VRIJDAG 14 OCTOBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 4
EEN BEZOEK AAN BRAZILIË.
IN HET HARTJE VAN BORNEO
DE OPSTAND OP DE SALOMONS
EILANDEN
GROOTE DEELNAME AAN DE
VOOROEFENINGEN.
- '.re
BIJ GELEGENHEID VAN HET INTERN.
HANDELSCONGRES TE RIO.
Eio, 7 September '27.
Het hoogtepunt van een reis naar Rio is het
binnenloopen in de baai. Rio naderen en dan
Jterven is natuurlijk hoogelijk onnuehter voor
een Hollander, maar 't is toch waard dat te zien
en dan flauw te vallen.
Zoo zegt men. Want volkomen eerlijk: ik
aëb er niets van gezien.
- Het hoogtepunt van mijn reis is voor mij ge
weest als een negergevecht bij nacht, vagelijk
leb ik kunnen beloeren, dat er iets aan het
■randje was, toen wij namelijk zoo goed als ge
lieerd lagen te Rio. 'k Ben er voor opgestaan
jm 5 uur 's morgens. De orkaan brulde, niet
tegenstaande de zee „altijd" kalm is van Las
Palmas tot Rio. Het schip slingerde, al be
weert men steeds, dat de zee als een spiegel is,
.kelig van kalmte, beroerd van onberoerdheid.
„Altijd schijnt de zon in Rio". De nevel en
likke mist vroeg alle zeemanskunst, om niet
jp een der ontelbare eilanden gesmeten to
worden.
„Heerlijk klimaat vooral irf dit jaargetijde:
Iroog en zoel." Het regende, dat het goot en
inijn eega deed haar bontmantel aan.
In één woord: ik zwijg voorloopig over het
linnenloopen van Rio's baai, 't schoonste wat n
nenschenoog, met of zonder fiets bewapend, aan
schouwen kan. 'k Heb evenwel dadelijk mijn
maatregelen genomen en mijzelf nog twee kan
nen geschapen, 'k Ga mij op 19 September weer
Inschepen om op 20 September opnieuw Rio in
te stevenen. Dienzelfden dag ga ik er weer uit
ook. Meer kan ik er niet aan doen om het
hoogtepunt van een reis naar Rio te beleven.
het federaal district met de federale hoofdstad:
Rio de Janeiro. De hoofdstad van den staat Rio
de Janeiro is Nicktheroy. Rio de Janeiro nu is
de trots der Brazilianen. En niet ten onrechte.
Meer dan het „Paris c'est la France", geldt hier
dat Rio de Janeiro de hartader is van het Bra-
ziliaansche leven. Voor dit land is de hoofd
stad inderdaad de schoon geslepen brillant ge
zet in ruw-gouden band.
Maar men beoordeele Brazilië niet in Rio de
Janeiro, tenzij men een machtig land belichamen
wil in een schoone stad.
Rio de Janeiro is mooi. Maar van een eigen
aardige schoonheid. Dwaas is hij die hiermede
Parijs, Londen en zelfs Berlijn vergelijken wil.
Rio de Janeiro is geen metropolis. Het heeft
de lieflijkheid der ligging aan tallooze baaien
en heeft deze gave uitgebuit. De avenida Rio
Branco is verder een boulevard, een grootstad
waardig, maar deze alleen kan Rio niet hou
Berlijnsch karakter geven. De Kurftirstendamm
overweldigt Rio Branco reeds.
Wie zegt, dat Rio de Janeiro de schoonste
stad der wereld is (The Times b.v.) heeft alle
vergelijking losgelaten. Zij is inderdaad eenig
in haar soort. Maar er zijn andere soorten.
Maar Rio is daarmee onvergelijkbaar. Wie
smaak heeft voor Rio's soort kan The Times
gelijk geven. Ik heb die niet. Maar ik ben over
tuigd, dat Rio zal groeien tot, een der schoonste
steden ter wereld. De ligging is een zoo groo..e
gave Gods, dat menschenhanden tientallen van
jaren zullen noodig hebben om eenig menschen-
werk te maken, die ligging waardig. Van een
zóó jonge stad als Rio kan men dat niet ver
wachten.
Parijs zou een wereldwonder zijn als het lag
aan Rio's baai en inhammen. En daarbij het
gezicht op Rio van uit zeedat ik straks zal
zien.
Mr. BOMANS.
BIJ DEN WERELDREIZIGER DON CAPRA
OP BEZOEK.
