De erfenis EaBSSBP ;y< I I WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1927 DERDE BLAD PAGINA 2 1 1 9; II (Slot) HOOFDSTUK III Katharina Bernheim was wederom uit haar humeur en nóg wel erg uit haar humeur. Zij toonde dat door haar meer luid ruchtige dan schoone gewoonte de deuren, die zij passeeren moest, met zooveel geweld dicht te slaan, dat men niet wist wat er gebeurde. Eindelijk hoorde men een lawaai dat zelfs de potdoove oude knecht Albrecht, die op de boerderij het genadebrood at, opvloog, zeggende: Ik geloof, dat Kaat daar wat laat vallen. En er was ook wat gevallen. Een groote blikken schaal, die zij nijdig op den keuken tafel had neergezet om te drogen, had in de haast niet de rechte rustplaats kunnen vin den en was in nijdigheid daarover, drie bor den meesleepend, op den harden steenon- vloer terecht gekomen, wat een helsch ge weld veroorzaakte. Dit begon de goede huisvrouw toch wel wat te ergeren en daarom zei zij tegen haar m.an: Hoor je nu wel, het is niet langer vol te houden met Kaat. Jij moest het haar nu toch eens zeggen. Haar man scheen daar weinig lust in te hebben en antwoordde: Wat in de keuken gebeurt gaat mij niet aan. Dat moet jij zelf zien af te handelen. Natuurlijk ik, altijd ik. Het spreekt vanzelf dat zij hoe langer hoe onhandel baarder wordt als zij merkt dat de baas niets tegen haar durft zeggen. Door deze woorden vond boer Herms zich niet alleen in zijn eer als huisvader aange tast, maar ook in zijn eer als man, want daarin werd hij als het ware van lafheid beschuldigd. Om dit verwijt te ontzenuwen antwoordde hij met een minachtend gebaar: Verbeeld je dat ik bang zou zijn voor een vrouw. Dat zou toch al te dwaas zijn, maar ik bemoei me nooit met jouw zaken. Je bent om een uitvlucht verlegen, be weerde zijn vrouw, waarbij zij hem een blik toewierp, waarin ze een namelooze min- achilng legde. Je durft niet, al beweer je nu honderdmaal het tegendeel. De boer hapte een paar malen om lucht bij deze vernieuwden aanval op zijn eer, daarop ging hij naar zijn vrouw toe, keek haar met een doorborenden blik aan en zeide: Goed, ik zal Kaatje onderhanden nemen, maar je weet, ik ben driftig en als ze mij een ongepast woord zegt, jaag ik haar op stel en sprong weg. En weet ook dat ik geen nieuwe meer neem, dan moet je met de kleine Sientje alles maar klaarspelen. Bij deze woorden keerde boer Herms zich om en ging met het gezicht van een gladia tor de keuken in, waar hij tot tweemaal toe zijn keel schraapte, blijkbaar om een geschikte inleiding te zoeken. Katharina keek even van haar werk op en zette het toen weer even luidruchtig als te voren voort. De heer des huizes verzamelde toen al zijn moed en zijn woede en begon: Kaatje, het is toch bepaald zonde en jammer zooals ge met ons boeltje omgaat. Ik geloof dat je het niet meer naar je zin hebt bij ons, als dat zoo is, kunnen wij er verandering in brengen. Op deze woorden gebeurde er iets waarop boer Herms volstrekt niet gerekend had. Kaatje liet de pan waaraan zij bezig was, in de kuip terugglijden, bracht haar blauw linne schort aan de oogen en begon op hart- verscheurenden toon te snikken. De boer spalkte de oogen open zoo ver als de anatomische bouw van deze organen hem dit veroorloofde en keek met grenze- looze verbazing naar zijn dienstbare geest. Eindelijk bracht hij er met horten en stooten uit: Maar, Kaat, nu weet ik in 't geheel niet meer wat ik aan je heb. Wat is er toch? O, o, o, o, o, o, hoorde men nog steeds achter het blauwe schort. Zeg toch wat je hebt, Kaatje, waarom grien je zoo? Maar deze vraag werd alleen met een hernieuwd o, o, o, o, beantwoord en toen wist boer Herms geen raad meer en riep hij zijn vrouw