'GO
rOmz
a
TefSa
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
i
DE STER VAN PROFESSOR DWAALOOG.
HAMSTEREN.
VRIJDAG 11 NOVEMBER 1926
DERDE BLADi
hem! Al moerde" mfc 'O00" li U
DOOR G. D. HOOGENDOORN.
Ovsrnanse uit dé?.c rabr:-
zender a ehriitelijke ioestemming verboden.
door Jake Kern.
Luister goed, want dit is een geschie
denis, die ik maar ééns vertel, en dan
nooit van mijn leven meer!
Professor Dwaaloog was heel beroemd
geworden als sterrenkundige, en had t
mettertijd verbalend druk gekregen -
hoe dat zoo gekomen was, wist hij ze.,
niet heel precies meer. Hijl herinnerce
zich nog vaag, dat hij vsóegev als kleine
jongen op de sterrenwacht de kijkers
mo.cht afstoffen en heete koffie zeLen
voor dc geleerden om goed wakker te
blijven en daaruit leidde hij af, dat
hij zoo. langzamerhand was opgeklom
men. Hoe het zij, in elk geval.dronk hij
nu zélf koffie, en had een jongetje om
zijn kijker af te stoffen iets, dat het
jongetje zóó netjes deed, dat professor
Dwaaloog er niet ana twijfelde, of hij
zou eenmaal zijn opvolger worden in
roem en koffie.
Het meest werd zijn naam genoemd,
doordat 'hij een paar jaar geleden een
nieuwe ster had ontdekt, 'n klein rood
gouden ding, waar nog nooit tevoren
iemand op gelet had. Natuurlijk mochi
hij haar naar zichzelf vernoemen, dat
is zoo oud recht en gewoonte bij die
geleerde sterrenkijkers en omdat hij
van zijn voornaam Leo heette, noemde
hij de ster Leoriïetje.
Leonietje, die in een eenzaam zij-
steegje van den Melkweg woonde, en
nauwelijks buren had, waar ze mee om
kon gaan, kreeg van nu af aan een erg
goed ieven. lederen langen nacht tot
aan de morgenschemering toe, waren
de blikken van Professor Dwaaloog vol
trots en welwillendheid op haar geves
tigd. Hij wist nauwkeurig te vertellen,
hoe dikwijls zij 'n oogje geknipt had,
en hoe groot de wandelingen waren, die
ze geregeld voor haar gezondheid maak
te. Hij had zelfs geen koffie noodig, den
heelen nacht niet, wanneer hij maar
naar haar kijken kon, en zooiets was op
de sterrenwacht nog nooit voorgekomen.
Hij sprak over niéts anders meer, en
eigenlijk begon dat voor de anderen een
beetje vervelend te worden.
De andere sterren in Leonietjes buurt
konden dat gedoe eenvoudig niet uit
staan! Zelf waren ze ook allemaal we!
één voor één ontdekt, maar dat was
zóó lang geleden, dat iedereen allang
aan ze gewend was, en hun ontdekkers
waren vóór honderden jaren gestorven.
Daardoor voelden ze zich erg eenzaam
want kan wel iemand met zóóveel
liefde en aandacht naar een ster kijken
als juist haar ontdekker?
Wat ze al niet probeerden om Leo
nietje dwars te zitten, is onmogelijk op
te noemen! Ze kochten de kleine wolkjes
om met snoepgoed of mooie gekleurde
jurkjes, om expres voor haar raam tc
gaan spelen, zoodat Professor Dwaal
oog haar niet te zien zou kunnen krij
gen; ze Nelden de oude babbelzieke
maan ure; g aan den praat, wanneer
die voorbij hun steegje kwam, zoodat
het schelle licht van haar lantaren den
zachten glans uit Leonietjes venstertje
heel en al verdonkerde kortom, ze
verzonnen de onmogelijkste dingen om
haar te plagen.