De Hollandsche gezant had de vriendelijk
heid, ons aan boord reeds te begroeten. De heer
Ridder van Rappard was voor ons meer dan de
afwezige zon, hij schonk blijheid aan ons bin
nentreden, warmte aan ons vaderlandsch hart,
licht aan den stunteligen vreemdeling, dia
vocht tegen veel Zuid-Amerikaansch lawaai en
die. niet overdonderd wilde worden door de
machtige uitgestrektheid van deze moderne
stad. Toch ben ik er later door verbluft, toen
wij allen rond zwierven in deze langvingerige
provincie die zijn rheumatisch kromme vingers
in de zee dompelt op wel twintig plaatsen, aller
grilligst en baaien en onderbaaien vormt, ge
scheiden door bergen, waar men om heen moet.
Ons hotel moet het schoonste zijn van Rio:
Copacabana Palace. Eetzaal en dansvloer, ieder
65 meter bij twintig, spreken voor zichzelf. Ter
herinnering: de gulheid van het Braziliaansche
Gouvernement toont zich hier.
Wij zelf zouden dit hotel niet gekozen heb
ben. Al ware het alleen maar om den afstand
van da City (Avenida Rio Branco) waarvan
ons hotel op de Avenida Atlantica circa veer
tien kilometers verwijderd is. De Rionees be
grijpt niet waar je 't over hebt als je dit „ver"
vindt, 't Is een hotel „in" de stad. Maar een
Haarlemmer zal het met mij eens zijn, dat wij
ons mochten verbazen over den afstand, die
overeenkomt met Zandvoorf. Wij betalen ons
doodarm aan taxis. Dat is geen gekheid. Den
jeersten dag had ik 150 millereis 45) aan
taxis te betalen. Vandaag probeerde ik een
„goedkooper" systeem, 'k moest naar de Parade,
naar 't Suikerbrood, naar het Galabal bij den
President, 'k huurde per dag, afgezien van de
kilometers, ik ben er nu achter: slechts 200
millereis kost mij dat 60). En dat alleen om
telkens mijn ,,praohthotel" te bereiken! Ge
liefde Nederlanders, geloof mij: wjj zuchten
onder de pracht en de onnoemelijke glorie van
Copacabana Palace, een ieder benijdt ons, be
halve mijn vrouw mij en ik mijn vrouw.
Maar 't is tenslotte ook geen plezierreisje, we
zijn immers op weg naar de 13de algemeens
vergadering van de parlementaire en interna
tionale Handelsconferentie.
Na dan een bezoek te hebben afgelegd bij
den minister van Buitenlandsche Zaken, bracht
onze gezant ons naar den Nederl. Consul te Rio,
die nog een oude bekende van mij is, mijn broer
namelijk, die mij danig over Brazilië en Rio
de Janeiro oriënteerde, weer terug naar het
hotel (Zandvoort), lunch, vergadering van de
Conferentie te Rio (Haarlem), terug naar Zand
voort, diner, dan naar Haarlem, galavoorstel
ling in den stadsschouwburg, (einde 2 uur
's nachts!). Slapen in Zandvoort.
Het regent invitaties. Een mensch wil nu een
maal alles meemaken. „II faut se borner en
voyage." Maar als eenige Hollander ben ik ook
„ohef van de delegatie" wier voorstelling nood
zakelijk is. En wij doen ons best groot te zijn
in datgene waarin een klein land groot kan
zijn, b.v. in de wellevendheid en wij, Pays-Bas,
zijn er dus steeds.
Zal ik u nu vertellen van deze officieele ont
vangsten? Van de galavoorstelling in het mu
nicipal Theatro of van het galabal „ten Presi
dente"? Neen. Of van de geweldige parade, een
grootsch kleurenrijk militair schouwspel (geen
khaki of veldgrauw te bekennen, alleen para
de-uniformen), dat ik heden op onafhankelijk
heidsdag, 7 September, mocht aanschouwen? Of
van het suikerbrood, dat wij per zweefbaan
over gruwelijke diepten bereikten met als be
looning een wondermooi panorama?
Neen. Veeleer vind ik er genoegen in, u te
zeggen, dat ik geen paarden zag in Rio, zij zijn
n.l. verboden; het autoverkeer is enorm, de
auto's zelf, allen N.-Amerikaansche merken,
glanzend en nieuw; er is niet de minste aan
merking op te maken. Elke taxi is een rijtuig,
waardig om een gouverneur naar den schouw
burg te rijden.
Aardig ook was het, hoe van alle oorlogs
schepen in de Baai en van alle forten om 12 uur
de kanonnen losbranden, terwijl wij juist boven
op 't suikerbrood zaten. Onafhankelijkheidsdag!
