De Krijgsgevangene WOENSDAG 16 NOVEMBER 1927 DERDE BLAD PAGINA 2 -tt- ui. Zijn aandacht werd door lichtelijk woelen en rimpelen van het vijvervlak afgeleid. Steeds glunderend wendde hij den voet en nam aan den oever van het heldere water plaats. Over den blauwen spiegel streken met wiegelend ver zich uitscharend kielzog twee helblanke zwanen. Stijfdraaiend met trotsch- beweeg den kouden kop op slanken hals, zwommen ze hern statig voorbij. Opeens roeiden zij spontaan, als afgespro ken een kwartslag om, blikten den vreem den wandelaar met hun onbeweeglijke kijkers aan en schuurden met forsche gre pen der roode zwemvliezen naar het midden van den plas. Daar deelden zij de omliggende natuur door een schorren schreeuw hun verwon dering mede, terwijl zij opsprongen boven 't water met vervaarlijk uitslaan en klapperen der vleugels. Heel ingenomen door zijn idee-fixe staarde Morrand op een pas ontloken nenuphar met breed steunblad. Een kleine kikker wipte daarop, nam levendig een kijkje in het rond en dook met een klaterend plompje weer onder in het uitkringelend water. Haar kennen».. Zijn voorhoofd fronste be zorgd. Ja, het was noodig, dat hij haar weer zag. En gauw. Want zij droeg zijn geheim met zich mede- Het geheim van zijn tranen. O, zij mocht het bezitten «omdat haar hart het-bergen kon. Dat had hij in haar oogen gelezen. Doch zij alléén. Anderen zou den er misbruik van maken om zijn leven nog bitterder te vergallen. Zij had hem zien weenen als- een kind. Zijl- Maar wie was ze dan? Hoorde zij op het kasteel thuis? Was ze misschien een logeetje van zijn patroon?... Onder de jonge bladeren van den eike boom, kwinkeleerde hoogerop de nachtegaal en klaterde een lied uit van zwellende .vreugde. Vreemd en toch zalig-licht voelde hij zich te moede. Er schalde door zijn binnenste echo dier blijheidsmelodie. Niet de minste bezwaardheid van zijn borst over het ontstolen geheim. Geen onbescheidenheid vreesde hij meer van haar, wier oogen en kleur hij slechts kenda Onbewust meegesleept, neuriede hij den orgeleaden vogel na, iets wat hij in lange niet meer gedaan had. Zoo geheel en al vervuld van dien ééntü heeten wensch trapte hij met lichten voet in den gelen goudpias, dien de zon, door bet waas der mollige pluimwolkjes brekend, om hem heen ter aarde wierp. Gedurende eenige minuten beging hij de slingerende tuinpaden, welke bem tot voor een breed en hoog gebouw voerden, dat daar massaal van lijnen, hecht als een burcht en toch sierlijk van dracht, nederlag in zijn groene omlijsting van bosschen en parken. Weelderige slingerplanten overrankten de muren en streepten luchtige banen van groen om de breede boogvensters. Die waren er zes in den voorgevel, terwijl onder in het midden een prachtig beornamenteerde deur stond. Een stoep met vier blauwe tre den, leidde naar dezen ingang der heeren woning. Voor het huis lachte een park door vaardige hand in perken en paden versne den. Uit een rotsophooping in pyramiden- bouw ontsprong dartel tot eenige meters hoogte een parelende waterstraal, waarin zich alle kleuren der omgeving spiegelden. Een poosje wijlde de jonge man in ver rukking voor dit bekoorlijks schouwspel en weidde er zijn blikken overheen tot aan de donkere boomenrijen, die er in ampi- theater rondom waren getogen. Nn voelde hij weer natuurpracht Nu sprak de heerlijke schepping tot zijne zin nen; hij was een ander raensch geworden. Iets als een electrische vonk had ontstui- mig leven in hem ontstoken. Had zij dat gedaan, de even geziene engel in vrouwenkleed? Tuinlieden keken verwonderd naar den man in khaki-uniform, die hen vriendelijk toeknikte. Niet kunnende besluiten tot een weder groet, bogen zij haastig de stoere schouders over de onkruidzoekende schoppen en werk ten monkelend de tintelende kleiaarde om. Edward draaide den hoek om, ging door een zijdeur en klopte aan een kamer. Hij wachtte bescheiden tot het antwoord kwam. Dit niet vernemend tikte hij harder. Er klonk een dof „binnen". Over den laag- afgezakten bril nam een grijsaard met zware wenkbrauwen en stugge gelaatsuitdrukking den bezoeker op. Zijt gij het, mijnheer Morrand? zei hij vriendelijker