Eindelijk kon één van hen liet heele-
maal niet meer uithouden van nijd en
afgunst, en besloot, voorgoed een einde
te maken aan Leonietjes voorspoed.
Deze ster heette Widewaria. cn dat
ze zoo'n moeilijken naam had, kwam,
omdat haar ontdekker geleefd had in
een tijd, toen alle menschen nog moei
lijke namen droegen. Hijzelf heette,
zooals je allang geraden hebt, Widewa-
rius Elias, Jeremia.s, Widewarius,
En wat deed nu deze Widewaria? Ze
was eigenlijk veel kleiner en doffer dan
Leonjetje. en hoewel men op aarde haar
naam wist, was men allang op haar uit
gekeken, omdat ze altijd zoo suffig deed,
en niet eens behoorlijk kon knipooger-.
Maar nu sprong ze haar huisje uit, liet
zich langs den hellenden Melkweg een
heel eind naar beneden rollen, bleef
daar stokstijf staan, en keek brutaal
in de richting van de sterrenwacht.
Daar liepen natuurlijk dadelijk alle
geleerden te hoop.
„Kijk eens," riepen ze, ,.een spiksplin
ternieuwe ster! En wat een prachtig hel
der licht heeft ze! Want ze wisten na
tuurlijk niet, dat 't Widewaria was, die
ze allemaal al jaren kenden, en dat ze
alleen maar zoo groot en stralend leek,
omdat ze veel dichter bij was gekomen,
dan eigenlijk te pas kwam!
De professor, die haar 't eerst in 'l
oog had gekregen, was een goede vriend
van Dwaaloog, en hij wenkte dezen dan
ook onmiddellijk aan zijn eigen kijker.
„Kom eens gauw mijn nieuwe ster
zien!" riep hij. „Is ze niet geestig ine!
dien aparten groenigen glans? Ik ga
haar Carolientje noemen, dat begrijp je!"
„Doe dat, Kareltje!" zei professor
Dwaaloog begeesterd. Hij was veel tc
breed van opvatting, om andermans ster
ren niet even gloeiend te kunnen ver
eeren als zijn eigene. Ja, nog veel
gloeiender!
„Beste Leo!" zei Kareltje geroerd, cn
drukte hem beide handen, „Ik wil graag,
dat je zooveel pleizier hebt van mijn
ster, als maar mogelijk is! Je moogt er
daarom naar kijken, zooveel je
wilt!"
Nu, dat deed professor Dwaaloog
dan ook. Heel den nacht en alle volgen
de nachten staarde hij naar de nieuwe
ster.
„Och, ze is toch zoo geestig!" zuchtte
hij vol bewondering. Maar, 'zooals we
weten, had hij dat niet uit zichzelf.
Je zoudt nu misschien denken, dat
Leonietje, die zoo heeiemaal op den
achtergrond geraakt was, stil en droe
vig in haar verre steegje ging zitten
treuren! Niets daarvan! Ze was veel te
dol van verontwaardiging en jaloezie
om stil te kunnen zitten, en daarom
begon ze te stampen, eerst lanozaam
met naar eenen voet, toen met alle twee
al vlugger en vlugger woest en woe
dend, tot deze stampdans de heele
buurt deed dreunen. Toen plofte ze op
den vloer van haar huisje neer, groef
haar handen m haar rood-goudeu haren
en dacht woest en woedend na
Hoor eens hier! Dat haar professor
haar bijna nooit meer aankeeknu
dat moest hi, tenslotte zelf weten! Da
was welbeschouwd een kwestie van
smaak! Maar dat hij dat wicht, dat
wurm die groenige Widewaria géésti*
had genoemdgééstig
znif Znri,elB!" bU0Ofde Leonietje aich-
leven bij insehie^^ tem^S
Nu r e.Ten verdwalen!"
