mn
IJ
De Krijgsgevaogene
mm
WOENSDAG 9 NOVEMBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
ii.
Zonder wapens, machteloos, onschade
lijk als toen hij het krijgsrumoer slechts
flauw uit boeken kende, begint hij te be
seffen dat hij, alles bij elkaar genomen,
zich als een dwaas en een beest heeft aan
gesteld.
En wist hij dan niet zoo goed, dat
geenerlei schuld hem treft, dat hij slechts
gedwongen een tijger werd,..
Ilier schrok de jonge luitenant overeind.
Schei uit, schei uit! had Lamner ge
roepen.
Wat is er? vroeg Edward zeer verwon
derd het hoofd naar hem omwendend.
Wel, kerel, je brieft... hardop! lachte
de andere gul
Och, hemel, is dat waar?
Hij werd vuurrood van schaamte. John, die
dit merkte, schonk neer al zijn aandacht
aan zijn pakwerk, sprong er hoekig om
heen en transpireerde als een neger om
zijn vriend uit de verlegenheid te redden.
Kalmer voltooide deze:
Nu ben ik sinds Lang weer de oude
bezadigde Edward. Geen onschadelijk in
sect zelfs zou ik met opzet kunnen dooden.
En mijn verlangens zijn alleen nog gericht
op een spoedigen vrede voor ons land en
voor heel de zwaar geteisterde wereld.
Mijn hart hunkert niet meer om den
pathos onzer leiders over te nemen naar
den bloedigen feestdisch van lauweren en
krijgsroem, maar naar onze gezellige huis
kamer, waar hartelijke saamhoorigheid de
dagen met zuiver geluk vulde.
Hoe lang nog zullen wij gescheiden
blijven? De tijd moet leeren, niet waar?
Vandaag ben ik niet zwaartillend, zelfs een
beetje optimist. Ik durf vc-el hopen Adieu
«Jan tot een volgende gelegenheid! Zoodra
Ik hij mijn nieuwen patroon gearriveerd
hen, stuur ik u bericht omtrent ontvangst
en eerste indrukken.
Een innige omhelzing, teergeliefde
■noeder en zusjes van
Uw Edward.
John was druk bezig met het betrommelen
der ruiten. Al klaar? informeerde hij, toen
het ritselen der pen ophield.
Tot uw dienst, waarde makker;
Morrands blikken maten het kleurige
pakket, waaraan Lamner al zijn vaardig
heid had besteed. Twee handkoffers ston
den er naast gesloten en ombonden.
Prachtig werk! bewonderde hij met
dankbaren lach. Je bebt kranig je best ge
daan, hoor.
Zegj John. verzocht hij onmiddellijk
daaroverheen, wil je mij ook de vriende
lijkheid bewijzen dezen brief over te lezen?
't Is maar om te zien of hij de scherpe oogen
van de censuur kan verdragen!
Geen onbescheidenheid? vroeg de reus
na een laatste roffeltje op het raam.
Volstrekt niet. Ik heb voor jou geen
geheimen. Dat was de afspraak immers?
John nam het blaadje met een zekeren
eerbied tussehen zijn grove vingers en las
aandachtig. Bij de uitweiding over het
blad, dat door den storm opgevoerd wordt,
sloeg hij driftig zijn beenen uit elkaar.
Wel belachelijk, hé? vreesde Edward
weer kleurend.
Om den drommel niet. Maar wat een
vuur, zeg! En dat in jou zoo zeker altijd
van je zelf. Zoo kalm op het prozaïsche af.
Er huist waarachtig in jou een echt roman
tische geest, waar niemand, en ik aller
minst erg in had! Wordt auteur na den
oorlog, mijn beste!
Jij, oolijkerd, lachte de schrijver, zeker
om van honger te vergaan op een of ander
Londensch zolderkamertje? Doch kom nu.
Ik w il een laatste bezoek 'aan onze cantine
brengen. Er zijn daar makkers, die ik vaar
wel moet zeggen. Een afscheidsglaasje zul
len zij niet versmaden. En het kan eraf, nu
ik een aardige bijverdienste krijg. Onder ons
gezegd en gezwegen, was dat ook een beetje
mijn bedoeling, toen ik solliciteerde. Moe
der en zusjes, je weet.... 't Is daarginds geen
botertje tot den bodem, vooral in deze nare
tijden.
Lammer keek zijn vriend in het blank der
oogen.
Dh, jij hart van goud! bewonderde hij
met trillende stem. Geef me toch de hand.
