ONZE VROUWENRUBRIEK
Nazomer.
-■
stf
i?
Een lief Kmdermanielfje,
Drie Herfstmodellea.
Het Kraagje.
Vervolg van recepten voor inmaak in azijn.
Over 'f vermaken van costumes.
Patronen naar Maat
VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1927
DERDE BLAD
lil!!»'
u
«rswtt
üte'iiüsti1 m
«CE'
i|Tr. i
3*j:
Overname uit deze rubriek zonder schriitelijke toestemming verboden.
Alwat we nu nog te wachten hebben
aan koestering van bladstille zonneda
gen en milde luchten van versluierd
blauw, is toegift. We hebben dit jaar
onzen zomer gehad; de kalender, met
weer de beruchte R in den maandnaam,
brengt 't ons meedoogenloos onder 't
oog, en of we nu met de kwaliteit al of
niet tevreden zijn, 't is voorbij, en wan
neer de komende weken ons niets bren
gen dan dezelfde plasregens en stormvla
gen, die we langzamerhand van buiten
kennen, dan hebben we voortaan heel
gelaten te zeggen: ,,'t is de tijd van 't
jaar," inplaats van te kreunen: „wat 'n
zomer nou toch!" Dat is 't verschil.
Daarom is 't werkelijk een toegift, een
o wachte meevaller, wanneer ons in
dezen tijd nog dagen, ja misschien heele
weken van onafgebroken zonne-blijheid
en zachte luwte beschoren zijn. We ge
nieten ze stuk voor stuk met groote
dankbaarheid, half-vreezend, dat elke
de laatste kan zijn, maar zonder critiek,
zonder aanmatiging. We foeteren niet,
wanneer ze uitblijven, en als ze komen,
nemen we ze niet aan alsof 'tzoo be
hoorde, maar spreken voortdurend hard
op onze nederige waardéering uit, zoo
dat wij, eeuwig-pruttelende Hollanders,
bijna niet te herkennen zijn uit dat veel
stemmig, harmonisch tevredenheids-koor.
We voelen, dat we, strikt genomen, geen
recht hebben op deze extratje9, en zoo
iets stemt altijd bescheiden en er
kentelijk. Misschien is dit de eenige tijd
van 't jaar, dat we 0. L. Heer werkelijk
een beetje dankbaar zijn voor zonnega-
ven van warmte en vreugd.
De indruk, die deze heel-eigenaardige
stemming in de natuur, deze rijpe stilte,
deze milde rijkdom op ons maken, wan
neer we ze rustig over ons laten komen
en er ons hart wijsd en open voor tê
wachten leggen, is die van goedheid, van
een diepe, sterke, balsemende goedheid,
alles om-vloeiend, alles doordren
kend. Er is geen liefelijker zinnebeeld
van Goddelijk en menschelijk meelij, van
geduld en innigheid, dan de vredige
barmhartigheid en de koesterende troost
van een heel stillen Septemberdag,
De zonne-heerlijkheid schijnt een gave
aan ons alleen, ze is niet meer noodig
voor het tinten van bloesems of het
rijpen van graan, ze is bijna nutteloos
en overbodig voor de heele natuur, be
halve voor ons alleen. Bij het lentefeest
en den zomerbrand voelen we ons^niet
de hoofdpersonen; 't is ons van jongsaf-
aan altijd bijgebracht, dat de voorjaars
zon de bloemen komt wekken en dat de
midzomer-gloed de vruchten rood moet
stoven, en wat we meegenieten, is maar
toevalligerwijze. Wij zijn niet de eigen
lijke genoodigden.
Maar nu nu al het zomerwerk ge
daan is, nu voelen we het stralend-gou
den zonne-oog rustig en onafgewend op
ons gericht, wanneer we ons dsn tijd
gunnen, uit te gaan tot 'tdiep en vrien
delijk zwijgen van de rustende natuur,
waar alle zorg voorbij is en alle arbeid
gedaan, en alle dingen nu volop den tijd
hebben. De nazomer is als een groote
Sabbath.
