'GO rOmz a TefSa DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL i DE STER VAN PROFESSOR DWAALOOG. HAMSTEREN. VRIJDAG 11 NOVEMBER 1926 DERDE BLADi hem! Al moerde" mfc 'O00" li U DOOR G. D. HOOGENDOORN. Ovsrnanse uit dé?.c rabr:- zender a ehriitelijke ioestemming verboden. door Jake Kern. Luister goed, want dit is een geschie denis, die ik maar ééns vertel, en dan nooit van mijn leven meer! Professor Dwaaloog was heel beroemd geworden als sterrenkundige, en had t mettertijd verbalend druk gekregen - hoe dat zoo gekomen was, wist hij ze., niet heel precies meer. Hijl herinnerce zich nog vaag, dat hij vsóegev als kleine jongen op de sterrenwacht de kijkers mo.cht afstoffen en heete koffie zeLen voor dc geleerden om goed wakker te blijven en daaruit leidde hij af, dat hij zoo. langzamerhand was opgeklom men. Hoe het zij, in elk geval.dronk hij nu zélf koffie, en had een jongetje om zijn kijker af te stoffen iets, dat het jongetje zóó netjes deed, dat professor Dwaaloog er niet ana twijfelde, of hij zou eenmaal zijn opvolger worden in roem en koffie. Het meest werd zijn naam genoemd, doordat 'hij een paar jaar geleden een nieuwe ster had ontdekt, 'n klein rood gouden ding, waar nog nooit tevoren iemand op gelet had. Natuurlijk mochi hij haar naar zichzelf vernoemen, dat is zoo oud recht en gewoonte bij die geleerde sterrenkijkers en omdat hij van zijn voornaam Leo heette, noemde hij de ster Leoriïetje. Leonietje, die in een eenzaam zij- steegje van den Melkweg woonde, en nauwelijks buren had, waar ze mee om kon gaan, kreeg van nu af aan een erg goed ieven. lederen langen nacht tot aan de morgenschemering toe, waren de blikken van Professor Dwaaloog vol trots en welwillendheid op haar geves tigd. Hij wist nauwkeurig te vertellen, hoe dikwijls zij 'n oogje geknipt had, en hoe groot de wandelingen waren, die ze geregeld voor haar gezondheid maak te. Hij had zelfs geen koffie noodig, den heelen nacht niet, wanneer hij maar naar haar kijken kon, en zooiets was op de sterrenwacht nog nooit voorgekomen. Hij sprak over niéts anders meer, en eigenlijk begon dat voor de anderen een beetje vervelend te worden. De andere sterren in Leonietjes buurt konden dat gedoe eenvoudig niet uit staan! Zelf waren ze ook allemaal we! één voor één ontdekt, maar dat was zóó lang geleden, dat iedereen allang aan ze gewend was, en hun ontdekkers waren vóór honderden jaren gestorven. Daardoor voelden ze zich erg eenzaam want kan wel iemand met zóóveel liefde en aandacht naar een ster kijken als juist haar ontdekker? Wat ze al niet probeerden om Leo nietje dwars te zitten, is onmogelijk op te noemen! Ze kochten de kleine wolkjes om met snoepgoed of mooie gekleurde jurkjes, om expres voor haar raam tc gaan spelen, zoodat Professor Dwaal oog haar niet te zien zou kunnen krij gen; ze Nelden de oude babbelzieke maan ure; g aan den praat, wanneer die voorbij hun steegje kwam, zoodat het schelle licht van haar lantaren den zachten glans uit Leonietjes venstertje heel en al verdonkerde kortom, ze verzonnen de onmogelijkste dingen om haar te plagen. Eindelijk kon één van hen liet heele- maal niet meer uithouden van nijd en afgunst, en besloot, voorgoed een einde te maken aan Leonietjes voorspoed. Deze ster heette Widewaria. cn dat ze zoo'n moeilijken naam had, kwam, omdat haar ontdekker geleefd had in een tijd, toen alle menschen nog moei lijke namen droegen. Hijzelf heette, zooals je allang geraden hebt, Widewa- rius Elias, Jeremia.s, Widewarius, En wat deed nu deze Widewaria? Ze was eigenlijk veel kleiner en doffer dan Leonjetje. en