- o- verawateii!
va Leonietje, zoolang ze zich her-
hg aar kwam bezoeken, en d
ih„. M., b,„ X" _op d.
eiken nacht tot vier W3!i gewoon,
wacht te blijven; daar--, "d'-t If.t.erren-
huis en naar bed. om non °aar
ie slapen. Zoo ook nu L Pa-ar ïUr
fniJ; en pikdonker, en'hij veT-
heugde er zich op, nna
heerlijk tc kunnen r^eil pafl" uur
hem wakker kwam sc^nen.^ de Z°"
Maar 1
1 H
eefc hem toch, of hij nog
maar erg ,.ort geslanen hL,l
al gewekt werd door i i*eij j
ov?reeindkenPza|!idhoe °°*en kwam hij
sig-gouden lichtbol vlakT£?° r°?"
venster in de takken <?Wr
denneboom hing. Was d-»f' *4 ouden
01 d,
dig en dommelig '1 1116 200 ^oe~
tiger.,., en verbeeldde hiPzW'a f""
of zag hij duidel';k dat hef0'
oogde? Hij vloog naar 't P"
't zelfde ootfenhlitf LI raaa!' nlaar ,°P
een soort
nri(?0_kl'i 1 «aui, maar up
woest
weer in diepe duisternis achter te laten.
Roef, roef! schoot professor Dwaal
oog in zijn kleeren, vloog naar zijn
schrijftafel, schreef haastig een opge
wonden artikel over het ongehoord en
wonderlijk luchtverschijnsel en rende
daarna de deur uit om bet op de post
te doen. Misschien kwam het dan nog
in het avondblad van „de Dubbelster",
zoodat zijn naam nog dien zelfden dag
cp aller Nlippen zou zijn.
JVlaar toen hij bij het ontbijt zijn och
tendblad inzag, was 't eerste, waar zijn
oog op viel, een lang bericht, ondertee
kend door Kareltje en getiteld: „Won
derlijke verschijnselen, waargenomen
aan de ster Leonie"
Professor Dwaaloog gaf een ijselijken
schreeuw, en al zijn haren begonnen
naar alle kanten uit te staan. Had het
verschijnsel niet pal voor zijn raam
plaatsgegrepen, en woonde Kareltje niet
aan 't andere eind van de stad? En hoe,
voor den drommel, wist die stiekemerd
dat 't Leonietje.... Zou 't werkelijk
waar zijn? De wondermooie, nieuwe
ster met die geestige manieren
die hij zoo ademloos bewonderd had,
z'n eigen Leonietje? En moest Kareltje
hem dat komen vertellen? Hij had
altijd prettig met hem samengewerkt,
maar dit.
En nu werd professor Dwaaloog op
ziin beurt razend jaloersch. Den heelen
volgenden nacht sprak hij geen woord
tegen Kareltje. Die .scheen zich daar
niets van aan te trekken, en ratelde
maar aan één stuk door tegen ieder, die
het hooren wilde, over de allermerk
waardigste eigenschappen van de ster
Leonie, en zijn eigen persoonlijke waar
nemingen daarvan. „Carolientje", die
nog aldoor groenig, saai en onbewege
lijk op dezelfde plek stond te staroogen,
werd dien nacht door niemand met een
blik verwaardigd.
Monterend en afschuwelijk slecht ge
humeurd ging professor Dwaaloog op
zijn gewonen -tijd naar huis en naar bed. w
De lucht zag er rustig en donker uit, te komen, merkte hij iets eigenaardigs
net als altijd, zoodat hij niets vermoe-
1 hij zijn bezinning terug te krijgen, vloog
naar het Taam, en rukte dat open
Helaas! In het korte oogenblikje, dat
hij zijn oogen dichtkneep van inspan
tiing om zijn klemmend schuifraam om
hoog te krijgen, was alles verdwenen!