Maar 'n ongekend schouwspel. Interessant is
het ook vurige redevoeringen bij te wonen tus-
Bchen je chauffeur en 'n politieagent Zoet
vloeiend is die tale. Heroïek zij de gebaren.
Zonder twijfel: dit is een goed volk. Maar
om een groote natie te worden is nog eenige
Ouderdom van noode. „Het" moet nog door
dringen. Brazilië is een groot land, meer dan
half Europa, maar van de 37.000.000 inwoners
leven er 25.000.000 aan de kust. En wie de kust
ziet heeft Brazilië gezien, want het wordt iet
wat 'n ontdekkingsreis om de binnenlanden in te
gaan. Minas Geraes en Sao Paulo zijn de twee
toonaangevende en meest ver gevorderde sta
ten. Zij wisselen ook in de aanwijzing van pre
sident, die meer macht heeft dan Mussolini.
President Luis Washington is een „Paulist".
En hij steekt dat niet onder stoelen of banken.
Zijn ferme persoonlijkheid vergeet de belangen
van zijn stand niet.
De huidige minister van Buitenlandsche Za
ken Octavie Mangabiera) is echter toevallig
een Bahiaan.
Tusschen de twee toonaangevende staten ligt
KOPPENSNELLENDE KANNIBALEN,
Tooverdoktcrs prediken wraak.
Mr. Jack Mc. Laren, die gedurende acht jaar
op de Zuidzee-eilanden heeft geleefd, heeft aan
de „Evening News" eenige interessante bijzon
derheden medegedeeld over de bewoners van
het eiland Malaïta, behoorende tot de Salomons
eilanden, waarheen Britsche oorlogsschepen,
zooals bekend, zijn opgestoomd ter bescherming
van de blanke vrouwen en kinderen tegen de
inboorlingen, die daar in opstand gekomen zijn,
uit ontevredenheid over een nieuw-ingevoerde
belasting.
„Ik kan me dat, wat daar ginds is voorgeval
len, even levendig voorstellen, alsof ik daar
thans geweest was", verklaarde Mc. Laren.
„Hun tooverdokters hebben de inboorlingen te
zamen geroepen en hun verteld, dat de geesten
der dooden om wraak roepen. Zij hebben hen
aangespoord tot den grootsten opstand, dien het
eiland ooit heeft gekend.
En nu droomt elke krijger er van, het hoofd
van een blanke in zijn prauwenhuls te mogen
ophangen.
Wat zal er nu gebeuren? De oorlogsschepen
zullen de inboorlingen-dorpen aan de kust be
schieten en vernietigen en de inboorlingen zul
len de bosschen intrekken, waar geen blanke
troepen hen kunnen volgen.
Zij zullen langzamerhand kalmeeren. Het gou
vernement zal een onderzoek openen en de rad
draaiers arresteeren.
Malaïta is een hopeloos gevaarlijke plaats
om er den voet te zetten. Men weet nooit, of
er een kop „noodig is".
Het had maar een haar gescheeld, of mijn
eigen hoofd had, gerookt en gedroogd, daar
nu misschien gehangen.
Ik landde er een jaar of twee geleden om
arbeiders te werven voor de nederzettingen.
Een tweede boot, met gewapende mannen er in,
lag een weinig verderop, om mij te dekken.
De inboorlingen begroetten mij als een
vriend, toen ik uit de boot stapte. Arbeiders?
O ja, ze hadden plenty „jongens" voor de plan
tages. Of ik maar naar het prauwenhuis wilde
komen, om daar de zaak te bespreken.
Ik voelde instinctief, dat er iets niet in orde
was.
„Ik blijf hier", zei ik.
„Wij kunnen ginds beter praten", antwoord
den zij.
Weer weigerde ik, en keerde mij om, om te
gaan. Toen ik een paar stappen gedaan had,
keek ik even om. En toen zag ik een krijger
achter een boom een man van 6 voet lang
met een boog langer dan hijzelf bezig een pijl
op mij te richten.
Toen de pijl door de lucht suisde, maakte ik
een ontwijkende beweging. De l>ijl trof mij in
den nek. Ik krabbelde weer in de boot, terwijl
mijn mannen het vuur opendén
De wilden zijn flinke strijders geweldig
dapper, maar ook verraderlijk. Zij zijn er altijd
op uit om tijd te winnen en als zij niet kunnen
winnen door moed, dan zullen zij winnen door
list.
Zij eten hun inboorlingen-vijanden op bij
wijze van godsdienstige ceremonie en meenen,
dat de kracht van den doode dan in hun eigen
lichaam overgaat.