hoewel men op aarde haar naam wist, was men allang op haar uit gekeken, omdat ze altijd zoo suffig deed, en niet eens behoorlijk kon knipooger-. Maar nu sprong ze haar huisje uit, liet zich langs den hellenden Melkweg een heel eind naar beneden rollen, bleef daar stokstijf staan, en keek brutaal in de richting van de sterrenwacht. Daar liepen natuurlijk dadelijk alle geleerden te hoop. „Kijk eens," riepen ze, ,.een spiksplin ternieuwe ster! En wat een prachtig hel der licht heeft ze! Want ze wisten na tuurlijk niet, dat 't Widewaria was, die ze allemaal al jaren kenden, en dat ze alleen maar zoo groot en stralend leek, omdat ze veel dichter bij was gekomen, dan eigenlijk te pas kwam! De professor, die haar 't eerst in 'l oog had gekregen, was een goede vriend van Dwaaloog, en hij wenkte dezen dan ook onmiddellijk aan zijn eigen kijker. „Kom eens gauw mijn nieuwe ster zien!" riep hij. „Is ze niet geestig ine! dien aparten groenigen glans? Ik ga haar Carolientje noemen, dat begrijp je!" „Doe dat, Kareltje!" zei professor Dwaaloog begeesterd. Hij was veel tc breed van opvatting, om andermans ster ren niet even gloeiend te kunnen ver eeren als zijn eigene. Ja, nog veel gloeiender! „Beste Leo!" zei Kareltje geroerd, cn drukte hem beide handen, „Ik wil graag, dat je zooveel pleizier hebt van mijn ster, als maar mogelijk is! Je moogt er daarom naar kijken, zooveel je wilt!" Nu, dat deed professor Dwaaloog dan ook. Heel den nacht en alle volgen de nachten staarde hij naar de nieuwe ster. „Och, ze is toch zoo geestig!" zuchtte hij vol bewondering. Maar, 'zooals we weten, had hij dat niet uit zichzelf. Je zoudt nu misschien denken, dat Leonietje, die zoo heeiemaal op den achtergrond geraakt was, stil en droe vig in haar verre steegje ging zitten treuren! Niets daarvan! Ze was veel te dol van verontwaardiging en jaloezie om stil te kunnen zitten, en daarom begon ze te stampen, eerst lanozaam met naar eenen voet, toen met alle twee al vlugger en vlugger woest en woe dend, tot deze stampdans de heele buurt deed dreunen. Toen plofte ze op den vloer van haar huisje neer, groef haar handen m haar rood-goudeu haren en dacht woest en woedend na Hoor eens hier! Dat haar professor haar bijna nooit meer aankeeknu dat moest hi, tenslotte zelf weten! Da was welbeschouwd een kwestie van smaak! Maar dat hij dat wicht, dat wurm die groenige Widewaria géésti* had genoemdgééstig znif Znri,elB!" bU0Ofde Leonietje aich- leven bij insehie^^ tem^S Nu r e.Ten verdwalen!" - o- verawateii! va Leonietje, zoolang ze zich her- hg aar kwam bezoeken, en d ih„. M., b,„ X" _op d. eiken nacht tot vier W3!i gewoon, wacht te blijven; daar--, "d'-t If.t.erren- huis en naar bed. om non °aar ie slapen. Zoo ook nu L Pa-ar ïUr fniJ; en pikdonker, en'hij veT- heugde er zich op, nna heerlijk tc kunnen r^eil pafl" uur hem wakker kwam sc^nen.^ de Z°" Maar 1 1 H eefc hem toch, of hij nog maar erg ,.ort geslanen hL,l al gewekt werd door i i*eij j ov?reeindkenPza|!idhoe °°*en kwam hij sig-gouden lichtbol vlakT£?° r°?" venster in de takken <?Wr denneboom hing. Was d-»f' *4 ouden 01 d, dig en dommelig '1 1116 200 ^oe~ tiger.,., en verbeeldde hiPzW'a f"" of zag hij duidel';k dat hef0' oogde? Hij vloog naar 't P" 't zelfde ootfenhlitf LI raaa!' nlaar ,°P een soort nri(?0_kl'i 1 «aui, maar up woest weer in diepe duisternis achter te laten. Roef, roef! schoot professor Dwaal oog in zijn kleeren, vloog naar zijn schrijftafel, schreef haastig een opge wonden artikel over het ongehoord en wonderlijk luchtverschijnsel en rende daarna de deur uit om bet