VRIJDAG 14 OCTOBER 1927 DERDE BLAD PAGINA 4 EEN BEZOEK AAN BRAZILIË. IN HET HARTJE VAN BORNEO DE OPSTAND OP DE SALOMONS EILANDEN GROOTE DEELNAME AAN DE VOOROEFENINGEN. - '.re BIJ GELEGENHEID VAN HET INTERN. HANDELSCONGRES TE RIO. Eio, 7 September '27. Het hoogtepunt van een reis naar Rio is het binnenloopen in de baai. Rio naderen en dan Jterven is natuurlijk hoogelijk onnuehter voor een Hollander, maar 't is toch waard dat te zien en dan flauw te vallen. Zoo zegt men. Want volkomen eerlijk: ik aëb er niets van gezien. - Het hoogtepunt van mijn reis is voor mij ge weest als een negergevecht bij nacht, vagelijk leb ik kunnen beloeren, dat er iets aan het ■randje was, toen wij namelijk zoo goed als ge lieerd lagen te Rio. 'k Ben er voor opgestaan jm 5 uur 's morgens. De orkaan brulde, niet tegenstaande de zee „altijd" kalm is van Las Palmas tot Rio. Het schip slingerde, al be weert men steeds, dat de zee als een spiegel is, .kelig van kalmte, beroerd van onberoerdheid. „Altijd schijnt de zon in Rio". De nevel en likke mist vroeg alle zeemanskunst, om niet jp een der ontelbare eilanden gesmeten to worden. „Heerlijk klimaat vooral irf dit jaargetijde: Iroog en zoel." Het regende, dat het goot en inijn eega deed haar bontmantel aan. In één woord: ik zwijg voorloopig over het linnenloopen van Rio's baai, 't schoonste wat n nenschenoog, met of zonder fiets bewapend, aan schouwen kan. 'k Heb evenwel dadelijk mijn maatregelen genomen en mijzelf nog twee kan nen geschapen, 'k Ga mij op 19 September weer Inschepen om op 20 September opnieuw Rio in te stevenen. Dienzelfden dag ga ik er weer uit ook. Meer kan ik er niet aan doen om het hoogtepunt van een reis naar Rio te beleven. het federaal district met de federale hoofdstad: Rio de Janeiro. De hoofdstad van den staat Rio de Janeiro is Nicktheroy. Rio de Janeiro nu is de trots der Brazilianen. En niet ten onrechte. Meer dan het „Paris c'est la France", geldt hier dat Rio de Janeiro de hartader is van het Bra- ziliaansche leven. Voor dit land is de hoofd stad inderdaad de schoon geslepen brillant ge zet in ruw-gouden band. Maar men beoordeele Brazilië niet in Rio de Janeiro, tenzij men een machtig land belichamen wil in een schoone stad. Rio de Janeiro is mooi. Maar van een eigen aardige schoonheid. Dwaas is hij die hiermede Parijs, Londen en zelfs Berlijn vergelijken wil. Rio de Janeiro is geen metropolis. Het heeft de lieflijkheid der ligging aan tallooze baaien en heeft deze gave uitgebuit. De avenida Rio Branco is verder een boulevard, een grootstad waardig, maar deze alleen kan Rio niet hou Berlijnsch karakter geven. De Kurftirstendamm overweldigt Rio Branco reeds. Wie zegt, dat Rio de Janeiro de schoonste stad der wereld is (The Times b.v.) heeft alle vergelijking losgelaten. Zij is inderdaad eenig in haar soort. Maar er zijn andere soorten. Maar Rio is daarmee onvergelijkbaar. Wie smaak heeft voor Rio's soort kan The Times gelijk geven. Ik heb die niet. Maar ik ben over tuigd, dat Rio zal groeien tot, een der schoonste steden ter wereld. De ligging is een zoo groo..e gave Gods, dat menschenhanden tientallen van jaren zullen noodig hebben om eenig menschen- werk te maken, die ligging waardig. Van een zóó jonge stad als Rio kan men dat niet ver wachten. Parijs zou een wereldwonder zijn als het lag aan Rio's baai en inhammen. En daarbij het gezicht op Rio van uit zeedat ik straks zal zien. Mr. BOMANS. BIJ DEN WERELDREIZIGER DON CAPRA OP BEZOEK. De Hollandsche gezant had de vriendelijk heid, ons aan boord reeds te begroeten. De heer Ridder van Rappard was voor ons meer dan de afwezige zon, hij schonk blijheid aan ons bin nentreden, warmte aan ons vaderlandsch hart, licht aan den stunteligen vreemdeling, dia vocht tegen veel Zuid-Amerikaansch lawaai en die. niet overdonderd wilde worden door de