Doch nimmer eten zij een blanke. Zij meenen,
dat deze niet genoeg moed heeft om de moeite
van het opeten te loonen; de blanke loopt im
mers altijd rond met een geweer en schijnt
voortdurend door angst bevangen?
Toch stellen de inboorlingen er prijs op, het
hoofd van een blanken man te bezitten; het
geeft hun eenig prestige. Het hoofd van een
blanke vrouw is zelfs nog meer waard.
Interessante avonturen.
Men schrijft ons uit Rome:
Sinds mgr. Guiseppe Capra kortgeleden weer
naar Italië teruggekeerd is, woont hij in zijn
klein huisje in een voorstad van Turijn. Don
Capra is 54 jaar oud en, ofschoon zijn weelde
rig haar geheel wit is, maakt hij overigens den
indruk van een jongen man.
Zooals men weet, is hij tot ridder in de orde
van de kroon van Italië benoemd en door Mus
solini uit. kozen als professor aan de faculteit
voor politieke wetenschappen te Rome.
Van zijn reizen kan hij op zeer boeiende wijze
vertellen. In 1894 vertoefde hij voor het eerst
in Amerika om daar de emigratie-verhoudingen
te bestudeeren in het belang van de toentertijd
nog in grooten getale uit hun land trekkende
Italianen.
In 1907 leefde hij een jaar lang voor studie
doeleinden in Indië en hierop reisde hij twee
jaren lang door Australië en Nieuw-Zeeland.
In 1914 maakte hij een avontuurlijke reis
door Anatolië waar hij voortdurend door de
Turksche autoriteiten vervolgd werd, die hem
wilden arresteeren.
In 1917 begaf hij zich naar het oorlogsterrein
in Frankrijk.
In 1921 rustte hij een jaar lang uit, d.w.z. hij
hield school in Ivrea en schreef zijn memoires.
Tegelijkertijd hield Don Capra toen in heel
Italië conferenties over zijn reizen.
In 1922 maakte hij een onderzoekingsreis
door centraal-Afrika, waarbij hij het reisplan
van Livingstone volgde. Over deze reis heeA
Don Capra een prachtig werk geschreven en
juist over deze reis zal hij aan de universiteit
te Rome college geven.
In 192324 bezocht hij den Balkan en ln
1925 ging hij naar China, vanwaar hij eerst voor
kort teruggekeerd is.
In China heeft hij eerst de provincie Sceen-
sin met de hoofdstad Singanfoe bereisd, wat
vooral hierom van groot belang was, wijl dit
de oude hoofdstad van China is.
Don Capra heeft in genoemde provincie
vooral ook studies over den landbouw, die daar
bloeiend is, gemaakt.
Als een aardig feit vertelde de zeiziger, dat
hij in Singanfoe zijn naam voor een meer Chi-
neesch klinkenden verwisselde en zich in plaats
van Giuseppe Capra „Cia-pe-la-sceen-foe" liet
noemen, wat zooveel beteekent als „huis van
het honderdvoudig geluk".
In Singanfoe brak tijdens Don Capra's ver
blijf aldaar ook de revolutie uit en wel op ge
vaarlijke juist tegen de vreemdelingen gerichte
wijze. Van deze revolutie weet Don Capra na
tuurlijk zeer veel interessants te vertellen. Hij
zelf hield gedurende dezen tijd wetenschappelij
ke lezingen en conferenties.
Nadat hij 6 maanden daar had doorgebracht,
begaf hij zich op den terugweg, waarvoor hij
circa 200 dagen noodig had. Onafzienbare
woestijnen doorkruiste hij en beleefde daarbij
velerlei avonturen.
Bijzonder nauwkeurig bestudeerde hij de
woestijn Gobi. Ook de hoofdstad van Turkestan
heeft Don Capra bezocht en hij werd daar met
vorstelijke eer ontvangen. In Russisch Turke
stan bevond hij zich voortdurend te paard en
reed over den 3500 meter hoogen berg Treek,
op de hoogvlakte van Pamir.
Van Taschkent reisde hij met alle mogelijke
aanbevelingen van den Engelseben consul over
Moskou naar zijn vaderstad terug.
Over China zegt Don Capra het volgends:
Tweehonderd millioèn van de inwoners van
het hemelsché rijk kennen volstrekt geen on
derscheid tusschen republiek en keizerrijk en
gelooven ook thans nog aan de goddelijkheid
van hun keizer.
