iïM. O Woensdag 5 October 19^7 Derde Blad Pagina 1 p De Creoolsehe van Cuba m O x? EEN WARE GESCHIEDENIS Op ongeveer 30 K. M. van Havanna, de hoofdstad van Cuba, het wonderlijk vrucht bare en natuurschoon^, eiland, stond aan den rand van een bosch, grootendeels be staande uit sinaasappelboomeii, een hut, gedeeltelijk verscholen in hoogopschietend onkruid. Men kan zich moeilijk iets schilder achtigere voorstellen dan dit liefelijke plekje, geheel omgeven door frisch, weelderig groen en doorgeurd van het parfum der sinaas- appelboomen en der vele wilde kruiden. Wanneer men de hut binnengaat, komt men in een behoorlijk vertrek, klein salon zou men bijna zeggen, waar de zware meu bels, door slavenhanden gefabriceerd, wel niets sierlijks hebben, maar toch opvallen door bun blinkende properheid en met smaak en oordeel zijn geplaatst. Eenige bouquetten frissche veldbloemen verhoogen nog den aangenamen indruk welken deze omgeving op den bezoeker maakt. De hut wordt bewoond door een jong meisje en een oude negerin; de eerste heet Mercedes, de tweede Marianne. Ilct meisje is pas veertien jaar geworden; zij is een waar type van de Creoolsehe schoonheid. Haar groote zwarte oogen heb ben een uitdrukking van openhartigheid, verstand en zachtzinnigheid, die reeds dade lijk inneemt. Om haar fijne, welgevormde lippen ziet men bijna steeds een goedigen glimlach. En haar slanke, lenige lichaam is in volmaakte overeenstemming met haar schoono gelaatstrekken. Wat Mercedes echter nog bekoorlijker maakt, is haar eenvoud en bescheidenheid, die heerlijke deugden waarmee God zijn uitverkorenen tooit. Het uiterlijk van Marianne, de oude negerin, vormt wel een uiterst scherp con trast met de bevallige schoonheid van Mer cedes. Ilaar dik, bijna misvormd hoofd, heeft ontstellend veel overeenkomst met 'n apenkop, maar achter dit eenigszins afstoo- tende uiterlijk, schuilt een gouden hart. Sinds Mercedes wees is, waakt de goede vrouw over het meisje met een genegenheid en verzorgt haar met een liefde en toe wijding, die door geen moeder kan worden overtroffen. liet is twaalf uur. Verzengend schiet de zon haar stralen en do hitte noodt tot rust. Do oude negerin sluimert op een mat, welke op den vloer ligt uitgespreid. Het meisje wiegt zich zacht, al lezende, in een hang mat. Waarom gaat ge niet wat slapen? vraagt Marianne, die uit haar sluimering ontwaakt. Omdat Witje nog niet gekomen is, en ik verwacht hem! Hij zal bij volle daglicht zich niet zoo dicht bij de woning van zijn meester durven wagen... Senor Martinez is zoo streng.... Witje weet, dat ik nieuws voor hem heb, over zijn zoon... en als er sprake is van zijn kind, vreest hij niets meer... Ik ben er zeker van, dat hij weldra zal komen. Nauwelijks had zij dit gezegd, of er werd aan de deur geklopt. Het meisje sprong uit haar hangmat eri riep: Binnen! De deur ging open en een jongmensch verscheen op den drempel. Senor don Manuel! riep Mercedes met een onmiskenbaar accent van schrik. De bezoeker had evenwel niets in zijn voor komen of houding, dat deze vrees kon motiveeren. Zijn gelaat drukte eerder goed heid uit en zijn blauwe oogen> hadden een zachten glans. De twintig-jarige don Manuel droeg een breeden strooien hoed en een jachtbuis; in de hand hield hij een geweer. Het zonderlinge onthaal van Mercedes moest hem wel pijnlijk getroffen hebben; hij kleurde en aan zijn lichtelijk trillende stem bemerkte men, dat hij zich geweld aandeed, om zijn verlegenheid te verbergen. Het spijt mij uiterst, Senorita, dat ik u overlast aan doe. Ik dacht de goede Marianne alléén aan te treffen en had haar dan onderdak willen vragen voor een paar uurtjes.... want buiten is de hitte bijna on verdraaglijk!!... De oude vrouw wilde haar mond openen, om toé te stèmmen, maar het meisje voor kwam haar, door te zeggen: Senor, als gij dorst hebt en een ver- frissching wilt gebruiken, alvorens te ver trekken, zal Marianne u ijs-limonade op dienen. Deze uitnoodiging stond