op de post te doen. Misschien kwam het dan nog in het avondblad van „de Dubbelster", zoodat zijn naam nog dien zelfden dag cp aller Nlippen zou zijn. JVlaar toen hij bij het ontbijt zijn och tendblad inzag, was 't eerste, waar zijn oog op viel, een lang bericht, ondertee kend door Kareltje en getiteld: „Won derlijke verschijnselen, waargenomen aan de ster Leonie" Professor Dwaaloog gaf een ijselijken schreeuw, en al zijn haren begonnen naar alle kanten uit te staan. Had het verschijnsel niet pal voor zijn raam plaatsgegrepen, en woonde Kareltje niet aan 't andere eind van de stad? En hoe, voor den drommel, wist die stiekemerd dat 't Leonietje.... Zou 't werkelijk waar zijn? De wondermooie, nieuwe ster met die geestige manieren die hij zoo ademloos bewonderd had, z'n eigen Leonietje? En moest Kareltje hem dat komen vertellen? Hij had altijd prettig met hem samengewerkt, maar dit. En nu werd professor Dwaaloog op ziin beurt razend jaloersch. Den heelen volgenden nacht sprak hij geen woord tegen Kareltje. Die .scheen zich daar niets van aan te trekken, en ratelde maar aan één stuk door tegen ieder, die het hooren wilde, over de allermerk waardigste eigenschappen van de ster Leonie, en zijn eigen persoonlijke waar nemingen daarvan. „Carolientje", die nog aldoor groenig, saai en onbewege lijk op dezelfde plek stond te staroogen, werd dien nacht door niemand met een blik verwaardigd. Monterend en afschuwelijk slecht ge humeurd ging professor Dwaaloog op zijn gewonen -tijd naar huis en naar bed. w De lucht zag er rustig en donker uit, te komen, merkte hij iets eigenaardigs net als altijd, zoodat hij niets vermoe- 1 hij zijn bezinning terug te krijgen, vloog naar het Taam, en rukte dat open Helaas! In het korte oogenblikje, dat hij zijn oogen dichtkneep van inspan tiing om zijn klemmend schuifraam om hoog te krijgen, was alles verdwenen! Hij staarde in een donkeren tuin, de hemel was helder, de sterren stonden rustig en groot, Carolientje vooraan, maar het gouden prinsesje, wier naam hij werkelijk niet hardop durfde raden, was nergens te zien. En zuchtend zocht professor Dwaaloog zijn vulpen op, en schreef een verslagje voor het avond blad, waarmee hij nu toch vast wel alle anderen te vlug af zou zijn, want dit maal had het zeldzaam schouwspel zich toch heel zeker afgespeeld in zijn den neboom alleen, en buren had hij niet.... Wie beschrijft dan ook zijn ontzet ting, toen het ochtendnummer van zijn lijfblad verscheen met een raad van sterren, en een hoofdartikel van Karel- tje's hand: „Mijn nieuwste ontdekking! De ster Leonie blijkt een komeet te zijn!" Arm e profess cr Dwaaloog! Hij wist niet, dat dit juist Leonietjes wraak was! Kareltje rustte steeds in de vroege avonduren, van acht tot elf, en ging daarna naar de sterrenwacht tot de zon opkwam. En nu had ze eiken avond eerst voor de ramen van zijn boven huis een voorstelling gegeven, zoodat hij zijn artikel al kant en klaar verzon den had, eer ze bij haar eigen ontdek ker kwam, om hem te laten denken, dat hij een nieuwtje zag! Tot overmaat van ramp verscheen telkens in 't avondblad ook nog het geestdriftig verhaal van professor Dwaaloog over den wonderlijken dans van zijn knappe, geestige ster, en ieder een maalfte zich vroolijk over den ach terlijken professor, die een ander den baas liet spelen over zijn eigen ontdek king. Toen hij dien dag een luchtje ging scheppen in zijn tuin, om wat tot rust rond te draaien, op ei „00 u en neer te springen en nog veel meer.. nm 1 - - pw dan opeens en alles als bij tooverslag te verdwijn dend zich in zijn deken