machtige uitgestrektheid van deze moderne stad. Toch ben ik er later door verbluft, toen wij allen rond zwierven in deze langvingerige provincie die zijn rheumatisch kromme vingers in de zee dompelt op wel twintig plaatsen, aller grilligst en baaien en onderbaaien vormt, ge scheiden door bergen, waar men om heen moet. Ons hotel moet het schoonste zijn van Rio: Copacabana Palace. Eetzaal en dansvloer, ieder 65 meter bij twintig, spreken voor zichzelf. Ter herinnering: de gulheid van het Braziliaansche Gouvernement toont zich hier. Wij zelf zouden dit hotel niet gekozen heb ben. Al ware het alleen maar om den afstand van da City (Avenida Rio Branco) waarvan ons hotel op de Avenida Atlantica circa veer tien kilometers verwijderd is. De Rionees be grijpt niet waar je 't over hebt als je dit „ver" vindt, 't Is een hotel „in" de stad. Maar een Haarlemmer zal het met mij eens zijn, dat wij ons mochten verbazen over den afstand, die overeenkomt met Zandvoorf. Wij betalen ons doodarm aan taxis. Dat is geen gekheid. Den jeersten dag had ik 150 millereis 45) aan taxis te betalen. Vandaag probeerde ik een „goedkooper" systeem, 'k moest naar de Parade, naar 't Suikerbrood, naar het Galabal bij den President, 'k huurde per dag, afgezien van de kilometers, ik ben er nu achter: slechts 200 millereis kost mij dat 60). En dat alleen om telkens mijn ,,praohthotel" te bereiken! Ge liefde Nederlanders, geloof mij: wjj zuchten onder de pracht en de onnoemelijke glorie van Copacabana Palace, een ieder benijdt ons, be halve mijn vrouw mij en ik mijn vrouw. Maar 't is tenslotte ook geen plezierreisje, we zijn immers op weg naar de 13de algemeens vergadering van de parlementaire en interna tionale Handelsconferentie. Na dan een bezoek te hebben afgelegd bij den minister van Buitenlandsche Zaken, bracht onze gezant ons naar den Nederl. Consul te Rio, die nog een oude bekende van mij is, mijn broer namelijk, die mij danig over Brazilië en Rio de Janeiro oriënteerde, weer terug naar het hotel (Zandvoort), lunch, vergadering van de Conferentie te Rio (Haarlem), terug naar Zand voort, diner, dan naar Haarlem, galavoorstel ling in den stadsschouwburg, (einde 2 uur 's nachts!). Slapen in Zandvoort. Het regent invitaties. Een mensch wil nu een maal alles meemaken. „II faut se borner en voyage." Maar als eenige Hollander ben ik ook „ohef van de delegatie" wier voorstelling nood zakelijk is. En wij doen ons best groot te zijn in datgene waarin een klein land groot kan zijn, b.v. in de wellevendheid en wij, Pays-Bas, zijn er dus steeds. Zal ik u nu vertellen van deze officieele ont vangsten? Van de galavoorstelling in het mu nicipal Theatro of van het galabal „ten Presi dente"? Neen. Of van de geweldige parade, een grootsch kleurenrijk militair schouwspel (geen khaki of veldgrauw te bekennen, alleen para de-uniformen), dat ik heden op onafhankelijk heidsdag, 7 September, mocht aanschouwen? Of van het suikerbrood, dat wij per zweefbaan over gruwelijke diepten bereikten met als be looning een wondermooi panorama? Neen. Veeleer vind ik er genoegen in, u te zeggen, dat ik geen paarden zag in Rio, zij zijn n.l. verboden; het autoverkeer is enorm, de auto's zelf, allen N.-Amerikaansche merken, glanzend en nieuw; er is niet de minste aan merking op te maken. Elke taxi is een rijtuig, waardig om een gouverneur naar den schouw burg te rijden. Aardig ook was het, hoe van alle oorlogs schepen in de Baai en van alle forten om 12 uur de kanonnen losbranden, terwijl wij juist boven op 't suikerbrood zaten. Onafhankelijkheidsdag! Maar 'n ongekend schouwspel. Interessant is het ook vurige redevoeringen bij te wonen tus- Bchen je chauffeur en 'n politieagent Zoet vloeiend is die tale. Heroïek zij de gebaren. Zonder twijfel: dit is een goed volk. Maar om een groote natie te worden is nog eenige