Een heldhaftig meisje De Mzwarte pastoor" Brave Kee. WOENSDAG 7 SEPTEMBER 1927 DERDE BLAD PAGINA 2 nog erger A "A; ''*W (Slot) Zoo gezegd, zoo gedaan. Daar zij haar ge- heele leven bij en in den molen had door gebracht, was het voor haar het werk van een oogenblik om alles in beweging te bren gen. Alsof de Voorzienigheid haar blijkbaar wilde bijstaan, woei er een flinke bries, de zeilen stonden spoedig vol. De groote as be gon te draaien, de raderen kwamen allengs in beweging, het hoofdrad wentelde zich eindelijk om zijn as; alles kraakte en knapte de geheele molen was in volle werking. Of het nog vroeg genoeg was? Het kloeke meisje had inderdaad geen beter oogenblik kunnen kiezen, want juist was Karei er in geslaagd door de opening in den muur te dringen, zoodat hij zich op de as midden in het groote rad bevond. Zij en schrik was ech ter onbeschrijfelijk, toen hij tegen zijn wil natuurlijk genoodzaakt werd deel te nemen aan de omwentelingen van zijn schuilhoek. Al zijn pogingen om het groote, zware werk tot stilstand te brengen, of om zich uit zijn netelige posiitie te redden, waren ge heel vruchteloos. Zijn geschreeuw was ver schrikkelijk, zijn kreten waren akelig om aan te hooren. Johanna snelde naar de plaats waar hij was en zag hoe hij als het ware in zijn eigen val was geloopen. Natuur lijk redde zij hem niet. Zij wist zeer goed dat hij meer verschrikt dan gekwetst zou wezen, indien hij slechts rustig op zijn plaats bleef. Indien hij niet trachtte te ontsnappen was er geen gevaar om er uit te vallen, zelfs al was hij geheel bewusteloos, tntusschen ging het rad regelmatig en onophoudelijk rond, en de schurk was genoodzaakt even regelmatig en onophoudelijk mee te draaien. Tevergeefs beloofde Karei het meisje, haar geen leed te zullen doen tevergeefs smeek te hij haar medelijden te hebben met zijn ellendigen, hulpeloozen toestand tever geefs riep hij alle hemelsche machten aan tevergeefs bezwoer hij alle machten der duisternis hem te helpen; alles was echter .vruchteloos. Karei hield niet op met schreeuwen, maar Johanna kon zich daaraan niet storen en 'deed haar best het niet te hooren. Zonder dus gehoord of geholpen te worden werd hij door het onvermoeide rad medegeslingerd tot hij, ten laatste van alle gevoel beroofd, niets meer zag of hoorde. Geheel bewuste loos lag hij nu tegen de as en het rad. Maar zonder gevaar bleef zijn lichaam mede rond wentelen. Johanna durfde zulk een boos wicht niet op den schijn vertrouwen, en daar zij vreesde dat het misschien een list van hem was, liet zij den molen in volle werking. Indien de molen blijft stilstaan, zoo 'dacht zij, en Karei weer tot bewustzijn komt, zal zijn woede geen grenzen kennen en het leven van het arme kind zal ongetwijfeld opgeofferd worden, wanneer de schelm er in slaagt door de opening terug te kruipen. Zoo iets is wel niet waarschijnlijk, maar het is toch mogelijk. Neen, ik zal den molen niet laten stilstaan. Bovendien zal door het vreemde verschijnsel, dat de molen op Zon dagmorgen in beweging is, de een of ander uit de buurt misschien komen zien, wat de reden daarvan is. De hemel beware ons, maar ik wenschte wel, dat er iemand kwam om mij bij te staan. Ach, hoe ongelukkig ben ik dat ik zoozeer wordt beproefd. Doch ik verdien het wel omdat ik dien slechten Hein zoozeer aangemoedigd heb, en toch is er een tijd geweest dat ik dacht dat er nog wel iets in hem was, maar nu is dat alles voor altijd