De erfenis
EaBSSBP
;y<
I
I
WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
1
1
9;
II (Slot)
HOOFDSTUK III
Katharina Bernheim was wederom uit
haar humeur en nóg wel erg uit haar
humeur. Zij toonde dat door haar meer luid
ruchtige dan schoone gewoonte de deuren,
die zij passeeren moest, met zooveel geweld
dicht te slaan, dat men niet wist wat er
gebeurde. Eindelijk hoorde men een lawaai
dat zelfs de potdoove oude knecht Albrecht,
die op de boerderij het genadebrood at,
opvloog, zeggende:
Ik geloof, dat Kaat daar wat laat
vallen.
En er was ook wat gevallen. Een groote
blikken schaal, die zij nijdig op den keuken
tafel had neergezet om te drogen, had in de
haast niet de rechte rustplaats kunnen vin
den en was in nijdigheid daarover, drie bor
den meesleepend, op den harden steenon-
vloer terecht gekomen, wat een helsch ge
weld veroorzaakte.
Dit begon de goede huisvrouw toch wel
wat te ergeren en daarom zei zij tegen haar
m.an:
Hoor je nu wel, het is niet langer vol
te houden met Kaat. Jij moest het haar nu
toch eens zeggen.
Haar man scheen daar weinig lust in te
hebben en antwoordde:
Wat in de keuken gebeurt gaat mij
niet aan. Dat moet jij zelf zien af te
handelen.
Natuurlijk ik, altijd ik. Het spreekt
vanzelf dat zij hoe langer hoe onhandel
baarder wordt als zij merkt dat de baas
niets tegen haar durft zeggen.
Door deze woorden vond boer Herms zich
niet alleen in zijn eer als huisvader aange
tast, maar ook in zijn eer als man, want
daarin werd hij als het ware van lafheid
beschuldigd. Om dit verwijt te ontzenuwen
antwoordde hij met een minachtend gebaar:
Verbeeld je dat ik bang zou zijn voor
een vrouw. Dat zou toch al te dwaas zijn,
maar ik bemoei me nooit met jouw zaken.
Je bent om een uitvlucht verlegen, be
weerde zijn vrouw, waarbij zij hem een blik
toewierp, waarin ze een namelooze min-
achilng legde. Je durft niet, al beweer je
nu honderdmaal het tegendeel.
De boer hapte een paar malen om lucht
bij deze vernieuwden aanval op zijn eer,
daarop ging hij naar zijn vrouw toe, keek
haar met een doorborenden blik aan en
zeide:
Goed, ik zal Kaatje onderhanden nemen,
maar je weet, ik ben driftig en als ze mij
een ongepast woord zegt, jaag ik haar op
stel en sprong weg. En weet ook dat ik
geen nieuwe meer neem, dan moet je met
de kleine Sientje alles maar klaarspelen.
Bij deze woorden keerde boer Herms zich
om en ging met het gezicht van een gladia
tor de keuken in, waar hij tot tweemaal
toe zijn keel schraapte, blijkbaar om een
geschikte inleiding te zoeken.
Katharina keek even van haar werk op
en zette het toen weer even luidruchtig als
te voren voort.
De heer des huizes verzamelde toen al
zijn moed en zijn woede en begon:
Kaatje, het is toch bepaald zonde en
jammer zooals ge met ons boeltje omgaat.
Ik geloof dat je het niet meer naar je zin
hebt bij ons, als dat zoo is, kunnen wij er
verandering in brengen.
Op deze woorden gebeurde er iets waarop
boer Herms volstrekt niet gerekend had.
Kaatje liet de pan waaraan zij bezig was,
in de kuip terugglijden, bracht haar blauw
linne schort aan de oogen en begon op hart-
verscheurenden toon te snikken.
De boer spalkte de oogen open zoo ver
als de anatomische bouw van deze organen
hem dit veroorloofde en keek met grenze-
looze verbazing naar zijn dienstbare geest.
Eindelijk bracht hij er met horten en stooten
uit:
Maar, Kaat, nu weet ik in 't geheel niet
meer wat ik aan je heb. Wat is er toch?
O, o, o, o, o, o, hoorde men nog steeds
achter het blauwe schort.
Zeg toch wat je hebt, Kaatje, waarom
grien je zoo?
Maar deze vraag werd alleen met een
hernieuwd o, o, o, o, beantwoord en toen
wist boer Herms geen raad meer en riep
hij zijn vrouw er bij.
