©O !\OMZi De Vergeet-les. nr DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL h den tuin. Wat zullen we spelen? VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1927 DERDE BLAD féÉÜ*r. Sold&&~* A. U; M ie.i*en e-i e.v- e.n DOOR G. D. HOOGENDOORN. Overname uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden. door Heinz Griinau. (SLOT) „Kijk," zei Fidelis (en nu zullen we hooren, dat hij juist iets te weinig van 11onveren afwist om te zorgen, dat de boel niet scheet ging), „kijk, daar zit een oud-leerling van me met haar man. Juist, daar, met dat leeliike hondje, Brrr, ik ,rii J grijze haren als ik er weer aan denk." „Wat heeft ze je dan gedaan? vroeg de prinses. „Ze was de slechtste leerling, die ik ooit gehad heb!" zei Fidelis somber, „hen afschuwelijke blauwkous. Haar man had haar bij me op school gedaan, omdat jÊen raac' me* haar wist; en hij hoop- l' .1 a's ze eens flink wat vergat van at den nonsens, dien ze in haar hoofd ad zitten, ze niet alles meer zou laten aanbranden, en misschien wat netter stof namen. O, o, wat ik er al niet mee be- eeId heb! Ze deed erg haar best, leek t wel, maar stiekum zette ze de heele klas op stelten. Zelf vergat ze niets, hoe J,me °pk met haar aftobde, en boven- 'en...." Meester Fidelis huiverde „bovendien leerde ze de anderen allerlei dingen bij! Toen ik haar eindelijk weg moest sturen, bleek 't, dat alle jongens, die in haar buurt hadden gezeten, de taiels van vermenigvuldiging kenden tot fa toe, en 't meisje achter haar had op „Maar ik mag hier zooveel niet praten!" x haar bank een portret geteekend van Jacoba van Beieren! Een vreeselijk kind! Vergeten kon ze niet, maar verzin nenVerzinnen! Laat ik er maar niet meer over praten!" Meester Fidelis wischte zijn voorhoofd dl en ^zuchtte, en de prinses keek hem medelijdend aan. Dat verdiende hij eigen lijk niet zoo héél erg, want één ding had hij er niet bij verteld: dat zijn ondeugen de leerling het zóó bont gemaakt had, dat ze hem zelf had leeren lezen, schrij ven en op de klok kijken, en hem toen nog in zijn gezicht had uitgelachen, om dat hij 'tniet meer vergeten kon! Hij durfde Blondegonde niet bekennen, dat nij zóó slecht orde kon houden, en daar- bij, ze was van 't begin afaan immers zoo bhj geweest, dat hij niets van dat alles kon? B'ondegonde wilde absoluut met dat aSappige meisje kennis maken, dat zeker even geleerd was als zij zelf vroeger, en zo° gingen ze dan het tuinhekje bin nen. „Goedenavond, Emerita!" zei Fidelis v: lendeli;,k. Hij was weer heelemaal op- vnlr rr 011 stelde zijn vrouw netjes '«r „Hoe gaat t er tegenwoordig mee? Moud je mijn vak thuis rog wat bij, V?" {„TT, ö°n hetn aiTerminzaamst toe te knikken maar heimelijk zat ze weer kon wT p T te verzinnen. Ze t meester Fidelis maar niet verge ven, dat hij haar van school gejaagd fiaA en nu kon ze t met uitstaan, dat 't hem zoo goed ging, en hij zelfs een nrinses gekregen had. Want hoe, dat weet nie- Ko^e" 26 WaS Vaa allCS Predes tcrHF'l V o„aVOndblarl al êezien, mees- uifT. t t ,yoeg heel lief. „Feu PrinsC il ?r over dien aardigsm Prinses w®? °P T éing r,aar onze zTS,e5jV:.,- Wat zei u? Wilde u zelf twT 'I, 1GnS h,er---- t Staat op het ue blad, onder „Scheepstijdingen". j(r. n, ze reikte hem doodbedaard de m over. Hij sloeg haastig het blad Vrn'„ P*n, vers'ond het bericht, terwijl zijn WanfW i 0Da verbluft stond aa nte staren, hr.oi I kad immers beweerd, dat hii Ie maal niet lezen kon?t dor!" gaan nu maar meteen weer ver lozen tejmere,Slcr Fit3elis, toen hij 't ge- avondi' weasch