Is het niet heerlijk, dat moeder Zon
ons niet dadelijk alleen laat, zoodra haar
jaar-taak volbracht is, dat ze ons nog
wat bewaard heeft van haar teederheid
en liefelijkheid? De zomersche zon heeft
iets zakelijks, je kunt 'tniet helpen, dat
je 't telkens weer opmerkt. De verzor
ging van ooft en oogst staat voor vast
op 't program, en in den vacantie-tijd
drijven de seizoen-exploitanten handel
met haar stralen, en is zé zooiets als een
stille vennoot in hun winstgevend be
drijf. Maar als haar contract is afgeloo-
pen, en ze blijft dan toch nog geven en
uitdeelen, vergeten we algauw dat hate
lijke marktgedoe, waar haar gaven tegen
opbod verkocht werden en waartusschen
we haar bijna niet meer terug kenden,
en ze wordt weer onze moeder, die alles
wegschenkt om niet, en die we weten te
vinden, ook zonder tusschenkomst van
haar impressario's.
Dit alles, deze heerlijke overtolligheid
van wat we zoo laat nog volop te genie
ten krijgen, versterkt dien indruk van
groote, gulle, bijna gedachtelooze goed
heid, Van heel de natuur gaat iets als
moederlijk erbarmen naar ons uit, en de
stage, koesterende streeling van de
zachte zon is na-verwant aan den die
pen, warmen blik in de oogen van een
heel goed mensch....
Goedheid is een nazomer-deugd. Ze
heeft langen tijd noodig om tot rijpheid
en vollen wasdom te komen, de echte
diepe, trouwe goedheid. Een enkelen
keer vinden we ze in stralende pracht en
zeldzame liefelijkheid bij bijzonder-aan-
gelegde, fijnbesnaarde kinderen, die ware
wonderen van. spontane goedheid kun
nen zijn tegenover armen, hulpeloozen,
dieren, en alwat in de natuur maar een
beroep doet op hun warmvoelend hartje.
Maar bij jonge menschen schijnt ze door
gaans te sluimeren en soms heel diep
verborgen te liggen tot ze op later
leeftijd hier en daar weer in heel haar
glorie te voorschijn treedt, minder
gloeiend en stralend dan in de eerste
jeugdjaren, maar bezonkener nu, en meer
gerijpt. Er is misschien geen heerlijker
en beminnelijker deugd het is ermee
als met het tweede gebod: alle andere
zijn er in vervat. En toch is er niets, zoo
op-zichzelf-staand en persoonlijk, als
juist goedheid. Een eerlijk of een moedig
mensch herkennen we niet altijd op 't
eerste gezicht aan een zeer speciale ge
laatsuitdrukking - van een goed mensch
weten we 't dadelijk: hij moet goed zijn,
dat kan niet anders.
Goedheid is lang niet hetzelfde als
goedigheid of goedhartigheid! Goedigheid
is heel dikwijls 'n beetje sullig, en goed
hartigheid wel 'ns wat eenzijdig of wei
nig diepgaand. Maar zoo universeel en
veelzijdig als de echte, heilige goedheid,
zoo breed en diep en klaar, zoo sterkend
en verwarmend, Is geen enkele andere
menschelijke eigenschap.
Misschien is het wel zoo, dat in ieder
van ons zonder uitzondering zijn eigen
geheim van goedheid ligt te wachten op
iemand om het aan mee te deelen. Niet
alle menschen zijn zóó aangelegd, dat
ze hun goedheid kunnen uitstorten over
alle schepselen, die ze op hun weg ont
moeten, bij sommigen is 't een heel
schuw, schuchter ding, die diep-verbor-
gen harte-goedheid, maar die, geheel
onbewust, haar eigen waarde voelt, en
slechts in volle heerlijkheid openbloeit
voor wie ze met eerbied en verlangen
weet te zoeken en te vinden en uit haar
verborgenheid te lokken. Maar ook dan
blijft slechts die enkele ingewijde in de
teederheden van haar heimelijk bestaan-
Een glimp van eeuwigheid licht er uit
de echte menschelijke goedheid. Wan
neer we iemands goedheid hebben weten
te wekken, zijn we voor heel ons leven
bij hem. Wat ook voorbij mag gaan met
jaren en omstandigheden, de goedheid
van een eenvoudig hart sterft niet....