Deze stond eveneens versteld, toen zij
Kaat zoo zag huilen en vroeg haar:
Wat is er toch gebeurd?
Ik weet zelf niet wat zij heeft.
De boerin voelde zich aangedaan en ging
naar haar dienstmaagd toe:
Wat heb je toch Kaat? Vertel het ons
maar. Wij meenen het toch immers goed
met je.
Eindelijk liet Kaat zich bewegen om haar
hart bloot te leggen. Zij was bang dat Frans
ten slotte met Els van der Horst zou trou
wen, en dat wou zij niet overleven: Wat heb
ik er aan, zeide zij, of ik als ik oud ben,
geld krijg als Frans met een ander ge
trouwd is. Ik weet dat Els al jaren lang op
hem loopt....
Opnieuw barstte zij in luid snikken los
en de baas, die niets anders te zeggen wist,
begon nu:
Kom Kaat, hou maar goeden moed,
alles zal wel terecht komen.
Met deze woorden ging hij de keuken uit
en zijn vrouw volgde hem, daar zij voor
deze eene maal niets aan zijn woorden wist
toe te voegen.
Maar voor zij naar bed gingen, begon
boer Herms tegen zijn vrouw:
Die Piet is toch een echte vrek: Hij kon
Kaat toch best duizend gulden geven.
En even daarna voegde hij er aan toe:
Er valt mij iets in. Dat was nog zoo
kwaad niet. Men kon er zelfs heel aardig
mee verdienen.
Zij vroeg op gejaagden toon:
Hoe dan?
Als wij nu Kaat eens die duizend gul
den gaven en zij ons daarvoor dan haar
recht op de erfenis afstond?
Loop, dat gaat toch zoo niet. Wat zou
den de menschen daar wel van zeggen?
Het zou zijn alsof wij onze dienstboden
willen afzetten.
Hoe zoo? Wij dwingen er haar toch niet
toe? Ik wil het haar voorstellen en als zij
er mede ingenomen is, kan niemand er toch
iets van zeggen. Kaat is oud genoeg om te
weten wat zij doet.
En weet je dan goed dat Piet zooveel
heeft?
Hoeveel hij heeft weet ik niet beslist.
Maar ik verwed er mijn hoofd onder, dat
het meer is dan duizend gulden.
De boerin dacht even na en zeide toen:
Wel, praat dan eens met haar. Voor
ons zou het niet kwaad zijn, en zij is er
mee geholpen.
Den volgenden morgen riep boer Herms,
Katharine even in de kamer en voegde haar
op vaderlijken toon toe:
Kaat, wij moeten een3 samen praten.
Maar één ding zeg ik je, je moet er niet
over gaan praten, want dat wil ik niet.
Ik praat nooit met iemand, antwoordde
zij, ik ben geen babbelkous.
Dat weet ik en luister nu eens goed. Je
zoudt dus graag dat huisje willen hebben?
Wat kost het?
Twaalfhonderd gulden.
Goed; je bent al lang bij ons en hebt
ons trouw gediend. Daarom wil ik graag
helpen, en heb juist duizend gulden liggen.
Als je wilt zal ik jo die geven.
Het gezicht van Katharina Bernheim hel
derde eensklaps op en zij antwoordde op
vroolijken toon:
Zoudt gij mij werkelijk dat geld willen
geven?
Ja, dat zeg ik immers, maar ik moet
toch eenige zekerheid hebben, want er kan
van alles voorvallen, al is men ook nog
zoo ijverig en spaarzaam. Daarom moet je
mij een bewijs geven dat je mij de erfenis
afstaat als de oude Piet komt te sterven.
De geheele erfenis? vroeg Kaatje.
Weet je precies hoeveel hij heeft? vroeg
de boer, want hij hoopte nu iets te weten
te komen.
Dat weet ik niet, maar toch zeker wel
meer dan duizend gulden.
Loop heen, dan zou Piet wel anders
leven.
Hij? antwoordde Kaatje, en in haar
toon was iets weinig hartelijks te bespeuren,
al had hij een millioen dan zou hij toch
niets anders eten dan aardappelen en knol
len. Ik ken hem immers veel te goed.
Ja maar Kaat, weten doet men het toch
niet. Overigens de boer zette een zeer
onverschillig gezicht het was zoo maar
een losse inval van mij, als jij er niet mee
ingenomen bent, praten wij er niet meer
over.
Dienzelfde avond had Kaatje een zeer
ernstig gesprek met haren Frans. Zij ver
telde hem het aanbod van boer Herms en
zeide toen:
Het zou wol prettig zijn, indien wij nu
het geld kregen, de vraag is nu alleen maar
of ik er niet te veel mee verlies.