In China heerscht slechts het geld en elk be
grip van rechtvaardigheid ontbreekt er. De pro
cessen duren er jaren lang en wie geld heeft
behoeft niet de gevangenis in, zelfs, wanneer
hij de grootste misdaden beging.
Een bijzondere curiositeit is deze, dat men
in China advocaat kan worden, zonder dat men
ooit een universiteit bezocht heeft.
De doodstraf bestaat daarin, dat men iemand,
dien men uit den weg ruimen wil, eenvoudig
het hoofd afslaat en dit dan in een kooi den
volke vertoont.
Een begroetingsformule, zooals wij die ken
nen, bezitten de Chineezen niet. De kinderen
wenschen hun ouders geen goeden morgen, noch
nemen zij op andere wijze volgens Europeesche
begrippen de vormen tegenover hen in aeht.
Toch is het volk zeer beleefd en vriendelijk.
Over zijn indrukken in China wil Don Capra
een speciaal werk in het licht geven. In het ko
mende jaar is hij tot het einde der universiteits
colleges aan Rome gebonden, maar in den laten
herfst 1928 zal hij naar Bolivia reizen.
IN ANGSTIGE SPANNING.
Vijf uren lang bedolven.
Te Londen was een arbeider bezig graafwerk
te verrichten, toen hij plotseling onder 'n neer
stortende massa zand en steenen werd bedolven.
Een groote ploeg arbeiders had vijf uren werk
om den man, die geen oogenblik het bewustzijn
verloor, te bevrijden,
Gedurende het reddingswerk werd het heele
verkeer omgeleid' en werden er barrières ge
plaatst.
Brandweerlieden, politie en gemeentewerklie
den hielpen snel om met planken den verder
losrakenden grond tegen te houden, terwijl ver
scheidene tons aarde weggegraven werden óm
den man te bevrijden.
Toen deze eindelijk uit zijn benarde positie
was bevrijd, steeg er een oorverdoovend gejuich
uit de menigte op.
UIT HET LEVEN VAN EDUARD VII
De koning en zijn staatslieden
UIT DE OORLOGSDAGEN.
Ingebruikneming van spoorwegen.
De procureur-generaal bij den Hoogen Raad
mr. Tak, heeft heden conclusie genomen in de
zaak tusschen den Staat der Nederlanden als
eischer in cassatie en de N. V. Noord-Friesche
Locaal Spoorweg Maatschappij, gevestigd te
Utrecht, als verweerster.
Op 30 Juli 1914 he-eft de Staat het gehruik
der Spoorwegen opgevorderd en met verschil
lende spoorwegmaatschappijen een regeling
getroffen voor de schadeloosstelling, o.m. met
de H. IJ. S. M. die ook de spoorlijn van de
Noord-Friesche in exploitatie had.
De Noord-Friesche stelde echter, dat zij als
eischeres door de ingebruikneming van haar
lijn schade had geleden, welke schade haar niet
werd vergoed door de H. U- S. M. omdat de
exploitatie-overeenkomst hierin niet voorzag.
Zij dagvaardde den Staat, waarna de Haag-
sche rechtbank haar vordering toewees, welk
vonnis door het Haagsche Hof werd bevestigd.
Van dit arrest ging de Staat in cassatia, maar
de procureur-generaal mr. Tak achtte het cas-
satiemidel ongegrond en concludeerde tót ver
werping van het heroep.
De Hooge Raad zal 24 November arrest wij
zen.
De deelname aan de vooroefeningen van den
Vrijwilligen Landstorm 1b dit jaar bijzonder
groot. De inspecteur van den V. L. heeft in
verband hiermede bepaald, dat minstens het
vierde deel van deze jongelieden zullen wor
den opgeleid tot bedieningsman van den zwa-
ren mitrailleur.
ERVARINGEN VAN EEN MISSIONARIS.