Goed zoon, goed broeder, goed soldaat, man
van plicht en gevoel, oprecht en nobel
vriend! Hoe benijdenswaardig zou ik mij-
zelven achten, indien het mij gegeven werd
in mijn verder leven veel kennissen te ont
moeten van jouw gehalte!
Zoo sprekend narn de goede jongen zijn
gezel ondier den arm en wandelde met hem
naar de sociëteit der krijgsgevangen Engel
sche officieren.
TWEEDE HOOFDSTUK
Tussehen 't diep geheimzinnig beweeg der
ionge twijgen, onder het droomerig ruisch-
liedje van de lentebries, die spelend over de
kantelende blaadjes gleed, wandelde Ed
ward Morrand in den. voorjaarsmorgen Hij
droeg nóg altijd zijn khaki-uniform naar
het gebruikelijke voorschrift.
De handen in elkaar op zijn rug, het
tene been langzaam na het andere ver
lettend, ging de krijgsgevangene met ge
togen hoofd, als zag hij op den grauwen
kiezelgrond de heelden zijner gedachte
leven.
Niets lachte aan zijn uiterlijk. Alles ver
ried integendeel de oude neiging tot stille
melancholie. Hoe ontzettend alleen moest hij
zich ook voelen, hoé akelig eenzaam, hij,
die zooveel vriendschap noodig had om tot
de gelukkige mensehen gerekend te kun
nen worden.
In den vreemde te leven, 't zou niet zoo
ei g wezen misschien als dat Diet een vijan
delijk land was.
Maar in elk oog meende hij de ruwe aan
klacht te zien.
Gij hebt Duitsehers gedood en gewond,
mijn zoon, mijn broeder, mijn echtgenoot....
Zeker, wèl vriendelijk had de oude Heer
von Weltkauf hem hij aankomst de hand
gereikt. De grijze intendant, es-gediende met
stramme manieren, had hem volstrekt niet
onheusch toegesproken. Het personeel, dat
den vreemden boekhouder behulpzaam was
hij zijn installatie in het heerenhuis, ver
diende allen lof voor de correctheid jegens
den ontwapenden officier aan den dag ge
legd.
Heel de omgeving leek hem echter met
ijzige kilheid overgoten. Koud waren de oog
opslagen van iedereen, mannen, vrouwen,
jong en oud. Koud hun woorden waaruit op
gelegde inspanning zweemde om hartelijk
te zijn tegen het gemoed in.
Waar de gevoelige jonkman zocht, ner
gens ontdekte hij een opwekkenden zonne
straal. Zelfs de pralend- ontluikende natuur
weigerde aan zijn hart een vonkje warmte
van haar rijken gloed mede te deelen. Deze
weelderige omgeving, dit prachtige verblijf,
die groene bosschen aan het verschiet, de
parken vol bloemen en vogels, waardoor hij
nu heenslenterde, de tintelend-blauwe lucht,
het liedeke van den wind, de zilver-blin
kende vijver aan zijn rechterhand.- Waarom
beurden zij hem niet op uit zijn ellendige
gedruktheid en vreeze voor het komende'
Wat een onzin, dat hij nu betreurde niet té
zijn gevallen ginds in het Westen!
M as dan alle hoop voor hem verdwenen?
dierbaren, als ge mij eens kon
zien in dezen gemoedstoestand! Hoe zoudt
gij schrikken.
Ontevreden bleef hij staan en balde zijn
uisten, die hij uitsloeg tot een gebaar van
treurige machteloosheid.
Was het geen lafheid aan de ongunstige
indrukken van het eerste oogenblik vrij spel
te geven? Moest hij niet reageeren? Komaan,
geen kinderachtigheden! Omhoog den blon
den kop! Geschud het slanke lijf en vooruit
de jonge borst! Afgeworpen die zware pijn
lijke stemming!
Hij ademde diep en vulde zijn longen met
de zuivere bosschenlucht. Dat deed zijn bloed
warmer door zijne aderen tintelen en scheen
hem nieuwe veerkracht in te gieten.
Hij strakte zijn beenen, sloeg de armen
uit als bij een militairen marsch en begon
te loopen met forseh geworpen tred.