En driemaal gelukkig, wie een groote
goedheid wist te winnen, om zich levens
lang aan te sterken en te verwarmen, om
in te rusten en om dankbaar naar op te
zien, als naar de milde koesterzon over
een roerloos-gelukkig nazomerland!
MACHTELD.
Het hierbij afgebeelde manteltje (B.)
lijkt ons juist geschikt om van een over
geschoten lapje van moeders nieuwen
mantel te maken. Wij dachten het in
effen blauwe kasha, gegarneerd met
kraag, rand onderaan de mouwen, en f
onderaan den zoom van blauw en grijs
geruite kasha. Als verdere gameeriu'g
een muisgrijs ceintuurtje, dat door vie r
geruite zeshoekjes wordt gehaald.
Het is natuurlijk heelemaal niet noc j
dig, het manteltje juist van kasha tc
vervaardigen, popeline, peau de pêche,
velours de Iaine, fluweel enz., zullen
evengoed voldoen. Ook is het niet nood
zakelijk, juist de garneering van geruite
stof te maken. Men zou evengoed het
manteltje geruit en de garneering effen
kunnen maken. Ook een combinatie van
2 tinten kan héél lief staan, b.v. licht
blauw met donkerblauw, lichtgroen met
donkergroen, beige met bruin, rood met
wit, wit met lichtblauw, enz.
MARGUERITE.
Om een patroon te maken van dit
manteltje, neemt men een papier 63 c.M.
lang en breed 52 c.M.
Vanuit A. meet men 4 c.M. voor den
overslag, vanuit dit punt meet men 5 c.M.
en 48 c.M. Bij 48 c.M. meet men 8 c.M.
-jiaar beneden en verbinden met 5 c.M.
3ij punt 8 c.M. zet men een rechthoek
Tan 14 c.M., voor wijdte der mouw. Bij
A, meet men af 8 c.M. voor diepte van
den hals, dit verbinden met 'n ronde lijn,
naar 5 c.M., dit is de hals. Vanuit A.
meet men af 18 c.M. Hierop zet men
een hulplijn van 24 c.M., dit punt ver
binden met 14 c.M., of wijdte der mouw.
Men meet vanuit den hals de lengte 55
c.M. Bij dit punt meet men af 4 c.M. en
32 c.M,, voor de wijdte, dit punt ver
binden met 24 c.M. Bij E. zet men een
oksel van 2 c.M. (zie voorb.).
De rug. Benoodigd voor lengte 62
c.M., breedte 48 c.M. Bij punt 48 c.M.
8 c.M. naar beneden: dit punt verbinden
met 5 c.M. Bij punt 8 c.M. zet men een
rechthoek van 14 c.M., voor wijdte der
mouw. Vanuit B. meet men 2 c.M. naar
beneden en verbindt met 5 c.M. Vanuit
B. meet men 18 c.M. naar beneden:
hierop een hulplijn van 20 c.M., dit
verbinden met punt 14 c.M, of wijdte der
mouw. Vanuit punt 2 c.M. meet men 60
c.M., hierop meet men af 28 c.M. voor
wijdte van den mantel, dit verbinden
met 20 c.M, hierop zet men een okael
van 20 c.M. (zie voorb.).
De kraag. Van A naar B meet
men af 16 c.M., 22 c.M., van A
naar C 6 c.M. en 14 c.M. Punt
6 c.M. wordt verbonden met 16 c.M. en
14 c.M. met 6 c.M. aan de B lijn. Bij
punt 6 c.M. een schuine lijn naar 16 c.M.
De ceintuur. De ceintuur wordt 6 c.M.
breed geknipt en 50 c.M. lang (zie voor
beeld).
Aan het voorpand is het belegstuk af-
geteekend.
De lengte kan men voor grootere
meisjes wat langer knippen, evenzoo de
mouwen.