De „An naien van het Genoot
schap tot voortplanting des
geioofs" bevatten na een openingsartikel
van mgr. Hermus, waarin deze zijn vreugde
over de opbrengst voor de Pauselijke Missie
genootschappen, welke in het jongste jaar, het
recordjaar van 1922 (ƒ271.716) met 20.000
heeft overtroffen, o.a. een interessant over
zicht van een reis door Borneo waaruit we
de' volgende bijzonderheden noteeren:
Een beroemde oude dichter schreef eens de
gevleugelde woorden: „Non cuivis homini con-
tingit adire Córinthum", dat beteekent: 't
Overkomt niet iedereen om naar Corinthe te
gaan. Ik durf hier dezelfde gevleugelde woorden
neer schrijven met deze variatie: 't Is niet
iedereen gegeven om naar midden Borneo te
gaan. Toch is 't, ondanks de buitengewone
moeilijkheden, werkelijk de moeite waard. Bor
neo is een van die reuzenlanden, waar de be
schaving met haar bezem nog niet de won-
derschoone natuur heeft weggeveegd. Nog geen
menschenhand heeft getornd aan 't grootsclie
werk, sinds God sprak: „Laat ons de wateren
afscheiden van 't dr.oge en laten zeeën, rivieren
en land een plaats maken voor den mensch en
de overige schepselen." En daar lag toen de ge
weldige massa, geordend een weinig, en al wat
levensadem had begon Gods woord te gehoor
zamen: „Groeit en vermenigvuldigt". Zoo deed
de aarde met al have gewassen, die in Borneo
nog opgroeien in een waren strijd om 't be
staan en voortwoekeren op en onder elkander
in doodelijken oorlog, totdat ze, doodgevochten
en uitgezogen, neerploffen om slechts plaats te
maken voor benijdende jonge reuzen, die met
j-eugdig vuur den strijd gaan voortzetten. Zoo
ligt hier rondom u een wanordelijk leger van
slingerplanten, orchideeën, mossen en andere
parasieten, in twijfelachtige liefde de kolossen
van woudreuzen omstrengelend. Ook 't water
heeft zijn strijd om 't bestaan. In Borneo geen
rustige beekjes of „kabbelende watertjes",
geen afgedijkte rivieren, zooals u den rustigen
Rijn in Holland ziet. Geen schaduw er van.
Als een pythonslang, die pas haar prooi een
aap of reebok met moeite heeft doorgeslokt
en nog angstig kronkelend neerligt in bange
gezwollenheid, zoo strekt zich de onmete
lijke Radsjang rivier uit, zich een baan borend
door de bergketenen van midden Borneo en
zich uitzweilend verder over de lagere landen
om ze te maken tot eindelooze plassen, waar
't water immer voortvloeit en dagelijks over
winnend voortbruist: „Ik heersch", waar 't
land dagelijks haar klaaglied slaakt en ant
woordt: Ik „dien".
Na deze ontboezeming krijgen we echter een
anderen kant van het missionarisleven te zien,
want we lezen verder: „Daar is geen plaats
ter wereld, zoo intens vuil als wel een Chi-
ne-esche „Pasaar" of wel winkelgaanderij. Daar
spuwt iedereen naar welbehagen, daar ziet
men kleine Chineesjes heel rustig en alle
daags hun broekje afstroopen in geval er
ten minste een broekje om 't „broekje zit,
daar rookt men opium, daar heerscht een com
binatie van tabak-pëtroleum-drojge visch en
andere luchten, die voor 't eerst op den Euro
peaan een geweldigen indruk maken. Hoe het
zij, Jan Chinees, met zijn altijd grinnekend
gezicht, scheen heel tevreden. Ik moest er
noodzakelijk 4 volle dagen wachten en mijn
indrukken zijn zoo, dat ik er nooit meer terug
kom. Ik het geluk bij Jan den fotograaf te
logeereh, rear behalve de voornoemde odeurs,
ook nog een 15-tcu Chineesche jongens huisden
om dagelijks hun dorst te lesschen aan deze
bron der wetenschap."
„Zoo trok Fr. Trekvogel voort, steeds voor
oogen houdend de wijze Dajaksche spreuk:
„Nadai kome", d.i. we zullen ten slotte er wel
komen. Om 6 uur, de geachte lezer behoeft
nu juist den tijd van midden Borneo niet al te
scrupuleus te nemen, eerlijk gezegd bestaat
er hier geen tijd enfin om 6 uur ankerde
de holle boom bij een klein hutje. Er woonden
5 Dajakkers te zamen in dit hokje en wij met
z'n achten maakten dus zamen 13 man. Ik kan
u niet alles verhalen, wat me op deze reis is
overomen. De Oostersche toestanden en hei-
densche omgeving maken dat voor Europee
sche ooren onmogelijk. Toch wil ik mijn nacht
verblijf in dit hutje even vertellen, 't Zal u
ongelooflijk klinken. Het hutje had een om
vang van naar ik schat 3 bij 3 meier, zoodat
u wel kunt begrijpen dat de huisbaas er niet
op berekend was om 8 gasten te logeeren. De
atmosfeer was na een uur of wat dan ook muf
geworden. Enfin, dat is een alledaagsche ge-
beurtenis in dajakhuizen. Wel observeerde ik
dat uit geheimzinnige hoeken van 't vertrek
een bijzondere odeur opsteeg, maar met al t
gepraat en in de verdrukking let men niet op
die peuleschillen. Niet lang daarna kreeg ik een
gereserveerd hoekje en legde Fr. Trekvogel
zijn afgematte leden neer in de hoop van een
verkwikkend-en slaap. Nog geen 5 minuten lag
ik neer onder een geïmproviseerd muskieten
netje, of ik werd gewaar, dat het boomschors-
lapje, dat tot dekentje dienst deed, op geheim
zinnige manier naar beneden werd getrokken
Was 't een droom? of pure werkelijkheid? Ik
oriënteerde mijn „Legerstede", die op een ver.