Hij staarde in een donkeren tuin, de
hemel was helder, de sterren stonden
rustig en groot, Carolientje vooraan,
maar het gouden prinsesje, wier naam
hij werkelijk niet hardop durfde raden,
was nergens te zien. En zuchtend zocht
professor Dwaaloog zijn vulpen op, en
schreef een verslagje voor het avond
blad, waarmee hij nu toch vast wel alle
anderen te vlug af zou zijn, want dit
maal had het zeldzaam schouwspel zich
toch heel zeker afgespeeld in zijn den
neboom alleen, en buren had hij niet....
Wie beschrijft dan ook zijn ontzet
ting, toen het ochtendnummer van zijn
lijfblad verscheen met een raad van
sterren, en een hoofdartikel van Karel-
tje's hand: „Mijn nieuwste ontdekking!
De ster Leonie blijkt een komeet te
zijn!"
Arm e profess cr Dwaaloog! Hij wist
niet, dat dit juist Leonietjes wraak was!
Kareltje rustte steeds in de vroege
avonduren, van acht tot elf, en ging
daarna naar de sterrenwacht tot de zon
opkwam. En nu had ze eiken avond
eerst voor de ramen van zijn boven
huis een voorstelling gegeven, zoodat
hij zijn artikel al kant en klaar verzon
den had, eer ze bij haar eigen ontdek
ker kwam, om hem te laten denken, dat
hij een nieuwtje zag!
Tot overmaat van ramp verscheen
telkens in 't avondblad ook nog het
geestdriftig verhaal van professor
Dwaaloog over den wonderlijken dans
van zijn knappe, geestige ster, en ieder
een maalfte zich vroolijk over den ach
terlijken professor, die een ander den
baas liet spelen over zijn eigen ontdek
king.
Toen hij dien dag een luchtje ging
scheppen in zijn tuin, om wat tot rust
rond te draaien, op ei „00
u en neer te springen
en nog veel meer.. nm 1
- - pw dan opeens
en alles
als bij tooverslag te verdwijn
dend zich in zijn deken rolde, in 't
vooruitzicht van een beter slaapje dan
den vorigen nacht. Maar jawel!
Leonietje had werkelijk niet stilgeze
ten den heelen dag! Alles liep naar
wensch, en ze' was vast besloten, door
te zetten tot het einde toe. Dat einde
zou een vreeselijke les zijn voor profes
sor Dwaaloog. Aan zichzelf dacht ze
niet in haar blind verlangen naar wraak,
Haar vriendin de komeet, die haar
nauwkeurig had voorgedaan, welke ver
bijsterende kunsten en sprongen ze den
eersten keer voor 't raam van haar on
trouwen ontdekker maken moest, ging
ditmaal zóóver in haar edelmoedigheid,
dat ze Leonietje haar eigen kometen-
pruik le.ende, met de sleepende gouden
haren, veel langer dan ze zelf was. Ze
moest echter goed oppassen, dat zij ze
niet in de war maakte, want dan zou
haar vriendin zich nergens meer met
goed fatsoen kunnen vertoonen, en
nooit meer terug durven komen. Leo
nietje beloofde alles, en paste de pruik
een half uur lang voor haar spiegeltje,
tot niemand zien kon, dat 't niet haar
eigen haren waren.
Toen profesor Dwaaloog wakker
schrok, meende hij eerst, dat hij zich
verschrikkelijk moest verslapen heb
ben, zóó licht was het. Hij dacht zoo
gauw niet aan wat hem den vorigen
nacht overkomen was, en werd daar
pa? weer aan herinnerd, toen hij het
wonderlijke schouwspel zag, dat zich
voor zijn raam afspeelde.
Daar stond op een van de hoogste
takken van zijn trouwen denneboom
een heel meisje, dat wel van enkel
goudlicht en glinsterende vonken ge
maakt scheen een prinsesje, te oor
dcelen naar de groote puntige kroon
om haar hoofd. Haar gouden, jurkje'
vervloeide in lange plooien van gol
vend licht, en haar haren stroomden
als bundels stralen tusschen de takken
omlaag tot. ver beneden haar, tot op
de wortels van den boom. En zij
stampte met haar kleinen voet, en
ok gezichten tegen professor Dwaal
oog.