De toekomstige bruidegom begon nu zijn
sterk met nicotine doortrokken pijp te stop
pen, stak deze voorzichtig aan, blies ver
scheidene rookwolken over zich uit en
zweeg toen nog een poos, trok toen de wenk
brauwen en de schouders hoog op en zeide
daarna op ernstigen toon:
Naar het zich laat aanzien is je neef
zoo taai als leder en dat is zeer sterk. Het
zou best kunnen zijn dat jij en ik nog vóór
hem komen te sterven en dan zouden wij
in het geheel niets aan de erfenis hebben.
Daarom moeten wij de duizend gulden maar
aannemen, vind ik. Wie weet of wij wel
geluk zouden hebben met het geld van neef
Piet. Hij is en blijft een gauwdief, die alle
menschen heeft beet gehad en op zulk geld
rust nooit zegen.
Je hebt eigenlijk gelijk. Wat hebben
wij aan geld, al is het ook een millioen, als
hij ons nog overleeft. Ik zal dus aan den
baas zeggen dat jij het goed vindt en dan
praten wij morgen wel verder.
Goed zoo, Kaatje.
HOOFDSTUK IV
De rijke boer bij wien Frans opperknecht
was, zag den volgende morgen al dadelijk
dat deze zoo in zijn voordeel veranderd was.
Al dagen lang was hij stil en in zich zelf
gekeerd geweest, nu floot hij er vroolijk op
los.
Wat ben je vandaag vroolijk, dat is
iets nieuws, riep zijn baas hem toe. Wat
voor moois heb je in de vroegte al gezien?
Ik heb niets gezien, was het lachend
antwoord.
Wat is je dan overkomen?
Niets bijzonders, heb ik immers al ge
zegd, maar ge kunt naar een anderen
knecht omzien. Ik ga trouwen.
De boer spitste zijn bovendien toch al lange
„PUNCH".
Oude boer (tot cinema-fotograaf, die
een natuuropname wil maken)„Mijn
heer, ik ben bang dat ik de boel zal
bederven, ik ben zoo beverig".
ooren en vroeg op verbaasden toon:
Zoo, ga je trouwen? En nu toch met
Kaatje?
Ja zeker.
Dat gaat vlug in zijn werk.
Frans deed juist alsof hij den spottenden
toon niet opmerkte en antwoordde:
Als men geld heeft, is*dat geen kunst.
Toen de boer van geld hoorde, onderging
hij dezelfde verandering als een thermo
meter ondergaat, wanneer men dien 's win
ters van uit de buitenlucht in een gestookte
kamer hangt, namelijk een groote sprong.
Zoo vloog boer Spiegel nu ook eensklaps op,
zijn oogen begonnen te fonkelen als die van
een kat, die over een muizengat ligt te
loeren, daarin een veelbelovend gekrabbel
hoort en met trillende stem riep hij gejaagd
uit:
Wat zeg je daar? Heb je geld? Heb je
soms een millionair van kant gemaakt?
Frans gevoelde zich te gelukkig om zijn
geheim te kunnen bewaren en zoodoende
vertelde hij van het aanbod dat boer Herms
aan zijn dierbare Kaatje had gedaan.
O, deze Herms! Boer Spiegel werd eens
klaps woedend op hem en in zijn woede
schreeuwde hij:
O, die Herms is een schurk, een gauw
dief!
De gelukkige Frans keek hem verschrikt
aan.
En waarom dat?
Waarom dat? Frans je zult toch niet
zoo aartsdom zijn om op dat voorstel in te
gaan?
Waarom dan niet?
Omdat duizend gulden veel te weinig
is. Met het huis te koopen ben je nog lang
niet klaar. Je hebt nog veel meer noodig.
Vijftien honderd gulden moet je hebben als
je alles netjes wilt inrichten.
Och wel neen, antwoordde Frans mis
moedig.
Zeker, zeg ik je. Geloof mij, ik heb
verstand van dergelijke zaken.
Nu, dat wist Frans ook wel en daarom
antwoordde hij:
Ja, iets moeten wij zeker wel koopen,
maar toch niet voor vijfhonderd gulden.
Zeker wel, je moet vijftien honderd
gulden vragen.
Maar dat geeft hij ons niet.
Niet, dan wil hij je beetnemen. Als ik
in zijn plaats was, zou ik je dadelijk vijf
tienhonderd gulden geven.