u beiden goeden u "If3'' ,nu ,a*' vroeg Emerita. „Heeft zeiT" ?iet laoger den tijd? Wat ik 1p« vv-Jde kunt u me ook vertel* ryC-nJ Iaat 'tis?" En ze keek opge- gon l'e!, aQ ooit; 't Ieelijke hondje be oog e KwisPel^ on knipte met zijn eene E rl die P aar ^aa^e me die domme Fidelia, Cstnv' WGl U* -af in de moeilijkste Pit* 7" v?? de heele wereld, in z'n ijver deT-'j 'nnenzak een horloge, dat Blon- en 6 no£ Pooit van hem had gezien. En ,ze' Prompt: F ls dertien fwy! Ik he achter!' to-:!1 toen raakte prinses Blondegonde dat' Z°° ve,rschrikkelijk de kluts kwijt, prhi 'n paar oogen als alleen een ir°Pdkeek a»nfn°PZettenL T ^Z,clschaP -een l toen zoo hard ze kon op vó'ó 00Psn zette, en niet eerder stilhield r „e hun huisje bereikt had, waar ze aar kamertje opsloot, en tot imvl t, "7* minuten over negen, en ark, en '3en lwee minu- En z;c|r "e un huisje bereikt had, waar ze icjen °b haar kamertje opsloot, en tot 'gaf Volgenden morgen niemand antwoord dat /djddags kwam het kleine jongetje, et laboratorium in orde moest hou- ^'dèlis terneergeslagen bij meester r;'i'T Prinses herinnert zich alles!" be- ltri'i »lk heb haar juist een lei en -ji' 'es moeten brengen, maar 't helpt nu al! 103 niets meer, zegt ze. Ze weet ®n alles weer van Karei den Dikke, haar zelfs te binnen geschoten, Lleooatra twee maal mazelen heeft gehad, eens, toen ze zes was, en later nog een keer, iets wat zeker niet dik wijls voorkomt! Het is allemaal uw schuld, zegt ze, en ze wil niets meer van den cursus weten, omdat u haar bedro gen hebt. Ze vindt 't vreeselijk, dat u lezen en op de klok kunt kijken, en 't niet hebt willen zeggen!" Maar het zou nog erger worden. Want 's avonds liep de prinses weg, zonder tegen iemand iets te heggen, en ging terug naar het paleis. Zoodra ze op het groote plein stond, dat voor de poorten lag, viel haar iets vreemds op. Alle vensters waren met zwart floers behangen, en van den toren wapperden twee groote, volkomen gelijke, zwarte vlaggen, „Waar is dat allemaal goed voor?" vroeg prinses Blondegonde aan een dikken soldaat, die op wacht stond en haar niet scheen te herkennen. „Dat is dubbele rouw!" zei de schild wacht plechtig. „Die eene vlag, dat is omdat onze prinses spoorloos verdwenen is, en die andere, omdat de prins, met wien ze zou trouwen, gisteren met zijn schip is vergaan! Als de koningin nu doodgaat van verdriet, wat ik vast en zeker zie aankomen, hangen we een derde uit! Maar ik mag hier zooveel niet praten!" „Goeienavond dan!" zei Blondegonde, stapte kalm op de paleispoort toe, ging de hall door en de groote marmeren trappen op, en kwam de kamer binnen, waar de koningin op een divan lag met een ijs-compres op het hoofd. „Nu kunt u alvast één vlag laten bin nenhalen, mama!" zei ze, „want ik ben nu tenminste boven water!" „Dat is meer dan we van dien armen prins kunnen zeggen," zei de koningin, en veegde haar oogen af. Maar ze gaf toch bevel, één vlag in te halen ,en liet daarvan dadelijk een rouwjapon maken voor de prinses, want ze was zuinig, en had veel overleg. Weet je nog wel, dat d®arme jongen f zijn droevig lot voorspeld heeft?" getrouwd met een prinses, die van me weggeloopen is: Blondegonde." Maar het ging minder vlug dan hij gehoopt had; wel moest de krijtlap ieder oogenblik in de wasch. Hij lette weinig meer op zijn leerlin gen, en die gingen natuurlijk niet hard vooruit, nu -ze zoo aan hun lot werden overgelaten. Martientje Goudhart werd door haar man van school genomen toen ze aan het hooge hakje van haar laatste satijnen