Terwijl hij nog ademloos en buiten
zichzelf van schrik en verbazing naar
aar keek, begon ze te dansen eerst
trippelend, langs denzelfden tak waarop
ze gestaan had, toen met sprongetjes
naar andere takken, hooger en lager.
Al vlugger en vlugger, al wilder en
wilder danste ze Nu eens greep ze
met twee handen in haar gouden haren,
spreidde ze als een wijden mantel om
zich heen, en wikkelde zich er dan me!
een woeste werveling heeiemaal in
dan weer slingerde zij ze om een Imo
gen tak, liet zich vallen en zwierde los
heen en weer, alleen met haar haren
aan den boom hangend. Nu eens bleef
ze een oogenblik onbewegelijk stil en
was zoo zacht en mooi als een echte
prinses, dan vloog ze weer op, knip
oogde dreigend, en trachtte met haar
voetje tegen het raam te schoppen. Al
les hij elkaar genomen bleef het een
heerlijk en griezelig gezicht, O, ik kan
er bijna niet over uitverteld raken, te
meer daar ik de geschiedenis maar eens
vertel, en daarna nooit meer van mijn
leven!
Professor Dwaaloog stond hijgend en
bevend toe te zien, met zijn twee han
den aan zijn hoofd. Maar opeens scheen
op aan den grooten dennenboom. Van
de hoogste takken hingen dichte stren
gen onbeschrijfelijk fijne, gouden draden
neer, slordig en verward, en woeien
licht heen en weer op den wind.
Professor Dwaaloog maakte een lucht-
zijn vriend, en schoof 't met de punt
van zijn schoen naar hem toe.
„Ajakkesl" zei Kareltje, want 't brok,
dat den vorm van een grooten knolraap
had, was zóó giftig kopergroen, dat hij
't niet durfde aanraken.
„Ja, als je 't niet hebben wilt, kan
ik cr ook niets aan doen!" zei professor
Dwaaloog, en streek liefkozend over zijn
medaillon. „Ik wil je anders wel zeggen,
dat ik 'n duidelijk gevoel heb, dat deze
ellendige Carolientje, of hoe ze mag ge-
heeten hebben, de heele oorzaak van
onze oneenigheid is geweest, al zou ik
niet precies uit kunnen leggen, waarom.
Laten we haar aandenken in den vuil
nisbak doen en weer vrienden zijn!" En
zoo gebeurde bet.
En professor Dwaaloog werd niet wei
nig in deze meening versterkt, toen hij
gewaar werd, dat ook Leonietje na dien
gedenkwaardigen dag nooit meer kuren
uithaalde, en nooit meer kwam dansen
op de aarde. Toen hij den volgenden
nacht zijn kijker op den hemel richtte,
sfond zij rustig aan haar oud venstertje
en knipoogde.
V/at hij nooit ie weten kwam, was,
dat Leonietje, in een veilige schuilplaats
verscholen, het einde van Widewaria
mee had aangezien. „Kijk eens .aan!'
zei ze, „nu hoef ik het niet meer te
doen! Het zou niets geen indruk maken
voor een tweeden keer!" Want ze was
werkelijk van plan geweest, haar dolle
invallen met een gewelddadig einde te
besluiten, en had zich verlustigd in de
gedachte, hoe professor Dwaaloog vol
wroeging en schaamte de gouden stuk-
ies op zou rapen, en dan heeiemaal geen
tigen ster meer hebben zou. Maar nu
haar groene vijandin haar vóór geweest
was, kon ze rustig blijven leven. En dus
vloog ze terug naar haar woning, en zag
knipoogend neer op den professor, die
onafgebroken door zijn grooten kijker
naar haar staarde.