Ouderdom van noode. „Het" moet nog door dringen. Brazilië is een groot land, meer dan half Europa, maar van de 37.000.000 inwoners leven er 25.000.000 aan de kust. En wie de kust ziet heeft Brazilië gezien, want het wordt iet wat 'n ontdekkingsreis om de binnenlanden in te gaan. Minas Geraes en Sao Paulo zijn de twee toonaangevende en meest ver gevorderde sta ten. Zij wisselen ook in de aanwijzing van pre sident, die meer macht heeft dan Mussolini. President Luis Washington is een „Paulist". En hij steekt dat niet onder stoelen of banken. Zijn ferme persoonlijkheid vergeet de belangen van zijn stand niet. De huidige minister van Buitenlandsche Za ken Octavie Mangabiera) is echter toevallig een Bahiaan. Tusschen de twee toonaangevende staten ligt KOPPENSNELLENDE KANNIBALEN, Tooverdoktcrs prediken wraak. Mr. Jack Mc. Laren, die gedurende acht jaar op de Zuidzee-eilanden heeft geleefd, heeft aan de „Evening News" eenige interessante bijzon derheden medegedeeld over de bewoners van het eiland Malaïta, behoorende tot de Salomons eilanden, waarheen Britsche oorlogsschepen, zooals bekend, zijn opgestoomd ter bescherming van de blanke vrouwen en kinderen tegen de inboorlingen, die daar in opstand gekomen zijn, uit ontevredenheid over een nieuw-ingevoerde belasting. „Ik kan me dat, wat daar ginds is voorgeval len, even levendig voorstellen, alsof ik daar thans geweest was", verklaarde Mc. Laren. „Hun tooverdokters hebben de inboorlingen te zamen geroepen en hun verteld, dat de geesten der dooden om wraak roepen. Zij hebben hen aangespoord tot den grootsten opstand, dien het eiland ooit heeft gekend. En nu droomt elke krijger er van, het hoofd van een blanke in zijn prauwenhuls te mogen ophangen. Wat zal er nu gebeuren? De oorlogsschepen zullen de inboorlingen-dorpen aan de kust be schieten en vernietigen en de inboorlingen zul len de bosschen intrekken, waar geen blanke troepen hen kunnen volgen. Zij zullen langzamerhand kalmeeren. Het gou vernement zal een onderzoek openen en de rad draaiers arresteeren. Malaïta is een hopeloos gevaarlijke plaats om er den voet te zetten. Men weet nooit, of er een kop „noodig is". Het had maar een haar gescheeld, of mijn eigen hoofd had, gerookt en gedroogd, daar nu misschien gehangen. Ik landde er een jaar of twee geleden om arbeiders te werven voor de nederzettingen. Een tweede boot, met gewapende mannen er in, lag een weinig verderop, om mij te dekken. De inboorlingen begroetten mij als een vriend, toen ik uit de boot stapte. Arbeiders? O ja, ze hadden plenty „jongens" voor de plan tages. Of ik maar naar het prauwenhuis wilde komen, om daar de zaak te bespreken. Ik voelde instinctief, dat er iets niet in orde was. „Ik blijf hier", zei ik. „Wij kunnen ginds beter praten", antwoord den zij. Weer weigerde ik, en keerde mij om, om te gaan. Toen ik een paar stappen gedaan had, keek ik even om. En toen zag ik een krijger achter een boom een man van 6 voet lang met een boog langer dan hijzelf bezig een pijl op mij te richten. Toen de pijl door de lucht suisde, maakte ik een ontwijkende beweging. De l>ijl trof mij in den nek. Ik krabbelde weer in de boot, terwijl mijn mannen het vuur opendén De wilden zijn flinke strijders geweldig dapper, maar ook verraderlijk. Zij zijn er altijd op uit om tijd te winnen en als zij niet kunnen winnen door moed, dan zullen zij winnen door list. Zij eten hun inboorlingen-vijanden op bij wijze van godsdienstige ceremonie en meenen, dat de kracht van den doode dan in hun eigen lichaam overgaat. Doch nimmer eten zij een blanke. Zij meenen, dat deze niet genoeg moed heeft om de moeite van het opeten te loonen; de blanke loopt im mers altijd rond met een geweer en schijnt voortdurend door angst bevangen? Toch stellen de inboorlingen er prijs op, het hoofd van een blanken man te bezitten; het