er bij. Deze stond eveneens versteld, toen zij Kaat zoo zag huilen en vroeg haar: Wat is er toch gebeurd? Ik weet zelf niet wat zij heeft. De boerin voelde zich aangedaan en ging naar haar dienstmaagd toe: Wat heb je toch Kaat? Vertel het ons maar. Wij meenen het toch immers goed met je. Eindelijk liet Kaat zich bewegen om haar hart bloot te leggen. Zij was bang dat Frans ten slotte met Els van der Horst zou trou wen, en dat wou zij niet overleven: Wat heb ik er aan, zeide zij, of ik als ik oud ben, geld krijg als Frans met een ander ge trouwd is. Ik weet dat Els al jaren lang op hem loopt.... Opnieuw barstte zij in luid snikken los en de baas, die niets anders te zeggen wist, begon nu: Kom Kaat, hou maar goeden moed, alles zal wel terecht komen. Met deze woorden ging hij de keuken uit en zijn vrouw volgde hem, daar zij voor deze eene maal niets aan zijn woorden wist toe te voegen. Maar voor zij naar bed gingen, begon boer Herms tegen zijn vrouw: Die Piet is toch een echte vrek: Hij kon Kaat toch best duizend gulden geven. En even daarna voegde hij er aan toe: Er valt mij iets in. Dat was nog zoo kwaad niet. Men kon er zelfs heel aardig mee verdienen. Zij vroeg op gejaagden toon: Hoe dan? Als wij nu Kaat eens die duizend gul den gaven en zij ons daarvoor dan haar recht op de erfenis afstond? Loop, dat gaat toch zoo niet. Wat zou den de menschen daar wel van zeggen? Het zou zijn alsof wij onze dienstboden willen afzetten. Hoe zoo? Wij dwingen er haar toch niet toe? Ik wil het haar voorstellen en als zij er mede ingenomen is, kan niemand er toch iets van zeggen. Kaat is oud genoeg om te weten wat zij doet. En weet je dan goed dat Piet zooveel heeft? Hoeveel hij heeft weet ik niet beslist. Maar ik verwed er mijn hoofd onder, dat het meer is dan duizend gulden. De boerin dacht even na en zeide toen: Wel, praat dan eens met haar. Voor ons zou het niet kwaad zijn, en zij is er mee geholpen. Den volgenden morgen riep boer Herms, Katharine even in de kamer en voegde haar op vaderlijken toon toe: Kaat, wij moeten een3 samen praten. Maar één ding zeg ik je, je moet er niet over gaan praten, want dat wil ik niet. Ik praat nooit met iemand, antwoordde zij, ik ben geen babbelkous. Dat weet ik en luister nu eens goed. Je zoudt dus graag dat huisje willen hebben? Wat kost het? Twaalfhonderd gulden. Goed; je bent al lang bij ons en hebt ons trouw gediend. Daarom wil ik graag helpen, en heb juist duizend gulden liggen. Als je wilt zal ik jo die geven. Het gezicht van Katharina Bernheim hel derde eensklaps op en zij antwoordde op vroolijken toon: Zoudt gij mij werkelijk dat geld willen geven? Ja, dat zeg ik immers, maar ik moet toch eenige zekerheid hebben, want er kan van alles voorvallen, al is men ook nog zoo ijverig en spaarzaam. Daarom moet je mij een bewijs geven dat je mij de erfenis afstaat als de oude Piet komt te sterven. De geheele erfenis? vroeg Kaatje. Weet je precies hoeveel hij heeft? vroeg de boer, want hij hoopte nu iets te weten te komen. Dat weet ik niet, maar toch zeker wel meer dan duizend gulden. Loop heen, dan zou Piet wel anders leven. Hij? antwoordde Kaatje, en in haar toon was iets weinig hartelijks te bespeuren, al had hij een millioen dan zou hij toch niets anders eten dan aardappelen en knol len. Ik ken hem immers veel te goed. Ja maar Kaat, weten doet men het toch niet. Overigens de boer zette een zeer onverschillig gezicht het was zoo maar een losse inval van mij, als jij er niet mee ingenomen bent, praten wij er niet meer over. Dienzelfde avond had Kaatje een zeer ernstig gesprek met haren Frans. Zij ver telde hem het aanbod van boer Herms en zeide toen: Het zou wol prettig zijn, indien