©O
!\OMZi
De Vergeet-les.
nr
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
h den tuin.
Wat zullen we spelen?
VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1927
DERDE BLAD
féÉÜ*r.
Sold&&~*
A. U;
M ie.i*en e-i e.v- e.n
DOOR G. D. HOOGENDOORN.
Overname uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden.
door Heinz Griinau.
(SLOT)
„Kijk," zei Fidelis (en nu zullen we
hooren, dat hij juist iets te weinig van
11onveren afwist om te zorgen, dat de
boel niet scheet ging), „kijk, daar zit een
oud-leerling van me met haar man. Juist,
daar, met dat leeliike hondje, Brrr, ik
,rii J grijze haren als ik er weer aan
denk."
„Wat heeft ze je dan gedaan? vroeg
de prinses.
„Ze was de slechtste leerling, die ik
ooit gehad heb!" zei Fidelis somber,
„hen afschuwelijke blauwkous. Haar man
had haar bij me op school gedaan, omdat
jÊen raac' me* haar wist; en hij hoop-
l' .1 a's ze eens flink wat vergat van
at den nonsens, dien ze in haar hoofd
ad zitten, ze niet alles meer zou laten
aanbranden, en misschien wat netter stof
namen. O, o, wat ik er al niet mee be-
eeId heb! Ze deed erg haar best, leek
t wel, maar stiekum zette ze de heele
klas op stelten. Zelf vergat ze niets, hoe
J,me °pk met haar aftobde, en boven-
'en...." Meester Fidelis huiverde
„bovendien leerde ze de anderen allerlei
dingen bij! Toen ik haar eindelijk weg
moest sturen, bleek 't, dat alle jongens,
die in haar buurt hadden gezeten, de
taiels van vermenigvuldiging kenden tot
fa toe, en 't meisje achter haar had op
„Maar ik mag hier zooveel niet praten!"
x
haar bank een portret geteekend van
Jacoba van Beieren! Een vreeselijk kind!
Vergeten kon ze niet, maar verzin
nenVerzinnen! Laat ik er maar
niet meer over praten!"
Meester Fidelis wischte zijn voorhoofd
dl en ^zuchtte, en de prinses keek hem
medelijdend aan. Dat verdiende hij eigen
lijk niet zoo héél erg, want één ding had
hij er niet bij verteld: dat zijn ondeugen
de leerling het zóó bont gemaakt had,
dat ze hem zelf had leeren lezen, schrij
ven en op de klok kijken, en hem toen
nog in zijn gezicht had uitgelachen, om
dat hij 'tniet meer vergeten kon! Hij
durfde Blondegonde niet bekennen, dat
nij zóó slecht orde kon houden, en daar-
bij, ze was van 't begin afaan immers zoo
bhj geweest, dat hij niets van dat alles
kon?
B'ondegonde wilde absoluut met dat
aSappige meisje kennis maken, dat zeker
even geleerd was als zij zelf vroeger,
en zo° gingen ze dan het tuinhekje bin
nen.
„Goedenavond, Emerita!" zei Fidelis
v: lendeli;,k. Hij was weer heelemaal op-
vnlr rr 011 stelde zijn vrouw netjes
'«r „Hoe gaat t er tegenwoordig mee?
Moud je mijn vak thuis rog wat bij, V?"
{„TT, ö°n hetn aiTerminzaamst toe
te knikken maar heimelijk zat ze weer
kon wT p T te verzinnen. Ze
t meester Fidelis maar niet verge
ven, dat hij haar van school gejaagd fiaA
en nu kon ze t met uitstaan, dat 't hem
zoo goed ging, en hij zelfs een nrinses
gekregen had. Want hoe, dat weet nie-
Ko^e" 26 WaS Vaa allCS Predes
tcrHF'l V o„aVOndblarl al êezien, mees-
uifT. t t ,yoeg heel lief. „Feu
PrinsC il ?r over dien aardigsm
Prinses w®? °P T éing r,aar onze
zTS,e5jV:.,- Wat zei u? Wilde u zelf
twT 'I, 1GnS h,er---- t Staat op het
ue blad, onder „Scheepstijdingen".