schoentje toe was; ver der scheen ze het toch niet te kunnen brengen, ze was daar nu al drie weken aan bezig. De man, die vroeger eens twee honderd regels had moeten schrijven wendde zich ten einde raad tot een kwakzalver, en ging Lethe-baden ge bruiken. De beroemde school verliep van dag tot dag. Het langst bleef Gerrit-Jan, die een gevoelig hart had, maar op een dag huurde hij een kamertje bij den waard in het „Glaasje-zonder-voct". „Ik ga nu doorstudeeren aan de hooge- school," zei hij, toen hij erheen trok, en daar vergat hij inderdaad wonderlijk gauw, dat hij twaalf kindertjes had, die allemaal twaalf uur per dag honger had den. Toen kon meester Fidelis zijn school sluiten, en van toen af trok hij het land door als een arme zwerver, want hij had alles moeten verkoopen om zijn schulden te betalen, en bezat alleen nog maar ee- leitje. Telkens als hij rustte langs een beek of aan een meertje, schreef hij daarop: „Blonde.... Blonde...." en waschte dan de lei in het water schoon. Al de rest was hij kwijt, en zelfs de laat ste helft van haar naam, maar hier schoot zijn tooverkunst alweer tekort. Hij kón het niet weg krijgen: „Blon de. „Wat begrijp ik nu dien armen drom mel goed, dien ik zooveel regels heb laten schrijven!" zuchtte hij. „Het zal nog eens zóóver met me komen, dat ik zelf een Lethe-kuur ga doen!" Arme meester Fidelis! Intusschen had prinses Blondegonde bijna het heele étui vlakgommetjes op gewreven over den naam van Fidelis maar vergeefs. Ze werd al stiller en stiller, en Wam bijna niet meer uit haar maar wat moest er nu mee gedaan wor den? „Daar zal ik zelf voor zorgen!" zei prinses Blondegonde, liep hem voorbij en ging rechtdoor naar beneden, en heel alleen het park in, tot ze bij den slapen- den man kwam. „Het is al zeven uur, meester Fidelis!" zei ze zachtjes, en tikte hem op den schouder, „wilt u niet binnenkomen cc iets eten?" Fidelis sprong overeind, en keek met groote oogen eerst de prinses en toen het park aan. Hij begreep opeens waar hij was. Maar de prinses had hem ver geven, dat hij op de klok kon kijken, dat stond vast, en ze had het hem op de vriendelijkste manier van de wereld te Ze vierden de bruiloft nog eens. kennen gegeven! En nu nam ze zelfs zijn leitje, met het stukje krjjt, dat er naast lag, en schreef er op: „Gonde" want „Blonde" stond er nog en ze hield hem de lei voor. Toen herinnerde mees ter Fidelis zich alles en alles weer dui delijk, en begreep, dat ze hem óók ver geven had, dat hij lezen en schrijver kon. Hij nam het krijtje, schreef met groote letters: „Emerita", en smeet de lei in den vijver En toen is verder alles precies gegaan, zooals 'tin een behoorlijk sprookje past: want wanneer je met een prinses ge trouwd bent, en ze heeft geen broers, dan word je later koning over het heele land. Ze vierden de bruiloft nog eens torenkamer, waarboven nog steeds de over, en de koningin liet de zwarte japon zelf vroeg ze toen. „Hij zei immers, met zijn weergaloos doorzicht, dat de wind even goed krachtig kon worden als zwak? Nu, dat is precies zoo uitgekomen, helaas! De wind werd inderdaad aldoor krachti ger, en heeft tenslotte het schip op de rotsen geworpen. Arme prins! Er was geen tweede zooals hij!" En zij belde om een schoonen zakdoek. „Ja, hij was tot t laatste toe gruwe lijk geleerd!" dacht Blondegonde. „Maar hij kwam er tenminste rond voor uit! Ik moest verder mijn heele leven maar voor hem in den rouw blijven, en lederen dag een paar uur lang dien ellendigen Fide lis gaan uitgommeui" En dat deed ze. Meester