wij nu het geld kregen, de vraag is nu alleen maar of ik er niet te veel mee verlies. De toekomstige bruidegom begon nu zijn sterk met nicotine doortrokken pijp te stop pen, stak deze voorzichtig aan, blies ver scheidene rookwolken over zich uit en zweeg toen nog een poos, trok toen de wenk brauwen en de schouders hoog op en zeide daarna op ernstigen toon: Naar het zich laat aanzien is je neef zoo taai als leder en dat is zeer sterk. Het zou best kunnen zijn dat jij en ik nog vóór hem komen te sterven en dan zouden wij in het geheel niets aan de erfenis hebben. Daarom moeten wij de duizend gulden maar aannemen, vind ik. Wie weet of wij wel geluk zouden hebben met het geld van neef Piet. Hij is en blijft een gauwdief, die alle menschen heeft beet gehad en op zulk geld rust nooit zegen. Je hebt eigenlijk gelijk. Wat hebben wij aan geld, al is het ook een millioen, als hij ons nog overleeft. Ik zal dus aan den baas zeggen dat jij het goed vindt en dan praten wij morgen wel verder. Goed zoo, Kaatje. HOOFDSTUK IV De rijke boer bij wien Frans opperknecht was, zag den volgende morgen al dadelijk dat deze zoo in zijn voordeel veranderd was. Al dagen lang was hij stil en in zich zelf gekeerd geweest, nu floot hij er vroolijk op los. Wat ben je vandaag vroolijk, dat is iets nieuws, riep zijn baas hem toe. Wat voor moois heb je in de vroegte al gezien? Ik heb niets gezien, was het lachend antwoord. Wat is je dan overkomen? Niets bijzonders, heb ik immers al ge zegd, maar ge kunt naar een anderen knecht omzien. Ik ga trouwen. De boer spitste zijn bovendien toch al lange „PUNCH". Oude boer (tot cinema-fotograaf, die een natuuropname wil maken)„Mijn heer, ik ben bang dat ik de boel zal bederven, ik ben zoo beverig". ooren en vroeg op verbaasden toon: Zoo, ga je trouwen? En nu toch met Kaatje? Ja zeker. Dat gaat vlug in zijn werk. Frans deed juist alsof hij den spottenden toon niet opmerkte en antwoordde: Als men geld heeft, is*dat geen kunst. Toen de boer van geld hoorde, onderging hij dezelfde verandering als een thermo meter ondergaat, wanneer men dien 's win ters van uit de buitenlucht in een gestookte kamer hangt, namelijk een groote sprong. Zoo vloog boer Spiegel nu ook eensklaps op, zijn oogen begonnen te fonkelen als die van een kat, die over een muizengat ligt te loeren, daarin een veelbelovend gekrabbel hoort en met trillende stem riep hij gejaagd uit: Wat zeg je daar? Heb je geld? Heb je soms een millionair van kant gemaakt? Frans gevoelde zich te gelukkig om zijn geheim te kunnen bewaren en zoodoende vertelde hij van het aanbod dat boer Herms aan zijn dierbare Kaatje had gedaan. O, deze Herms! Boer Spiegel werd eens klaps woedend op hem en in zijn woede schreeuwde hij: O, die Herms is een schurk, een gauw dief! De gelukkige Frans keek hem verschrikt aan. En waarom dat? Waarom dat? Frans je zult toch niet zoo aartsdom zijn om op dat voorstel in te gaan? Waarom dan niet? Omdat duizend gulden veel te weinig is. Met het huis te koopen ben je nog lang niet klaar. Je hebt nog veel meer noodig. Vijftien honderd gulden moet je hebben als je alles netjes wilt inrichten. Och wel neen, antwoordde Frans mis moedig. Zeker, zeg ik je. Geloof mij, ik heb verstand van dergelijke zaken. Nu, dat wist Frans ook wel en daarom antwoordde hij: Ja, iets moeten wij zeker wel koopen, maar toch niet voor vijfhonderd gulden. Zeker wel, je moet vijftien honderd gulden vragen. Maar dat geeft hij ons niet. Niet, dan wil hij je beetnemen. Als ik in zijn plaats was, zou ik je dadelijk vijf tienhonderd gulden geven. Boer Spiegel zag met genoegen dat deze woorden de gewenschte uitwerking hadden, want Frans zag hem verbluft aan en ant