweging te bren
gen. Alsof de Voorzienigheid haar blijkbaar
wilde bijstaan, woei er een flinke bries, de
zeilen stonden spoedig vol. De groote as be
gon te draaien, de raderen kwamen allengs
in beweging, het hoofdrad wentelde zich
eindelijk om zijn as; alles kraakte en knapte
de geheele molen was in volle werking.
Of het nog vroeg genoeg was? Het kloeke
meisje had inderdaad geen beter oogenblik
kunnen kiezen, want juist was Karei er in
geslaagd door de opening in den muur te
dringen, zoodat hij zich op de as midden in
het groote rad bevond. Zij en schrik was ech
ter onbeschrijfelijk, toen hij tegen zijn wil
natuurlijk genoodzaakt werd deel te nemen
aan de omwentelingen van zijn schuilhoek.
Al zijn pogingen om het groote, zware
werk tot stilstand te brengen, of om zich
uit zijn netelige posiitie te redden, waren ge
heel vruchteloos. Zijn geschreeuw was ver
schrikkelijk, zijn kreten waren akelig om
aan te hooren. Johanna snelde naar de
plaats waar hij was en zag hoe hij als het
ware in zijn eigen val was geloopen. Natuur
lijk redde zij hem niet. Zij wist zeer goed
dat hij meer verschrikt dan gekwetst zou
wezen, indien hij slechts rustig op zijn plaats
bleef. Indien hij niet trachtte te ontsnappen
was er geen gevaar om er uit te vallen, zelfs
al was hij geheel bewusteloos, tntusschen
ging het rad regelmatig en onophoudelijk
rond, en de schurk was genoodzaakt even
regelmatig en onophoudelijk mee te draaien.
Tevergeefs beloofde Karei het meisje, haar
geen leed te zullen doen tevergeefs smeek
te hij haar medelijden te hebben met zijn
ellendigen, hulpeloozen toestand tever
geefs riep hij alle hemelsche machten aan
tevergeefs bezwoer hij alle machten der
duisternis hem te helpen; alles was echter
.vruchteloos.
Karei hield niet op met schreeuwen, maar
Johanna kon zich daaraan niet storen en
'deed haar best het niet te hooren. Zonder
dus gehoord of geholpen te worden werd
hij door het onvermoeide rad medegeslingerd
tot hij, ten laatste van alle gevoel beroofd,
niets meer zag of hoorde. Geheel bewuste
loos lag hij nu tegen de as en het rad. Maar
zonder gevaar bleef zijn lichaam mede rond
wentelen. Johanna durfde zulk een boos
wicht niet op den schijn vertrouwen, en
daar zij vreesde dat het misschien een list
van hem was, liet zij den molen in volle
werking.
Indien de molen blijft stilstaan, zoo
'dacht zij, en Karei weer tot bewustzijn komt,
zal zijn woede geen grenzen kennen en het
leven van het arme kind zal ongetwijfeld
opgeofferd worden, wanneer de schelm er in
slaagt door de opening terug te kruipen.
Zoo iets is wel niet waarschijnlijk, maar het
is toch mogelijk. Neen, ik zal den molen
niet laten stilstaan. Bovendien zal door het
vreemde verschijnsel, dat de molen op Zon
dagmorgen in beweging is, de een of ander
uit de buurt misschien komen zien, wat de
reden daarvan is. De hemel beware ons,
maar ik wenschte wel, dat er iemand kwam
om mij bij te staan. Ach, hoe ongelukkig
ben ik dat ik zoozeer wordt beproefd. Doch
ik verdien het wel omdat ik dien slechten
Hein zoozeer aangemoedigd heb, en toch is
er een tijd geweest dat ik dacht dat er nog
wel iets in hem was, maar nu is dat alles
voor altijd voorbij. O Goddank, eindelijk
komen ze terug!
Een luid geklop werd er op de deur ge
hoord en de verschrikte Johanna sprong
wel twee voet hoog. Met hasatige, maar wan
kelende schreden snelde zij naar de voor-
I deur en herkende de welbekende stem van
haar meester, die zeer luid riep: Maar wat
kan dat toch beteekenen, de deur goed
gesloten en de molen in volle werking?