rolde, in 't vooruitzicht van een beter slaapje dan den vorigen nacht. Maar jawel! Leonietje had werkelijk niet stilgeze ten den heelen dag! Alles liep naar wensch, en ze' was vast besloten, door te zetten tot het einde toe. Dat einde zou een vreeselijke les zijn voor profes sor Dwaaloog. Aan zichzelf dacht ze niet in haar blind verlangen naar wraak, Haar vriendin de komeet, die haar nauwkeurig had voorgedaan, welke ver bijsterende kunsten en sprongen ze den eersten keer voor 't raam van haar on trouwen ontdekker maken moest, ging ditmaal zóóver in haar edelmoedigheid, dat ze Leonietje haar eigen kometen- pruik le.ende, met de sleepende gouden haren, veel langer dan ze zelf was. Ze moest echter goed oppassen, dat zij ze niet in de war maakte, want dan zou haar vriendin zich nergens meer met goed fatsoen kunnen vertoonen, en nooit meer terug durven komen. Leo nietje beloofde alles, en paste de pruik een half uur lang voor haar spiegeltje, tot niemand zien kon, dat 't niet haar eigen haren waren. Toen profesor Dwaaloog wakker schrok, meende hij eerst, dat hij zich verschrikkelijk moest verslapen heb ben, zóó licht was het. Hij dacht zoo gauw niet aan wat hem den vorigen nacht overkomen was, en werd daar pa? weer aan herinnerd, toen hij het wonderlijke schouwspel zag, dat zich voor zijn raam afspeelde. Daar stond op een van de hoogste takken van zijn trouwen denneboom een heel meisje, dat wel van enkel goudlicht en glinsterende vonken ge maakt scheen een prinsesje, te oor dcelen naar de groote puntige kroon om haar hoofd. Haar gouden, jurkje' vervloeide in lange plooien van gol vend licht, en haar haren stroomden als bundels stralen tusschen de takken omlaag tot. ver beneden haar, tot op de wortels van den boom. En zij stampte met haar kleinen voet, en ok gezichten tegen professor Dwaal oog. Terwijl hij nog ademloos en buiten zichzelf van schrik en verbazing naar aar keek, begon ze te dansen eerst trippelend, langs denzelfden tak waarop ze gestaan had, toen met sprongetjes naar andere takken, hooger en lager. Al vlugger en vlugger, al wilder en wilder danste ze Nu eens greep ze met twee handen in haar gouden haren, spreidde ze als een wijden mantel om zich heen, en wikkelde zich er dan me! een woeste werveling heeiemaal in dan weer slingerde zij ze om een Imo gen tak, liet zich vallen en zwierde los heen en weer, alleen met haar haren aan den boom hangend. Nu eens bleef ze een oogenblik onbewegelijk stil en was zoo zacht en mooi als een echte prinses, dan vloog ze weer op, knip oogde dreigend, en trachtte met haar voetje tegen het raam te schoppen. Al les hij elkaar genomen bleef het een heerlijk en griezelig gezicht, O, ik kan er bijna niet over uitverteld raken, te meer daar ik de geschiedenis maar eens vertel, en daarna nooit meer van mijn leven! Professor Dwaaloog stond hijgend en bevend toe te zien, met zijn twee han den aan zijn hoofd. Maar opeens scheen op aan den grooten dennenboom. Van de hoogste takken hingen dichte stren gen onbeschrijfelijk fijne, gouden draden neer, slordig en verward, en woeien licht heen en weer op den wind. Professor Dwaaloog maakte een lucht- zijn vriend, en schoof 't met de punt van zijn schoen naar hem toe. „Ajakkesl" zei Kareltje, want 't brok, dat den vorm van een grooten knolraap had, was zóó giftig kopergroen, dat hij 't niet durfde aanraken. „Ja, als je 't niet hebben wilt, kan ik cr ook niets aan doen!" zei professor Dwaaloog, en streek liefkozend over zijn medaillon. „Ik wil je anders wel zeggen, dat ik 'n duidelijk gevoel heb, dat deze ellendige