„Een ster, die zulke talenten verbergt,
is waard, dat men haar levenslang in
l oog houdt! zei hij. En dat deed hij
dan ook. Hij werd oud en grijs bij het
werk in de sterrenwacht, en bleef ziin
zelf-ontdekte Leonietje liefhebben als
een dochtertje, temeer omdat hij verder
geen kinderen had om trotsch op te
zijn.
,,fk weet wel, waarom je altijd knip
oogt! zei hij, „je denkt aan wat je alle
maal kunt, al sta je daar zoo kalm en
sprong van verrassing. Dat was nu toch
iets, dat Kareltje niet had! De lange ha
ren van zijn komeet Leonie, verloren
bij 't beschrijven van haar grillige baan. ,e .noo,ll; de hoornen gedanst
Hoera! En als een schooljongen klom hij|ue zijn bevende hand zocht het
in den boom, maakte zorgvuldig ieder 1 en nacllt om den
haartje van de takken lós, en propte
alles stijf opgerold in 'n groot oud medail
lon, dat hij van zijn grootmoeder geërfd
had.
Je hebt het natuurlijk allang begre
pen: Leonietje was erg geschrokken
van het openschuiven van het raam, en
zóó haastig uit den boom omhoog ge
vlogen, dat de pruik van haar vriendin,
die anders vrij stevig vast zat, daarin
wats blijven haken. Maar professor
Dwaaloog kon dat natuurlijk niet ver
moeden, en zoodra de nacht was aan
gebroken, snelde hij fier en vroolijk met
zijn medaillon naar de sterrenwacht.
Maar hier had hij alweer pech: Ka
reltje was allerminst in de stemming om
n.aar. Lem te luisteren. Hij zat neerslach
tig in den versten hoek te druilen, en
toen hij zijn vriend zag binnenkomen,
schoot hij op hem toe en overstelpte
hem met jammerkreten.
„Het is gedaan met Carolientje!" zei
hij inct verstikte stem. „Wat denk je
dat ik ontdekt heb? Het is eenvoudig
de oude ster Widewaria, die al 'c paar
honderd jaar bekend isl Ik miste haar
dadelijk, toen ik daarstraks met mijn
kijker de omgeving van Leonietje af
zocht. Ze is een eind naar beneden ge
schoten, dat is alles!" En je kon duide
lijk zien dat het huilen hem nader stond
dan het lachen.
„Hier, drink een slok koffie, dat is
goed voor de zenuwen!" zei professor
Dwaaloog, en toen liet hij hem het
medaillon zien.
„Wat een mooi souvenir!" zei Ka
reltje aangedaan. „Ja, dat is precies
datzelfde haar, dat ik in mijn artikel be
schreven heb! Wil je wel gelooven, dat
ik best zooiets van Caroline zou wil
len hebben, al heeft ze me dan ook nog
zoo'n leelijken poets gebakken?"
Nauwelijks had hij uitgesproken, of
een vreeselijke slag dreunde door h^t
heele gebouw. Het leek, of de reusach
tige koepel zou instorten, Brokken lich
tend gesteente vlogen naar alle kanten
rond, en lieten vurige strepen na., een
heele regen vallende sterren spatte
langs de muren van de sterrenwacht
neer.. Het was.een oorverdoovend gesis
en gerommel, c-n de koffiepot viel om
en brak.
„Leonietje!" riep professor Dwaaloog
wanhopig, want wat kon hij anders den
ken of 't was een nieuwe streek van
zijn onberekenbare ster. Maar dat was
't heeiemaal niet. 't Was eenvoudig de
oude Widewaria, die had ingezien, dat
re met al haar giftigheid onmogelijk
tegen Leonietje op kon, en zich nu van
spijt en jaloezie op den koepel van de
sterrenwacht te plztter liet vallen. De
brokken spatten links en rechts, en één
sprong er door de groote spleet van den
koepel juist voor de voeten van de twee
geleerden.
hals droeg.