I ft* Bi
De zomer is alweer bijna voorbij en
het is nu de juiste tijd om de herfslgar-
derobe eens na te zien en desnoods met
één of meerdere kleedingstukken aan te
vullen. Onze illustratie geelt u deze
week een drietal aardige heristmodellen
n.l. een mantel, een mantelcostume en
een deux-pièces. De eerste, fig. 185,
zagen wij uitgevoerd in gestreepte Engel-
sciie stof. De mantel was geheel recht,
sloot van voren op een galalith-knoop
en had van achter een aangeknipte cein
tuur, welke van een peau de suède gesp
was voorzien. Men had voor het rug-
deel, de zakken en de manchetten de
streepen dwars genomen, dit gaf dadelijk
een bijzonder cachet. De mantel werd
voltooid door een bonten sjaalkraag,
'Eig, 186 geeft het voorbeeld van een
aardig costuum, bestaande uit een effen
jasje met geruiten kraag, revers en inzet-
sels vap geruite stof en een geruit rokje
met drie platte plooien op zijde van het
voorpand. Een ceintuurtje van geruite
of effen stof op het jasje zullen beide
evenzeer voldoen.
Fig. 187. Deux-pièces *costuum van
turkoois-kleurige kasha, gegarneerd met
wit crêpe de chine kraag en manchet
ten. De jumper is aan een plat stuk ge
zet en heeft zoowel in voor- als achter
pand twee uitspringende plooien.
Het rokje is van voren met plooien
versierd. Een zijden lint in bijpassende
tint aan den kraag en een effen ceintuur
voltooien de garneering.
MARGUERITE.
Gemarineerde haring.
12 ijle haringen (d. z. haringen, die pas
kuit geschoten hebben).
2 flesschen inmaakazijn.
1 Spaansche peper.
1 Groote ui.
Een paar uitgetande schijfjes citroen
zonder pitten.
4 laurierbladen.
4 kruidnagels.
Bereiding;
Week de haringen een nacht in koud
water, waardoor een scheut melk ge
daan is; verversch zoo noodig een keer
het water. Maak de haringen schoon
doon ze aan de buikzijde open te snij
den en er de ingewanden uit te nemen
Wasch de visschen van binnen en van
buiten en schik ze in een zeer g0e(j
schoongemaakte of uitgekookte flesch
Leg tusschen den wand der flesch en
de haring een uitgetand citroenschijfje
een stukje Spaansche peper of laurier
blad.
Strooi de rest der kruiden tusschen
de haringen en giet den azijn er op,
dat de haringen goed onderstaan. Sluit
de flesch af met vochtig perkamentpa
pier. Laat de haringen vóór 't gebruik
pl.m. 14 dagen staan, maar bewaar e
niet te lang.
Roliaops,
6 ijle haringen.
6 ingemaakte augurkjes.
Een paar uitgetande schijfjes citroen
zonder pitten.
1 gesnipperd uitje,
54 Spaansche peper zonder zaadjes.
2 laurierbladen.
2 kruidnagelen.
Pl.m. 1 flesch inmaakazijn.
Bereiding:
Week de haringen een nacht in koud
water, waardoor een scheut melk is ge
daan. Verversch zoo noodig een keer het
water. Ontdoe de haringen van kop,
staart en vel. Snijd ze aan de buikzijde
open; verwijder de ingewanden en de
graat, Verdeel eiken haring in twee helf
ten, zie goed na, of alle zijgraten er uit
zijn. Wasch de haring en rol elke heift
op, elk met een augurkje er binnenin.
Steek elk rolletje vast met een afge
schild en toegepunt luciferstokje. Schik
de rolletjes in een goed schoongemaakte
stopflesch. Leg tegen den wand hier en
zon
daar een citroenschijfje, een stukje
Spaansche peper en een laurierblaadje
en giet er zóóveel azijn op, tot de harin
gen goed onderstaan.
Sluit de flesch met vochtig perkament
papier. Laat ze vóór 't gebruik pl.m, 7
dagen staan, maar bewaar ze niet te
lang.
Paling in gelei.
1 K.G. paling,
454 d.L, inmaakazijn.
3 d.L. water.
Pl.m.- 5 gram gelatine.
Eenige peperkorrels.
Stukje Spaansche peper.
Twee uitgetande schijfjes citroen
der pitten.
Een paar laurierbladen.
Bereiding:
Snijd de paling in njooten van 8 h 10
c.M,. maak re van binnen schoon, wasch
ze, V®t ze een paar uur met zout be-
stro>oid weg en droog ze daarna met een
schoonen doek af. Breng het water, met
den azijn en de kruiden, behalve de ci
troenschijfjes, aan de kook; kook hier
in de paling in pl.m. 10 minuten gaar.