voorbij. O Goddank, eindelijk komen ze terug! Een luid geklop werd er op de deur ge hoord en de verschrikte Johanna sprong wel twee voet hoog. Met hasatige, maar wan kelende schreden snelde zij naar de voor- I deur en herkende de welbekende stem van haar meester, die zeer luid riep: Maar wat kan dat toch beteekenen, de deur goed gesloten en de molen in volle werking? Johanna? Johanna! open de deur en vertel ons wat dat alles beduidt! Open de deur toch meisje. Ach, geduld meester! antwoordde zij: ik ben half dood van schrik, en gegvoel mij .veel zwakker dan eenige oogegnblikken ge leden. Als gij alles weet, zult gij mij zeker vergeven! Jou vergeven, meisje? ik zie niet in 'dat er iets te vergeven is, behalve dat gij ons zoo lang hebt laten wachten. Is het wel te verwonderen, dat Johanna nu eindelijk de hulp gekomen was, zenuw achtiger en minder bedaard was dan ge durende al den tijd dat zij aan levensgevaar was blootgesteld geweest? En toch was alle gevaar nu voorbij, want behalve de stem men van haar meester en meesteres, hoorde zij die van vele huurlieden. Haar hoop was verwezenlijkt. Het vreemde verschijnsel, dat de molen op Zondag in vollen gang was, had hun aandacht getrokken, en allen hadden zich uit de kerk naar huis gehaast, om de oor zaak te vernemen. Het eerste wat hun on rust opwekte, was de kleine jongen, die als het ware door een wonder was ontsnapt aan het treurig lot, hetwelk de ellendelingen .voor hem bestemd hadden. De molenaar droeg den kleinen knaap op zijn armen, en klopte luide op de deur van zijn woning. Johanna, die al dien tijd door een gevoel van plicht en een buitengewonen moed on dersteund was, scheen plotseling haar geest kracht te verliezen. Zij was inderdaad zoo overstuur dat zij geen tegenwoordigheid van geest genoeg had om de deur te openen. De molenaar begon haar moed in te spre ken en die woorden schenen haar het be wustzijn terug te geven. Zij trok de gren dels terug en binnen een oogenblik stonden allen in den gang op 'elkander gedrongen. Johanna vertelde alles in weinige woorden en de geestkracht die haar in het gevaar had staande gehouden, scheen haar nu eens klaps te verlaten. Bewusteloos viel zij in de armen van den naastbijstaande neder, en met veel moeite kwam zij na verloop van geruimen tijd weder tot zichzelve. Haar heldhaftig gedrag was langen tijd het onderwerp van alle gesprekken, en vele van die tegenwoordig waren, spraken luide hun lof over den moed dien zij in tijd van gevaar betoond had. Dadelijk werd de molen in rust gegbracht en het gevoellooze lichaam van den booswicht uit het groote rad ge haald. Hij had niet het minste bewustzijn van hetgeen er met hem gebeurde, en toen hij eindelijk weder bijgekomen was, was hij zoo zwak en terneergeslagen, dat hij geen enkel woord kon zeggen om de misdaad te verklaren, die hij had willen uitvoeren. Hein, die inmiddels ook uit zijn gevangenis te voorschijn gehaald was, verzon integen deel allerlei voorwendsels; doch het baatte hem niets. Beide misdadigers werden ge bonden, aan de overheid overgeleverd en onder een sterk geleide naar de gevangenis gevoerd. In de dagen waarin deze gebeurte nis plaats had, werd de wet met gestreng heid en kracht toegepast, en zelfs zij, die slechts moord of roof beproefd hadden, werden tot een schandelijken dood veroor deeld. Over Karei werd het doodvonnis uit gesproken. Bij Hein werd nog een gedeelte van het geld van den molenaar gevonden, en