„Je moest eens weten, dat je de pruik
bewaart, van die arme komeet!" dacht
Leonietje. „Ik vrees, dat ik mijn lieve
vriendin nooit terug zie; ze schaamt
zich nu zoo voor haar kale hoofd! ^ïe
moest eens weten! Maar wat doet het
er toe, zoolang je er rijk mee bent! Er
zijn wel méér menschen, die een pruik
op hun hart dragen, en denken, dat hel
iemands echte haren zijn! Ja, die sou
venirs! En zij ^knipoogde driemaal ach
tereen.
En dit is de geschiedenis van profes
sor Dwaaloog, die me jarenlang dwars
heeft gezeten, en die ik toch ééns in
mijn leven vertellen wil daarna nooit
meer. En daar is ze ook juist voor ge
schikt, want, zooals Leonietje zegt, „het
zou niets geen indruk maken, voor een
tweeden keer."
JAKE KERK
een groote rat. Zij heeft wangzakken
en komt in ons land alleen voor in Lim
burg."
„En wat doet ze met die wangzak
ken?" hielp mijnheer van Voorden Toos
verder op weg.
„O, daar bergt hij graan in, dat hij
naar zijn hol sleept om een wintervoor
raad te hebben."
Henk stond verbaasd o\ er de wijsheid
van zijn zusje.
„Dat heb je goed onthouden. Zoo zorgt
dus de hamster, dat hij een pakhuis vol
heeft als de slechte tijden komen. Nu
waren er in de mobilisatie menschen,
die zagen aankomen, dat de levensmid
delen hoe langer hoe duurder zouden
worden en eindelijk misschien heeiemaal
niet meer"-krijgen zouden zijn. Die
menschen zorgden ervoor, een flinken
voorraad van al die artikelen in huis te
hebben en toen de levensmiddelen ge-
:antsoeneerd werden, hadden zij volop."
„Dat waren dan toch verstandige
menschen," meende Henk.
,,'t Lijkt wel zoo," antwoordde mijn
heer van Voorden. „Maar als je bedenkt,
dat van die gerantsoeneerde artikelen
maar een bepaalde hoeveelheid voor
ieder op een bon te 'krijgen was en die
menschen, die hamsterden, ook hun deel
daarvan wilden, terwijl de vooraad hoe
langer hoe kleiner werd. dan begrijp je,
dat dat hamsteren een allesbehalve mooi
bedrijf was. Die menschen hadden dus
dubbel,"
„Dat was gemeen," vond Henk.
„Hier" en met die woorden haalde
mijnheer van Voorden een boek uil dc
kast, cn liet Henk een plaat ?ien. „Hier
heb je het dier, waarbij die menschen
vergeleken werden, „Dit boek geeft een
overzicht van alle dieren, die een win
tervoorraad aanleggen."
Henk begon in het boek te bladeren.
„Hè, riep hij uit. „Daar heb je een
.plaat van een eekhoorn (Fig. 2). Doet
Henk van Voorden snuffelde nog al
graag in oude papieren en kranten op
zolder en haalde er dan van allerlei uit.
Zoo kwam hij op een Zondagmiddag be
neden en vroeg: „Vader wat is toch
hamsteren?"
„Waar heb je dat nu weer vandaan,"
vroeg mijnheer van Voorden verbaasd.
„O," antwoordde Henk, „ik kreeg een
oude krant in handen van 1916 en daar
werd over levensmiddelenrautsoeneering
gesproken. Daaronder stond een inge
zonden stuk van iemand, die bereid was
verschillende ingezetenen aan te wijzen,
die ook aan hamsteren?"
„Zeker," aniwoordde zijn vader. „Her
inner je je nog, dat we op een van onze
wandelingen in 't bósch een eekhoorn-
nest zagen?"
„Dat weet ik nog," riep Toos nog
vóór Henk antwoorden kon. ,,'t Zat in
een iioogen boom en even later zagen
we den eekhoorn zelf."