Johanna? Johanna! open de deur en vertel
ons wat dat alles beduidt! Open de deur
toch meisje.
Ach, geduld meester! antwoordde zij:
ik ben half dood van schrik, en gegvoel mij
.veel zwakker dan eenige oogegnblikken ge
leden. Als gij alles weet, zult gij mij zeker
vergeven!
Jou vergeven, meisje? ik zie niet in
'dat er iets te vergeven is, behalve dat gij
ons zoo lang hebt laten wachten.
Is het wel te verwonderen, dat Johanna
nu eindelijk de hulp gekomen was, zenuw
achtiger en minder bedaard was dan ge
durende al den tijd dat zij aan levensgevaar
was blootgesteld geweest? En toch was alle
gevaar nu voorbij, want behalve de stem
men van haar meester en meesteres, hoorde
zij die van vele huurlieden. Haar hoop was
verwezenlijkt.
Het vreemde verschijnsel, dat de molen
op Zondag in vollen gang was, had hun
aandacht getrokken, en allen hadden zich
uit de kerk naar huis gehaast, om de oor
zaak te vernemen. Het eerste wat hun on
rust opwekte, was de kleine jongen, die
als het ware door een wonder was ontsnapt
aan het treurig lot, hetwelk de ellendelingen
.voor hem bestemd hadden. De molenaar
droeg den kleinen knaap op zijn armen,
en klopte luide op de deur van zijn woning.
Johanna, die al dien tijd door een gevoel
van plicht en een buitengewonen moed on
dersteund was, scheen plotseling haar geest
kracht te verliezen. Zij was inderdaad zoo
overstuur dat zij geen tegenwoordigheid van
geest genoeg had om de deur te openen.
De molenaar begon haar moed in te spre
ken en die woorden schenen haar het be
wustzijn terug te geven. Zij trok de gren
dels terug en binnen een oogenblik stonden
allen in den gang op 'elkander gedrongen.
Johanna vertelde alles in weinige woorden
en de geestkracht die haar in het gevaar
had staande gehouden, scheen haar nu eens
klaps te verlaten. Bewusteloos viel zij in
de armen van den naastbijstaande neder,
en met veel moeite kwam zij na verloop van
geruimen tijd weder tot zichzelve.
Haar heldhaftig gedrag was langen tijd
het onderwerp van alle gesprekken, en vele
van die tegenwoordig waren, spraken luide
hun lof over den moed dien zij in tijd van
gevaar betoond had. Dadelijk werd de molen
in rust gegbracht en het gevoellooze lichaam
van den booswicht uit het groote rad ge
haald. Hij had niet het minste bewustzijn
van hetgeen er met hem gebeurde, en toen
hij eindelijk weder bijgekomen was, was hij
zoo zwak en terneergeslagen, dat hij geen
enkel woord kon zeggen om de misdaad te
verklaren, die hij had willen uitvoeren.
Hein, die inmiddels ook uit zijn gevangenis
te voorschijn gehaald was, verzon integen
deel allerlei voorwendsels; doch het baatte
hem niets. Beide misdadigers werden ge
bonden, aan de overheid overgeleverd en
onder een sterk geleide naar de gevangenis
gevoerd. In de dagen waarin deze gebeurte
nis plaats had, werd de wet met gestreng
heid en kracht toegepast, en zelfs zij, die
slechts moord of roof beproefd hadden,
werden tot een schandelijken dood veroor
deeld. Over Karei werd het doodvonnis uit
gesproken. Bij Hein werd nog een gedeelte
van het geld van den molenaar gevonden,
en hoewel de goedhartige Johanna nog
pogingen in het werk stelde om zijn schuld
te verminderen en hem daardoor nog van
de doodstraf te redden, werd ook hij ver
oordeeld, de straf van zijn medeplichtige te
ondergaan.