Och, ja, die lichtblauwe hemel was te be
koorlijk om daaronder te treuren en te
somberen, en de wazige wolkensluiers, die
aan den horizont in blanke franjes reten,
streelden het aesthetische gevoel te machtig
om niet gaarne onder hun verblijdenden
Jnvloed te geraken. Die aanwiegende nevel
vlekjes, kwamen zij niet op uit het verre ge
boorteland achter de Noordzee? En kon hij
anderzijds er niet verzekerd van zijn, dat de
gedachten zijner dierbaren tot hem dreven
in de plooien dier zonnesluiers? Vermocht
de afstand wel ooit den band der harten
te breken?
Ei, ei, 't was of hij ze zag. Tien uur
sloeg do torenklok. Daar trad moeder door
de gang naar de buitendeur. Op den drem
pel stond de goede vrouw een poosje stil,
tuurde met een glimlach vol verlangenden
weemoed op naar het Dosten, waar zij
haar Edward wist, en stapte de straat over
naar de winkels om huishoudelijke inkoo-
pen te doen.
Op het kleine terras van de achter
woning zat Mary te borduren. Vóór haar
geurde het potje rozen door haar oudere
zuster vrfn het ochtend-kuiertje medege
bracht. Elisabeth zelve nam bedrijvig het
stof van de meubels onder hot neuriën der
oude schoolliedjes.
Spontaan blikten zij naar elkaar op en
maakten onderstellingen en puzzles over
„HUMORIST".
Engelschman (op automobielen-tentoon
stelling tot Amerikaan): „Nu, hoe vindt
je bet hier? Kunnen jullie in de Ver,
Staten daar wel tegen op?"
Amerikaan: „Ik ben werkelijk getroffen
tij deze verscheidenheid van auto's. Aan
wien behoort deze garage?"
Kleine Piet, die zijn hals niet wilde laten
v/asschen, droomt, dat hü een giraffe gewor
den is.
hetgeen broer Edward op dit oogenblik wel
bezig mocht houden.
Zoo leefden de drie vrouwen in zijne ver
beelding. Als hij uit den mooien droom tot
de omringende werkelijkheid ontwaakte,
vond hij zich glimlachend terug.
Rondziende met de behoefte eenigen tijd
op deze plek te toeven, ontwaarde hijeen
tuinbank in zijn naaste nabijheid. Hij trad
er henen, nam plaats en schopte verstrooid
in het uitspattend grint.
t Duurde niet lang of een nieuwe ge-
daclitengang ontrolde zich voor zijn geest.
WeMs-waar had de eerste dag in deze
hem alleszins vreemde omgeving zijn ge
voel. vee] bitterheid voorgezet, maar het
ware dwaasheid, als hij een uitgedoofd vuur
armen en beenen over elkaar te kruisen,
te mokken en „Fatum" te roepen.
Eerst diende den menschen gelegenheid
gegeven hem van nabij te leeren kennen. Als
zij eenmaal ondervinding hadden van zijn
warmte, zijn vriendelijkheid en beschaving,
dan zou het starre ijs van de gezichten smel
ten. Dan zouden zij hem als een welkomen
gast toelachen, die, hoezeer een Engelsch-
man en ontwapend vijand, over een hart
beschikte, dat slechts dorstte naar vrede
en liefde.
Het ware .echter nonsens en ongerijmd
heid, te verwachten in de huidige omstan
digheden, dat de lui al dadelijk voorkomend
en aardig Jegens een vreemdeling zouden
wezen. Hij moest dan niet luitenant Edward
Morrand heeten noch afkomstig zijn uit
een krijgsgevangenenkamp.
Hoe ras kon het aanzien der dingen in-
tusschen niet veranderen? Na regen komt
altijd zonneschijn, na bitter lijden zoete
vree.
Zou hij de waarheid dier spreuk niet dra
ondervinden? Of was het zijn goede genius
niet, die hem deze betrekking had bezorgd?
Achter het groene geboomte rechts van
den jonkman trilde blij een liedje omhoog,
't Was een wèl-beheerschte, fijn gegoten
stem, welke Edward, hoe hij luisterde, niet
verstond. Geheel opgaande in zijne belang
stelling, rekte hij den hals en leende scher
per -het oor. Met fel zoekende oogen speurde
hij tevens in de richting van het geluid.
Achter de ijle groep van dunne boom
stammen overzag hij het pad, dat zich zil
ver-blinkend onder de zon uitslingerde.
Was het begoocheling van licht opwiege-
lend getak, dat hij het levendig kruis-plooien
van bonte meisjesjaponnen in beweging
meende te ontdekken?
Nog verder leunde hij voorover. Inder
daad van vergissing geen sprake. Twee
frissche deernen naderden stoeiend en zin
gend nevens elkander.