Fidelis was intusschen werkelijk heel ellendig. Hij maakte zich erg bezorgd over de verdwijning van zijn vrouw, te meer, daar hij tevens een heel nieuw étui vol vlakgommetjes vermiste. Daaruit leidde hij af, dat ze hem wilde gaan vergeten, en daar ze steeds met zooveel succes gestudeerd had, was hij maar al te bang, dat haar dit zou luk ken. en berichtte dat er een landloopcr bij den vijver ;-ig ie slapen. zwarte vlag wapperde; haar ouders dach ten niet anders, of ze kwijnde weg van verdriet over den verdronken prins. Op een middag kwam een lakei aan haar deur tikken, en berichtte, dat er een landlooper bij den parkvijver lag te sla pen. De koning en de koningin waren op een bedevaart naar het wrak op de rot sen, dus de prjpses moest nu uitmaken, wat er met dien man moest aangevan- fi®n worden. 't Scheen een zonderling te zijn; de parkwachter had gezien hoe hij telkens iets o-p een leitje krabbelde, en dat dan in den vijver doopte en op t gras afveegde. Eindelijk was hij in slaap gevallen, en toen den wachter, die vond en heelt tenslotte hei scHp cp de reken geworpen. van Blondegonde voor zichzelf vermaken (waarbij de tweede vlag moest worden aangesproken) en droeg ze met witte biesjes in den staatsie-stoet. „Hoe moet het nu met de vergeet- les?" vroeg de prinses 's avonds aan haar man, toen ze in den tuin van liet paleis zaten, maar ze lachte erbij, want ze was er heelemaal overheen, dat hij een klein beetje geleerd was. „Ik heb iets bedacht!' zei Fidelis. „We moesten zorgen, zóó n gelukkig leven te hebben, dat we alleen nog maar verlan gen, toch maar alles goed te onthouden, en voor geen geld ook maar een uur ervan zouden willen vergeten. Wat dunkt je daarvan?" Dat vond Blondegonde een prachtige oplossing, en ikzelf ook! En je ziet wel, hoe hun geschiedenis tol in de kleinste bijzonderheden bewaard is gebleven zóó goed hebben ze woord gehouden. Je hoort zelfs wel eens iemand zeggen, dat bi) „allang weet hoe laat 't is nietwaar Ze zeggen 't altijd een beetle vinnig, vind je ook niet? En dat zul le bcgnjpen als je weet, dat Emerita die uitdrukking in de wereld heeft gebracht en ze is tot op dezen dag bewaard geb even, en naar ons overgewaaid int den tijd en land van koning Fidelis. HEINZ GRUNAU. Zoo ging dus na het middageten de heele familie den tuin in. Moeder en Mientje niet te vergeten. „Kijk," zei Mijnheer van Voorden: „Het eerste wat we zullen doen, is gras knippen; ik zal beginnen en dan kan Henk me straks eens aflossen. Henk, jij harkt netjes al het afgeknipte gras bi; elkaar, en Mientje kan mooi alles opra pen wat op de paden valt. Toos, wil jij vast wat schoffelen?" „En ik?" vroeg Mevrouw van Voor den, die lekker lui op de bank was gaan zitten. „Jij kijkt maar toe en moedigt ons aan. En...."j hier fluisterde Mijnheer van Voorden zijn vrouw wat in het oor: ,o, leuk, geheimen," riep Toos. Mijnheer en Henk trekken hun jassen uit en stroopten de mouwen van hun overhemd op. En daar ging het knip, knip, knip. Opeens riep Henk: Kijk eens wat een dikke pieren." „Ajakkes," Het Tcos er op vtjlgen: „dat zijn toch zulke vieze beesten." „Hè, wat flauw," viel Henk in: „Ik durf ze best op te pakken. Kijk maar." En hij greep den grootst.cn en diksten beet. „Durf jij dat ook?" Toos griezelde ervan, maar ze wou zich groot houden en dus pakte ze met een vies gezicht een van de wonnen beet. „Flink zoo," sprak haar vader, die ales van uit de verte had gezien. „Het is nooit prettig als je voor het eerst zoo'n koud glibberig beest aanpakt. Maar daar