Johanna werd uren ver in den omtrek om
haar voorbeeldeloos gedrag bewonderd, en
jaren lang als een soort van een heldin
beschouwd. De molenaar die haar trouw op
den rechten prijs wist .te stellen gaf haar
een aanzienlijk geschenk, en zijn oudsten
zoon Bertrand die reeds vroeger genegen
heid voor haar had gevoeld, trok weldra
de stoute schoenen aan en maakte haar
met zijn gevoelens bekend. Het dappere
meisje kon niet nalaten naar zijn woorden
te luisteren maar verzocht hem zijn ouders
te raadplegen en indien zij eenige tegen
werping mochten maken, niet meer aan
haar te denken. De jongeling deed wat zij
verlangde, en de molenaar, hoewel hij in
stilte altijd gehoopt had, dat zijn zoon
iemand uit hooger stand zou huwen, was
verstandig genoeg zich niet tegen de keuze
van zijn zoon te verzetten. Het huwelijk
werd met veel feestelijkheid gevierd en de
twee jonggetrouwden gevoelden zich recht
gelukkig. De gebeurtenissen van dien vreese-
lijken morgen hadden Johanna zoo diep ge
troffen dat tot in haar hoogen ouderdom
niet dan met huivering kon spreken over
haar gegvaar en de redding, en niettegen
staande het slechte karakter van den man,
kon zij niet nalaten een traan te storten
over het schandelijk einde van Hein Licht-
woud.
DAT ZIET MEN ZOO WEL
Dilettante: Ik zou gaarne dit schilderijtje
op de tentoonstelling geplaatst zien, maar
ik verzoek u er bij te zetten, door een dilet
tante.
Secretaris: Overbodig, dat ziet men van
zelf.
EEN UITZONDERINGSGEVAL
Winkelchef tot winkeljuffrouw: Hoe komt
u er bij om met die dame van meening te
verschillen. U weet toch, dat de klanten altijd
gelijk hebben?
Winkeljuffrouw: Maar ze zei, dat we af
zetters waren.
EEN BINDMIDDEL
Sergeant van de week: Klachten over het
eten?
Kamercommandant: Jawel sergeant, een
eind touw in de snert.
Sergeant van de week: Dat is om te bin
den, suffert!
WEINIG WOORDEN
Een belangwekkend monument op ge
schiedkundig gebied is de eenvoudige gra
nieten zuil, die op den weg naar Wilns
staat, in het Westen van Rusland.
Twee opschriften in 't Russisch staan er
op gegrift. Op de eene zijde aan den West
kant staat: „Napoleon Bonaparte ging in
1812 langs dezen weg met 410.000 man." Op
de andere zijde die op het Oosten uitziet,
staan de volgende woorden te lezen: „Napo
leon Bonaparte ging langs dezen weg in
1812 met 9000 man." De geschiedenis van den
meest noodlottigen veldslag is in deze zin
nen verhaald.
ACHTER
Meid (haar oude mevrouw een verhaal
voorlezende): Het was het spookuur, de oude
klok in den toren van het slot sloeg tien
minuten over twaalf.
Mevrouw: Maar Betje, een klok slaat nooit
tien over twaalf-
Meid: Neem me niet kwalijk mevrouw, de
klok ging wat achter.
Cura negro, Zwarte Pastoor, zoo noemen
de inwoners van Copiapó, een stad in het
Noorden van Chili, dien pater Franciscaan
Fray Christogono Sierrayeg. Deze priester is
35 jaar oud; hij komt uit Columbia. Zijn
bijnaam „Zwarte Pastoor" heeft hij te dan
ken aan zijn donkere gelaatskleur. De men-
schen vereeren hem als een profeet, die van
tijd tot tijd buitengewone dingen voorspelt.
Zoo voorspelde hij onlangs de groote aard
beving die zoo'n enorme verwoesting heeft
aangericht en aan honderden menschen bet
leven kostte. Onder welke omstandigheden
deze voorspelling gedaan werd, bericht ons
pater Aloysius Kronisch, S.V.D., leeraar aan
't college te Osorno in Chili.
De brave, ijverige pastoor wilde Zondag,
den 5en November 1922, een processie ter
eere van Maria organiseeren. Met de groot
ste moeite had hij ervoor verlof kunnen
krijgen van den burgemeester.