geeft hun eenig prestige. Het hoofd van een blanke vrouw is zelfs nog meer waard. Interessante avonturen. Men schrijft ons uit Rome: Sinds mgr. Guiseppe Capra kortgeleden weer naar Italië teruggekeerd is, woont hij in zijn klein huisje in een voorstad van Turijn. Don Capra is 54 jaar oud en, ofschoon zijn weelde rig haar geheel wit is, maakt hij overigens den indruk van een jongen man. Zooals men weet, is hij tot ridder in de orde van de kroon van Italië benoemd en door Mus solini uit. kozen als professor aan de faculteit voor politieke wetenschappen te Rome. Van zijn reizen kan hij op zeer boeiende wijze vertellen. In 1894 vertoefde hij voor het eerst in Amerika om daar de emigratie-verhoudingen te bestudeeren in het belang van de toentertijd nog in grooten getale uit hun land trekkende Italianen. In 1907 leefde hij een jaar lang voor studie doeleinden in Indië en hierop reisde hij twee jaren lang door Australië en Nieuw-Zeeland. In 1914 maakte hij een avontuurlijke reis door Anatolië waar hij voortdurend door de Turksche autoriteiten vervolgd werd, die hem wilden arresteeren. In 1917 begaf hij zich naar het oorlogsterrein in Frankrijk. In 1921 rustte hij een jaar lang uit, d.w.z. hij hield school in Ivrea en schreef zijn memoires. Tegelijkertijd hield Don Capra toen in heel Italië conferenties over zijn reizen. In 1922 maakte hij een onderzoekingsreis door centraal-Afrika, waarbij hij het reisplan van Livingstone volgde. Over deze reis heeA Don Capra een prachtig werk geschreven en juist over deze reis zal hij aan de universiteit te Rome college geven. In 192324 bezocht hij den Balkan en ln 1925 ging hij naar China, vanwaar hij eerst voor kort teruggekeerd is. In China heeft hij eerst de provincie Sceen- sin met de hoofdstad Singanfoe bereisd, wat vooral hierom van groot belang was, wijl dit de oude hoofdstad van China is. Don Capra heeft in genoemde provincie vooral ook studies over den landbouw, die daar bloeiend is, gemaakt. Als een aardig feit vertelde de zeiziger, dat hij in Singanfoe zijn naam voor een meer Chi- neesch klinkenden verwisselde en zich in plaats van Giuseppe Capra „Cia-pe-la-sceen-foe" liet noemen, wat zooveel beteekent als „huis van het honderdvoudig geluk". In Singanfoe brak tijdens Don Capra's ver blijf aldaar ook de revolutie uit en wel op ge vaarlijke juist tegen de vreemdelingen gerichte wijze. Van deze revolutie weet Don Capra na tuurlijk zeer veel interessants te vertellen. Hij zelf hield gedurende dezen tijd wetenschappelij ke lezingen en conferenties. Nadat hij 6 maanden daar had doorgebracht, begaf hij zich op den terugweg, waarvoor hij circa 200 dagen noodig had. Onafzienbare woestijnen doorkruiste hij en beleefde daarbij velerlei avonturen. Bijzonder nauwkeurig bestudeerde hij de woestijn Gobi. Ook de hoofdstad van Turkestan heeft Don Capra bezocht en hij werd daar met vorstelijke eer ontvangen. In Russisch Turke stan bevond hij zich voortdurend te paard en reed over den 3500 meter hoogen berg Treek, op de hoogvlakte van Pamir. Van Taschkent reisde hij met alle mogelijke aanbevelingen van den Engelseben consul over Moskou naar zijn vaderstad terug. Over China zegt Don Capra het volgends: Tweehonderd millioèn van de inwoners van het hemelsché rijk kennen volstrekt geen on derscheid tusschen republiek en keizerrijk en gelooven ook thans nog aan de goddelijkheid van hun keizer. In China heerscht slechts het geld en elk be grip van rechtvaardigheid ontbreekt er. De pro cessen duren er jaren lang en wie geld heeft behoeft niet de gevangenis in, zelfs, wanneer hij de grootste misdaden beging. Een bijzondere curiositeit is deze, dat men in China advocaat kan worden, zonder dat men ooit een universiteit bezocht heeft. De doodstraf bestaat daarin, dat men iemand, dien men uit den weg ruimen wil, eenvoudig het