hoewel de goedhartige Johanna nog pogingen in het werk stelde om zijn schuld te verminderen en hem daardoor nog van de doodstraf te redden, werd ook hij ver oordeeld, de straf van zijn medeplichtige te ondergaan. Johanna werd uren ver in den omtrek om haar voorbeeldeloos gedrag bewonderd, en jaren lang als een soort van een heldin beschouwd. De molenaar die haar trouw op den rechten prijs wist .te stellen gaf haar een aanzienlijk geschenk, en zijn oudsten zoon Bertrand die reeds vroeger genegen heid voor haar had gevoeld, trok weldra de stoute schoenen aan en maakte haar met zijn gevoelens bekend. Het dappere meisje kon niet nalaten naar zijn woorden te luisteren maar verzocht hem zijn ouders te raadplegen en indien zij eenige tegen werping mochten maken, niet meer aan haar te denken. De jongeling deed wat zij verlangde, en de molenaar, hoewel hij in stilte altijd gehoopt had, dat zijn zoon iemand uit hooger stand zou huwen, was verstandig genoeg zich niet tegen de keuze van zijn zoon te verzetten. Het huwelijk werd met veel feestelijkheid gevierd en de twee jonggetrouwden gevoelden zich recht gelukkig. De gebeurtenissen van dien vreese- lijken morgen hadden Johanna zoo diep ge troffen dat tot in haar hoogen ouderdom niet dan met huivering kon spreken over haar gegvaar en de redding, en niettegen staande het slechte karakter van den man, kon zij niet nalaten een traan te storten over het schandelijk einde van Hein Licht- woud. DAT ZIET MEN ZOO WEL Dilettante: Ik zou gaarne dit schilderijtje op de tentoonstelling geplaatst zien, maar ik verzoek u er bij te zetten, door een dilet tante. Secretaris: Overbodig, dat ziet men van zelf. EEN UITZONDERINGSGEVAL Winkelchef tot winkeljuffrouw: Hoe komt u er bij om met die dame van meening te verschillen. U weet toch, dat de klanten altijd gelijk hebben? Winkeljuffrouw: Maar ze zei, dat we af zetters waren. EEN BINDMIDDEL Sergeant van de week: Klachten over het eten? Kamercommandant: Jawel sergeant, een eind touw in de snert. Sergeant van de week: Dat is om te bin den, suffert! WEINIG WOORDEN Een belangwekkend monument op ge schiedkundig gebied is de eenvoudige gra nieten zuil, die op den weg naar Wilns staat, in het Westen van Rusland. Twee opschriften in 't Russisch staan er op gegrift. Op de eene zijde aan den West kant staat: „Napoleon Bonaparte ging in 1812 langs dezen weg met 410.000 man." Op de andere zijde die op het Oosten uitziet, staan de volgende woorden te lezen: „Napo leon Bonaparte ging langs dezen weg in 1812 met 9000 man." De geschiedenis van den meest noodlottigen veldslag is in deze zin nen verhaald. ACHTER Meid (haar oude mevrouw een verhaal voorlezende): Het was het spookuur, de oude klok in den toren van het slot sloeg tien minuten over twaalf. Mevrouw: Maar Betje, een klok slaat nooit tien over twaalf- Meid: Neem me niet kwalijk mevrouw, de klok ging wat achter. Cura negro, Zwarte Pastoor, zoo noemen de inwoners van Copiapó, een stad in het Noorden van Chili, dien pater Franciscaan Fray Christogono Sierrayeg. Deze priester is 35 jaar oud; hij komt uit Columbia. Zijn bijnaam „Zwarte Pastoor" heeft hij te dan ken aan zijn donkere gelaatskleur. De men- schen vereeren hem als een profeet, die van tijd tot tijd buitengewone dingen voorspelt. Zoo voorspelde hij onlangs de groote aard beving die zoo'n enorme verwoesting heeft aangericht en aan honderden menschen bet leven kostte. Onder welke omstandigheden