Carolientje, of hoe ze mag ge- heeten hebben, de heele oorzaak van onze oneenigheid is geweest, al zou ik niet precies uit kunnen leggen, waarom. Laten we haar aandenken in den vuil nisbak doen en weer vrienden zijn!" En zoo gebeurde bet. En professor Dwaaloog werd niet wei nig in deze meening versterkt, toen hij gewaar werd, dat ook Leonietje na dien gedenkwaardigen dag nooit meer kuren uithaalde, en nooit meer kwam dansen op de aarde. Toen hij den volgenden nacht zijn kijker op den hemel richtte, sfond zij rustig aan haar oud venstertje en knipoogde. V/at hij nooit ie weten kwam, was, dat Leonietje, in een veilige schuilplaats verscholen, het einde van Widewaria mee had aangezien. „Kijk eens .aan!' zei ze, „nu hoef ik het niet meer te doen! Het zou niets geen indruk maken voor een tweeden keer!" Want ze was werkelijk van plan geweest, haar dolle invallen met een gewelddadig einde te besluiten, en had zich verlustigd in de gedachte, hoe professor Dwaaloog vol wroeging en schaamte de gouden stuk- ies op zou rapen, en dan heeiemaal geen tigen ster meer hebben zou. Maar nu haar groene vijandin haar vóór geweest was, kon ze rustig blijven leven. En dus vloog ze terug naar haar woning, en zag knipoogend neer op den professor, die onafgebroken door zijn grooten kijker naar haar staarde. „Een ster, die zulke talenten verbergt, is waard, dat men haar levenslang in l oog houdt! zei hij. En dat deed hij dan ook. Hij werd oud en grijs bij het werk in de sterrenwacht, en bleef ziin zelf-ontdekte Leonietje liefhebben als een dochtertje, temeer omdat hij verder geen kinderen had om trotsch op te zijn. ,,fk weet wel, waarom je altijd knip oogt! zei hij, „je denkt aan wat je alle maal kunt, al sta je daar zoo kalm en sprong van verrassing. Dat was nu toch iets, dat Kareltje niet had! De lange ha ren van zijn komeet Leonie, verloren bij 't beschrijven van haar grillige baan. ,e .noo,ll; de hoornen gedanst Hoera! En als een schooljongen klom hij|ue zijn bevende hand zocht het in den boom, maakte zorgvuldig ieder 1 en nacllt om den haartje van de takken lós, en propte alles stijf opgerold in 'n groot oud medail lon, dat hij van zijn grootmoeder geërfd had. Je hebt het natuurlijk allang begre pen: Leonietje was erg geschrokken van het openschuiven van het raam, en zóó haastig uit den boom omhoog ge vlogen, dat de pruik van haar vriendin, die anders vrij stevig vast zat, daarin wats blijven haken. Maar professor Dwaaloog kon dat natuurlijk niet ver moeden, en zoodra de nacht was aan gebroken, snelde hij fier en vroolijk met zijn medaillon naar de sterrenwacht. Maar hier had hij alweer pech: Ka reltje was allerminst in de stemming om n.aar. Lem te luisteren. Hij zat neerslach tig in den versten hoek te druilen, en toen hij zijn vriend zag binnenkomen, schoot hij op hem toe en overstelpte hem met jammerkreten. „Het is gedaan met Carolientje!" zei hij inct verstikte stem. „Wat denk je dat ik ontdekt heb? Het is eenvoudig de oude ster Widewaria, die al 'c paar honderd jaar bekend isl Ik miste haar dadelijk, toen ik daarstraks met mijn kijker de omgeving van Leonietje af zocht. Ze is een eind naar beneden ge schoten, dat is alles!" En je kon duide lijk zien dat het huilen hem nader stond dan het lachen. „Hier, drink een slok koffie, dat is goed voor de zenuwen!" zei professor Dwaaloog, en toen liet hij hem het medaillon zien. „Wat een mooi souvenir!" zei Ka reltje aangedaan. „Ja, dat is precies datzelfde haar, dat ik in mijn artikel be schreven heb! Wil je wel gelooven, dat ik best zooiets van Caroline zou wil len hebben, al