j(r. n, ze reikte hem doodbedaard de
m over. Hij sloeg haastig het blad
Vrn'„ P*n, vers'ond het bericht, terwijl zijn
WanfW i 0Da verbluft stond aa nte staren,
hr.oi I kad immers beweerd, dat hii
Ie maal niet lezen kon?t
dor!" gaan nu maar meteen weer ver
lozen tejmere,Slcr Fit3elis, toen hij 't ge-
avondi' weasch u beiden goeden
u "If3'' ,nu ,a*' vroeg Emerita. „Heeft
zeiT" ?iet laoger den tijd? Wat ik
1p« vv-Jde kunt u me ook vertel*
ryC-nJ Iaat 'tis?" En ze keek opge-
gon l'e!, aQ ooit; 't Ieelijke hondje be
oog e KwisPel^ on knipte met zijn eene
E rl
die P aar ^aa^e me die domme Fidelia,
Cstnv' WGl U* -af in de moeilijkste
Pit* 7" v?? de heele wereld, in z'n ijver
deT-'j 'nnenzak een horloge, dat Blon-
en 6 no£ Pooit van hem had gezien.
En ,ze' Prompt:
F ls dertien
fwy! Ik he
achter!'
to-:!1 toen raakte prinses Blondegonde
dat' Z°° ve,rschrikkelijk de kluts kwijt,
prhi 'n paar oogen als alleen een
ir°Pdkeek a»nfn°PZettenL T ^Z,clschaP
-een l toen zoo hard ze kon op
vó'ó 00Psn zette, en niet eerder stilhield
r „e hun huisje bereikt had, waar ze
aar kamertje opsloot, en tot
imvl t, "7* minuten over negen,
en ark, en '3en lwee minu-
En
z;c|r "e un huisje bereikt had, waar ze
icjen °b haar kamertje opsloot, en tot
'gaf Volgenden morgen niemand antwoord
dat /djddags kwam het kleine jongetje,
et laboratorium in orde moest hou-
^'dèlis terneergeslagen bij meester
r;'i'T Prinses herinnert zich alles!" be-
ltri'i »lk heb haar juist een lei en
-ji' 'es moeten brengen, maar 't helpt nu
al! 103 niets meer, zegt ze. Ze weet
®n alles weer van Karei den Dikke,
haar zelfs te binnen geschoten,
Lleooatra twee maal mazelen heeft
gehad, eens, toen ze zes was, en later
nog een keer, iets wat zeker niet dik
wijls voorkomt! Het is allemaal uw
schuld, zegt ze, en ze wil niets meer van
den cursus weten, omdat u haar bedro
gen hebt. Ze vindt 't vreeselijk, dat u
lezen en op de klok kunt kijken, en 't
niet hebt willen zeggen!"
Maar het zou nog erger worden. Want
's avonds liep de prinses weg, zonder
tegen iemand iets te heggen, en ging
terug naar het paleis.
Zoodra ze op het groote plein
stond, dat voor de poorten lag, viel haar
iets vreemds op. Alle vensters waren
met zwart floers behangen, en van den
toren wapperden twee groote, volkomen
gelijke, zwarte vlaggen,
„Waar is dat allemaal goed voor?"
vroeg prinses Blondegonde aan een
dikken soldaat, die op wacht stond en
haar niet scheen te herkennen.
„Dat is dubbele rouw!" zei de schild
wacht plechtig. „Die eene vlag, dat is
omdat onze prinses spoorloos verdwenen
is, en die andere, omdat de prins, met
wien ze zou trouwen, gisteren met zijn
schip is vergaan! Als de koningin nu
doodgaat van verdriet, wat ik vast en
zeker zie aankomen, hangen we een
derde uit! Maar ik mag hier zooveel niet
praten!"
„Goeienavond dan!" zei Blondegonde,
stapte kalm op de paleispoort toe, ging
de hall door en de groote marmeren
trappen op, en kwam de kamer binnen,
waar de koningin op een divan lag met
een ijs-compres op het hoofd.
„Nu kunt u alvast één vlag laten bin
nenhalen, mama!" zei ze, „want ik ben
nu tenminste boven water!"
„Dat is meer dan we van dien armen
prins kunnen zeggen," zei de koningin,
en veegde haar oogen af. Maar ze gaf
toch bevel, één vlag in te halen ,en liet
daarvan dadelijk een rouwjapon maken
voor de prinses, want ze was zuinig, en
had veel overleg.
Weet je nog wel, dat d®arme jongen
f zijn droevig lot voorspeld heeft?"
getrouwd met een prinses, die van me
weggeloopen is: Blondegonde." Maar het
ging minder vlug dan hij gehoopt had;
wel moest de krijtlap ieder oogenblik
in de wasch.