deze voorspelling gedaan werd, bericht ons pater Aloysius Kronisch, S.V.D., leeraar aan 't college te Osorno in Chili. De brave, ijverige pastoor wilde Zondag, den 5en November 1922, een processie ter eere van Maria organiseeren. Met de groot ste moeite had hij ervoor verlof kunnen krijgen van den burgemeester. De processie trok vanuit het bedevaarts kerkje te San Fernando, dat onder de parochie van den „Zwarten Pastoor" be hoort en ongeveer een half uur van Copiapo ligt Luid biddend en zingend volgden zij den weg naar de stad door de hoofdstraat: Calle Atacama. Toen de processie in de nabijheid van den stadsschouwburg kwam, trof zij daar een troep radicale vijanden, die bijeenge komen waren om deze Roomsche devotie en Roomsche manifestatie te verstoren. De „Zwarte Pastoor begreep hun be doeling en ging in eigen persoon naar den daar aanwezigen burgemeester en verzocht hem vriendelijk, de processie verder te laten trekken. Een onverbiddelijk „neen" was het antwoord. Toen drongen de radicale heeren met bruut geweld op de processie aan en joegen deze naar alle kanten uiteen. Zij hoonden en bespotten de geloovigen en scholden de laagste laster en verwensehin- gen tegen de Heilige Maagd. Zulk een laagheid prikkelde en verbitterde ten zeerste allen die aan de processie deel namen. Op dat oogenblik waren de gevolgen niet te overzien. Doch door zijn energiek beleid gelukte het den „Zwarten Pastoor" de rust te herstellen, en de processie trok langs een omweg verder naar de Francis caner kerk. Hier ging zij uiteen. Den volgenden dag kwam de „Cura negro" onder de H. Mis in zijn kerkje te Punta Negro op den preekstoel en protesteerde luide tegen het onrecht en het ergernis gevende voorval van den vorigen dag. Wat moet God wel beleedigd worden door zulke grove oneerbiedigheden! Hij kon verzekeren, ging hij voort, dat de straf en wraak des hemels niet lang zou uitblijven. De boos heid der menschen zou haar verdiende straf ontvangen. De provincie zou door een ge weldigen aardbeving geteisterd worden, zoo als er nog nooit een geweest was. De huizen zouden ineenstorten en honderden men schen omkomen; ontelbaren zouden jamme ren en weeklagen. Gij hebt de allerzaligste Maagd Maria, onze Meesteres gehoond en zult daarvoor gestraft worden met een ongeluk, zóó ver schrikkelijk in zijn gevolgen, als deze stad nog nooit beleefd heeft. Uw wrok, uw hemel tergende laster tegen de Heilige Maagd en de allerheiligste Drievuldigheid hebben een dam opgeworpen tegen den stroom der goddelijke genade. De almachtige God zal u met een geweldige aardbeving straffen. En hoort, opdat gij allen het moogt weten: in uw ellende zult gij klagen en weenen! Hij voegde er nog aan toe, dat een inwen dige stem hem zei, dat het strafgerecht nabij was. De toehoorders in 't kleine kerkje werden door deze woorden van den pastoor tot in het diepst hunner ziel getroffen. Geen enkel twijfelde ook één oogenblik aan de waar heid dezer voorspelling. Allen waren er van overtuigd, dat de woorden van den „Zwarten Pastoor" in vervulling zouden gaan. Nog denzelfden dag of daarna nam men in Copiapo een aardbeving waar van ge wone sterkte, zooals men daar dikwijls be leefd. Twee jonge mannen, die van de voorspel ling van den pastoor hadden gehoord, vat ten aanstonds het plan op, de zaak aan de pers te melden. De „Atacamcno het orgaan der vrijmetselarij, dat reeds zijn spot had uitgekreten over de Maria-processie, nog voor zij was gehouden, publiceerde den 8sten November 1922 het volgende spot-artikel: „Een Nuno in Copiapo' „In Copiapo hebben wij c'e groote eer, geen geringeren te herbergen dan een waar- digen concurrent van den reeds beroemden Nuno van Valparaiso. 