ongeveer gelijk aan een heenzenden en don Manuel vatte het ook zoo op. Dankbaar zal ik van uw aanbod ge bruik maken en mij daarna terugtrekken. Zoudt u mij een vraag veroorloven, Seno rita? vervolgde de bezoeker, terwijl de negerin den drank schonk, hoe kunt u mijn naam kennen, want ik heb nog nooit de eer gehad, u te ontmoeten? Dat is tamelijk eenvoudig, mijnheer, antwoordde Mercedes, ik heb u meer malen te paard gezien, naast een bejaarden heer, die, volgens Marianne, uw vader was: Senor Martinen, de planter, de millionnair. Als gij mij dan zoo goed kent, zou het dan geen onbescheidenheid "van mij zijn, te vragen, wie gij zijt? Ik heet Mercedes. Wat, zijt gij die Mercedes, die de negers de fee der sinaasappelbosschen noemen. Dan heb ik al vaak over u hooren spreken, Senorita. Iedereen verwondert er zich over, dat gij op uw jeugdigen leeftijd den moed hebt alleen dit eenzame, afgelegen bosch te bewonen. Alléén, hernam het meisje en Marianne dan? Hoe vol toewijding zij ook is, zij zou u misschien niet steeds in ieder gevaar kun nen redden. Welk gevaar bedoelt gij, Senor? Er zijn er zooveel, wilde dieren, dieven, enz. De dieven vallen nooit iemand aan, die hen met rust laat en wat de dieven betreft, zij weten wel, dat wij niet veel be zitten. Indien men op God vertrouwt en in Zijn vriendschap blijft, dan heeft men niets te vreezen. Nadat het jongmensch nog eenige woor den hierop geantwoord had, zweeg Mer cedes. Zij scheen ongerust en wierp telkens een hangen blik naar de deur en dan weer op den bezoeker. Wellicht had Don Manuel dit bemerkt; want vreezende dat zijn tegenwoordigheid hier kon hinderen, dronk hij snel het groote glas limonade leeg, bedankte beleefd, groette de Creoolsehe hoffelijk eerbiedig en maakte een hoofdbuiging naar de negerin, waarop hij de hut verliet. Eindelijk toch vertrokken!... Ik beefde van angst, dat Witje zou komen, zei Mer cedes met een zucht van verlichting. Don Manuel heeft een goed hart, meesteres, zei Marianne, hij zou den armen rieger geen leed gedaan hebben... Ge vergeet, dat Witje aan senor Mar tinen behoort en ontvlucht is; een ware zoon moet de belangen van zijn vader behartigen. Maar als een vader zoo boos en wreed is als die Martinen... Een kind mag niet zien, dat zijn ouders wreed en hardvochtig zijn. De negerin, die het hiermee niet eens was, wilde antwoorden, toen een lange doordrin gende kreet, welke leek op het gebrul van een woedenden tijger, haar angstig deed op zien. Bijna op het zelfde oogenblik klonk een schot in het bosch, dicht bij de hut... O mijn God, wij zijn verloren, zuchtte de oude Marianne, terwijl ze werktuigelijk een kruisteeken maakte. Wij hebben ons niets te verwijten Mari anne, zei het meisje kalm, en niets in haar verried eenige aandoening, wij hebben dus ook niets te vreezen! De Creole ging naar de deur en opende deze. Een vreeselijk schouwspel vertoonde zich toen aan haar oogen. Een geweldig groote neger, wiens oogen schitterden als twee vurige kolen, drukte zijn beide knieën op de borst van don Manuel, die op den grond lag uitgestrekt, en zwaaide een groot breed mes boven het hoofd van den onge- lukkigen jongeling. Op het gezicht van het gevaar, dat don Manuel bedreigde, snelde de moedige Mer cedes toe. Haar fijne, zwakke hand greep den gespierden arm van den neger en zij riep met een stem, waarin eerder de ver ontwaardiging dan de vrees getuigde: Houdt op, ongelukkige, God ziet u en zal u oordeelen. Er lag in dien uitroep zoo'n edele ver ontwaardiging, dat de neger, ten prooi aan een bijgeloovigen schrik, onbeweeglijk bleef als een bronzen beeld; hij behield echter zijn dreigende houding en liet zijn slachtoffer niet los. Het gevaar, een oogenblik opge schort, bleef dus even groot. Mercedes haastte zich daarom te zeggen. Witje, wat heeft dat jongmensch u misdaan, dat gij hem dóoden wilt. Niets, daar ben ik zeker van. En, zelfs wanneer gij u over hem te beklagen hebt, is est dan een reden om hem naar