Boer Spiegel zag met genoegen dat deze
woorden de gewenschte uitwerking hadden,
want Frans zag hem verbluft aan en ant
woordde toen:
Is dat ernst of gekheid?
Zijn baas haalde de schouders op.
Al naar je het opneemt. Als je er ge
bruik van wilt maken is het mij ernst, zoo
niet, dan is het maar gekheid.
U wilt ons dus vijftien honderd gulden
geven, vroeg Frans haastig.
Ja zeker, antwoordde Spiegel, maar er
moet een contract worden opgemaakt door
een advocaat, dat er later geen kwestie
komt.
Dat moet ik Kaat toch eens vertellen,
begon Frans nu weer.
Dat kun je doen, maar als het aan de
groote klok komt, dan doe ik liet niet. Ik
doe het om jou te helpen, maar anderen
hebben er niet mee noodig.
Dienzelfden avond had Frans een lang
gesprek met de uitverkorene van zijn hart
en in den loop daarvan zei hij:
Als mijn baas mij vijftienhonderd gul
den geeft, dan moet hij zeker weten dat het
een goed bestaan zal opleveren, anders zou
hij het mij niet aanraden. En hij zal daarbij
wel overtuigd wezen dat de erfenis veel meer
oplevert, want hij is een duitendief. Maar
langer te wachten is ook vervelend en daar
bij, zooals ik onlangs zei, neef Piet is zoo
taai als een leeren lap en zou ons nog wel
kunnen overleven.
Ja, dat is het juist, oordeelde Kaatje.
Men weet zooiets nooit vooruit en ik heb
vannacht zoo hevige hartkloppingen gehad.
Laten wij het maar nemen, besloot
Frans, wellicht tengevolge van deze be
denkelijke mededeeling.
En mijn baas nu? vroeg Plaatje.
Dat kan ons niet schelen; die het
meest geeft is onze man.
Katharina was dit met Frans eens en
droeg hem op met boer Spiegel alles af te
spreken, dan zou zij aan Herms zeggen dat
zij er iets anders op gevonden hadden.
Baas Spiegel was de wereld te rijk. Hij
had zware uren doorleefd, want hij was
bang dat zijn buurman hem toch ten slotte
de lief af zou steken. Hij was ook bij den
ouden Piet geweest en had daar voorzichtig
pogen uit te vinden hoe het met diens ver
mogen gesteld was. Wel is waar had de
oude man hem niets bepaalds gezegd, maar
hij had toch veelbelovende toespelingen ge
maakt, want, Piet had van de nieuwe
spoorweglijn sprekende, gezegd: Als ik niet
reeds zoo oud was, dan zou ik daarmee
wel een paar duizend gulden kunnen ver
dienen.
Toen Frans dus met de toestemming van
zijn Kaatje thuis kwam, viel hem een steen
van het hart. Zijn gezicht straalde als de
nieuwe dorpslantaarn en hij gaf dadelijk
ten antwoord:
Dus overmorgen, dan is het Zaterdag,
rijden wij met ons drieën naar de stad naar
den advocaat. Ik neem mijn nieuwe wagen
tje, zet er de twee bruinen voor, zoodat wij
er vlug overheen kunnen rijden.
Zouden wij het niet met een notaris
kunnen afdoen? vroeg Frans.
Dit is bij onzen notaris zoo verbazend
onsekuur, antwoordde baas Spiegel, die den
man zeer vijandig gezind was, omdat deze
het hem bij een houtverkooping eens zeer
moeilijk had gemaakt en ook omdat deze
geheel op de hoogte was van het vermogen
van Piet.
En zoodoende reden zij den volgenden
Zaterdag met hun drieën naar de stad en
daar werd zwart op wit het contract opge
maakt, dat boer Spiegel aan Katharina Bern
heim vijftien honderd gulden uitbetaalde,
waarvoor deze hem na den dood van haar
neef Petrus Sluis, diens geheele vermogen,
dat haar bij testament vermaakt was, aan
gezegden boer Spiegel afstond.
ZoocVa hij dit kostbare document in den
binnerp.ak van zijn vest had opgeborgen, ge
voelde de boer zich zoo bijzonder opgewekt,
dat hij het aanstaande echtpaar noodigde
met hem naar een koffiehuis te'gaan, al
waar hij hen onder voorwendsel dat een
warm maal te veel tijd zou nemen, op een
broodje met kaas onthaalde, hetgeen Katha
rina noopte om in haar ondankbaar hart
hem een kalen schrokker te noemen.