De processie trok vanuit het bedevaarts
kerkje te San Fernando, dat onder de
parochie van den „Zwarten Pastoor" be
hoort en ongeveer een half uur van Copiapo
ligt Luid biddend en zingend volgden zij
den weg naar de stad door de hoofdstraat:
Calle Atacama.
Toen de processie in de nabijheid van
den stadsschouwburg kwam, trof zij daar
een troep radicale vijanden, die bijeenge
komen waren om deze Roomsche devotie
en Roomsche manifestatie te verstoren.
De „Zwarte Pastoor begreep hun be
doeling en ging in eigen persoon naar den
daar aanwezigen burgemeester en verzocht
hem vriendelijk, de processie verder te laten
trekken. Een onverbiddelijk „neen" was het
antwoord. Toen drongen de radicale heeren
met bruut geweld op de processie aan en
joegen deze naar alle kanten uiteen. Zij
hoonden en bespotten de geloovigen en
scholden de laagste laster en verwensehin-
gen tegen de Heilige Maagd.
Zulk een laagheid prikkelde en verbitterde
ten zeerste allen die aan de processie deel
namen. Op dat oogenblik waren de gevolgen
niet te overzien. Doch door zijn energiek
beleid gelukte het den „Zwarten Pastoor"
de rust te herstellen, en de processie trok
langs een omweg verder naar de Francis
caner kerk. Hier ging zij uiteen.
Den volgenden dag kwam de „Cura negro"
onder de H. Mis in zijn kerkje te Punta
Negro op den preekstoel en protesteerde
luide tegen het onrecht en het ergernis
gevende voorval van den vorigen dag. Wat
moet God wel beleedigd worden door zulke
grove oneerbiedigheden! Hij kon verzekeren,
ging hij voort, dat de straf en wraak des
hemels niet lang zou uitblijven. De boos
heid der menschen zou haar verdiende straf
ontvangen. De provincie zou door een ge
weldigen aardbeving geteisterd worden, zoo
als er nog nooit een geweest was. De huizen
zouden ineenstorten en honderden men
schen omkomen; ontelbaren zouden jamme
ren en weeklagen.
Gij hebt de allerzaligste Maagd Maria,
onze Meesteres gehoond en zult daarvoor
gestraft worden met een ongeluk, zóó ver
schrikkelijk in zijn gevolgen, als deze stad
nog nooit beleefd heeft. Uw wrok, uw hemel
tergende laster tegen de Heilige Maagd en
de allerheiligste Drievuldigheid hebben een
dam opgeworpen tegen den stroom der
goddelijke genade. De almachtige God zal
u met een geweldige aardbeving straffen. En
hoort, opdat gij allen het moogt weten: in
uw ellende zult gij klagen en weenen!
Hij voegde er nog aan toe, dat een inwen
dige stem hem zei, dat het strafgerecht
nabij was.
De toehoorders in 't kleine kerkje werden
door deze woorden van den pastoor tot in
het diepst hunner ziel getroffen. Geen enkel
twijfelde ook één oogenblik aan de waar
heid dezer voorspelling. Allen waren er van
overtuigd, dat de woorden van den „Zwarten
Pastoor" in vervulling zouden gaan.
Nog denzelfden dag of daarna nam men
in Copiapo een aardbeving waar van ge
wone sterkte, zooals men daar dikwijls be
leefd.
Twee jonge mannen, die van de voorspel
ling van den pastoor hadden gehoord, vat
ten aanstonds het plan op, de zaak aan de
pers te melden. De „Atacamcno het orgaan
der vrijmetselarij, dat reeds zijn spot had
uitgekreten over de Maria-processie, nog
voor zij was gehouden, publiceerde den 8sten
November 1922 het volgende spot-artikel:
„Een Nuno in Copiapo'
„In Copiapo hebben wij c'e groote eer,
geen geringeren te herbergen dan een waar-
digen concurrent van den reeds beroemden
Nuno van Valparaiso. 1) Niemand zal ver
moeden, dat onder het gewijde kleed van
den „Zwarten Pastoor" een echte, ware weer-
profeet schuilt.