dan men verwacht zou heb ben. Meteen legde hij de pen neder en wisehte langzaam een vuiltje van het bril lenglas. Om u te dieren, heer intendant. Ik heb eens kennis gemaakt met de magnifieke om geving. Magnifiek is het woord, stemde de oude vergenoegd in. Ge zult weten, dat ik dat al in orde had, vóór gij in uw wiegje laagt, mijn waarde heer. Lach nu maar niet. Ik ben in dienst va» mijnheer von Weltkauf sinds den oorlog van zeventig. Een pracht- krijg, waarin ik menig lauwertje..., pardon ik vergat.... t r- O, verontschuldigde Edward gul, ga uw gangetje, intendant. Er steekt geen kwaad hoegenaamd in, dat u voor uwe dap perheid uitkomt t. Siert den mensch te allen tijde zijn plicht gedaan te hebben, niet waar? Ik voor mij verzeker u mij niet onbetuigd te hebben gelaten daarginds. Dat is waar, hm, kuchtte de grijsaard weinig op zijn gemak. Jawel, ge hebt een hart onder het kleed. Dat zie ik aan uw oogen. Maar we zullen er niet verder over praten, wilt ge, tenminste niet op dien toon? Deed ik u zeer? Een beetje.... Deze strijd vraagt te veel bloed. Wij, ouden van dagen, begrijpen beter dan jullié de waarde van een leven. Ik geloof u... Dan, ik was een beetje treurig dezen morgen. Krijgsgevangen ais ik ben, voelde ik het wantrouwen van alle menschen om mij heen op mij drukken. Het was een obsessie. Nergens zag ik vriende- iijkheid of voalde ik eenige warmte.. Nu is alles heel anders geworden. Van daar dat het mij mogelijk is zoo vrijuit met u te spreken. Sinds een half uur begrijp ik mijzelven niet meer. U komt me voor als een oude vriend, wien ik al mijn, geheimen kan toevertrouwen. En toch kende ik u gisteren nog niet. Inderdaad, knikte de intendant met 't witbelokte hoofd. Ik verbaasde me. Je hebt op mij den indruk van een zwaarmoedige ge maakt, zooals ik je gisteren en vandaag hoorde en zag. Wat bracht er zoo'n gunstige wending in je geestesgesteldheid? Een... een vrouw, aarzelde Edward eensklaps kleurend. Ha, ha! Ja, een meisje schoon als een fee... Nu nog mooier! Onze kleine luitenant is een dichter? Dat niet, maar... Hij stotterde nü. Wie was zij, mijnheer Morrand? her nam de grijze loensch-glunderig uitkijkend. Boezemt haar kennis u belang in? Natuurlijk. Och ja, daar ben je een jonge kerel voor! 't Zou anders geen alledaagsch ver schijnsel zijn, vervolgde hij met een lichten zweem van spot, dat een Engelschman ver liefde op een kleine Duitsche, hè? Er zijn hier echter heel veel mooie deerntjes. 't Was geen boerinnetje... Dat is al een kleinigheid om er achter te komen. Ze was heelemaal in het wit. Groote prachtige oogen. Fijne trekken. En u zag haar,...? In het park. Wel, loste de grijsaard met wijduit slaan der armen op, dan was het mejuf frouw Regina in hoogst eigen persoon. Regina? Vorstelijke naam! De eenige dochter van Mijnheer von Weltkauf. U zegt? stamelde Edwarv.. Ik heb het lieve kind als wezentje van één dag gekend. Ik heb het gedragen. Toen was ik nog een stoere kerel. En ik heb met haar als aankomend meisje door de bos schen gedraafd tot wij beiden er bij neer vielen. Och, mijnheer, als ik daaraan terug denk.... Als een trouwe hond waakte ik toen over het lieve kind. Geen wonder, dat haar eerste blik u betooverde. Zij is voor uren in den omtrek de lamp, waaraan alle jongelui van deftigen stand zich als even veel insecten de vleugels komen branden. Edward's oogen schitterden. Dat nieuws scheen zijn geestdrift niet afgekoeld te heb ben. Hij wist nu genoeg en had haast zich te verwijderen. Het vuur scheen aan zijn voeten gelegd. Ik dank u voor uwe inlichtingen, mijn heer, trachtte hij onverschillig te zeggen. Voor niets ter wereld wilde hij, dat zijn oude gezel hem van ontluikende warmere gevoelens verdacht jegens de aanbeden jonge meesteres. Hij haakte ernaar alleen te zijn met zijn gedachten. Die bruischten en hamerden door zijn hoofd dat het klamme zweet op zijn slapen parelde. Neem me niet kwalijk. Gaarne wilde ik nog een en ander op mijn kamer gaan beredderen. Doe naar uw wenschen, luitenant. Ik verwacht u straks bij von Weltkauf, om een uurtje te praten over onze aanstaande samenwerking. Met een benijdenswaardige kalmte