het leven te staan? Neen... duizend maal neen! Wee hem, die een ander vermoordt. Witje was de naam welke de planter hem gegeven had. Vaak kiezen deze meesters be namingen die juist het tegenovergestelde uitdrukken van. het voorkomen of de eigen schappen hunner slaven. Witje nu, was spoedig bekomen van de verrassing welke de onverwachte verschij ning der Creoolsehe veroorzaakt had; zijn groote oogen straalden wederom van bloed dorstige wraak, zijn breede hand klemde nog vaster het mes vast en de aderen op zijn voorhoofd zwollen op als de kop van een adder. Geheel zijn houding kondigde een spoedige uitbarsting van woede aan. Gij vraagt mij, waarom ik mij te be klagen heb over don Manuel? schreeuwde hij opeens met een stem, die wel geheel paste bij zijn athletische gestalte. Gij vergeet Mer cedes dat hij de zoon is van den kolonist Martinen, dien wreeden en geldzuchtigen meester, die er niet tegen opzag mij van mijn lief zoontje te scheiden, door hem te verkoopen voor eenige goudstukken. Al word ik ook honderd jaar, nooit zal ik het oogenblik vergeten, waarop men dat arme, kleine wezentje uit mijn armen rukte... Ik wierp mij toen aan de voeten van Mar tinen, ik bezwoer hem onder tranen mij mijn lieven kleine te laten..., ik herinnerde hem mijn langen, trouwen dienst, mijn arbeid zaamheid, mijn blinde onderwerping aan zijn bevelen..., ik verbond mij door plech tige beloften mijn ijver en gehoorzaamheid te verdubbelen.:., maar niets... niets kon Martinen verteederen, hij bleef onverbidde lijk. Zijn eenige antwoord op al mijn vurige smeekingen was een bedreiging; hij waar schuwde mij, me te laten geeselen, indien ik volhardde in hetgeen hij weerspannig heid noemde.... Wat een monster van een man!... Ik zweeg, maar mijn besluit was genomen: Ik zwoer mij te zullen wreken!... Den volgenden dag nam ik de vlucht... en thans moet de zoon de misdaad van zijn wreeden vader betalen... Manuel moet stei- vanl... Witje, de geweldige neger kwam in de grootste opgewondenheid bij de herinnering van deze droeve dingen. Zijn dikke lippen in woede opgetrokken, lieten een dubbele rij blanke, scherpe tanden zien, vervaarlijk als die van een haai en uit zijn oogen schoten vlammen van haat en wraaklust; in één woord, hij was vreeselijk om aan té zien. O! vervolgde hij met een stem die met moeite zijn door de gramschap dichtgekne pen keel ontsnapte, O! al de blanken zijn schurken, ellendelingen!....; Tusschen hen en mij zal er voortaan een strijd op leven en dood gevoerd worden. Zóoals zij voor mij zijn geweest, zal ik ook voor hen zijn, on verzoenlijk... zonder medelijden.... De neger keek daarna met een uitdrukking van onbeschrijfelijke wilde vreugde zijn slachtoffer aan, dat bewusteloos op den grond lag uitgestrekt, want -Manuel had een harden slag op het hoofd gekregen. Deze bezwijming echter weerhield de hand van Witje, welke reeds dreigend was opgehevem Zóó is de dood te zacht voor hem, zei hij, ik wil dat hij zich goed bewust is van zijn toestand. Deze verschrikkelijke scène, die menigeen verlamd zou hebben, verdubbelde de energie van Mercedes. Het nabije gevaar en haar teeder, edelmoedig hart, gaven haar een moed, die haar als van wezen veranderde. Witje, riep zij krachtig, als gij uw afschuwelijke daad durft volvoeren, dan zal een geduchte bestraffing niet uitblijven... en die bestraffing zal ik u toedienen. Gij? vroeg de neger, terwijl hij het meisje spottend en minachtend aanzag, wat kunt gij, zwak kind tegen mij? Ge weet toch wel dat ik zoo sterk ben als een leeuw en zoo woest als een tijger! Gij mij straffen? Ha, ha, ha! uw bedreiging is zóó vermake; lijk, dat ik bij al m'n woede moet lachen! Weet dan, Mercedes, dat, sinds ik mijn kind verloren heb, ik voor alles onverschil lig geworden hen! Geen enkel ongeluk jaagt mij meer vrees aan! Waar zou ik ook bang voor zijn? Gevangengenomen te worden? Vroeg of laat zal ik mijn ketenen toch ver breken! Gegeeseld te worden? zooveel te beter, de