woordde toen: Is dat ernst of gekheid? Zijn baas haalde de schouders op. Al naar je het opneemt. Als je er ge bruik van wilt maken is het mij ernst, zoo niet, dan is het maar gekheid. U wilt ons dus vijftien honderd gulden geven, vroeg Frans haastig. Ja zeker, antwoordde Spiegel, maar er moet een contract worden opgemaakt door een advocaat, dat er later geen kwestie komt. Dat moet ik Kaat toch eens vertellen, begon Frans nu weer. Dat kun je doen, maar als het aan de groote klok komt, dan doe ik liet niet. Ik doe het om jou te helpen, maar anderen hebben er niet mee noodig. Dienzelfden avond had Frans een lang gesprek met de uitverkorene van zijn hart en in den loop daarvan zei hij: Als mijn baas mij vijftienhonderd gul den geeft, dan moet hij zeker weten dat het een goed bestaan zal opleveren, anders zou hij het mij niet aanraden. En hij zal daarbij wel overtuigd wezen dat de erfenis veel meer oplevert, want hij is een duitendief. Maar langer te wachten is ook vervelend en daar bij, zooals ik onlangs zei, neef Piet is zoo taai als een leeren lap en zou ons nog wel kunnen overleven. Ja, dat is het juist, oordeelde Kaatje. Men weet zooiets nooit vooruit en ik heb vannacht zoo hevige hartkloppingen gehad. Laten wij het maar nemen, besloot Frans, wellicht tengevolge van deze be denkelijke mededeeling. En mijn baas nu? vroeg Plaatje. Dat kan ons niet schelen; die het meest geeft is onze man. Katharina was dit met Frans eens en droeg hem op met boer Spiegel alles af te spreken, dan zou zij aan Herms zeggen dat zij er iets anders op gevonden hadden. Baas Spiegel was de wereld te rijk. Hij had zware uren doorleefd, want hij was bang dat zijn buurman hem toch ten slotte de lief af zou steken. Hij was ook bij den ouden Piet geweest en had daar voorzichtig pogen uit te vinden hoe het met diens ver mogen gesteld was. Wel is waar had de oude man hem niets bepaalds gezegd, maar hij had toch veelbelovende toespelingen ge maakt, want, Piet had van de nieuwe spoorweglijn sprekende, gezegd: Als ik niet reeds zoo oud was, dan zou ik daarmee wel een paar duizend gulden kunnen ver dienen. Toen Frans dus met de toestemming van zijn Kaatje thuis kwam, viel hem een steen van het hart. Zijn gezicht straalde als de nieuwe dorpslantaarn en hij gaf dadelijk ten antwoord: Dus overmorgen, dan is het Zaterdag, rijden wij met ons drieën naar de stad naar den advocaat. Ik neem mijn nieuwe wagen tje, zet er de twee bruinen voor, zoodat wij er vlug overheen kunnen rijden. Zouden wij het niet met een notaris kunnen afdoen? vroeg Frans. Dit is bij onzen notaris zoo verbazend onsekuur, antwoordde baas Spiegel, die den man zeer vijandig gezind was, omdat deze het hem bij een houtverkooping eens zeer moeilijk had gemaakt en ook omdat deze geheel op de hoogte was van het vermogen van Piet. En zoodoende reden zij den volgenden Zaterdag met hun drieën naar de stad en daar werd zwart op wit het contract opge maakt, dat boer Spiegel aan Katharina Bern heim vijftien honderd gulden uitbetaalde, waarvoor deze hem na den dood van haar neef Petrus Sluis, diens geheele vermogen, dat haar bij testament vermaakt was, aan gezegden boer Spiegel afstond. ZoocVa hij dit kostbare document in den binnerp.ak van zijn vest had opgeborgen, ge voelde de boer zich zoo bijzonder opgewekt, dat hij het aanstaande echtpaar noodigde met hem naar een koffiehuis te'gaan, al waar hij hen onder voorwendsel dat een warm maal te veel tijd zou nemen, op een broodje met kaas onthaalde, hetgeen Katha rina noopte om in haar ondankbaar hart hem een kalen schrokker te noemen. Drie weken daarna was Katharina Bern heim eigenares van het bewuste huis en andermaal drie weken daarna