hoofd afslaat en dit dan in een kooi den volke vertoont. Een begroetingsformule, zooals wij die ken nen, bezitten de Chineezen niet. De kinderen wenschen hun ouders geen goeden morgen, noch nemen zij op andere wijze volgens Europeesche begrippen de vormen tegenover hen in aeht. Toch is het volk zeer beleefd en vriendelijk. Over zijn indrukken in China wil Don Capra een speciaal werk in het licht geven. In het ko mende jaar is hij tot het einde der universiteits colleges aan Rome gebonden, maar in den laten herfst 1928 zal hij naar Bolivia reizen. IN ANGSTIGE SPANNING. Vijf uren lang bedolven. Te Londen was een arbeider bezig graafwerk te verrichten, toen hij plotseling onder 'n neer stortende massa zand en steenen werd bedolven. Een groote ploeg arbeiders had vijf uren werk om den man, die geen oogenblik het bewustzijn verloor, te bevrijden, Gedurende het reddingswerk werd het heele verkeer omgeleid' en werden er barrières ge plaatst. Brandweerlieden, politie en gemeentewerklie den hielpen snel om met planken den verder losrakenden grond tegen te houden, terwijl ver scheidene tons aarde weggegraven werden óm den man te bevrijden. Toen deze eindelijk uit zijn benarde positie was bevrijd, steeg er een oorverdoovend gejuich uit de menigte op. UIT HET LEVEN VAN EDUARD VII De koning en zijn staatslieden UIT DE OORLOGSDAGEN. Ingebruikneming van spoorwegen. De procureur-generaal bij den Hoogen Raad mr. Tak, heeft heden conclusie genomen in de zaak tusschen den Staat der Nederlanden als eischer in cassatie en de N. V. Noord-Friesche Locaal Spoorweg Maatschappij, gevestigd te Utrecht, als verweerster. Op 30 Juli 1914 he-eft de Staat het gehruik der Spoorwegen opgevorderd en met verschil lende spoorwegmaatschappijen een regeling getroffen voor de schadeloosstelling, o.m. met de H. IJ. S. M. die ook de spoorlijn van de Noord-Friesche in exploitatie had. De Noord-Friesche stelde echter, dat zij als eischeres door de ingebruikneming van haar lijn schade had geleden, welke schade haar niet werd vergoed door de H. U- S. M. omdat de exploitatie-overeenkomst hierin niet voorzag. Zij dagvaardde den Staat, waarna de Haag- sche rechtbank haar vordering toewees, welk vonnis door het Haagsche Hof werd bevestigd. Van dit arrest ging de Staat in cassatia, maar de procureur-generaal mr. Tak achtte het cas- satiemidel ongegrond en concludeerde tót ver werping van het heroep. De Hooge Raad zal 24 November arrest wij zen. De deelname aan de vooroefeningen van den Vrijwilligen Landstorm 1b dit jaar bijzonder groot. De inspecteur van den V. L. heeft in verband hiermede bepaald, dat minstens het vierde deel van deze jongelieden zullen wor den opgeleid tot bedieningsman van den zwa- ren mitrailleur. ERVARINGEN VAN EEN MISSIONARIS. De „An naien van het Genoot schap tot voortplanting des geioofs" bevatten na een openingsartikel van mgr. Hermus, waarin deze zijn vreugde over de opbrengst voor de Pauselijke Missie genootschappen, welke in het jongste jaar, het recordjaar van 1922 (ƒ271.716) met 20.000 heeft overtroffen, o.a. een interessant over zicht van een reis door Borneo waaruit we de' volgende bijzonderheden noteeren: Een beroemde oude dichter schreef eens de gevleugelde woorden: „Non cuivis homini con- tingit adire Córinthum", dat beteekent: 't Overkomt niet iedereen om naar Corinthe te gaan. Ik durf hier dezelfde gevleugelde woorden neer schrijven met deze variatie: 't Is niet iedereen gegeven om naar midden Borneo te gaan. Toch is 't, ondanks de buitengewone moeilijkheden, werkelijk de moeite waard. Bor neo is een van die reuzenlanden, waar de be schaving met haar bezem nog niet de won- derschoone natuur heeft weggeveegd. Nog geen menschenhand heeft getornd aan 't grootsclie werk, sinds God sprak: „Laat ons de wateren afscheiden van 't dr.oge en laten zeeën, rivieren