hevenheid, een soort bouten beschot was ge
legen en moest eens kijken wat dat te bedui
den had. Mijn verbazing was groot, toen
ik bij 't licht van een lucifer een wild zwijn
onder me ontdekte, dat me met hongerige
oogen aanstaarde. Dat verklaarde opeens de
ondraaglijke stank, die er heerschte, vooral
toen ik ter ruste ging. Ik kroop van mijn troon
en imformeerde bij mijn gastheer. Deze man
vertelde met ware zelfvoldoening, dat hij al
twee jaren daar een wild zwijn had opgesloten.
Een ging er dood (geen wonder) en dit lieve
dier was nu zijn gast in 't huis.
Ik zou u oolc nog lang van vreemde tafe-
reelen kunnen verhalen, hoe ik eens de H. Mis
heb moeten lezen in een klein vies hokje, waar
moeder de vrouw rijst kookte en me als altaar
niets anders was dan een deken die stevig was
vast gebonden aan de vier hoeken een plankje
in 't midden geplaatst; hoe ik eens heb biecht
gehoord en het H. Oliesel moest toedienen aan
een man, die sit venia v-erbo aan huid
ziekte leed, terwijl de arme stumper door elk
een was verlaten en zoo in geen-zes maanden
eenige reiniging had gehad. Ik heb dien stum-
perd naar den hemel geleid en van God's gena
demiddelen voorzien, maar de goede God zal
het mij niet euvel duiden, dat ik In die walge
lijke atmosfeer in een hokje, dat meer op een
kippenren geleek, genoodzaakt was het H.
Oliesel toe te dienen met een rookende pijp ta
bak. Ja, er zijn.... maar laat ons verder rei
zen 't binnenland op. 's Anderen daags voor
dag en dauw kropen we uit de hut, mijn voor
hoofd kwam in botsing met een balk der deur,
(Van onzen correspondent.)
Londen, 11 October 1927.
Bij den uitgever Mac Millan is, zooals men
weet, verschenen het tweede deel van de
„Levensbeschrijving van koning Edward VII",
door sir Sidney Lee. Het eerste deel, dat 'n
paar jaren geleden uitkwam, behandelde het
leven van den koning tot aan zijn troonsbe
stijging; het tweede deel houdt zich bezig met
bet overige deel zijns levens.
Ondanks zijn korts regeering heeft de over
leden koning zich meer populair, en zeker
meer bemind, weten te maken dan één zijner
voorgangers uit het Huis van Hannover, en
vooral in verband met den invloed, dien hij
op de buitenlandsche poiitiek heeft uitgeoe
fend (en van welks omvang velen zich een zeer
overdreven voorstelling hebben gevormd) word^
hij beschouwd als een souvereln, die tevens
een van Engelands grootste moderne diplo
maten was. Daarbij komt dat hij, ook als prins
van Wales, een overwegenden invloed heeft
uitgeoefend op het sociale leven des lands,
en dus ook in die kringen der bevolking, die
in politiek geen belang stellen, geëerd wordt
als een der vormers der hedendaagsche Engel-
sche samenleving
Van het buitenland kan niet dezelfde belang
stelling voor de' persoon van den vorigen
koning verwacht worden als van de zijde van
't Engelsche publiek, maar toch is ook voor
vreemdelingen het werk van Lee zeer lezens
waard, omdat het hun een blik gunt op de
verhoudingen, welke in een constitutioneele
monarchie bestaan tusschen den vorst en de
leidende staatslieden, tusschen de kroon en 't
parlement, tusschen de dynastie en 't volk.