heeft ze me dan ook nog zoo'n leelijken poets gebakken?" Nauwelijks had hij uitgesproken, of een vreeselijke slag dreunde door h^t heele gebouw. Het leek, of de reusach tige koepel zou instorten, Brokken lich tend gesteente vlogen naar alle kanten rond, en lieten vurige strepen na., een heele regen vallende sterren spatte langs de muren van de sterrenwacht neer.. Het was.een oorverdoovend gesis en gerommel, c-n de koffiepot viel om en brak. „Leonietje!" riep professor Dwaaloog wanhopig, want wat kon hij anders den ken of 't was een nieuwe streek van zijn onberekenbare ster. Maar dat was 't heeiemaal niet. 't Was eenvoudig de oude Widewaria, die had ingezien, dat re met al haar giftigheid onmogelijk tegen Leonietje op kon, en zich nu van spijt en jaloezie op den koepel van de sterrenwacht te plztter liet vallen. De brokken spatten links en rechts, en één sprong er door de groote spleet van den koepel juist voor de voeten van de twee geleerden. hals droeg. „Je moest eens weten, dat je de pruik bewaart, van die arme komeet!" dacht Leonietje. „Ik vrees, dat ik mijn lieve vriendin nooit terug zie; ze schaamt zich nu zoo voor haar kale hoofd! ^ïe moest eens weten! Maar wat doet het er toe, zoolang je er rijk mee bent! Er zijn wel méér menschen, die een pruik op hun hart dragen, en denken, dat hel iemands echte haren zijn! Ja, die sou venirs! En zij ^knipoogde driemaal ach tereen. En dit is de geschiedenis van profes sor Dwaaloog, die me jarenlang dwars heeft gezeten, en die ik toch ééns in mijn leven vertellen wil daarna nooit meer. En daar is ze ook juist voor ge schikt, want, zooals Leonietje zegt, „het zou niets geen indruk maken, voor een tweeden keer." JAKE KERK een groote rat. Zij heeft wangzakken en komt in ons land alleen voor in Lim burg." „En wat doet ze met die wangzak ken?" hielp mijnheer van Voorden Toos verder op weg. „O, daar bergt hij graan in, dat hij naar zijn hol sleept om een wintervoor raad te hebben." Henk stond verbaasd o\ er de wijsheid van zijn zusje. „Dat heb je goed onthouden. Zoo zorgt dus de hamster, dat hij een pakhuis vol heeft als de slechte tijden komen. Nu waren er in de mobilisatie menschen, die zagen aankomen, dat de levensmid delen hoe langer hoe duurder zouden worden en eindelijk misschien heeiemaal niet meer"-krijgen zouden zijn. Die menschen zorgden ervoor, een flinken voorraad van al die artikelen in huis te hebben en toen de levensmiddelen ge- :antsoeneerd werden, hadden zij volop." „Dat waren dan toch verstandige menschen," meende Henk. ,,'t Lijkt wel zoo," antwoordde mijn heer van Voorden. „Maar als je bedenkt, dat van die gerantsoeneerde artikelen maar een bepaalde hoeveelheid voor ieder op een bon te 'krijgen was en die menschen, die hamsterden, ook hun deel daarvan wilden, terwijl de vooraad hoe langer hoe kleiner werd. dan begrijp je, dat dat hamsteren een allesbehalve mooi bedrijf was. Die menschen hadden dus dubbel," „Dat was gemeen," vond Henk. „Hier" en met die woorden haalde mijnheer van Voorden een boek uil dc kast, cn liet Henk een plaat ?ien. „Hier heb je het dier, waarbij die menschen vergeleken werden, „Dit boek geeft een overzicht van alle dieren, die een win tervoorraad aanleggen." Henk begon in het boek te bladeren. „Hè, riep hij uit. „Daar heb je een .plaat van een eekhoorn (Fig. 2). Doet Henk van Voorden snuffelde nog al graag in oude papieren en kranten op zolder en haalde er dan van allerlei uit. Zoo kwam hij op een Zondagmiddag be neden en vroeg: „Vader wat is toch hamsteren?" „Waar heb je dat nu weer vandaan," vroeg mijnheer van Voorden