en land een plaats maken voor den mensch en de overige schepselen." En daar lag toen de ge weldige massa, geordend een weinig, en al wat levensadem had begon Gods woord te gehoor zamen: „Groeit en vermenigvuldigt". Zoo deed de aarde met al have gewassen, die in Borneo nog opgroeien in een waren strijd om 't be staan en voortwoekeren op en onder elkander in doodelijken oorlog, totdat ze, doodgevochten en uitgezogen, neerploffen om slechts plaats te maken voor benijdende jonge reuzen, die met j-eugdig vuur den strijd gaan voortzetten. Zoo ligt hier rondom u een wanordelijk leger van slingerplanten, orchideeën, mossen en andere parasieten, in twijfelachtige liefde de kolossen van woudreuzen omstrengelend. Ook 't water heeft zijn strijd om 't bestaan. In Borneo geen rustige beekjes of „kabbelende watertjes", geen afgedijkte rivieren, zooals u den rustigen Rijn in Holland ziet. Geen schaduw er van. Als een pythonslang, die pas haar prooi een aap of reebok met moeite heeft doorgeslokt en nog angstig kronkelend neerligt in bange gezwollenheid, zoo strekt zich de onmete lijke Radsjang rivier uit, zich een baan borend door de bergketenen van midden Borneo en zich uitzweilend verder over de lagere landen om ze te maken tot eindelooze plassen, waar 't water immer voortvloeit en dagelijks over winnend voortbruist: „Ik heersch", waar 't land dagelijks haar klaaglied slaakt en ant woordt: Ik „dien". Na deze ontboezeming krijgen we echter een anderen kant van het missionarisleven te zien, want we lezen verder: „Daar is geen plaats ter wereld, zoo intens vuil als wel een Chi- ne-esche „Pasaar" of wel winkelgaanderij. Daar spuwt iedereen naar welbehagen, daar ziet men kleine Chineesjes heel rustig en alle daags hun broekje afstroopen in geval er ten minste een broekje om 't „broekje zit, daar rookt men opium, daar heerscht een com binatie van tabak-pëtroleum-drojge visch en andere luchten, die voor 't eerst op den Euro peaan een geweldigen indruk maken. Hoe het zij, Jan Chinees, met zijn altijd grinnekend gezicht, scheen heel tevreden. Ik moest er noodzakelijk 4 volle dagen wachten en mijn indrukken zijn zoo, dat ik er nooit meer terug kom. Ik het geluk bij Jan den fotograaf te logeereh, rear behalve de voornoemde odeurs, ook nog een 15-tcu Chineesche jongens huisden om dagelijks hun dorst te lesschen aan deze bron der wetenschap." „Zoo trok Fr. Trekvogel voort, steeds voor oogen houdend de wijze Dajaksche spreuk: „Nadai kome", d.i. we zullen ten slotte er wel komen. Om 6 uur, de geachte lezer behoeft nu juist den tijd van midden Borneo niet al te scrupuleus te nemen, eerlijk gezegd bestaat er hier geen tijd enfin om 6 uur ankerde de holle boom bij een klein hutje. Er woonden 5 Dajakkers te zamen in dit hokje en wij met z'n achten maakten dus zamen 13 man. Ik kan u niet alles verhalen, wat me op deze reis is overomen. De Oostersche toestanden en hei- densche omgeving maken dat voor Europee sche ooren onmogelijk. Toch wil ik mijn nacht verblijf in dit hutje even vertellen, 't Zal u ongelooflijk klinken. Het hutje had een om vang van naar ik schat 3 bij 3 meier, zoodat u wel kunt begrijpen dat de huisbaas er niet op berekend was om 8 gasten te logeeren. De atmosfeer was na een uur of wat dan ook muf geworden. Enfin, dat is een alledaagsche ge- beurtenis in dajakhuizen. Wel observeerde ik dat uit geheimzinnige hoeken van 't vertrek een bijzondere odeur opsteeg, maar met al t gepraat en in de verdrukking let men niet op die peuleschillen. Niet lang daarna kreeg ik een gereserveerd hoekje en legde Fr. Trekvogel zijn afgematte leden neer in de hoop van een verkwikkend-en slaap. Nog geen 5 minuten lag ik neer onder een geïmproviseerd muskieten netje, of ik werd gewaar, dat het boomschors- lapje, dat tot dekentje dienst deed, op geheim zinnige manier naar beneden