De wonderbare, ongeloofelijke, maar juiste
toedracht der zaak is, dat voor eenige da
gen onze goede pater in zijn kerkje vanaf
den kansel voorspeld heeft: Copiapo is tot
straf voor zijn vele zonden ten ondergang
gedoemd. Maar Capiapo is er toch beter
aan toe dan Sodoma, want het heeft meer
dan één rechtvaardige onder zijn bewoners,
namelijk de vier „Chinos promeseros" 2), die
tijdens de voorjaarsprocessie 3) zoon schit
terenden dans uitvoerden voor het beeld der
Moeder Gods; aan hen is het cian ook te
danken, dat de ondergang tot een aardbeving
beperkt bleef en verder geen gevolgen had
dan het aanjagen der ketters en vrijmetse
laars. En zoo heeft de „Zwarte Pastoor
half en half gelijk."
Het anti-godsdienstige blad, dat den spot
wilde drijven met de voorspelling, meende,
dat deze reeds in vervulling was gegaan
door dien kleinen schok. Dientengevolge
moest het onvrijwillig getuige worden van
de echtheid der voorspelling. Hoe deze, twee
dagen later in vervulling is gegaan, kunnen
we in de dagbladen lezen en bericht ons het
volgende artikel van „Het Huisgezin":
„In den nacht van 10 op 11 November
brak het onheil los.
Het geteisterde gebied is hoofdzakelijk
Atacama met zijn hoofdstad Copiapó, en
verder een gedeelte van de aangrenzende
provincie Coquimbo. Copiapó werd op 1/3 na
geheel verwoest. Coquimbo, de havenstad
der aangrenzende provincie, werd zwaar
geteisterd. Volgens nog niet officieele berich
ten zijn er minstens 1000 docden en evenveel
gewonden."
En hoe gedroeg zich de „Zwarte Pastoor"
tijdens deze vreeselijke ramp?
Aan het groote dagblad van Santiago „El
Mercurio" van 26 November ontleenen wij
het volgende van zijn bijzonderen corres
pondent:
„Wij stelden ons voor als journalist van
de Santiago en uitten den wensch, eenige
opheldering te vernemen over de voorspel
ling, voor enkele dagen op den kansel ge
daan.
Mijne heeren, antwoordde de pater
vriendelijk aan zijn uitspraak herkennen
wij den Columbiaan mijn gevoelens zijn
tegen uwe wenschen; ik heb de voorspellin
gen alleen aan mijn toehoorders gedaan en
verlang geen opname in de pers, opdat deze
voorzegging geen aanleiding worde voor de
ongeloovigen tot nieuwen spot en ergernis.
We zagen dus al onze hoop verijdeld, doch
vonden een list om den priester tot spreken
te brengen. We verklaarden hem, dat het
niet slechts onze wensch was om ophelde
ring te krijgen; ook de president der repu
bliek had denzelfden wensch geuit.
Ja, als mijnheer de president dit ver
langt, antwoordde de pater, dan zal ik mij
schikken en u opheldering geven. 's Zon
dags voor de vreeselijke catastroph had ik
een processie ter eere van de Moeder Gods
georganiseerd(De molestatie tijdens de
processie hebben wij reeds beschreven). --
Na deze predikatie ben ik naar de Puguios
gereden, ongeveer 60 K.M. van Copiapo. Den
morgen van denzelfden dag, waarop God
zijn geweldige straf ons verzond, vernam ik
weer dezelfde inwendige stem, die mij dui
delijk zei, dat het uur der wrake nabij was.
Daar ik het verlangen had in het uur der
beproeving bij mijn kudde te wezen, ben ik
hier aangekomen.
Het groote geluk, dat ons hier trof, hebt
gij grootendeels gezien; de genade Gods
heeft ons kerkje gespaard, slechts een klein
beeldje is gevallen. De ramp is gekomen;
hopen wij, dat met de genade Gods 't volk
niet meer den spot drijft met de Moeder
Gods.