Hij lette weinig meer op zijn leerlin
gen, en die gingen natuurlijk niet hard
vooruit, nu -ze zoo aan hun lot werden
overgelaten. Martientje Goudhart werd
door haar man van school genomen
toen ze aan het hooge hakje van haar
laatste satijnen schoentje toe was; ver
der scheen ze het toch niet te kunnen
brengen, ze was daar nu al drie weken
aan bezig. De man, die vroeger eens twee
honderd regels had moeten schrijven
wendde zich ten einde raad tot een
kwakzalver, en ging Lethe-baden ge
bruiken. De beroemde school verliep van
dag tot dag. Het langst bleef Gerrit-Jan,
die een gevoelig hart had, maar op een
dag huurde hij een kamertje bij den
waard in het „Glaasje-zonder-voct". „Ik
ga nu doorstudeeren aan de hooge-
school," zei hij, toen hij erheen trok, en
daar vergat hij inderdaad wonderlijk
gauw, dat hij twaalf kindertjes had, die
allemaal twaalf uur per dag honger had
den.
Toen kon meester Fidelis zijn school
sluiten, en van toen af trok hij het land
door als een arme zwerver, want hij had
alles moeten verkoopen om zijn schulden
te betalen, en bezat alleen nog maar ee-
leitje. Telkens als hij rustte langs een
beek of aan een meertje, schreef hij
daarop: „Blonde.... Blonde...." en
waschte dan de lei in het water schoon.
Al de rest was hij kwijt, en zelfs de laat
ste helft van haar naam, maar hier
schoot zijn tooverkunst alweer tekort.
Hij kón het niet weg krijgen: „Blon
de.
„Wat begrijp ik nu dien armen drom
mel goed, dien ik zooveel regels heb
laten schrijven!" zuchtte hij. „Het zal
nog eens zóóver met me komen, dat ik
zelf een Lethe-kuur ga doen!" Arme
meester Fidelis!
Intusschen had prinses Blondegonde
bijna het heele étui vlakgommetjes op
gewreven over den naam van Fidelis
maar vergeefs. Ze werd al stiller en
stiller, en Wam bijna niet meer uit haar
maar wat moest er nu mee gedaan wor
den?
„Daar zal ik zelf voor zorgen!" zei
prinses Blondegonde, liep hem voorbij en
ging rechtdoor naar beneden, en heel
alleen het park in, tot ze bij den slapen-
den man kwam.
„Het is al zeven uur, meester Fidelis!"
zei ze zachtjes, en tikte hem op den
schouder, „wilt u niet binnenkomen cc
iets eten?"
Fidelis sprong overeind, en keek met
groote oogen eerst de prinses en toen
het park aan. Hij begreep opeens waar
hij was. Maar de prinses had hem ver
geven, dat hij op de klok kon kijken,
dat stond vast, en ze had het hem op de
vriendelijkste manier van de wereld te
Ze vierden de bruiloft nog eens.
kennen gegeven! En nu nam ze zelfs zijn
leitje, met het stukje krjjt, dat er naast
lag, en schreef er op: „Gonde" want
„Blonde" stond er nog en ze hield
hem de lei voor. Toen herinnerde mees
ter Fidelis zich alles en alles weer dui
delijk, en begreep, dat ze hem óók ver
geven had, dat hij lezen en schrijver
kon. Hij nam het krijtje, schreef met
groote letters: „Emerita", en smeet de
lei in den vijver
En toen is verder alles precies gegaan,
zooals 'tin een behoorlijk sprookje past:
want wanneer je met een prinses ge
trouwd bent, en ze heeft geen broers,
dan word je later koning over het heele
land. Ze vierden de bruiloft nog eens
torenkamer, waarboven nog steeds de over, en de koningin liet de zwarte japon
zelf
vroeg ze toen. „Hij zei immers, met zijn
weergaloos doorzicht, dat de wind even
goed krachtig kon worden als zwak? Nu,
dat is precies zoo uitgekomen, helaas!
De wind werd inderdaad aldoor krachti
ger, en heeft tenslotte het schip op de
rotsen geworpen. Arme prins! Er was
geen tweede zooals hij!" En zij belde om
een schoonen zakdoek.
„Ja, hij was tot t laatste toe gruwe
lijk geleerd!" dacht Blondegonde. „Maar
hij kwam er tenminste rond voor uit! Ik
moest verder mijn heele leven maar voor
hem in den rouw blijven, en lederen dag
een paar uur lang dien ellendigen Fide
lis gaan uitgommeui" En dat deed ze.