Schik de mooten in een uitgekookte
flesoh of pot, leg de kruiden er tusschen,
de citroenschijfjes en het stukje Spaan
sche peper tusschen den wand der flesch
en de mootjes paling. Schik het zóó, dat
de mootjes paling niet te dicht op elkaar
komen en zich om ieder mootje wat ge
lei kan vormen. Zeef den azijn door een
neteldoeksch lapje. Los er de in koud
water geweekte gelatine in op en giet
den azijn over de paling. Zorg, dat deze
onderstaat en sluit de ilesch af met
vochtig perkamentpapier. Laat d,e pa
ling vóór 't gebruik minstens drie weken
staan.
Hoofdkaas.
54 varkenskop van pl.m, 254 K.G.
254 a 3 K.G. kalfsvleesch, indien de
kop erg vet is, anders 2 K.G.
50 gram zout.
5 gram peper,
Pl.m. 1 nootmuskaat.
Wat fijne kruidnagelen.
Pl.m. 2 d.L. azijn.
Pl.m. 1 L, bouillon van het kalfs
vleesch.
a.
Bereiding:
Kook den aan stukken gehakten kop
gaar in water met zout. Eveneens 't
kalfsvleesch. Neem al het vleesch van
den kop en hak het met het kalfsvleesch
fijn. Vermeng het vleesch met zout, krui
den en den bouillon. Proef of 't mengsel
goed van smaak is, stoof dit samen pl.m,
34 uur. Voeg naar smaak azijn toe. Schep
de massa in kommetjes of steenen vor
men, die met water zijn omgespoeld, tot
een vingerbreed onder den rand. Laat
ze koud worden, bedek ze met een stukje
wit papier en schenk er wat azijn op.
Schenk, als de hoofdkaas lang bewaard
moet worden af en toe wat azijn op het
papiertje, maar maak de massa dan min
der zuur. Zet ze op een koele, droge
plaats.
CATHARINA.
Hoe dikwijls is het niet, dat we ons
geen raad weten, met de costuumpjes
van vorige jaren. Ik bedoel hiermee
vooral die, waarvan de stof nog goed
is, doch waar we ons niet gaarne meer
in vertoonen, daar ze, zooals men dat
noemt: „achter de mode zijn".
t Is toch wel eigenaardig, dat wij,
vrouwen, zoo modieus aangelegd zijn.
Heusch.... 't zit ons in 't bloed! en
daardoor ook komt het, dat we onze ge
dragen kleeren zoo graag een ander
aspect geven en ach, als we den tijd er
voor hebben, waarom zouden we onze
toevlucht dan óók niet nemen tot een of
andere modificatie?
Met een beetje handigheid komen we
a! een heel eind op weg.
Neem b.v. eens bijgaand wandeltoilet.
Weet u, waar dat van gemaakt is?
Van een, eenige jaren her, gedragen
zomerjas, waarbij ik me een gezellig,
mooi bijpassend stofje, van 1 M2. opper
vlakte heb gekocht. Nu, dat bracht de
duurte niet aan en 't resultaat is werke
lijk aanbevelenswaardig.
Hopende, dat ook enkele lezeressen
van onze Vrouwenrubriek met dit model
gebaat mogen, zijn, zal ik er hierbij eene
uitlegging over geven.
Zooals u ziet, is de japon van eene
bolero voorzien. Bolero's zijn tegen
woordig zeer en vogue en geven, spe
ciaal aan een wandeltoilet, een bepaald
cachet.
Deze bolero nu is uit het bovenge
deelte van den mantel vervaardigd. De
voorkant alleen bij de schouder-, onder
arm- en mouwnaad ingestikt, laat 't mid
den en de onderzijkanten van de gepa
troneerde stof zien.
't Achterpandje bedekt den geheelen
rug en is door middel van de ceintuur
met 't rokje verbonden. Dit rokje, uit 't
onderstuk van den mantel genomen, is,
door holle plooien, iets wijder gemaakt,
dan 't origineele model, wat heel gemak
kelijk ging, daar onder de plooien de
naadjes van de ingezette stukken ver
borgen konden worden.