We namen afscheid van den eenvoudigen
pater. De meesten der getroffenen denken
ernstig na over het gebeurde, doch daar
zijn er ook nog steeds, die voortgaan met
schimpen op Maria.
Dit is het bericht over de aardbeving, voor
speld door den „Zwarten Pastoor" van
Copiapó.
1) Nuno, een officier van de havenstad
Valparaiso, heeft zich naam verworven door
voorspellingen van 't weer en van aar
bevingen.
2) Mijnwerkers, die om een of andere in
tentie aan de Moeder Gods beloven, ondei
de processie aan den al-ouden, religieuze
dans deel te nemen, waarbij zij dan verse ij-
nen in bijzondere, ouderwetsche kleedij.
3) In Zuid-Amerika valt het voorjaar n
den herfsttijd van ons Noordelijk halfrom
Het meisje, dat ik lief heb, gaat a.s.
Woensdag trouwen.
M'n deelneming, kerel!
Ja, maar ze gaat met mij trouwen!
M'n hartelijke deelneming dan, hoor.
PATAAL
Een boer kwam zijn tiende kind bij den
burgerlijken stand aangeven. Toon hij ech
ter op het bureau arriveerde had hij den
naam, dien zijn vrouw hem voor de kleine
meegegeven had, vergeten.
De ambtenaar stelde hem verscheidene
namen voor, doch de boer sloeg zo alle af.
Tenslotte werd de ambtenaar boos en zei-
En nu verder geen praatjes meer.
zaF-het kind Willem noemen!
Nadat de kleine dus officieel was inge
schreven, zei de boer bedeesd:
Ik krijg straks de grootste moeilij te
lleden met de vrouw thuis. Ten eerste heb
ben we al een Willem en ten tweede is dit
een meisje.
ZIJ KON HET
Voorbijganger: Waarom huil je zoo, jon-
gen?
Jongen: Moeder heeft mij zoo pas ge
slagen.
Voorbijganger: Dat zal zoo erg niet ge
weest zijn!
Jongen: Vraag maar eens aan vader, die
weet wel hoe moeder er op los kan ranselen.
BOOSAARDIG
A.: Zie je die dame daar?
B.: Jawel.
A.: Dat is de vrouw van onzen bureau chef
B.: Voortreffelijk! Die kereld verdient
niet beter.
Ze had pas d'r slaapje uit en scharrelde
nog wat in 't keukentje dat zoo reintjes en
propertjes daar blonk in de weelde van den
zomermiddag, als een kind op z'n Zondags,-
Zelf was ze ook nog een kind, al was ze
dan zestig: nooit getrouwd geweest; zoetjes
door 't leven gevaren als een bootje op een
stil meer. Zorgen, dat was een vreemd woord
voor haar, elke week kreeg ze d'r geld, van
een lijfrente nagelaten door d'r mevrouw
van ouds. Ze wist niet wat het beteekende:
strijd om het bestaanvechten voor je
brood. Maar d'r ernstige oogen, hadden toch
d'r leven lang gezocht. En d'r kinderziel,
even gaaf nog, had de pijnen en de worste
ling meegemaakt van dwalen èn zoeken al
tijd maar door. En dat rustelooze vragen
en tasten was de groote schaduw geweest
in d r leven. Nu stond ze met een verfrom
meld blaadje in d'r handen, onder de deur
geschoven door vreemde handen. En daar
liep ze nou in d'r eentje over te piekeren.