1) Niemand zal ver moeden, dat onder het gewijde kleed van den „Zwarten Pastoor" een echte, ware weer- profeet schuilt. De wonderbare, ongeloofelijke, maar juiste toedracht der zaak is, dat voor eenige da gen onze goede pater in zijn kerkje vanaf den kansel voorspeld heeft: Copiapo is tot straf voor zijn vele zonden ten ondergang gedoemd. Maar Capiapo is er toch beter aan toe dan Sodoma, want het heeft meer dan één rechtvaardige onder zijn bewoners, namelijk de vier „Chinos promeseros" 2), die tijdens de voorjaarsprocessie 3) zoon schit terenden dans uitvoerden voor het beeld der Moeder Gods; aan hen is het cian ook te danken, dat de ondergang tot een aardbeving beperkt bleef en verder geen gevolgen had dan het aanjagen der ketters en vrijmetse laars. En zoo heeft de „Zwarte Pastoor half en half gelijk." Het anti-godsdienstige blad, dat den spot wilde drijven met de voorspelling, meende, dat deze reeds in vervulling was gegaan door dien kleinen schok. Dientengevolge moest het onvrijwillig getuige worden van de echtheid der voorspelling. Hoe deze, twee dagen later in vervulling is gegaan, kunnen we in de dagbladen lezen en bericht ons het volgende artikel van „Het Huisgezin": „In den nacht van 10 op 11 November brak het onheil los. Het geteisterde gebied is hoofdzakelijk Atacama met zijn hoofdstad Copiapó, en verder een gedeelte van de aangrenzende provincie Coquimbo. Copiapó werd op 1/3 na geheel verwoest. Coquimbo, de havenstad der aangrenzende provincie, werd zwaar geteisterd. Volgens nog niet officieele berich ten zijn er minstens 1000 docden en evenveel gewonden." En hoe gedroeg zich de „Zwarte Pastoor" tijdens deze vreeselijke ramp? Aan het groote dagblad van Santiago „El Mercurio" van 26 November ontleenen wij het volgende van zijn bijzonderen corres pondent: „Wij stelden ons voor als journalist van de Santiago en uitten den wensch, eenige opheldering te vernemen over de voorspel ling, voor enkele dagen op den kansel ge daan. Mijne heeren, antwoordde de pater vriendelijk aan zijn uitspraak herkennen wij den Columbiaan mijn gevoelens zijn tegen uwe wenschen; ik heb de voorspellin gen alleen aan mijn toehoorders gedaan en verlang geen opname in de pers, opdat deze voorzegging geen aanleiding worde voor de ongeloovigen tot nieuwen spot en ergernis. We zagen dus al onze hoop verijdeld, doch vonden een list om den priester tot spreken te brengen. We verklaarden hem, dat het niet slechts onze wensch was om ophelde ring te krijgen; ook de president der repu bliek had denzelfden wensch geuit. Ja, als mijnheer de president dit ver langt, antwoordde de pater, dan zal ik mij schikken en u opheldering geven. 's Zon dags voor de vreeselijke catastroph had ik een processie ter eere van de Moeder Gods georganiseerd(De molestatie tijdens de processie hebben wij reeds beschreven). -- Na deze predikatie ben ik naar de Puguios gereden, ongeveer 60 K.M. van Copiapo. Den morgen van denzelfden dag, waarop God zijn geweldige straf ons verzond, vernam ik weer dezelfde inwendige stem, die mij dui delijk zei, dat het uur der wrake nabij was. Daar ik het verlangen had in het uur der beproeving bij mijn kudde te wezen, ben ik hier aangekomen. Het