spande de goede man den bril weer over zijn zwa- ren neus, strakte zijn gelaat in stugge plooien en teekende een reeks getallen op het register vóór hem. Beleefd groetend trok Edward zich terug. Aan de deur bleef hij even in gedachten staan. Toen snelde hij door de gangen naar zijn kamertje, draaide het slot om en zonk als machteloos maar steeds vroolijk op de canapé neder. Wat overkwam hem toch? Had John Lamner dan waarheid gesproken, toen hij voorspelde, dat zijn hart voortaan open stond voor elk wezen, dat hem schadeloos kon stellen voor de gemiste teederheden van moeder en zusters? Maar waarom zich gekweld met een vraag welke hij niet wilde, noch kon beantwoor den? Veerend sprong hij op zijne voeten en greep pen en papier. Beste John.. De reus moest de eerste zijn, die van zijn gemoedskentering hoorde. Vurig en ongebreideld verhaalde hij in volle overgave van tot dusver ongekende, nooit beproefde zielezoetigheden. Belachelijk of niet, 't was hem onverschillig, hij wilde alles bekennen. Liefde is het niet en kan het niet zijn, dat begrijp je, waarde vriend. Men koes tert dat verheven gevoel niet jegens een meisje, dat men nooit gesproken heeft, wier stemklank men zelfs niet kent. Maar zij is mooi. Zij draagt een gouden hart in een heerlijk lichaam. Dat trekt mij geweldig aan, mij, den kouden Edward™ Zoo schreef de jonge man met zenuw achtige rapheid gedurende een groot half uur. En tienmaal onderbrak hij zijn vroo- lijke biecht, om gezellig verstrooid door het venster te turen naar iets onbepaalds in het park met de fontein, die duizendkleurig flonkerende in het geelgouden zonnelicht. DERDE HOOFDSTUK Liefste Gerda. j De tijden zijn er wel naar, liè, om to spreken van rozen en vreugde? Alle jon gere en oudere mannen staan in het veld. Heel ons mooie land ligt in rep en roer. In steden en dorpen heerscht zooveel rouw, helaas. Op alle straten vrouwen en kinderen, die weeklagen of die stil droeve oogen hebben en zwarte kleederen. Zelfs in de familie zijn er gesneuveld. Een week geleden is er nog een neef van mij gevallen. Het was een heel goede jongen, dien ik ééns heb gesproken. Maar bleu als hij zich gedroeg! Neen, je hebt er geen idee van. Enfin, hij heeft als een dappere gevochten, naar vader me vertelde. Nu ligt hii onder den grond van Ser- vië. Wel hard voor zijn ouders, niet waar, dat zij zelfs geen bloempje kunnen leg gen op zijn poover soldatengraf. Maar zijn er vandaag niet duizenden, zoo neen, mil joenen op de wereld? Och, Gerda, dikwijls moet ik me afvra gen: Waarom vechten die menschen nu eigenlijk? Gunnen zij elkaar dan hun klein plaatsje niet onder de zon? Vader zeide me laatst, dat men het be grepen heeft op Duitschland's bestaan. Ze waren jaloersch op onzen rijkdom en be vreesd voor de geweldige uitbreiding van onze macht. En daarom moet het vader land vernederd worden, en gebroken zijne kracht. Dat is toch niet richtig, vind je wel? Dan moge de goede God met ons zijn en met de legers van onzen grooten von Hindenburg, de rechterhand van den keizer, zooals men hem in onze omgeving noemt. Zeg, ik gaf er wat voor, als ik dien generaal ooit mocht zien. Me dunkt daar moeten vuurstralen uit zijn oogen schie ten, als hij zijn meening uitspreekt. Zijn portret alleen verraadt reeds een geweldige ziel. Als ik kon maar vader reist niet makkelijk meer ging ik ooit een spijker slaan in zijn kolossaal stand beeld. Ik ben maar hang, dat hij van ouder dom onder zal gaan vóór de vrede ge sloten wordt. Wat moet dan van ons, arme meisjes, terecht komen? Ik vertelde die vrees gisteren aan vader. En toen lachte hij mij uit. Maar opeens dacht hij weer aan den veldtocht van zeventig. Met ongewone veerkracht boog hij zich en greep een vérroesten klink van de muur. Je had je ziek gelachen, kind, want hij begon zoo koddig te schermen. Doch ik lachte niet meer, toen hij hijgend het zwaard weer wegstak en mijn handen greep, terwijl hij zeide: 't Is onzin, kind, dat iets je zal deeren. Duitsehland kan niet overwonnen wor den. Geloof echter, dat ze, al ware het niet zoo, slechts over mijn lijk je ten ger lichaam zouden genaken. Och Gerda, hij was zoo