21 liiigs Mengelwerk. Pagina I De pantoffels Ik kan u missen Woensdag 9 November 1927 llPfa C jv: In het pension van een nieuwe bewoonster gekomen. Een juffrouw met h. b. b. h. h. zooals de advertentieterm luidt. In het pen sion woonden ook nog andere mensdien. Het lieele bovenhuis was kamer voor kamer verhuurd en de hospita had haar zoo ter loops verteld, dat in haar kamer naast de hare mijnheer Cijfer woonde. De dienstbode in dit pension was een gans. Zij was braaf en gewillig, deed alles wat baar gezegd werd, maar de weinige hersens die zij had, werkten traag en van daar dat ze altijd lachte, om te toonen dat er leven in haar zat, wanneer zij een ant woord niet direct wist te geven. De nieuwe juffrouw heette Brouwer. Op Sen derden dag van haar verblijf in dit pension, toen zij om zes uur thuis was ge- komen, rilde het belletje driftig door het huis. De dienstbode tippelde naar boven en 'klopte aan de kamer van juffrouw Brou wer^ Wat wenscht u, juffrouw? vroeg de meid. Dientje, die pantoffels daar naast mijn bed zijn niet van mij. Neem ze direct weg. Ik begrijp niet, dat je van die grove heeren pantoffels op mijn kamer kunt zetten. O, neem me niet kwalijk juffrouw, lachte Dientje. Ze zijn net zoo groot als de uwe en net zoo'n kleur.... Zóó, heet de juffrouw haar toe, zijn ze net zoo groot? neem ze direct mee. De meid nam de pantoffels bij het bed weg en verliet dom-Iacliend de kamer. Ze zijn net zoo groot, mompelde Dientje, en net zoo'n kleur als die van mijnheer Cijfer. Ze ging de kamer van mijnheer Cijfer binnen en zetle de pantoffels daar neer. Den anderen dag herinnerde Dientje zich heel goed, dat ze gisteren een standje had gehad om die pantoffels. Maar juist dat maakte haar zenuwachtig. Ze besloot dus nu goed toe te zien. Dit bracht haar juist, van de wijs. Er was iets met die pantoffels, Waaróp ze goed moest letten. Maar wat, dat wist ze niet meer. Ze deed het dien dag juist lieelemaal verkeerd en de pantoffels van den heer Cijfer werden weer gezet on der het bed van juffrouw Brouwer. En de pantoffels van juffrouw Brouwer verhuis den naar de kamer van den heer Cijfer. Mijnheer Cijfer, een man van een jaar of Vijf en dertig, was nogal kort aangebonden Cn gauw kwaad. Toen hij dien middag thuis kwam deed hij zijn nieuwe schoenen uit, omdat ze hem knelden. Zijn hand, die onder het bed greep, haalde twee groote damespantoffels voor den .dag. Verdraaid! riep hij, wat een mop. Wat een model! Dat zijn bepaald de pantoffels van de meid of van de hospita. En driftig tingelde het belletje weer door het huis en onbezorgd ging Dientje de trap op en klopte aan bij mijnheer Cijfer. Neem je pantoffels mee, nijdigde mijn heer Cijfer en zet ze voortaan op je eigen kamertje. Waar heb je mijn pantoffels neergezet? Gunst mijnheer, laehte Dientje, zijn die niet van u? Dan zijn ze van juffrouw Brou wer van hier naast. Zoo? heeft die zulke voeten? en loopt ze nu misschien op mijn pantoffels? Haal ze direct. Dientje nam de pantoffels mee. Eenige dagen ging het nu goed. Maar toen begon Dientje woei' te twijfelen. Hrrrringgggzoo klonk de hel door het huis, toen eenige dagen later juffrouw Brou wer was thuis gekomen. Dientje, riep juffrouw Brouwer en min achtend keek ze naar den g'ropd, gooi die pantoffels mijn kamer uit! Dat is nu voor den tweeden keer, dat ik van die oude manneripantoffels onder mijn lied vind. Bah, ik griezel er van. Mijnheer Cijfers, dié dien middag thuis was, hoorde dit. Als Dij instinct en blakend van vijandschap tegen zijn mede-bewoon ster, liep hij naar zijn bed. Keek er onder... en rood als een gekookte kreeft smeet hij de deur open. Dientje! brulde hij, Dientje waar hen je? Smijt direct die zeven-mijls pantoffels van mijn kamer af. Hoe kan jij je zoo vergissen, uil van een meid, heb ik dan voeten met verlengstukken? Het is n feit, dat een vrouw, die middel matig is van