pijn zal mij de wraak nog zoeter maken. Den dood? Maar ik verlang naar de rust van het graf!... Terwijl de neger deze woorden met een ware razernij uitstootte, kwam er op het gelaat der jonge Creole een smartelijke glimlach. Arme man, sprak zij zacht, gij spreekt als alle andere schuldigen. Hij, die op het punt staat iets slechts te doen, vergeet altijd dat, al ontsnapt hij ook aan den wrekenden arm van het gerecht op deze aarde, hij niet kan ontkomen aan den toorn van God! God heeft toegelaten dal mijn kind verkocht werd, onderbrak Witje haar. Gij lastert O. L. Heer, Witje, want Hij had mij ingegeven u uw zoon terug te geven, binnen eenige .dagen zou uw zoon weer vrij zijn. Wat zegt gij Mercedes, riep de neger, terwijl de ontroering zijn lichaam deed trillen. De waarheid! Als getuige van de smart welke de verwijdering van uw kind u ver oorzaakte, had ik besloten het vrij te koo- pen. Reeds ruim drie maanden werken wij, Marianne en ik, dag en nacht om de som op te sparen, welke de nieuwe meester van uw zoontje eischt. Nog eenige weken en „SVENSKA DAGBLADET". „Waarom begin je nou niet te spelen, Arnold?" „Ik durf niet, want ik kan niet bij de voetrem wij zouden het benoodigde geld bijeen ge had hebben! Maar nu wil ik niet meer dat het kind in vrijheid wordt gesteld, want het zou daardoor in handen vallen van een moordenaar, en beter is het voor uw zoon de hardheden der slavernij te verduren dan de liefkoozingen te ontvangen van zoo'n vader. Begrijpt ge nu, Witje, dat mijn be dreiging geen ijdel woord was? Erken dan ook, dat God die over alles waakt en alles bestiert, zich soms van zwakken en kleinen bedient om machtigen en trotschaards te vernederen. Terwijl het meisje zoo sprak, had er een groote verandering plaats in het gemoed van den neger; de ontroering verving in hem den toorn en eenige dikke tranen rol den over zijn zwarte wangen; de tijger scheen in een lam veranderd. Juist wilde hij antwoorden, en de erkente lijkheid die uit zijn oogen sprak deed ver moeden dat vurige dankbetuigingen de vorige bedreigingen gingen opvolgen, toen eensklaps een krachtige stem in het stille bosch opklonk: Grijpt dien ellendeling en bindt hem stevig.... Aanstonds en nog voor de neger zich kon verdedigen of vluchten, sprongen een twin tigtal soldaten achter de struiken verbor gen, op hem af, wierpen hem op den grond en bonden hem handen en voeten, zoodat hij niet meer den minsten weerstand kon bieden. Alles was zoo snel in zijn werk ge gaan dat Mercedes meende te droomen. Onderwijl de soldaten zich op Witje wier pen, snelde een man naar den bewusteloozen Manuel, knielde bij hem neer en lichtte hem voorzichtig het hoofd een weinig op, om een kus op het voorhoofd te drukken. Deze man, die even te voren het bevel gegeven had don neger gevangen te nemen, was de planter Martinen, de vader van Manuel. De teedere ontboezemingen van den kolo nist waren van korten duur; zoodra hij den armen Manuel de oogen zag openen, en weer geheel bijkomen, werd hij streng en sprak op harden toon: Ik hen in de wolken over hetgeen je overkomen is; deze les, die je bijna het leven gekost heeft, zal je leeren, voortaan niet meer ongehoorzaam te wezen! Tracht maar niet je te verontschuldigen, dat maakt toch geen indruk op mij! Had ik je niet verboden zoover van huis te gaan? Werke lijk, het spijt mij bijna dat die ellendige slaaf je niet erger mishandeld heeft! Als straf zal je een maand lang niet jagen! Manuel onderwierp zich nederig en bleef zwijgen; men kon het hem duidelijk aan zien dat hij zijn vader zeer vreesde. Zonder zich verder om zijn zoon te bekommeren, wendde Senor Martinen zich vervolgens tot den gevangen neger. Wat u betreft, Witje, zei hij, reeds twee weken zoek ik u en loop ik alle bergen en bosschen af. O! ik heb er geen spijt van dat ik mij daarbij vermoeid heb, nu ik mij eindelijk van uw hatelijke, afschuwelijke persoon heb meester gemaakt, want nu zijt gij in mijn macht en kan ik u een voor