werd getrokken Was 't een droom? of pure werkelijkheid? Ik oriënteerde mijn „Legerstede", die op een ver. hevenheid, een soort bouten beschot was ge legen en moest eens kijken wat dat te bedui den had. Mijn verbazing was groot, toen ik bij 't licht van een lucifer een wild zwijn onder me ontdekte, dat me met hongerige oogen aanstaarde. Dat verklaarde opeens de ondraaglijke stank, die er heerschte, vooral toen ik ter ruste ging. Ik kroop van mijn troon en imformeerde bij mijn gastheer. Deze man vertelde met ware zelfvoldoening, dat hij al twee jaren daar een wild zwijn had opgesloten. Een ging er dood (geen wonder) en dit lieve dier was nu zijn gast in 't huis. Ik zou u oolc nog lang van vreemde tafe- reelen kunnen verhalen, hoe ik eens de H. Mis heb moeten lezen in een klein vies hokje, waar moeder de vrouw rijst kookte en me als altaar niets anders was dan een deken die stevig was vast gebonden aan de vier hoeken een plankje in 't midden geplaatst; hoe ik eens heb biecht gehoord en het H. Oliesel moest toedienen aan een man, die sit venia v-erbo aan huid ziekte leed, terwijl de arme stumper door elk een was verlaten en zoo in geen-zes maanden eenige reiniging had gehad. Ik heb dien stum- perd naar den hemel geleid en van God's gena demiddelen voorzien, maar de goede God zal het mij niet euvel duiden, dat ik In die walge lijke atmosfeer in een hokje, dat meer op een kippenren geleek, genoodzaakt was het H. Oliesel toe te dienen met een rookende pijp ta bak. Ja, er zijn.... maar laat ons verder rei zen 't binnenland op. 's Anderen daags voor dag en dauw kropen we uit de hut, mijn voor hoofd kwam in botsing met een balk der deur, (Van onzen correspondent.) Londen, 11 October 1927. Bij den uitgever Mac Millan is, zooals men weet, verschenen het tweede deel van de „Levensbeschrijving van koning Edward VII", door sir Sidney Lee. Het eerste deel, dat 'n paar jaren geleden uitkwam, behandelde het leven van den koning tot aan zijn troonsbe stijging; het tweede deel houdt zich bezig met bet overige deel zijns levens. Ondanks zijn korts regeering heeft de over leden koning zich meer populair, en zeker meer bemind, weten te maken dan één zijner voorgangers uit het Huis van Hannover, en vooral in verband met den invloed, dien hij op de buitenlandsche poiitiek heeft uitgeoe fend (en van welks omvang velen zich een zeer overdreven voorstelling hebben gevormd) word^ hij beschouwd als een souvereln, die tevens een van Engelands grootste moderne diplo maten was. Daarbij komt dat hij, ook als prins van Wales, een overwegenden invloed heeft uitgeoefend op het sociale leven des lands, en dus ook in die kringen der bevolking, die in politiek geen belang stellen, geëerd wordt als een der vormers der hedendaagsche Engel- sche samenleving Van het buitenland kan niet dezelfde belang stelling voor de' persoon van den vorigen koning verwacht worden als van de zijde van 't Engelsche publiek, maar toch is ook voor vreemdelingen het werk van Lee zeer lezens waard, omdat het hun een blik gunt op de verhoudingen, welke in een constitutioneele monarchie bestaan tusschen den vorst en de leidende staatslieden, tusschen de kroon en 't parlement, tusschen de dynastie en 't volk. Die verhoudingen leert men niet kennen uit grondwetsartikelen, noch uit troonreden en andere officieele handelingen, doch slechts wanneer men eenigszins ingewijd wordt in de geheimen van het dagelijksch verkeer tus schen den koning en zijn raadgevers, in zijn beslommeringen als hoofd van den staat en als burger, dan ook voelt men, hoe beperkt de macht van de Kroon is in een constitutioneele monarchie, ja, zoo beperkt, dat geregeerd kan worden en vaak geregeerd wordt zonder dat iemand zich bekommert om 's konings wil of meening; maar tevens voelt men, hoe groot, desniettegenstaande, de macht des ko