Drie weken daarna was Katharina Bern
heim eigenares van het bewuste huis en
andermaal drie weken daarna legde zij haar
dierbare en stevige hand in die van haren
Frans.
Behalve boer Spiegel was ook boer Herms
aan den bruiloftsdisch genoodigd, maar deze
was zoo nijdig over den loop der dingen,
dat hij bedankte.
Oude Piet kreeg natuurlijk de eereplaats.
Pas was men gezeten of deze klopte Spie
gel met een veelbeteekenend klopje op den
schouder en fluisterde hem in:
Ja, baas Spiegel, men moet maar bij
de hand zijn, dan kan men het nog ver
brengen.
De boer gevoelde zich onaangenaam ge
troffen door deze opmerking en riep, zoo
dra hij daartoe gelegenheid zag, den bruide
gom even terzijde om hem te vragen:
Heb je ouden Piet iets van onze over
eenkomst gezegd?
Geen woord, antwoordde deze.
Werkelijk niet?
Beslist niet; als ik eenmaal iets be
loof, dan houd ik het ook.
Deze verklaring stelde Spiegel weder ge
rust.
Oude Piet vroeg terwijl fluisterend aan
Kaat:
Wie heeft nu het geld gegeven? Kaat.
Wat komt het er op aan, antwoordde
deze, hij wil het liever niet weten.
Zoo, zoo, bromde de oude man, tus-
schen de tanden en wanneer moet je het
Op deze vraag antwoordde zijn nicht met
prijzenswaardige openhartigheid.
Als ik later van u erf.
Bij deze woorden speelde er een zonder
linge glimlach om de lippen van den ouden
man, zijn oogen flikkerden op als twee gele
lucifersvlammetjes en het was alsof hij iets
wilde zeggen. Maar toch deed hij dit niet,
knikte een paar malen en eerst na verloop
van een poosje begon hij:
Mij wel, het is ook feitelijk iets wat
jou alleen aangaat.
En inderdaad scheen Piet het volstrekt
niet onaangenaam te vinden dat zijn nicht
zijn erfenis reeds verpand had, hij was zelfs
opgewekter dan te voren en scheen weder
opnieuw jong te worden, zoodat vrouw
Katharina Brantvoort en haar echtgenoot
de ure zegenden, waarin zij het aanbod van
baas Spiegel hadden aangenomen. Het
scheen wel dat Piet werkelijk wilde vol
voeren wat men hem had toegedicht en
zijn leven nog jaren lang zou rekken.
Bij baas Spiegel schenen deze verande
ringen zeer menschlievende gevoelens op te
wekken. Als Piet naar het koffiehuis ging,
begaf Spiegel zich daar ook zoo vlug moge
lijk heen en hij kreeg zooveel schik in het
gezelschap van den vroolijken ouden man,
dat hij zich herhaaldelijk gedrongen gevoel
de een glas bier voor hem te betalen om
nog wat langer met hem te kunnen praten.
Ik weet niet hoe het komt, Piet zei hij
op een zekere dag, maar ik praat met nie
mand zoo graag als met jou. Jij hebt heel
wat van de wereld gezien en men kan van
jou nog heel wat leeren.
Piet knipte eens met de oogjes en ant
woordde:
Ja, gezien heb ik heel wat en ik gevoel
mij ook overal thuis. Ik wilde alleen maar
dat ik nog vlug was als vroeger, dan zouden
de menschen staan te kijken als ik sterf.
Zulke geheimzinnige woorden maakte een
zeer aangenamen indruk op baas Spiegel
en waren oorzaak dat hij den ouden man
hoe langer hoe meer hartelijkheid betoonde.
Waarom zouden wij toch altijd in de
kroeg voor veel gel dzuren wijn drinken,
zeide hij. Wij kunnen evengoed thuis bij
mij zitten praten. Ik heb goeden wijn in den
kelder liggen; voor iemand met wien ik
zooveel opheb is niets mij te goed.
De oude man was aangedaan door zoo
veel hartelijkheid op zijn ouden dag en nam
het aanbod dankbaar aan.
Van dat oogenblik af kwam hij bijna
dagelijks bij Spiegel aan huis en at en dronk
naar hartelust, zoodat de boer op zekeren
dag tegen zijn vrouw zeide:
Ik moet wat slechteren wijn koopen.
Deze doet den ouden vrek niets, en je moet
wat vetter spek nemen en het wat harder
braden, daar kan zoo'n oude maag niet
tegen.