beeldige straf toedienen. Weldra zult ge be grijpen wat het zeggen wil een meester als ik, te trotseeren! Reken maar vast op de strengste kastijding!.... Wat kan men van de blanken anders verwachten dan wreedheid en onrechtvaar digheid, schreeuwde de neger met een vreeselijke uitdrukking van woestcn haat- op zijn vertrokken gezicht. Wat een ver vloekt ras dat der Europeanen. Nooit zal men daaronder iets anders vinden dan ver raders, huichelaars, meineedigen en laf aards! Wat onnoozel van mij te denken dat er misschien ook wat goeds bij die vol keren te vinden was! Alle menschen zijn daar even bedorven, zoowel kinderen als grijsaards! Met wat een duivelsche geslepen heid heeft die Mercedes mijn lichtgeloovig- heid uitgebuit! En ik beeldde mij in, dat zij medelijden had met mijn ongeluk, en dat zij zich intereseerde voor mijn kleinen jongen!.... Dwaas die ik ben!... Maar ge veinsde medelijden diende slechts om mij in de val te lokken!... Witje zweeg hier eenige oogenblikken en vervolgde toen met nog grootere woede: Gij, Mercedes, gij zijt het die mij aan mijn beul hebt overgeleverd; maar verheug u niet te vroeg over die overwinning; ik ben nog niet dood! De roeden kunnen mijn lichaam verscheuren, doch eens zal men de pijniging toch moeten staken! Wacht maar eens, tot ik dan genezen ben... O, ik ben niet bang om mijn bedoelingen luid op te zeggen, want niets is in staat mij van mijn plannen af te trekken; dat verraad zal ge wroken worden! De gramschap van den neger was ten top punt gestegen; zijn met bloed beloopen oogen schenen hun kassen te willen verlaten, zijn stem geleek moer op het gebral van een wild dier, dan op het geluid van een mensch, en toch bleef het meisje kalm; zij keek den gevangene strak in de oogen en scheen niet in 't minst bevreesd te zijn; op haar. gelaat teekende zich een diep medelijden voor den ongelukkige af. Witje, begon zij vervolgens zacht, de woede sleept u mee; wanneer gij weer kalm zult geworden zijn, zult gij u schamen over. uw onrechtvaardige verdachtmakingen. Wat uw zoontje betreft, wees gerust over zijn lot; ik zal over hem blijven waken, en hetgeen ik u beloofd heb zal ik ook doen... Na een korte aarzeling wendde de Creool sehe zich vervolgens naar den rijken plan ter en zei hem eenigszins bedeesd, met bevende stem: Senor Martinen, sta mij toe uw edel moedigheid in te roepen ten gunste van Witje. Het is de smart over de scheiding van zijn kind, die.... Ik vind dat gij veel aandurft zoo te pleiten, onderbrak de aangesprokene haar bits; pas op senorita dat ik u niet op ijw beurt een strenge rekenschap "zal vragen over uw gedrag. Gij Vergeet dat de wetten van Cuba niet alleen de weerspannige sla ven straft, maar ook degenen die de schuil plaats der ontvluchten kennen en deze niet bekend maken. Blijf dus kalm, raad ik u, en zwijg!.... Het slechte onthaal dat haar verzoek ten beurt viel ontmoedigde het meisje niet; in tegendeel verzamelde zij al haar energie, want zij voelde zich geprikkeld door ver ontwaardiging over de onredelijkheid van den millionnair. Senor, hernam zij op bescheiden maar vasten toon, ik ken de wet niet, maar gij zult mij nimmer overtuigen dat het een laakbare daad is een ongelukkige bij te staan. Nooit zal ik brood weigeren aan den- gene die honger heeft, of water aan hem die dorstig is... n (Wordt vervolgd) EEN GEVAARLIJKE ZEEREIS j Een brouwer te Hoorn, Ellert Verscharn geheeten, ging in 1548 eene weddenschap aan, dat hij in een schuit van vier koehui den gemaakt, geheel alleen van Hoorn naar, Danzig zou varen. Hij maakte zijn schuit, ging er in, zonder ander gezelschap dan dat van een klein hondje en volbracht den ge vaarlijken tocht. Eenige kooplieden te Dan zig kochten het vaartuig en boden het den koning van Polen aan, die het in de kerfc! te lvrakau liet ophangen, als een gedachtenis aan den man, die zulk een zeereis van Hol land naar Pruisen ondernomen had.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 9