Met gragen blik keek onze luitenant het
lieve duo tegemoet. Heerlijke ontdekking in
dit uur zoo somber begonnen. Dat waren
tenminste geen strakke verkilde mannen-
gezichten. In de frissche meisjes mocht hij
eindelijk weer een spiegelbeeld aanschou
wen van zijn zachtaardige huisgenootep.
Schuldloos als zij zich betoonden in haar
dartele beweeglijkheid, behoorlijk helder als
het timbre klonk der 'zingende stem, kon
den zij voorzeker ,een evenmcnsch geen
kwaad gevoel laat staan, den verschrikke-
lijken rassenhaat, toedragen.
Zoo mijmerde de jonge man en steeds
nauwlettend op al hare gangen, glimlachte
hij van wassend genoegen.
De fraaie stem zong niet meer. Verre van
het minste vermoeden, dat iemand haar
bespiedde, klapte het tweetal zorgeloos heur
oolijke gedachten uit.
Zijn kennis der Duit sche taal ten spijt,
begreep onze held eerst zeer weinig, omdat
zij met veel dialect spraken. Maar tenslotte
drdng de beteekenis dor zinnen toch tot hem
door.
Beiden schaterden het uit om een joli-
gen zet van de kleinste. Die kreeg het in
haar hoofd om een handje vol bloemen te
plukken, die daar op een hoop langs den
boschrand stonden. De andere middelerwijl
draaide wachtend op haar hielen. Zoo met
de rozige wangen in den vollen zonneschijn,
opende ze haar lippen en haalde opnieuw
een liedeke uit. Boven haar als met ragfijn
gouddraad omwolkt hoofcf antwoordde ja-
loersch een staartzvyikkend vogeltje.
Kom naar benee, lieve kleuter! noodde
zij naar het diertje op het einde van haar
zang.
Kom me vertellen van Karl-mijn, die
ginds ver tegen de booze Engelschen vecht.
Hebt ge al tijding van hem? riep de
bloemengaardster, die met rappe handen
haai- veelkleurige buit tot een ruiker hond.
Wel ja, Aleida, vertelde de aangespro
kene mededeelzaam van vreugde, hij komt
gauw naar de LIeimat terug, weet gij? 't Is
daarom ook, dat ik zoo lustig hen van
daag. Moeder beweerde straks al dat ik
haar de ooren van het hoofd zong.
O, gij Maria, praatte bijna treurig
haar leutig gezellinnetje, terwijl zij naast
haar kwam zitten op het lenige gras, ik
mag U wel benijden, omdat gij een lieven
vriend bezit.
Kom nou! stiet de gelukkige minnares
haar aan met een gezicht van ge-houdt-me-
voor-het-lapje.
Werkelijk, Maria, ik meen het zoo!
Wat cl 1 gij dan den rijken Wilhelm
Panheim weg te sturen, dwaze meid?
Praat me daar niet van! weerde Aleida
heftig af, terwijl zij heel eigenwijs liet leven
dige kopje in den nek wierp. Ik moet er
geene, die gemakkelijk rondloopt met zijn
mooie duiten op zak, terwijl al wat krach
ten heeft daarginds in het veld staat. Bah,
een afgekeurde knaap!
Maria, lach als ge wilt, maar wanneer
'n dappere jongen zooals uw Karl om mijne
hancl kwam vragen, dan zou ik me geen
tweemaal bedenken.
Mijn dappere Karl, ja! knikte het meis
je van den soldaat, tot den zevenden hemel
opgevoerd door het vleiend betoog van haar
opi echte vriendin. Zij bloosde als een wijn-
appel van trots en genoegen.
W eet gij, wat ik zou willen, Aleida?
vroeg zij met een glimp van plaagzucht in
haar blauwe kijkers.
Nu? deed de kleine nieuwsgierig.
Dat ge, als het deerntje uit groot
moeders sprookjesboek, onverwachts tegen
over een schitterenden uhlaan kwaamt te
staan. Die moest dan uit dit bosch te voor
schijn treden en u toefluisteren, dat gij een
heel knap meisje zijt en dat hij o, zoo inni
veel van u houdt....
Maria was op dreef en had nog een stroom
van woorden op haar gladde tong. Maar,
toen zij al pratende recht voor zich uit door
het boschje staarde, verstomde ze plotseling
en stiet een fel schrikgilletje uit. Zij had
den man ontwaarde, die vanaf de tuinbank
luisterde en toekeek. Het eerste gezicht van
zijn uniform deed haar even gelooven aan
de wonderbare verwezenlijking van den pas
geuiten wensch. Oogenblikkelijk haar ver
gissing inziende, ver-bleekte zij en sprong
op haar voeten, terwijl zij haar verbaasde
vriendin mede omhoog trok.