legde zij haar dierbare en stevige hand in die van haren Frans. Behalve boer Spiegel was ook boer Herms aan den bruiloftsdisch genoodigd, maar deze was zoo nijdig over den loop der dingen, dat hij bedankte. Oude Piet kreeg natuurlijk de eereplaats. Pas was men gezeten of deze klopte Spie gel met een veelbeteekenend klopje op den schouder en fluisterde hem in: Ja, baas Spiegel, men moet maar bij de hand zijn, dan kan men het nog ver brengen. De boer gevoelde zich onaangenaam ge troffen door deze opmerking en riep, zoo dra hij daartoe gelegenheid zag, den bruide gom even terzijde om hem te vragen: Heb je ouden Piet iets van onze over eenkomst gezegd? Geen woord, antwoordde deze. Werkelijk niet? Beslist niet; als ik eenmaal iets be loof, dan houd ik het ook. Deze verklaring stelde Spiegel weder ge rust. Oude Piet vroeg terwijl fluisterend aan Kaat: Wie heeft nu het geld gegeven? Kaat. Wat komt het er op aan, antwoordde deze, hij wil het liever niet weten. Zoo, zoo, bromde de oude man, tus- schen de tanden en wanneer moet je het Op deze vraag antwoordde zijn nicht met prijzenswaardige openhartigheid. Als ik later van u erf. Bij deze woorden speelde er een zonder linge glimlach om de lippen van den ouden man, zijn oogen flikkerden op als twee gele lucifersvlammetjes en het was alsof hij iets wilde zeggen. Maar toch deed hij dit niet, knikte een paar malen en eerst na verloop van een poosje begon hij: Mij wel, het is ook feitelijk iets wat jou alleen aangaat. En inderdaad scheen Piet het volstrekt niet onaangenaam te vinden dat zijn nicht zijn erfenis reeds verpand had, hij was zelfs opgewekter dan te voren en scheen weder opnieuw jong te worden, zoodat vrouw Katharina Brantvoort en haar echtgenoot de ure zegenden, waarin zij het aanbod van baas Spiegel hadden aangenomen. Het scheen wel dat Piet werkelijk wilde vol voeren wat men hem had toegedicht en zijn leven nog jaren lang zou rekken. Bij baas Spiegel schenen deze verande ringen zeer menschlievende gevoelens op te wekken. Als Piet naar het koffiehuis ging, begaf Spiegel zich daar ook zoo vlug moge lijk heen en hij kreeg zooveel schik in het gezelschap van den vroolijken ouden man, dat hij zich herhaaldelijk gedrongen gevoel de een glas bier voor hem te betalen om nog wat langer met hem te kunnen praten. Ik weet niet hoe het komt, Piet zei hij op een zekere dag, maar ik praat met nie mand zoo graag als met jou. Jij hebt heel wat van de wereld gezien en men kan van jou nog heel wat leeren. Piet knipte eens met de oogjes en ant woordde: Ja, gezien heb ik heel wat en ik gevoel mij ook overal thuis. Ik wilde alleen maar dat ik nog vlug was als vroeger, dan zouden de menschen staan te kijken als ik sterf. Zulke geheimzinnige woorden maakte een zeer aangenamen indruk op baas Spiegel en waren oorzaak dat hij den ouden man hoe langer hoe meer hartelijkheid betoonde. Waarom zouden wij toch altijd in de kroeg voor veel gel dzuren wijn drinken, zeide hij. Wij kunnen evengoed thuis bij mij zitten praten. Ik heb goeden wijn in den kelder liggen; voor iemand met wien ik zooveel opheb is niets mij te goed. De oude man was aangedaan door zoo veel hartelijkheid op zijn ouden dag en nam het aanbod dankbaar aan. Van dat oogenblik af kwam hij bijna dagelijks bij Spiegel aan huis en at en dronk naar hartelust, zoodat de boer op zekeren dag tegen zijn vrouw zeide: Ik moet wat slechteren wijn koopen. Deze doet den ouden vrek niets, en je moet wat vetter spek nemen en het wat harder braden, daar kan zoo'n oude maag niet tegen. Maar de maag van den ouden Piet ver droeg even goecl den slechteren wijn en het vetter en harder gebraden spek, zoodat baas Spiegel langzamerhand geheel