Meester Fidelis was intusschen
werkelijk heel ellendig. Hij maakte zich
erg bezorgd over de verdwijning van zijn
vrouw, te meer, daar hij tevens een heel
nieuw étui vol vlakgommetjes vermiste.
Daaruit leidde hij af, dat ze hem wilde
gaan vergeten, en daar ze steeds met
zooveel succes gestudeerd had, was hij
maar al te bang, dat haar dit zou luk
ken.
en berichtte dat er een landloopcr bij den vijver ;-ig ie slapen.
zwarte vlag wapperde; haar ouders dach
ten niet anders, of ze kwijnde weg van
verdriet over den verdronken prins.
Op een middag kwam een lakei aan
haar deur tikken, en berichtte, dat er een
landlooper bij den parkvijver lag te sla
pen. De koning en de koningin waren op
een bedevaart naar het wrak op de rot
sen, dus de prjpses moest nu uitmaken,
wat er met dien man moest aangevan-
fi®n worden. 't Scheen een zonderling te
zijn; de parkwachter had gezien hoe hij
telkens iets o-p een leitje krabbelde, en
dat dan in den vijver doopte en op t
gras afveegde. Eindelijk was hij in slaap
gevallen, en toen den wachter, die vond
en heelt tenslotte hei scHp cp de reken geworpen.
van Blondegonde voor zichzelf vermaken
(waarbij de tweede vlag moest worden
aangesproken) en droeg ze met witte
biesjes in den staatsie-stoet.
„Hoe moet het nu met de vergeet-
les?" vroeg de prinses 's avonds aan
haar man, toen ze in den tuin van liet
paleis zaten, maar ze lachte erbij, want
ze was er heelemaal overheen, dat hij
een klein beetje geleerd was.
„Ik heb iets bedacht!' zei Fidelis. „We
moesten zorgen, zóó n gelukkig leven te
hebben, dat we alleen nog maar verlan
gen, toch maar alles goed te onthouden,
en voor geen geld ook maar een uur
ervan zouden willen vergeten. Wat dunkt
je daarvan?"
Dat vond Blondegonde een prachtige
oplossing, en ikzelf ook! En je ziet wel,
hoe hun geschiedenis tol in de kleinste
bijzonderheden bewaard is gebleven
zóó goed hebben ze woord gehouden. Je
hoort zelfs wel eens iemand zeggen, dat
bi) „allang weet hoe laat 't is nietwaar
Ze zeggen 't altijd een beetle vinnig,
vind je ook niet? En dat zul le bcgnjpen
als je weet, dat Emerita die uitdrukking
in de wereld heeft gebracht en ze is
tot op dezen dag bewaard geb even, en
naar ons overgewaaid int den tijd en
land van koning Fidelis.
HEINZ GRUNAU.
Zoo ging dus na het middageten de
heele familie den tuin in. Moeder en
Mientje niet te vergeten.
„Kijk," zei Mijnheer van Voorden:
„Het eerste wat we zullen doen, is gras
knippen; ik zal beginnen en dan kan
Henk me straks eens aflossen. Henk, jij
harkt netjes al het afgeknipte gras bi;
elkaar, en Mientje kan mooi alles opra
pen wat op de paden valt. Toos, wil jij
vast wat schoffelen?"
„En ik?" vroeg Mevrouw van Voor
den, die lekker lui op de bank was gaan
zitten.
„Jij kijkt maar toe en moedigt ons
aan. En...."j hier fluisterde Mijnheer
van Voorden zijn vrouw wat in het oor:
,o, leuk, geheimen," riep Toos.
Mijnheer en Henk trekken hun jassen
uit en stroopten de mouwen van hun
overhemd op. En daar ging het knip,
knip, knip.
Opeens riep Henk: Kijk eens wat
een dikke pieren."
„Ajakkes," Het Tcos er op vtjlgen:
„dat zijn toch zulke vieze beesten."
„Hè, wat flauw," viel Henk in: „Ik
durf ze best op te pakken. Kijk maar."
En hij greep den grootst.cn en diksten
beet. „Durf jij dat ook?"
Toos griezelde ervan, maar ze wou
zich groot houden en dus pakte ze met
een vies gezicht een van de wonnen
beet.