moeten we toch maar over heen komen. Anders gaat het net als met padden, die de boeren dood trap pen, omdat ze denken, dat het vergif tige dieren zijn. Toch zijn er geen nut tiger dieren te bedenken." „Is de regenworm ook nuttig?" vroeg Toos belangstellend. „Ja, zeker," antwoordde haar vader: Zonder regenwormen zou er heel wat minder tuinaarde zijn. De wormen eten allerlei afval, vooral half vergane bla deren en die worden door hen /ermengd met aarde. Zoo ontstaat bladaarde. En die is heel geschikt om in bloempotten te gebruiken. Ook maken de wormen den grond los, zoodat er lucht bij de wortels kan ko men. Maar nu moeten we weer eens opschieten." „Kom eens gauw kijken, wat een mieren!" Ditmaal was het Mientje, die de heele familie bij elkaar riep. En ja hoor, over het tuinpaadje liepen wel honderd mieren achter elkaar (figuur 1). nest. Zij worden er echter op uitgestuurd om miereneieren uit andere nesten te halen. Ze halen daar daar dan de mie- >renpoppen weg, brengen die dan in hun eigen nest en dwingen later de uitgeko men jpieren als hun slaven diens te doen. Ik zal je straks een plaat laten zien waarop je koningin, werkmier en soldaat, alle drie vindt afgebeeld. Let vooral op de groote kaken van den sol daat (liguur 4). Op dat oogenblik klapte „Ja, en nu blijft mij niets anders dan het óók maar te br-obeeren! en van toen af stond hij eiken het groote bord te schrijven: ders over! da zei hij, bi a dag op j „c dat 't nu lang genoeg geduurd had, hem bij zijtn arm schudde, had hij gemompeld: „Gaan we vandaag weer wandelen? vroeg Toos op een mooien Woensdag borgen. „Het is zulk heerlijk, zonnm weer." „Neen," antwoordde Mijnheer van Voorden: „Vandaag gaan we eens alle maal in den tuin werken. Er is nog zoo veel te doen voor den herfst, dat we och ja, ik weet hoe laat 'tis!" Dat was daar best een heelen Woensdagmiddag nog eens galgenhumor, vond de lakei voor noodig hebben.' Sommigen droegen wat in hun bek. „Dat zijn werkmierer," vertelde Mijn heer van Voorden. „Die brengen takjes en zandkorreltjes aan om het nest te bouwen of te herstellen. Zoek maar eens of je de plaats ook, kunt vinden, waar de mieren heengaan." Allen gingen op zoek en na eenige oogenblikken riep Henk: „Hier is het." En ja, daar waren een stuk of wat kuitjes in den grond en daarheen liepen de mieren. Maar gek was dat, er kwa men ook een hecleboel mieren uit met witte dingetjes, die ze in het zand op een veilig plekje neerlegden (figuur 2). Moeder van Voorden in de handen: „Komt allemaal eens hier, maar oogen dicht. Alleen vader mag ze open hou den om jullie veilig hier te brengen." „Een, twee drie oogen open". En wat zagen de kinderen nu? De tuintafel was netjes gedekt en erop voor elk een schoteltje met een taartje erop en een lekker glas limonade er naast. „Hé, hé," zuchtte mevrouw van Voorden. „Ik^ had (hst om de wespen eraf te houden." Ja er vlogen zeker wel drie of vier wespen rond de glazen. „Voorzichtig maar,"riep Mijnheer, „Laat ze maar rustig zitten, dan doen zij je geen kwaad. Dat zijn nu! neefjes en nichtjes van de mieren en bijen. Maar als ze steken, steken ze veel erger. Alleen blijft hun angel niet in de wond steken. Het zijn ook alweer dieren, die in kolonies leven. Maar kom, ons werk voor vandaag is bijna klaar. Ondanks al ons gepraat zijn we toch nog opgeschoten. Met ons allen schie ten we flink op, „Zouden die dieren van hun werk ook ent zoo'n honger krijgen als wij?" vroeg Mientje. "Ik denk het wel. Maar wij gaan onzen honger gauw stillen. Zorg maar dat er over