Die verhoudingen leert men niet kennen uit
grondwetsartikelen, noch uit troonreden en
andere officieele handelingen, doch slechts
wanneer men eenigszins ingewijd wordt in
de geheimen van het dagelijksch verkeer tus
schen den koning en zijn raadgevers, in zijn
beslommeringen als hoofd van den staat en als
burger, dan ook voelt men, hoe beperkt de
macht van de Kroon is in een constitutioneele
monarchie, ja, zoo beperkt, dat geregeerd
kan worden en vaak geregeerd wordt zonder
dat iemand zich bekommert om 's konings
wil of meening; maar tevens voelt men, hoe
groot, desniettegenstaande, de macht des ko
nings zijn kan, wanneer hij de moeilijke kunst
verstaat koning te zijn. Koning van de verlan
gens en de verwachtingen zijner onderdanen,
maar bovenal raadsman van zijn raadslieden.
Hierin lag de groote kracht van Edward VII:
hij onderwierp zich steeds aan den wil zijner
verantwoordelijke ministers; die wil werd
hem doorgaans kenbaar gemaakt in den mil-
den vorm van een advies, maar menigmaal
had Edward bij voorbaat zijn ministers advies
gegeven ten aanzien van het advies, dat zij
hem moesten geven.
Er wordt óp het werk van Lee eenige crl-
tiek uitgeoefend. De schrijver overleed vóór
de voltooiing, en zijn voornaamste medewer
ker, die er de laatste* hand aan legde, ver
zuimde de bron te vermelden van eenigë be
langrijke passages, welke ontleend zijn aan een
biografie van Lloyd George. Het boek heeft
eenigszins onder den dood van den schrijver
geleden. Eenige hoofdstukken zijn wat
„dull" uitgevallen, ontberen levendigheid. En
ten slotte wordt er critiek op uitgeoefend, dat
eenige van 's konings minder waardeerende
oordeelvellingen over zekere bekende, nog le
vende staatslieden, en zelfs over zijn broeder,
den hertog van Connaught, reeds thans in
druk verschenen zijn.
„De hertog van Connaught", schrijft de
„Express" „wordt onderworpen aan een ver
nedering door de publicatie van een brief, die
tijdens zijn leven niet gepubliceerd had moe
ten worden."
Het blad doelt op een brief, waarin gezegd
wordt, dat „de koning zeer verstoord is over
de koppigheid zijns broeders." (de hertog is de
eenige overlevende broeder van koning Ed
ward.) Wie het boek leest zal tot de ontdek
king komen, dat die verstoordheid haar oor
zaak vond in den onwil van den hertog, om
het commando over het eiland Malta, de basis
van de Middellandsche zeevloot, te blijven ver
vullen. Er is niets vernederends in, dat zijn
broeder hierover verstoord was, evenmin als 't
vernederend is, dat het publiek dit verneemt.
De populariteit der monarchie zal er niet on
der lijden, wanneer 't volk weet, dat ook de ko
ning en diens broeder meeningsverschillen
kunnen hebben. De Engelschen zien graag
„menschelijke trekken" in hun souvereinen.
Zij schrijven die hooger aan dan gesluierde
voortreffelijkheid.
Edward's uitspraken over de „groote man
nen" van zijn tijd zijn geen orakels, maar zij
zijn belangrijke bijdragen tot de kennis van
de verhoudingen gedurende een zeer gewichtig
tijdperk der Engelsche geschiedenis Zij doen
ons de leidende figuren in een ander licht
zien, dan dat waarmee zij meestal overgoten
worden door haar bewonderaars.
En een volk als 't Engelsche zal in zijn
loyauteit nog gesterkt worden, wanneer het
leest, dat de koning, als souverein strikt con
stitutioneel, als mensch en burger oordeelde,
scherp oordeelde, en oordeelde zonder aanzien
des persoons.
DE IMMIGRATIE IN CANADA.
WINNIPEG, 13 October. (R.O.) De minister
van immigratie verklaarde, dat een politiek
van proportioneele immigratie voor Canada
niet goed mogelijk was. Hij zou echter zij»
best doen, de Britsche immigratie te begunsti
gen en den aanvoer van continentale kolonis
ten te controleeren.
zoodat ik dien dag begon met een flinke dosis
hoofdpijn. Voort, dacht ik, excelsior, men is n»
eenmaal in dit ondermaansche niet geheel efl
al voor z'n pleizier. Er werd weer voortgepa-
gaaid en onder een tropischen regen bereikte»
we 's avonds de eerste stroomversnellingen der
Radsjang. Ik bleef in den hollen boom achter
en de Dajakkers gingen in al dien regen eett
bivak opslaan in 't bosch. In minder dan een
half uur was alles in orde, 't bivak gemaakt
van takken, bladeren tegen den regen E»
dunne twijgen als vloerkleed. Eerlijk gezegd»
ik heb nog nooit zoo fijn geslapen als op dez®
takken, althans veel beter dan in 't gezelschap
van 't wilde zwijn van den vorigen dag