„Flink zoo," sprak haar vader, die
ales van uit de verte had gezien. „Het
is nooit prettig als je voor het eerst
zoo'n koud glibberig beest aanpakt.
Maar daar moeten we toch maar over
heen komen. Anders gaat het net als
met padden, die de boeren dood trap
pen, omdat ze denken, dat het vergif
tige dieren zijn. Toch zijn er geen nut
tiger dieren te bedenken."
„Is de regenworm ook nuttig?" vroeg
Toos belangstellend.
„Ja, zeker," antwoordde haar vader:
Zonder regenwormen zou er heel wat
minder tuinaarde zijn. De wormen eten
allerlei afval, vooral half vergane bla
deren en die worden door hen /ermengd
met aarde. Zoo ontstaat bladaarde. En
die is heel geschikt om in bloempotten
te gebruiken.
Ook maken de wormen den grond los,
zoodat er lucht bij de wortels kan ko
men. Maar nu moeten we weer eens
opschieten."
„Kom eens gauw kijken, wat een
mieren!" Ditmaal was het Mientje, die
de heele familie bij elkaar riep. En ja
hoor, over het tuinpaadje liepen wel
honderd mieren achter elkaar (figuur 1).
nest. Zij worden er echter op uitgestuurd
om miereneieren uit andere nesten te
halen. Ze halen daar daar dan de mie-
>renpoppen weg, brengen die dan in hun
eigen nest en dwingen later de uitgeko
men jpieren als hun slaven diens te
doen. Ik zal je straks een plaat laten
zien waarop je koningin, werkmier en
soldaat, alle drie vindt afgebeeld. Let
vooral op de groote kaken van den sol
daat (liguur 4). Op dat oogenblik klapte
„Ja, en nu blijft mij niets anders
dan het óók maar te br-obeeren!
en van toen af stond hij eiken
het groote bord te schrijven:
ders over! da
zei hij, bi
a dag op j „c
dat 't nu lang genoeg geduurd had, hem
bij zijtn arm schudde, had hij gemompeld:
„Gaan we vandaag weer wandelen?
vroeg Toos op een mooien Woensdag
borgen. „Het is zulk heerlijk, zonnm
weer."
„Neen," antwoordde Mijnheer van
Voorden: „Vandaag gaan we eens alle
maal in den tuin werken. Er is nog zoo
veel te doen voor den herfst, dat we
och ja, ik weet hoe laat 'tis!" Dat was daar best een heelen Woensdagmiddag
nog eens galgenhumor, vond de lakei voor noodig hebben.'
Sommigen droegen wat in hun bek.
„Dat zijn werkmierer," vertelde Mijn
heer van Voorden. „Die brengen takjes
en zandkorreltjes aan om het nest te
bouwen of te herstellen. Zoek maar eens
of je de plaats ook, kunt vinden, waar
de mieren heengaan."
Allen gingen op zoek en na eenige
oogenblikken riep Henk:
„Hier is het."
En ja, daar waren een stuk of wat
kuitjes in den grond en daarheen liepen
de mieren. Maar gek was dat, er kwa
men ook een hecleboel mieren uit met
witte dingetjes, die ze in het zand op
een veilig plekje neerlegden (figuur 2).
Moeder van Voorden in de handen:
„Komt allemaal eens hier, maar oogen
dicht. Alleen vader mag ze open hou
den om jullie veilig hier te brengen."
„Een, twee drie oogen open". En wat
zagen de kinderen nu? De tuintafel was
netjes gedekt en erop voor elk een
schoteltje met een taartje erop en een
lekker glas limonade er naast. „Hé, hé,"
zuchtte mevrouw van Voorden. „Ik^ had
(hst om de wespen eraf te houden." Ja
er vlogen zeker wel drie of vier wespen
rond de glazen. „Voorzichtig maar,"riep
Mijnheer, „Laat ze maar rustig zitten,
dan doen zij je geen kwaad. Dat zijn nu!
neefjes en nichtjes van de mieren en
bijen. Maar als ze steken, steken ze
veel erger. Alleen blijft hun angel niet
in de wond steken. Het zijn ook alweer
dieren, die in kolonies leven. Maar kom,
ons werk voor vandaag is bijna klaar.
Ondanks al ons gepraat zijn we toch
nog opgeschoten. Met ons allen schie
ten we flink op,
„Zouden die dieren van hun werk ook
ent zoo'n honger krijgen als wij?" vroeg
Mientje. "Ik denk het wel. Maar wij
gaan onzen honger gauw stillen. Zorg
maar dat er over tien minuten geen
grasje meer over is, dan krijg je een lek
keren boterham."