Wat hebt ge? angstigde Aleida bevend.
Gunst kind! Zie 'ns daar, 'n Engelsehe!
't Ilad er voor Edward veel van weg, dat
de meisjes volslagen krankzinnig waren ge
worden. Geen oogopslag meer naar hem. Als
opgejaagde en aangeschoten patrijzen scho
ten zij het struikgewas in.
Deerlijk ontnuchterd en verslagen volgde
hij de vlucht harer japonnetjes. Toen hij
die niet meer zag, hoorde hij ze nog scheu
ren in den haast ondoordringbaren wirwar
van doornen en klimoplianen.
Angstig vragend stonden zijne oogen. Van
waar die tragische verandering van too-
neel?....
Hij begreep die dolle kinderen niet, achter
haalde niet aanstonds de reden van haar
panische ontvluchting.
Een Engelsehe! had de eene, het meisje
met de heldere stem, geroepen.
Hé! sloeg hij zich voor zijn slapen, dat
was toch duidelijk genoeg voor wie na wilde
denken.
De Engelsehe, och, was het niet de vijand
van haar land, was het niet de vijand van
haar Karl? Was dat niet het volk, dat hem
naar het leven en naar het lichaam stond
om het eene te dooven en het andere te
verminken, met springende kartetsen? Ook
voor haar was hij immers de moordenaar
van Duitsche soldaten?....
Konden die meisjes hem als zoodanig
haten? Waarschijnlijk niet, omdat achter
die onschuld-stralende gezichten geen plaats
voor dat wreed gevoel bestond. Maar zij
waren bang voor hem, zij schuwden zijn
tegenwoordigheid alsof hij een duivel ware
in menschongedaante.
Moest dat niet veel treuriger nog heeten?
De ontdekking van dit feit trof hem dan
ook als een kaakslag in het volle aange
zicht. Tegenover den haat'kon hij zijn trot-
sche minachting stellen: tegenover de vreeze
waarvan hij getuige was geweest, beefde
zijn ontvankelijk en vrienclschap-dorstend
gemoed, als een onschuldig® kind onder den
brutalen trap van zijn harteloozen vader.
Droef liet hij het goudblonde hoofd op
de hijgende borst zinken. En op den kiezel-
grond tooverde zijn heete verbeeldingskracht
opnieuw de> stormachtige vlucht der ge
schrokken dorperinnetjes.
Halsstarrig plaagde hem die visie, zoo
lang hij naar de aarde keek.
Het vogeltje, dat Maria's lied straks be
geleidde, vlerkte het park binnen, klemde
de pootjes om den ondersten tak van een
eik vast, en kweelde zijn rollende zangen
in zachte weemoedige klankgolfjes.
De jonkman voelde zich daaronder bijna
sentimenteel aangedaan. Dat werkte ook
bijzonder verweekend op zijn gemoed.
Droomerig duikend zijn onbestemde blik
ken in het tuimelend gebladerte, zag hij in
ijle wolk drie hoofden opdoemen en her
kende de weenende gezichten van zijne
achtergebleven betrekkingen. In stilte zon
der eénig gebaar lieten zij haar groote tra
nen wegrollen.
En hij, de ontwapende krijger, de man,
die zonder beven duizend dooden had ge
trotseerd o, ironie der gemoedsontvanke
lijkheid beïnvloed door de bittere indruk
ken van dit uur, verpletterd onder het ge
wicht van hem overal-omzwervende haat,
afkeer en wantrouwen, weende vrijuit, ween
de mee zonder Schaamte, wijl geen mensche
lijk oog hem bespiedde.
Tot hij met een siddering van schrik tot
nieuwe bewustheid kwam. Snel richtte hij
het bovenlijf op en nam den omtrek waar.
Werd hij weer laf als daarstraks? Dwaas,
heden, die hij beging!
En dan, groote God, als hij zich toch eens
niet alléén in het park bevond?
Men mocht hem gadeslaan in de omrin
gende stilte. In het stof dan zijn nationale
fierheid! Men zou het recht hebben hem te
beschimpen. Men zou hem hoonen als een
zwakke vrouw in militaire kleedij. Men zou
hem vragen of hij nooit - den afgenomen
degen had gehanteerd.