schoonheid, mooi is, wanneer zij kwaad is. Het- alledaagsche gezicht krijgt een forsclie en energieke uitdrukking, de grijze, bruine of blauwe oogen, anders wei nig zeggend, worden welbeteekenend door de tinteling, die de woede er in legt. Het vel zoo sproetig, geplooid of zanderig van kleur krijgt een rooie en verleidelijke tint door het bloed, dat. door de kwaadaardigheid naar het hoofd schiet. Kortom, een gewone, alledaagsche vrouw wordt mooi, wanneer zij vlammende van drift en kwaadheid voor je staat. En zoo kwam het dan ook dat de heer Cijfer Plotseling getroffen werd door iets, dat hij nog niet hij haar had opgemerkt, toen hij een paar dagen geleden de nieuwe pension gast op het portaal had ontmoet. Zijn woede zakte direct. Hij boog en verontschuldigde zich. Neem mij niet kwalijk, zoo loog hij, ik wist niet dat. u thuis was. Het meisje heeft zich vergist en ik riep het wel wat al te luid. Direct daarop trok de heer Cijfer zich terug in zijn kamer. Het meisje verwisselde inlusschen de pan toffels en toen de rust in huis was terug gekeerd, begon de onrust in Cijfers hart. Hij had het plotseling te pakken gekregen! Zijn buurvrouw had zich voor hem geopen baard als een wonder van schoonheid. Cijfer kon zich wel de haren uit het hoofd trekken bij de gedachte, dat die verwenschte pantof fels een dikken muur hadden opgetrokken tusschen zijn buurvrouw en hem. Nu was het toch wel heel moeilijk geworden om een toenadering te krijgen. Juffrouw Brouwer was ook onder den in druk gekomen. Toen zij Cijfer trillend van woede in de post. van de kamerdeur had zien staan, was het als een schilderijtje van mannelijke kracht en flinkheid. Ook zij had haar buurman nog nooit zoo flink en mooi gezien. En na die herrie, helaas, zou Dientje zich wel niet. meer vergissen en... ja, zou Cijfer nu werkelijk zoo kwaacl zijn op haar? De eerste week was voor beiden ver schrikkelijk. Cijfer stond telkens te luisteren aan de deur of hij „haar" niet hoorde. En juffrouw Brouwer stond dikwijls te luiste ren, wanneer „hij" moest thuis komen. Hij was bang, dat zij hem haatte, en zij had een zelfde angst ten opzichte van hem. Tot dat juffrouw Brouwer een lumineus idee kreeg. Ik moet weten,, zoo overpeinsde zij, of Cijfer woedend op mij is of niet. Zij kwam dien middag vroeg thuis, zoo dat, zij er zeker van was, dat haar buur man nog niet op. zijn kamer was. Toen, Üii-kk-r jMifwawWlWoiMflot MEN MET 1STEN PRIJS BEKROONDE BRONSKLEURIGE KALKOEN (haan) op <U> Man».7* Nationale tentoonstelling van de Nijmeegse he Pluimveevereenlging. vlug, nam zij hare pantoffels op, sloop voor zichtig na ir de kamer van Cijfer, zette haar pantoffels onder zijn bed cn nam cle zijne mee naar haar kamer. Ziezoo, dacht ze, nog één keer herrie... of... het tegendeel! In nerveuze spanning wachtte zij. Toen Cijfer thuis kwam, behoefde ze niet lang meer te wachten. Cijfer zelf was zoo'n béétje de wanhoop nabij en als van zelf staarde hij naar zijn pantoffels.en als een gelukkig kind danste hij een oogenblik latei- met cle groote pantoffels, van zijn buur vrouw aan zijn haft gedrukt. Ziezoo, dacht hij, nóg één keer 'herrie.... of.... het tegen deel! Neemt u me iiiet kwalijk.... uw pantof fels.... een kleine vergissing van Dientje.... O, hoe vriendelijk van u om ze zelf te brengen... ik had het nog niet gemerkt, mijn heer. Cijfers stond in de kamer van zijn buur vrouw, idioot grinnekend, met „haar" pan toffels in zijn handen. Ze wisten beiden een oogenblik niet wat te zeggen. Toen kreeg Cijfer een helder oogenblik. Hij wierp cle pantoffels neer en greep haar beide handen. Vind je hét goed, dat we.... maar met elkaar trouwen? Dan kunnen jouw pantof fels naast de mijne blijven staan en we be hoeven ze elkaar niet telkens te brengen. Zij vond hef. goed. En weldra kwam nu een pantoffel-huwe lijk tot stand, V i:S'« Djing, djing! ging de bel, iiiet een «nuk alsof ze afgetrokken werd. De Pastoor liet z'n pen op 't papier val len van 't verschieten en hoorde Bob. den hond, den gang in springen, blaffend: „Een ongeluk zeker?" Marie was naar de deur toe géloopen, had iemand binnen gelaten en kwam dan kloppen: „Dat Bert van den Séefhoek mijn heer Pastopr moest anpeken" Bert stond in de spreekkamer, recht vóór zijnen stoel en wrong met zijn twee han den aan zijn muts. Hij zag er donker uit. De Pastoor stak vriendelijk zijn hand uit: Bert raakte ze aan roet zijn muts: „Ga zit ten, vriendlief." Maar Bert ging niet zitten, bleef stijf recht staan: „Ik kom èens zien, mijnheer Pastoor, of dat gemeend is.met mijnen kleine,Of hij niet mag opgaan naar het tweede jaarOf hij te naaste dit jaar zijn Plechtige Communie niet mag doen?" Hij wond zich op en keek naar de groote prent van den Paus, die zijn twee vingeren vermanend opstak. De Pastoor bleef bedaard: „Laten wij eens praten, Bert. ü\v jongen heeft ver stand genoeg, kan leeren als hij wil. Maai bij blijft onderweg spelen, komt schier nooit naar den Catechismus. Hij kent bijna niets Ik mag liem niet laten opgaan.'k Heb verleden winter uw vrouw twee keer ver wittigd. En aan u heb ik 't ook gezegd, toen ge de Mis kwaamt bestellen voor uw Vader zaliger. En de kleine is niets gebe terd!" Als ge wilt, kunt gij hem wel door laten", tierde Bert. „Maar gij wilt niet! Gij zijt tegen mij". De Pastoor haalde zijn boeksken uit zij nen zak en hield zijnen vinger onder den naam Stevens, Louis: „Kijk eens hier, Bert. Al die zwarte streepkens achter zijnen naam. Al de keeren dat bij uit den Cate chismus gebleven is!" Maar Bert zag of hoorde niets meer, schoot de spreekkamer uit, trok de voor deur open en stak op den dorpel zijn muts onder de kin van den Pastoor: „Dat zult gij u berouwen!" schreeuwde hij. „Ik zet geenen voet meer in de kerk!" „Vriendlief, daar doet gij uw eigen ziel schade mee. Aan uw eigen ziel!" „Dat kan mij niet schelen! Ik kan u missen, maar gij kunt nrij niet missen!" Schuddekoppend zag de Pastoor hem achterna, terwijl Bert het hofken doorliep en het ijzeren poortje achter zijn hielen toesloeg, boos. 's Zondags na het Lof stond hij bij de kegelbaan. Kegelen deed hij dezen leeer niet. Hij zag rpod als een oven, hied zijn handen diep in zijn broekzakken en weer de zich tegen de mannen die rond hem stonden: „Hewel, ja, ik ben vandaag niet naar de H. Mis geweest. En 't zal de laatste keer niet zijn. Deze Pastoor zal mij in de kerk niet meer zien. „Gij zijt onredelijk, Bert", meende Franssen. „De Pastoor heeft gelijk. Uwe kleine moet maar goed leeren. 't Is voor zijn geluk later. De Pastoor moet daar aan houden! Dat is zijn plicht!" i— „Wat? plicht? Neen, om mij te trei- WAAR EEhS DE VREDE GESLOTEN WERD In een der bosschea van Frankrijk werd destijds, na feilen strijd, op 11 November 1918 tot wapenstilstand besloten.... in een wagon. Op de plaats, waar die wagon stond, werd later het hier afgebeeld gebouw opgetrokken," waarin bedoelde wagon is ondergebracht. teren. Maar 'k zal hem ook wel treiteren. Hij zal mij niet meer zien „Wel, sukkelaar toch!" daar hebt gij den Pastoor niet mee vast. Daar doet ge uw eigen schacle mee. lederen Zondag dat ge uit de Mis blijft, bedrijft ge een zonde. Ge maakt u zeiven ongelukkig voor later!" „Komaan", zeide Max vergoeilijkend, „binnen acht dagen is uw bui over. Dan doet ge weer uw plichten'. „Zoolang deze Pastoor hier is, nooit!" „Ik zeg van ja". „En ik zeg van neen! Daar wil ik een volle ronde op verwedden!Ik kan hem missen, maar hij kan mij niet missen". De Pastoor was naar Bert gegaan, maar die was nog niet thuis. De vrouw vertelde hem het geval van bij cle kegelbaan en dat Bert er een volle ronde or> verwed had. „De vrienden meenden het zeker goed", zei de Pastoor, „maar 't is verkeerd uit gedraaid. Hij is er nog stijf koppiger door geworden. Hij zal