Maar de maag van den ouden Piet ver
droeg even goecl den slechteren wijn en het
vetter en harder gebraden spek, zoodat baas
Spiegel langzamerhand geheel mismoedig
werd. Juist toen hij bijna wanhopig was,
kwam eensklaps een lichtstraal zijn toe
komst verhelderen, want Piet kreeg influ
enza en kreunde en kermde, zoodat het niet
langer aan te hooren was.
Op verzoek van haar echtgenoot ging
vrouw Spiegel hem dadelijk verplegen en
gaf hem koude en dan weder warme om
slagen en laafde hem om de beurt met
zwarte koffie, kwast, lindebloesem en anijs
melk en bracht het met dit alles zoover dat
de patiënt in een week rijp was voor het
kerkhof. Toen hij reeds ijlende was werd de
dokter gehaald, die geen anderen raad gaf
dan dadelijk den geestelijke te roepen.
Deze kwam nog juist bijtijds voor dat
Piet de oogen sloot om ze niet meer te
openen. Baas Spiegel was ontroostbaar over
het verlies van zijn vriend, maar vermande
zich tenslotte toch zoover, dat hij naar den
burgemeester ging en dezen meedeelde dat
Piet hem gezegd had, dat zijn testament in
zijn kist lag, die men dadelijk na zijn dood
moest openen.
Ik heb er wel niets mede te maken, om
dat alles wat hij bezat aan vrouw Brant
voort behoort, aldus eindigde hij, maar
Piet heeft het mij opgedragen en ik wil het
laatste verlangen van mijn vriend ten uit
voer brengen.
De burgemeester ging dus met Spiegel
mee met zijn eersten klerk om het testament
te openen. In het kamertje van Piet stond
de geheimzinnige kist die het testament be
vatten moest. Deze werd geopend en men
zag daar onder zijn oud Zondagspak werke
lijk een geel coucert liggen, waarop ge
schreven stond: „Testament". Boer Spiegegl
kreeg hartkloppingen van gelukzaligheid,
toen de burgemeester begon le lezen:
Testament.
„Ik, Peter Sluis, vermaak bij dezen aan
den heer Frans Brantvoort de, volgens mijn
spaarbankboekje No. 3124, vierhonderd gul
den die op de postspaarbank zijn gedepo
neerd. Alles wat ik verder nog heb, vermaak'
ik aan den heer Spiegel die mij den laatsten
tijd zooveel vriendschap heeft bewezen. Dit
testament werd door mij bij mijn volle ver
stand gemaakt en met mijn eigene hand
hier neergeschreven."
Daaronder stonden de namen van den
elflater en de beide getuigen.
De burgemeester zette een verbaasd ge
zicht en zeide toen:
Heeft hij maar vierhonderd guglden?
Ik dacht dat hij wel vier maal (jmzend be
zat. Zonderling!
Ja, zeker zonderling beaamde nu ook
de klerk.
Boer Spiegel echter was op een stoel
neergevallen en keek de beide anderen met
ontstelde oogen aan. Daarna sprong hij
eensklaps op, alsof er een bom onder zijn
stoel was gebarsten en riep hij:
Dat gaat niet, dat is oplichterij! De
oude schelm zal mij niet zoo bedriegen.
Wat overkomt u, baas Spiegel? vroeg
de burgemeester die niets van deze woorden
begreep.
Dat zult u wel zien want dat duld ik
niet, en hij vloog als een razende de deur
uit.
Maar hij moest er zich wel bij neerleg
gen. Toen hij een klacht indiende, bleek
dat Piet in het prijzenswaardig verlangen
om zijn vermogen te vermeerderen op de
beurs was gaan speculeeren, wat hem ten
slotte zijn geheele vermogen had gekost.
Dat was destijds zijn ziekte geweest en de
reden dat hij zijn zaken aan kant had ge
daan.
Zoo'n schurk, riep baas Spiegel her
haaldelijk, maar dit bracht geen verande
ring in den stand van zaken en hij moest
zich tevreden stellen met vierhonderd gul
den, een oude tafel, twee stoelen, een worm
stekige kast, een oud bed en de geheimzin
nige kast in ruil voor zijn voorgeschoten
vijftienhonderd gulden.
Een grafsteen liet hij dan ook niet plaat
sen, maar daar zorgde de gelukkige Katha
rina Brantvoort wel voor.
„HUMORIST".
„Bobby, je moet de poés niet zoo aan;
haar staart trekken",
„Dat doe Ik ook niet mama. Ik houd
hem enkel maar .vast; zij trekt er zelf aanl-
t