„Juist, antwoordde mijnheer van
Voorden. „Een van hun nesten dient als
slaapplaats, de andere als pakhuis. Daar
bergen ze weer nootjes en dennezaden
in om 's winters van te leven.
,,Ik vind eekhoorns toch zulke aar
dige beestjes," zei Toos. „Ze hebben
zoo'n mooien krulstaart."
„Dat zou de boschwachter niet met
je eens zijn," antwoordde Henk. „Die
verklaarde me laatst nog, dat hij wou,
dat alle eekhoorns tegelijk uit het bosch
verdwenen, want dat ze zooveel vogels
verjoegen, nesten uiihaalden en zijn
appels en peren stalen."
Nu," zei- mijnheer van Voorden la-
Ichend, „wat dat laatste betreft, denk ik,
dat zijn lieve zoontjes wel eens voor
eekhoorn spelen en de appels en peren
in hun maag bergen uit vrees, dat de
eekhoorns ze in hun magazijnen bren
gen. Dat de eekhoorn wel vogelnestjes
uithaalt; is waar, maar och, we halen
allemaal wel eens kattekwaad uit in ons
leven en zoo erg bont maakt hij het
heusch niet."
Henk had intusschen een ander plaatje
opgeslagen.
„Wat zijn dat?" vroeg hij, „gewone
muizen?"
„Neen," antwoordde zijn vader, ,,'t zijn
veldmuizen. Als je nu van schadelijk
spreekt, dan zijn die veldmuizen (Fig. 3)
die meel, vet en suiker hadden geham
sterd.."
„Welnu," hernam zijn vader. „Dan
kun je zelf je vraag wel beantwoorden.
Je weet toch wat een hamster is?"
„Dat weet ik," riep Toos, die met
aandacht het gesprek had aangehoord.
Ze zat nu in de hoogste klas van de
lagere school, en hoopte, evenals Henk
nu, het volgend jaar naar de hoogere
burgerschool te gaan.
„Nu?" vroeg Henk een beetje onge-
„Hier heb je je aandenken van Caro- loovig,
lientje!" zei professor Dwaaloog tegen „Een hamster is een dier, dat lijkt op
A.'sV;
Maar waar ze keker, in het rond,
/.ij vonden niemendal,
En 't joodje en de diender zei-
..Zeg vrouwtje, jij bent mal!
Of houd je ons soms voor den oek
Met heel je geld-verhaal?
Dan maak ik, dat beloof ik je
Op jou proces-verbaal." .1 j
En Jollie riep: „Ach lieve man,
Dan heb ik mij vergist.
O, o! waar is dan 't geld van Job?
Als ik dat nou maar wist!"
„Houd op!" riep toen de dienderman,
En met een schep vol slijk
En heel wat rommel joegen zij
Vrouw Jollie van den dijk.
Gekna-t, gebroken, diep bedroefd,
Door duisternis omhuld,
Zoo kwam Jol bij haar huisje aan,
Iiaar hart met leed vervuld.
Ach, ach, wat sloop zij stillekens,
Zonder het minst gedruisch,
Door 't poortje in de keukendeur,
Aan d'achterkant van '.t huis,
fWordt vervolgd.!
N/JcU
heel schadelijke dieren. Zij kunnen ees
massa koren wegslepen en. bovendien
van kool en andere groenten snoepen,
en de worteltjes doorknagen. Van de
gewone muizen kun je ze onderscheiden
door him behaarden staart,"
„Heb ik ook niet eens iets gelezen
over muizen, die nestjes bouwen?" vroeg
Henk.
„Ja, dat zijn dwergmuizen. Alleraar
digste diertjes, die zoo klein zijn, dat ze
een nestje maken, dat aan graanhalmen
wordt opgehangen. (Fig. 4).
Maar nu hebben we voor £«-
noeg „gemuisd". Kom wc gaan nog een
eindje wandelen, Allen klaar? ,Vooruit
dan maar,"
ai.. A. L.
!vii