lastiger toegeven, want nu is hij er nog hang bij, van uitgelachen te worden". Bert kwam juist binnen, verschoot, mom pelde: „Dag, mijnheer Pastoor!" zei anders geen woord en haakte zijn frak van den kapstok. „Vriend", zei de Pastoor, we gaan ons zaken eens bespreken. En alles bijleg gen. We gaan dat uitmaken, kort en goed, gelijk christen menschen. Want ge moet eens denken aan de gevolgen voor u en voor uwe kinderen. Die zouden u wel kun nen nadoen". Maar Bert deed zijne mond niet open, schoot rap zijn frak aan, duwde nijdig de lits onder zijn kraag, trok de klep van zijn muts in zijn oogen, cn liep de deur uit. De zon scheen zoo helder op dien Zon dagmorgen. Ze hadden juist koffie ge dronken. Louis had al een paar keeren in en uit geslenterd, had naar de hoornen staan te zien; eindelijk haalde hij den fiets uit den hoek naast de kast, ging er mee de deur uit en sloeg er zijn been over. Moeder schoot hem achterna: Hewel, Louis, wat gaat ge doen? Uit rijden, niet den Jaak en de Fiele. En de Mis? Ge zijt nog niet naar de Mis geweest? Louis zei niets en zete zijnen voet al op den trapper. Moeder pakte den fiets vast. „Eerst naar de Mis!" zei ze „en er af, van den fiets!" Bert was zijn pijp aan 't aansteken en kwam buiten. „Wat is er allemaal gaande?" „Hij wil uitrijden", zei moeder, „en hij is nog niet naar de Mis geweest!" Bert bezag den jongen sturusch. „Eerst naar de kerk," gebood hij. De jongen werd kwaad „En ge gaat zelf niet!" „Dat gaat u niet aan lk heb mijn re den". „En ik ook", schreeuwde de knaap. Bert kon het niet meer houden: „Wacht kerel ge luistert niet? 'k Wil u onder mijn oogen niet meer zien! Ge moet hier uit. De naast week verhuur ik u als koewachter", De kleinen trog zijn éénen schouder op: „Wat kan mij dat schelen?" Ik kan u missen maar gij kunt mij niet missen!" Bert verschoot zoodanig dat hij zijn pijp op den grond liet vallen en stond daar las van de hand Gods geslagen Dén Zondag daarop is Bert naar de Mis gegaan. ONDER ARTLSTEN Twee zangers traden op voor de radio en de een vroeg aan den ander: Waarvoor zing jij eigenlijk? Om den tijd te dooden! Dan heb je wel een verschrikkelijk wapen, zeg! BIJ DE MANOEUVRES Bij de herfstmanoeuvres in Zwitserland, ziet een Fransche generaal een scherp schutter, die onophoudelijk de roos treft. Heb jullie veel zulke schutters in Zwit- seriand? vroeg hij aan den man. Vijftigduizend, was het antwoord. Zoo, zoo, maar wat zou je toch begin nen als we jullie eens met 100.000 man aan vielen? Tweemaal schieten, was het kalme ant woord. DIPLOMATENTAAL Talleyrand moet eens gezegd hebben: Als een diplomaat zich vergist en zijn werke lijke meening over een zaak te kennen geeft, of op andere wijze de waarheid spreekt, be hoeft hij zich volstrekt niet ongerust te maken. Hij kan er zeker van zijn, dat hij toch niets verklapt heeft, want niemand zal hem gelooven. OVERBODIG Zeg Marie, jij hebt de visschen gebak ken zonder ze eerst te wasschen. Och mevrouw, ik dacht, dat dat niet noodig was... beestjes, die altijd in het water, geleefd hebben! BEGRIJPELIJK U bent óók een beetje lieesch, juffrouw Schut! Ja, juffrouw Pieters, m'n man is van nacht pas om over éénen thuis gekomen! GEEN RUIMTE GENOEG Wat 'n zonderlingen hond heb jij, dia kwispelt met z'n staart op-en-neer in plaats van heen-cn-weer. Ja, wat zal ik je zeggen; het dier is groot gebracht in een van die modern» bovenwoningen. AFDOENDE Oude heer: Zijn uw minerale baclen ook' afdoend voor jicht? Bediende: Een voorbeeld, mijnheer. Ver leden week werd hier iemand in een stoei binnengebracht en gisteren rende hij weg, zonder zit rekening te betalen. „LONDON OPINION." „Hoe lang moeten we nog op moeder wach ten, Papa?" „Niet zoo heel lang meer. Ze hebben Juist den laatsten hoed uit de étalage gehaald. Bil, de overige was zeker geen keus",

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 9