groote geluk, dat ons hier trof, hebt gij grootendeels gezien; de genade Gods heeft ons kerkje gespaard, slechts een klein beeldje is gevallen. De ramp is gekomen; hopen wij, dat met de genade Gods 't volk niet meer den spot drijft met de Moeder Gods. We namen afscheid van den eenvoudigen pater. De meesten der getroffenen denken ernstig na over het gebeurde, doch daar zijn er ook nog steeds, die voortgaan met schimpen op Maria. Dit is het bericht over de aardbeving, voor speld door den „Zwarten Pastoor" van Copiapó. 1) Nuno, een officier van de havenstad Valparaiso, heeft zich naam verworven door voorspellingen van 't weer en van aar bevingen. 2) Mijnwerkers, die om een of andere in tentie aan de Moeder Gods beloven, ondei de processie aan den al-ouden, religieuze dans deel te nemen, waarbij zij dan verse ij- nen in bijzondere, ouderwetsche kleedij. 3) In Zuid-Amerika valt het voorjaar n den herfsttijd van ons Noordelijk halfrom Het meisje, dat ik lief heb, gaat a.s. Woensdag trouwen. M'n deelneming, kerel! Ja, maar ze gaat met mij trouwen! M'n hartelijke deelneming dan, hoor. PATAAL Een boer kwam zijn tiende kind bij den burgerlijken stand aangeven. Toon hij ech ter op het bureau arriveerde had hij den naam, dien zijn vrouw hem voor de kleine meegegeven had, vergeten. De ambtenaar stelde hem verscheidene namen voor, doch de boer sloeg zo alle af. Tenslotte werd de ambtenaar boos en zei- En nu verder geen praatjes meer. zaF-het kind Willem noemen! Nadat de kleine dus officieel was inge schreven, zei de boer bedeesd: Ik krijg straks de grootste moeilij te lleden met de vrouw thuis. Ten eerste heb ben we al een Willem en ten tweede is dit een meisje. ZIJ KON HET Voorbijganger: Waarom huil je zoo, jon- gen? Jongen: Moeder heeft mij zoo pas ge slagen. Voorbijganger: Dat zal zoo erg niet ge weest zijn! Jongen: Vraag maar eens aan vader, die weet wel hoe moeder er op los kan ranselen. BOOSAARDIG A.: Zie je die dame daar? B.: Jawel. A.: Dat is de vrouw van onzen bureau chef B.: Voortreffelijk! Die kereld verdient niet beter. Ze had pas d'r slaapje uit en scharrelde nog wat in 't keukentje dat zoo reintjes en propertjes daar blonk in de weelde van den zomermiddag, als een kind op z'n Zondags,- Zelf was ze ook nog een kind, al was ze dan zestig: nooit getrouwd geweest; zoetjes door 't leven gevaren als een bootje op een stil meer. Zorgen, dat was een vreemd woord voor haar, elke week kreeg ze d'r geld, van een lijfrente nagelaten door d'r mevrouw van ouds. Ze wist niet wat het beteekende: strijd om het bestaanvechten voor je brood. Maar d'r ernstige oogen, hadden toch d'r leven lang gezocht. En d'r kinderziel, even gaaf nog, had de pijnen en de worste ling meegemaakt van dwalen èn zoeken al tijd maar door. En dat rustelooze vragen en tasten was de groote schaduw geweest in d r leven. Nu stond ze met een verfrom meld blaadje in d'r handen, onder de deur geschoven door vreemde handen. En daar liep ze nou in d'r eentje over te piekeren. Anders ging ze gezellig 't krantje zitten lezen als de thee klaar was. En nou dwaalde ze maar door 't huis. Ze keek naar buiten, naar de klimop aan de lage schutting en de fuch sia's op 't houten schrapje. Als d'r mevrouw >een fuchsia zag, zei ze altijd: wat mooi hè KeeOnze Lieve Heer is de grootste kun stenaar! Zulke kleine dingen had ze nou altijd bij d'r. En nou op dat blaadje ver telden ze ook van Onze Lieve Heer. En hoe schoon