Als halsafwerking is er gebruik ge
maakt van een lange streep van de man
telstof (pl.m. 4 c.M. breed), die van
binnen met de gepatroneerde stof ge
voerd is. Deze streep wordt van achte
ren aan de bolero bevestigd en kan
open, zoodat de slippen van voren naar
beneden hangen, en gesloten gedragen
worden. In 't laatste geval kan men ze
aan den zijkant van den hals strikken,
of wel, door middel van een knoopsgat,
door elkaar halen.
Daar het mouwmodel Voor zich zelf
spreekt, acht ik het overbodig hierovef
eene bespreking te houden.
MIEP.
De meeste japonnen van dezen tijd
zijn gegarneerd met kraagje en ceintuur.
De eenvoudige japonnen hebben haast
alien een recht lijfje met rokje, dat een
paar plooien van voren, van achteren
of op zij heeft en meestal een vrij hooge
halssluiting, welke met een kraagje af
gemaakt is. Ook de middag- en avond
japon, natuurlijk ingewikkelder samen-
in frissche mooie tinten, zal het zoo'®
dergelijke japon een heel ander aanzien
geven.
Op bijgaande teekenïng ziet men den
hoek van een rond kraagje. Als de japop
nu een lei-blauwe kleur heeft, dan i*
het heel mooi, zoo men er een kraagje
van crème kleur op neemt. Het patroon
kan men dan met een frissche roede
gesteld, heeft toch in de kern veel van
de meer eenvoudige japonnen. Typisch
ook hoe bijna altijd het vest voorkomt,
van allerlei stof, terwijl dan meestal een
kraagje van dezelfde stof daarbij aan
sluit, Deze versiering komt vooraf gun
stig uit bij een winterjapon, welke door
gaans stemmiger van kleur is dan een
zomer-toiletje. Vooral als de stof, waar
het kraagje van zal worden gemaakt,
frisch van kleur is of, hetgeen ook heel
goed mogelijk is, de kleur van het
kraagje in dezelfde tint als de japon ge
nomen wordt, misschien van een ander
soort stof en bewerkt met een patroon
kleur werken. Het patroon is hier op
ware grootte gegeven en kan weer doof
middel van calqueerpapier op de stof
gebracht worden. Als men graag de ba
tik-techniek wil toepassen, is dat ook
heel best mogelijk, alleen is 't misschie®
noodig op sommige plaatsen (zooals hief
b.v. onderaan rechts) het patroon ee®
klein beetje te wijzigen, omdat de was
ook baar plaats eischt. Maar degene»
die dit patroon zal willen batikken, f*
ook wel in staat, indien het noodig »s<
dit even te veranderen.
NELLY, f
Onze lezeressen kunnen van onze
mode-ontwerpen nauwkeurig naar maal
geknipte patronen ontvangen, tegen
uiterst billijke prijzen, die voor eik
model afzonderlijk worden opgegeven.
Men neme daarvoor zorgvuldig de maat
op de volgende wijze:
Voordat men de maat gaat nemen,
bindt men een bandje om de taille, waar
door men de juiste lengte van voor-, zij-
en ruglengte af kan meten.
Bovenwijdte, De gebeele bovenwijdte
wordt genomen over bet breedst van
den rug. (volg. voorb.)
Taillewijdte. De taillewijdte wordt
genomen strak om de taille.
Heupwijdte. De heupwijdte wordt
genomen 15 c.M. onder de taille, vooral
niet te strak.
Voorlengte. De voorlengte wordt geno
men vanuit den hals tot het bandje.
Zijlengte. De zijlengte wordt genomen
vanuit net oksel tot het bandje.
Ruglengte. De ruglengte wordt geno
men vanuit den rugwervel tot het bandje.
Schouder-, Elleboog- en Polslengte,
waarbij men steeds den centimeter bii
den hals Iaat liggen, (volg. voorb.)
Elleboogwijdte. Hierbij houdt men den
arm gebogen, daar anders de mouw te
nauw zou worden.
Polswijdte. Vuistwijdte. Armsgatwijdte.
Heele lengte. De geheele lengte va®
japon oi mantel wordt vanuit den hal*
gemeten.
PRIJZEN DER PATRONEN, i
No. 185 1.25.
No. 186 1.25.
No. 187 1.10.
1