mismoedig werd. Juist toen hij bijna wanhopig was, kwam eensklaps een lichtstraal zijn toe komst verhelderen, want Piet kreeg influ enza en kreunde en kermde, zoodat het niet langer aan te hooren was. Op verzoek van haar echtgenoot ging vrouw Spiegel hem dadelijk verplegen en gaf hem koude en dan weder warme om slagen en laafde hem om de beurt met zwarte koffie, kwast, lindebloesem en anijs melk en bracht het met dit alles zoover dat de patiënt in een week rijp was voor het kerkhof. Toen hij reeds ijlende was werd de dokter gehaald, die geen anderen raad gaf dan dadelijk den geestelijke te roepen. Deze kwam nog juist bijtijds voor dat Piet de oogen sloot om ze niet meer te openen. Baas Spiegel was ontroostbaar over het verlies van zijn vriend, maar vermande zich tenslotte toch zoover, dat hij naar den burgemeester ging en dezen meedeelde dat Piet hem gezegd had, dat zijn testament in zijn kist lag, die men dadelijk na zijn dood moest openen. Ik heb er wel niets mede te maken, om dat alles wat hij bezat aan vrouw Brant voort behoort, aldus eindigde hij, maar Piet heeft het mij opgedragen en ik wil het laatste verlangen van mijn vriend ten uit voer brengen. De burgemeester ging dus met Spiegel mee met zijn eersten klerk om het testament te openen. In het kamertje van Piet stond de geheimzinnige kist die het testament be vatten moest. Deze werd geopend en men zag daar onder zijn oud Zondagspak werke lijk een geel coucert liggen, waarop ge schreven stond: „Testament". Boer Spiegegl kreeg hartkloppingen van gelukzaligheid, toen de burgemeester begon le lezen: Testament. „Ik, Peter Sluis, vermaak bij dezen aan den heer Frans Brantvoort de, volgens mijn spaarbankboekje No. 3124, vierhonderd gul den die op de postspaarbank zijn gedepo neerd. Alles wat ik verder nog heb, vermaak' ik aan den heer Spiegel die mij den laatsten tijd zooveel vriendschap heeft bewezen. Dit testament werd door mij bij mijn volle ver stand gemaakt en met mijn eigene hand hier neergeschreven." Daaronder stonden de namen van den elflater en de beide getuigen. De burgemeester zette een verbaasd ge zicht en zeide toen: Heeft hij maar vierhonderd guglden? Ik dacht dat hij wel vier maal (jmzend be zat. Zonderling! Ja, zeker zonderling beaamde nu ook de klerk. Boer Spiegel echter was op een stoel neergevallen en keek de beide anderen met ontstelde oogen aan. Daarna sprong hij eensklaps op, alsof er een bom onder zijn stoel was gebarsten en riep hij: Dat gaat niet, dat is oplichterij! De oude schelm zal mij niet zoo bedriegen. Wat overkomt u, baas Spiegel? vroeg de burgemeester die niets van deze woorden begreep. Dat zult u wel zien want dat duld ik niet, en hij vloog als een razende de deur uit. Maar hij moest er zich wel bij neerleg gen. Toen hij een klacht indiende, bleek dat Piet in het prijzenswaardig verlangen om zijn vermogen te vermeerderen op de beurs was gaan speculeeren, wat hem ten slotte zijn geheele vermogen had gekost. Dat was destijds zijn ziekte geweest en de reden dat hij zijn zaken aan kant had ge daan. Zoo'n schurk, riep baas Spiegel her haaldelijk, maar dit bracht geen verande ring in den stand van zaken en hij moest zich tevreden stellen met vierhonderd gul den, een oude tafel, twee stoelen, een worm stekige kast, een oud bed en de geheimzin nige kast in ruil voor zijn voorgeschoten vijftienhonderd gulden. Een grafsteen liet hij dan ook niet plaat sen, maar daar zorgde de gelukkige Katha rina Brantvoort wel voor. „HUMORIST". „Bobby, je moet de poés niet zoo aan; haar staart trekken", „Dat doe Ik ook niet mama. Ik houd hem enkel maar .vast; zij trekt er zelf aanl- t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10