tien minuten geen grasje meer over is, dan krijg je een lek keren boterham." „Dat ziin miereneieren," vertelde hun vader: „daaruit kernen later de mieren; nu leggen ze de eie en op een plekje, waar voldoende lucht en warmte is. „Waarom spreekt u toch altijd van werkmieren? vroeg loos, „Zijn er dan ook andere mieren?" Mijnheer van Voorden begon te „Ja, en 'toch zeggen de menschen, dat de mieren ons werken kunnen leeren. Je moet weten, dat de mieren, net als Je bijen, in kolonies leven. Maar terwijl 'a bijen, er maar één koningin op na ouden, zijn er bij de mieren meer aan- vezig in een nest (figuur 3). De werk mieren doen precies hetzelfde voor hun kolonie als de bijen in de biienkolonie doen. Maar eerf gedeelte van de werk mieren zorgt voor de verdediging van het nest. Die worden soldaten genoemd, Bij sommige mierensoorten bestaan: alleen soldaten. Maar die zijn onge schikt voor het gewone werk in het Ruiterbaf. De spelers plaatsen zich naargelang van kracht en grootte, paarsgewijze achter elkaar in een cirkel, Tusschen de paren is sen afsiand van 3 a 4 passen. Nadat eerst is bepaald, wie voor den Isten keer de paarden en wie de ruiters zullen zijn, plaatsen de paarden, om een steviger stand te hebben, het linker- of rechterbeen voor, buigen den romp voorover en tteunen met de handen op, de eenigszins gebogen knie. 6. En zij gaf hem met den stoffer Eerst een duchtig, fUnk pak slaag, Sleepte toen d'r broertje Joppie Naar z'n kamer bij zijn kraag. „Wel, zie zoo," kreet zij, „brom jij nu Maar eens uit, jou dwaze zot, Want terwijl ik 't geld ga zoeken, Blijft je kamertje op slot." Tante Jollie had zich vliegens vlug daarna nu aangekleed, En stond na een vijf minuten ,Voor haar wandeling gereed, „Zie," sprak zij, „nu zal ik toch eens Zien, waar of Job s duiten zijn: Voor den morgen krijg ik stellig Dien vriend Jacobs nog wel klein." I. Klop, klop, klop. „Vriend, doe eens open, Vlug wat man, er is gevaar; Want die zaak met jou en Joppie Is voor mij niet zuiver klaar. Klop, klop, klop! Houd je niet stiekum, 'k Weet het man je bent wel thuis!" Schreeuwde Jollie, kloppend, bonkend, Voor de deur van Jacobs' huis. (Wordt vervolgd^ O Ocavfcoï® De ruiters nemen nu schrijlings op de ruggen der paarden plaats en werpen, elkaar naar rechts of links een grooten kaatsebal toe. Bij dit toewerpen van den bal moeten de paarden stil blijven staan. Zoodra echter de bal op den grond valt, springen de ruiters terstond van de paarden af en loopen zoo hard zij kunnen weg. Een flink paard raapt zoo snel moge lijk den bal op en roept dan maar ook niet eerder Halt! Al de weggeloopen ruiters moeten dan onmiddellijk stilstaan. Van de plaats af, waar de bal door het paard is opgeraapt, werpt hij hem naar den dichtstbijzijnden ruiter, die den. worp op geenerlei wijze mag pogen te ontwijken. Wordt deze ruiter niet geraakt of kan hij den bal vangen vóór deze hem trof, dan bestijgen alle ruiters opnieuw de paarden en beginnen opnieuw met bal- werpen. Wordt echter een ruiter wel getrof fen, dan wisselen de partijen van rol. Regels. 1. De paarden mogen de ruiters niet vasthouden en bij het afspringen niet hinderen. Heeft dit plaats, dan verwis selen de partijen niet van rol. 2. Als een ruiter op den roep Halt! niet onmiddellijk blijft staan, moet hij zoover teruggaan, als het paard verlangt, 3. Als een ruiter bij het vallen van den bal door den cirkel loopt of den bal opneemt of verder schopt, wordt terstond van rol verwisseld.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 11