„Dat ziin miereneieren," vertelde hun
vader: „daaruit kernen later de mieren;
nu leggen ze de eie en op een plekje,
waar voldoende lucht en warmte is.
„Waarom spreekt u toch altijd van
werkmieren? vroeg loos, „Zijn er dan
ook andere mieren?"
Mijnheer van Voorden begon te
„Ja, en 'toch zeggen de menschen, dat
de mieren ons werken kunnen leeren.
Je moet weten, dat de mieren, net als
Je bijen, in kolonies leven. Maar terwijl
'a bijen, er maar één koningin op na
ouden, zijn er bij de mieren meer aan-
vezig in een nest (figuur 3). De werk
mieren doen precies hetzelfde voor hun
kolonie als de bijen in de biienkolonie
doen. Maar eerf gedeelte van de werk
mieren zorgt voor de verdediging van
het nest. Die worden soldaten genoemd,
Bij sommige mierensoorten bestaan:
alleen soldaten. Maar die zijn onge
schikt voor het gewone werk in het
Ruiterbaf.
De spelers plaatsen zich naargelang
van kracht en grootte, paarsgewijze
achter elkaar in een cirkel, Tusschen de
paren is sen afsiand van 3 a 4 passen.
Nadat eerst is bepaald, wie voor den
Isten keer de paarden en wie de ruiters
zullen zijn, plaatsen de paarden, om een
steviger stand te hebben, het linker- of
rechterbeen voor, buigen den romp
voorover en tteunen met de handen op,
de eenigszins gebogen knie.
6. En zij gaf hem met den stoffer
Eerst een duchtig, fUnk pak slaag,
Sleepte toen d'r broertje Joppie
Naar z'n kamer bij zijn kraag.
„Wel, zie zoo," kreet zij, „brom jij nu
Maar eens uit, jou dwaze zot,
Want terwijl ik 't geld ga zoeken,
Blijft je kamertje op slot."
Tante Jollie had zich vliegens
vlug daarna nu aangekleed,
En stond na een vijf minuten
,Voor haar wandeling gereed,
„Zie," sprak zij, „nu zal ik toch eens
Zien, waar of Job s duiten zijn:
Voor den morgen krijg ik stellig
Dien vriend Jacobs nog wel klein."
I. Klop, klop, klop. „Vriend, doe eens open,
Vlug wat man, er is gevaar;
Want die zaak met jou en Joppie
Is voor mij niet zuiver klaar.
Klop, klop, klop! Houd je niet stiekum,
'k Weet het man je bent wel thuis!"
Schreeuwde Jollie, kloppend, bonkend,
Voor de deur van Jacobs' huis.
(Wordt vervolgd^
O Ocavfcoï®
De ruiters nemen nu schrijlings op
de ruggen der paarden plaats en werpen,
elkaar naar rechts of links een grooten
kaatsebal toe. Bij dit toewerpen van den
bal moeten de paarden stil blijven
staan.
Zoodra echter de bal op den grond
valt, springen de ruiters terstond van
de paarden af en loopen zoo hard zij
kunnen weg.
Een flink paard raapt zoo snel moge
lijk den bal op en roept dan maar
ook niet eerder Halt!
Al de weggeloopen ruiters moeten
dan onmiddellijk stilstaan.
Van de plaats af, waar de bal door
het paard is opgeraapt, werpt hij hem
naar den dichtstbijzijnden ruiter, die den.
worp op geenerlei wijze mag pogen te
ontwijken.
Wordt deze ruiter niet geraakt of kan
hij den bal vangen vóór deze hem trof,
dan bestijgen alle ruiters opnieuw de
paarden en beginnen opnieuw met bal-
werpen.
Wordt echter een ruiter wel getrof
fen, dan wisselen de partijen van rol.
Regels.
1. De paarden mogen de ruiters niet
vasthouden en bij het afspringen niet
hinderen. Heeft dit plaats, dan verwis
selen de partijen niet van rol.
2. Als een ruiter op den roep Halt!
niet onmiddellijk blijft staan, moet hij
zoover teruggaan, als het paard verlangt,
3. Als een ruiter bij het vallen van
den bal door den cirkel loopt of den
bal opneemt of verder schopt, wordt
terstond van rol verwisseld.