verbaasd. „O," antwoordde Henk, „ik kreeg een oude krant in handen van 1916 en daar werd over levensmiddelenrautsoeneering gesproken. Daaronder stond een inge zonden stuk van iemand, die bereid was verschillende ingezetenen aan te wijzen, die ook aan hamsteren?" „Zeker," aniwoordde zijn vader. „Her inner je je nog, dat we op een van onze wandelingen in 't bósch een eekhoorn- nest zagen?" „Dat weet ik nog," riep Toos nog vóór Henk antwoorden kon. ,,'t Zat in een iioogen boom en even later zagen we den eekhoorn zelf." „Juist, antwoordde mijnheer van Voorden. „Een van hun nesten dient als slaapplaats, de andere als pakhuis. Daar bergen ze weer nootjes en dennezaden in om 's winters van te leven. ,,Ik vind eekhoorns toch zulke aar dige beestjes," zei Toos. „Ze hebben zoo'n mooien krulstaart." „Dat zou de boschwachter niet met je eens zijn," antwoordde Henk. „Die verklaarde me laatst nog, dat hij wou, dat alle eekhoorns tegelijk uit het bosch verdwenen, want dat ze zooveel vogels verjoegen, nesten uiihaalden en zijn appels en peren stalen." Nu," zei- mijnheer van Voorden la- Ichend, „wat dat laatste betreft, denk ik, dat zijn lieve zoontjes wel eens voor eekhoorn spelen en de appels en peren in hun maag bergen uit vrees, dat de eekhoorns ze in hun magazijnen bren gen. Dat de eekhoorn wel vogelnestjes uithaalt; is waar, maar och, we halen allemaal wel eens kattekwaad uit in ons leven en zoo erg bont maakt hij het heusch niet." Henk had intusschen een ander plaatje opgeslagen. „Wat zijn dat?" vroeg hij, „gewone muizen?" „Neen," antwoordde zijn vader, ,,'t zijn veldmuizen. Als je nu van schadelijk spreekt, dan zijn die veldmuizen (Fig. 3) die meel, vet en suiker hadden geham sterd.." „Welnu," hernam zijn vader. „Dan kun je zelf je vraag wel beantwoorden. Je weet toch wat een hamster is?" „Dat weet ik," riep Toos, die met aandacht het gesprek had aangehoord. Ze zat nu in de hoogste klas van de lagere school, en hoopte, evenals Henk nu, het volgend jaar naar de hoogere burgerschool te gaan. „Nu?" vroeg Henk een beetje onge- „Hier heb je je aandenken van Caro- loovig, lientje!" zei professor Dwaaloog tegen „Een hamster is een dier, dat lijkt op A.'sV; Maar waar ze keker, in het rond, /.ij vonden niemendal, En 't joodje en de diender zei- ..Zeg vrouwtje, jij bent mal! Of houd je ons soms voor den oek Met heel je geld-verhaal? Dan maak ik, dat beloof ik je Op jou proces-verbaal." .1 j En Jollie riep: „Ach lieve man, Dan heb ik mij vergist. O, o! waar is dan 't geld van Job? Als ik dat nou maar wist!" „Houd op!" riep toen de dienderman, En met een schep vol slijk En heel wat rommel joegen zij Vrouw Jollie van den dijk. Gekna-t, gebroken, diep bedroefd, Door duisternis omhuld, Zoo kwam Jol bij haar huisje aan, Iiaar hart met leed vervuld. Ach, ach, wat sloop zij stillekens, Zonder het minst gedruisch, Door 't poortje in de keukendeur, Aan d'achterkant van '.t huis, fWordt vervolgd.! N/JcU heel schadelijke dieren. Zij kunnen ees massa koren wegslepen en. bovendien van kool en andere groenten snoepen, en de worteltjes doorknagen. Van de gewone muizen kun je ze onderscheiden door him behaarden staart," „Heb ik ook niet eens iets gelezen over muizen, die nestjes bouwen?" vroeg Henk. „Ja, dat zijn dwergmuizen. Alleraar digste diertjes, die zoo klein zijn, dat ze een nestje maken, dat aan graanhalmen wordt opgehangen. (Fig. 4). Maar nu hebben we voor £«- noeg „gemuisd". Kom wc gaan nog een eindje wandelen, Allen klaar? ,Vooruit dan maar," ai.. A. L. !vii

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 11