Bij die overwegingen wond de jonge man
zich meer en meer op. Donkerrood kleurde
zijn wangen. loen rilde hij opeens en sprong
hij overeind ten prooi aan een ongekende
beroering.
Het gevreesde had zich verwezenlijkt. Een
witte gedaante spookte achter het groen
van een struik; een vrouwenkleed onder
scheidde hij door het gebladerte. Sprake
loos blikte iiij de verschijning tegen die nu
een allerliefst meisje bleek te zijn van om
en om twintig jaren. Toen een windstoot
de takken uit elkaar joeg, zag de onthutste
officier, dat zij zeer schoon van vormen was,
en dat een smaakvol morgenkleed haar op
flatteuse wijze omhulde.
Overigens bezat de onbekende, als een
fee op het tooneel verschenen, een aan-
trekkelijk-zacht doch ook expressievol ge
laat.
De ^schrikuitdrukking verdween van Ed
ward's trekken, als hij in haar gloedglan-
zende oogen een wereld van medelijden
meende te ontdekken.
Gold dat zijn persoon of was hij opnieuw
het slachtoffer van zijn zinsbegoochelingen?
Met snel rondtastenden blik overtuigde hij
zich,»dat hier niemand verwijlde buiten hen
beiden.
Strak vragend om uitleg keek hij toen
wederom naar het meisje. Zij glimlachte,
knikte hem bemoedigend en troostend toe
en trok het mooie kopje terug.
Voor hij geheel tot bezinning was ge
komen en er aan had gedacht de schoone
getuige van zijn leed een groet toe te zen
den, was deze reeds door de dichte heesters
aan zijn gezichtskring ontsnapt.
Een Engelschman is uitteraard eenigszins
bijgeloovig. Gaarne beziet liij de dingen, die
niet alledaagsch zijn, door het vergrootglas
van zijn streng religieuse begrippen, en over
drijft en verbastert ze dan liefst op een
wijze, welke herinnert aan den tijd dei-
sprookjes.
't Mag dus geen verbazing wekken, dat
Edward even voedsel gaf aan het denkbeeld
van een engel, die uit het blauwe azuur
was neergedaald om hom op zichtbare wijze
te troosten.
Maar het kraken van hout onder weg
snellende voeten ontnam hem die illusie
oogenblikkelijk. Het was dus een vrouws
persoon geweest, een mensch van vleesch
en bloed gelijk hij zelf. Zijn bekende onver
schilligheid voor het schoone geslacht ten
spijt, reikte hij met wild-verlangend gebaar
vooruit en stond in twee sprongen achter
het boschje; waar zij zich aan hem vertoond
had.
Juist kon hij nog in de verte het witte
geschemer harer kleeding tussehen de hoo
rnen en struiken onderscheiden. Toen zag
hij niets meer dan afwisselend donker- en
lichtgroen. Nergens een overgebleven spoor
van het meisje.
Maar toch.... Ei, dat blanke vlekje?
Hij haastte zich er heen en bukte. Een
roos was het, frlseh en sterk geurend. Met
een voor hem zelve onbegrijpelijke aan
doening bestudeerde hij het bloempje^
Dat had zij ongetwijfeld verloren, na het
als symbool harer levensblijheid op den
boezem te hebben gedragen. Waarom nu die
blijvende ontroering?
En welke vrouw had ooit vermogen zulk
een storm bij hem op te wekken?
Waar had hij zich in zijnafgeloopen
jeugd zoolang en hartstochtelijk met een
roos bezig gehouden? Zou de ellende hem
zoodanig veranderd hebben? En had John
Lamner het rechte eind in handen, toen hij
deze omwenteling in zijn gemoedsbewegin
gen voorspelde nog maar kort geleden?
Hoe het zij, met een verteederd oog op
de broze plant en een glimlach op zijn
trekken overwoog hij welk een machtige be
koring er straalde uit het even geziene
wezen, dat medelijden had gevoeld met de
droefheid van een armen krijgsgevangene.
Geen wonder dan ook dat zijne begeerte
haar te kennen geleidelijk aan in vurig
heid won.
(Wordt vervolgd.)
IN DEN RIDDERTIJD.
PUNCH
Tapijtenhandelaar: „Het spijt mij, dat
ik u dit tapijt niet kan verkoopen, edele
beer. Het \?erd mij besteld door een
schatrijken jonker.
„Wat stelt bet voor?"
„Handelaar: „De zeyen hoofdzonden".
„Welnu, maak er mij dan één met
twaalf hoofdzonden.