nings zijn kan, wanneer hij de moeilijke kunst verstaat koning te zijn. Koning van de verlan gens en de verwachtingen zijner onderdanen, maar bovenal raadsman van zijn raadslieden. Hierin lag de groote kracht van Edward VII: hij onderwierp zich steeds aan den wil zijner verantwoordelijke ministers; die wil werd hem doorgaans kenbaar gemaakt in den mil- den vorm van een advies, maar menigmaal had Edward bij voorbaat zijn ministers advies gegeven ten aanzien van het advies, dat zij hem moesten geven. Er wordt óp het werk van Lee eenige crl- tiek uitgeoefend. De schrijver overleed vóór de voltooiing, en zijn voornaamste medewer ker, die er de laatste* hand aan legde, ver zuimde de bron te vermelden van eenigë be langrijke passages, welke ontleend zijn aan een biografie van Lloyd George. Het boek heeft eenigszins onder den dood van den schrijver geleden. Eenige hoofdstukken zijn wat „dull" uitgevallen, ontberen levendigheid. En ten slotte wordt er critiek op uitgeoefend, dat eenige van 's konings minder waardeerende oordeelvellingen over zekere bekende, nog le vende staatslieden, en zelfs over zijn broeder, den hertog van Connaught, reeds thans in druk verschenen zijn. „De hertog van Connaught", schrijft de „Express" „wordt onderworpen aan een ver nedering door de publicatie van een brief, die tijdens zijn leven niet gepubliceerd had moe ten worden." Het blad doelt op een brief, waarin gezegd wordt, dat „de koning zeer verstoord is over de koppigheid zijns broeders." (de hertog is de eenige overlevende broeder van koning Ed ward.) Wie het boek leest zal tot de ontdek king komen, dat die verstoordheid haar oor zaak vond in den onwil van den hertog, om het commando over het eiland Malta, de basis van de Middellandsche zeevloot, te blijven ver vullen. Er is niets vernederends in, dat zijn broeder hierover verstoord was, evenmin als 't vernederend is, dat het publiek dit verneemt. De populariteit der monarchie zal er niet on der lijden, wanneer 't volk weet, dat ook de ko ning en diens broeder meeningsverschillen kunnen hebben. De Engelschen zien graag „menschelijke trekken" in hun souvereinen. Zij schrijven die hooger aan dan gesluierde voortreffelijkheid. Edward's uitspraken over de „groote man nen" van zijn tijd zijn geen orakels, maar zij zijn belangrijke bijdragen tot de kennis van de verhoudingen gedurende een zeer gewichtig tijdperk der Engelsche geschiedenis Zij doen ons de leidende figuren in een ander licht zien, dan dat waarmee zij meestal overgoten worden door haar bewonderaars. En een volk als 't Engelsche zal in zijn loyauteit nog gesterkt worden, wanneer het leest, dat de koning, als souverein strikt con stitutioneel, als mensch en burger oordeelde, scherp oordeelde, en oordeelde zonder aanzien des persoons. DE IMMIGRATIE IN CANADA. WINNIPEG, 13 October. (R.O.) De minister van immigratie verklaarde, dat een politiek van proportioneele immigratie voor Canada niet goed mogelijk was. Hij zou echter zij» best doen, de Britsche immigratie te begunsti gen en den aanvoer van continentale kolonis ten te controleeren. zoodat ik dien dag begon met een flinke dosis hoofdpijn. Voort, dacht ik, excelsior, men is n» eenmaal in dit ondermaansche niet geheel efl al voor z'n pleizier. Er werd weer voortgepa- gaaid en onder een tropischen regen bereikte» we 's avonds de eerste stroomversnellingen der Radsjang. Ik bleef in den hollen boom achter en de Dajakkers gingen in al dien regen eett bivak opslaan in 't bosch. In minder dan een half uur was alles in orde, 't bivak gemaakt van takken, bladeren tegen den regen E» dunne twijgen als vloerkleed. Eerlijk gezegd» ik heb nog nooit zoo fijn geslapen als op dez® takken, althans veel beter dan in 't gezelschap van 't wilde zwijn van den vorigen dag

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 12