Anders ging ze gezellig 't krantje zitten lezen
als de thee klaar was. En nou dwaalde ze
maar door 't huis. Ze keek naar buiten, naar
de klimop aan de lage schutting en de fuch
sia's op 't houten schrapje. Als d'r mevrouw
>een fuchsia zag, zei ze altijd: wat mooi hè
KeeOnze Lieve Heer is de grootste kun
stenaar! Zulke kleine dingen had ze nou
altijd bij d'r. En nou op dat blaadje ver
telden ze ook van Onze Lieve Heer. En hoe
schoon de wereld was die Hij bestuurde
en dat Hij op de wereld gekomen was om
de menschen den weg te wijzen naar den
hemel. Nou moest ze weer aan d'r mevrouw
denken waar ze dertig jaar onder 't zelfde
dak had gewoond. En aan d'r vragen en
zoeken al die lange jarentotdat de dood
d'r mevrouw uit het mooie buitenhuis haal
de. Ze voelde nog d'r warme stem aan 't
sterfbed: Kee.... je moet Roomsch worden
meidik dank Onze-Lieve-HeerZe had
maar zitten snikken en aan d'r vader ge
dacht die van 't eene kerkje naar 't andere
dwaalde, die niet van de moderne dominee's
hield en op 't laatst maar thuis bleef. Het-
Roomsche-geloof-is-het-ware-geloof spelde ze
en ze dribbelde d'r kamertje in, waar de
kat zat te wachten op d'r koozingen en de
klok z'n slaagjes tingelde als altijd, dag-in-
dag-uit! Ze vergat d'r thee en d'r beschuitje
en liep naar het lage penantkastje dat ze
elke week nog wreef dat 't glom; dierbaar,
aandenken aan de geliefde doode. En tus-
schen het linnengoed met kamfergeur haal
de ze 't zwarte boekje dat ze meekreeg uit
dankbaarheid: oud verweerd aanneemboekje,
waar voorin de naam van d'r weldoenster,
't Blaadje spreidde ze uit op tafel en daar
naast lei ze 't boekje. Ze knielde voor de
tafel neer en bad driemaal het Onze Vader,
dat ze nog moest leeren lezenToen stond
ze op en bleef in d'r stoel zitten staren
al knipperde 't lichtje op de theetafel en
streek de kat langs haar heen. En ieder, die
ze kende van de Roomschen uit 't stille stad
je trok d'r geest voorbij. Brave menschen,
die stil d'r plicht dedenèn onverschilli
gen èn slechtenEn de kring trok ze
steeds kleiner en ze dacht aan d'r Roomsche
buur daarneven haar. En hoe ze 's nachts
soms niet kon slapen van 't getier als de
man beschonken thuis kwam. En aan de
Roomsche huisbaas die d'r elk jaar opsloeg,
alles verwaarloosde en altijd smalend ever
den pastoor spraktot ze opschrok door
't geklinkel van 't schelletje en plots alles
saampakte en in 't kastje duwdeEn
met beverige handen de gangdeur open trok.
Heelemaal uit d'r doen waggelde ze naar
vorenknipjes en schuifjes voorzichtig
wegschuivendDoor 't ruitje van de voor
deur keek ze vreemd heen en weerToen
zagen d'r oogen in een geel vroeg-oud-non-
nengelaat.. En een lichte heerlijke glans
straalde in d'r ziel toen ze hoorde roepen:
Kee! Kee! beste brave meidZe begreep
dat zij de schoone Trees moest zijn die voor
vijftien jaar het weelderige ouderhuis ver
wisselde voor een leven van ontbering en
offers. En ze zocht tevergeefs naar do jonge
trekken van haar lieve kameraad van weleer.
Eenige dochter Trees keerde terug uit Afri
ka wegens uitputting. Ze had letterlijk alles
geofferdDat moet wel een schoon ge
loof zijn, zoo je eigeji heelemaal weggeven
hè? welde 't uit d'r keel, toen zij haar éngeltje
van vroeger omhelsde. Als ik duizend levens
had, zou ik er duizendmaal mijn leven voor
willen geven, zei de witte nonAls ze dat
hoorde, schreide ze heete tranen, snikte Kee:
mama zeiop d'r sterfbedKee
jemoetRoomsch worden Kee-
Toen knielden ze samen voor de tafel en
de non bad een tientje van d'r rozenkrans
en Kee bad meeuit het kerkboek
ZIJN HAAR
Oom, mag ik u eens wat vragen.
Ja zeker, kindje.
Moe wil niet hebben, dat ik over uw
haar praat. En u hebt 't heelemaal niet.
GOEDE RECHTER
Uw ouderdom, juffrouw?
Moet ik die zeggen.
Ja zeker, maar weet u wat, vergis u
maar tien jaar, dan zal ik daar rekening
mee houden.