de wereld was die Hij bestuurde en dat Hij op de wereld gekomen was om de menschen den weg te wijzen naar den hemel. Nou moest ze weer aan d'r mevrouw denken waar ze dertig jaar onder 't zelfde dak had gewoond. En aan d'r vragen en zoeken al die lange jarentotdat de dood d'r mevrouw uit het mooie buitenhuis haal de. Ze voelde nog d'r warme stem aan 't sterfbed: Kee.... je moet Roomsch worden meidik dank Onze-Lieve-HeerZe had maar zitten snikken en aan d'r vader ge dacht die van 't eene kerkje naar 't andere dwaalde, die niet van de moderne dominee's hield en op 't laatst maar thuis bleef. Het- Roomsche-geloof-is-het-ware-geloof spelde ze en ze dribbelde d'r kamertje in, waar de kat zat te wachten op d'r koozingen en de klok z'n slaagjes tingelde als altijd, dag-in- dag-uit! Ze vergat d'r thee en d'r beschuitje en liep naar het lage penantkastje dat ze elke week nog wreef dat 't glom; dierbaar, aandenken aan de geliefde doode. En tus- schen het linnengoed met kamfergeur haal de ze 't zwarte boekje dat ze meekreeg uit dankbaarheid: oud verweerd aanneemboekje, waar voorin de naam van d'r weldoenster, 't Blaadje spreidde ze uit op tafel en daar naast lei ze 't boekje. Ze knielde voor de tafel neer en bad driemaal het Onze Vader, dat ze nog moest leeren lezenToen stond ze op en bleef in d'r stoel zitten staren al knipperde 't lichtje op de theetafel en streek de kat langs haar heen. En ieder, die ze kende van de Roomschen uit 't stille stad je trok d'r geest voorbij. Brave menschen, die stil d'r plicht dedenèn onverschilli gen èn slechtenEn de kring trok ze steeds kleiner en ze dacht aan d'r Roomsche buur daarneven haar. En hoe ze 's nachts soms niet kon slapen van 't getier als de man beschonken thuis kwam. En aan de Roomsche huisbaas die d'r elk jaar opsloeg, alles verwaarloosde en altijd smalend ever den pastoor spraktot ze opschrok door 't geklinkel van 't schelletje en plots alles saampakte en in 't kastje duwdeEn met beverige handen de gangdeur open trok. Heelemaal uit d'r doen waggelde ze naar vorenknipjes en schuifjes voorzichtig wegschuivendDoor 't ruitje van de voor deur keek ze vreemd heen en weerToen zagen d'r oogen in een geel vroeg-oud-non- nengelaat.. En een lichte heerlijke glans straalde in d'r ziel toen ze hoorde roepen: Kee! Kee! beste brave meidZe begreep dat zij de schoone Trees moest zijn die voor vijftien jaar het weelderige ouderhuis ver wisselde voor een leven van ontbering en offers. En ze zocht tevergeefs naar do jonge trekken van haar lieve kameraad van weleer. Eenige dochter Trees keerde terug uit Afri ka wegens uitputting. Ze had letterlijk alles geofferdDat moet wel een schoon ge loof zijn, zoo je eigeji heelemaal weggeven hè? welde 't uit d'r keel, toen zij haar éngeltje van vroeger omhelsde. Als ik duizend levens had, zou ik er duizendmaal mijn leven voor willen geven, zei de witte nonAls ze dat hoorde, schreide ze heete tranen, snikte Kee: mama zeiop d'r sterfbedKee jemoetRoomsch worden Kee- Toen knielden ze samen voor de tafel en de non bad een tientje van d'r rozenkrans en Kee bad meeuit het kerkboek ZIJN HAAR Oom, mag ik u eens wat vragen. Ja zeker, kindje. Moe wil niet hebben, dat ik over uw haar praat. En u hebt 't heelemaal niet. GOEDE RECHTER Uw ouderdom, juffrouw? Moet ik die zeggen. Ja zeker, maar weet u wat, vergis u maar tien jaar, dan zal ik daar rekening mee houden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10