mooi, toen die woorden uit zijn mond kwamen. Papa moet wel een moedig soldaat zijn geweest in zijn tijd. Nu zal je beweren, dat ik een heel slecht meisje ben, maar ik kan het heele maal niet verhelpen, dat ik zelfs in deze treurige omstandigheden geen lust heb om te schreien. De zon daarboven weent toch ook niet? Daarbij wekt alles tot vreugde en zoeten lach, PaPa is buiten gewoon gezond en opgewekt. De wind en de vogeltjes zingen zulke lustige liedekens. En mijne rozenbedjes staan zoo bloeiend en weelderig.... Ben ik al eens weemoedig gestemd, als vadertje mij van al die vreeselijke dingen verteld heeft, dan moet ik toch weer darte len, wanneer ik mijn bloemetjes zie, die hun kelken als open monden opsteken om de lieve zonnestralen te drinken. We ma ken het uitstekend in onzen kleinen kring. Ik heb Nora, dat kamermeisje, waarover ik je laatst schreef en dat zoo onbegrijpelijk jaloersch op mij bleek te zijn, aan een andere betrekking gehol pen. Het deerntje, dat ik nu heb, is veel beter. Proper, handig, vriendelijk en be leefd als ik er nog nooit een gezien heb. Werkelijk het juweel der kameniers. Verbeeld je toch eens, liefste vriendin, gisteravond heb ik met haar gehuild, 't Is hcusch waar. Dat kwam, omdat haar aan staande zwaar gewond is. En nu trof ik haar zielig snikkend met het schortje in haar oogen. Ik schrikte natuurlijk en vroeg om de reden van die tranen. Zij vertelde mij na eenige aarzeling haar leed. En ook dat negen kansen op de tien zijn rechterarm afgezet moest worden. Zes kogels erdoor. Het zou wel gebeuren, hadden de chirurgen verklaard. Denk je echter, dat het arme kind zich bezorgde om wat er nu komen mocht van hun hu wel ijksplannet jes? Volstrekt niet. Dat juist vind ik zoo mooi, zoo roerend in haar pijn. Zij kreunde alleen om de smarten, welke haar ongelukkige ver loofde te doorstaan had. Zij bezwoer me da« ook, dat ze ondanks zijne vermin king met hem zou trouwen, zoodra hij van het front terugkeerde, en dat zij al leen dan v.ou zwoegen voor hun beider onderhoud. Zeg Gerda, het moet toch wel zalige gewaarwordingen geven, als men lief heeft.... Ik geloof, dat ik het aan mij zelve begin te voelen. Er is hier, moet je weten, een jonkman, dien ik bijzonder in het oog houdt om zijne sympathieke karakter trekken. Hoe ik kennis met hem maakte? In ons park op een schoonen morgen. Ik zag hem daar in droevig gepeins op een bank zitten. Hij dacht alleen te zijn. En Gerda, toen ik dien man een grooten traan zag schreien, weet je niet wat ik voelde trillen in mij. Zoo'n traan in de oogen van een man. Och, dat grijpt je gemoed zoo schrikkelijk aan, want dat beteekent heel wat anders dan bij ons wufte schepsels, die het kunnen uitsnik ken om een gebroken bloemvaas je. Opeens werd hij mij gewaar. Vertroos tend, kon ik anders? knikte ik hem toe en vluchtte toen haastig weg. Na het vooraf gaande, durf ik je bekennen, dat die jonk man een Engelsche krijgsgevangene is. Nu schrik maar niet. Ik heb hem ook geens zins lief. Daarvoor kleeft natuurlijk te veel Duitsch bloed aan zijn handen. Want, hoe lief en zacht hij van manieren is, ben ik toch overtuigd, dat hij zich heftig ge weerd moet hebben, voor hij in onze han den viel. Ik heb echter grootelijks medelijden met hem. Omdat hij veel geleden heeft, Gerda. En, hoezeer een vijand van Duitsehland, is hij toch ook een mensch, niet. waar? Hij heeft een moeder en zusters achtergelaten, die juist denken en voelen als wij. Niet uit vrijen wil moet hij gegaan zijn. Of ware het wel zoo, dan stond een hoog motief zijn daad voorop. En ik weet niet hoe jij in deze aangelegenheden denkt, maar zulke gevoelens moeten wij ook in onze tegenstanders eeren. Daarenboven mogen wij onze vijanden niet haten. En nu moet ik droef glimlachen, meisje. Omdat een jongeling als deze onze vijand heet. Dat woord klinkt zoo leugenachtig in mijn ooren. Hij wil ons geen kwaad en tracht niemand iets in den weg te leggen? Op eigen verzoek hier" werkzaam gesteld doet hij gewoon zijn dagelijkschen plicht. Bij een volgende gelegenheid vertel ik wel meer van luitenant Edward Morrand hoor, Gerda! Wanneer kom je me weer eens op zoeken? En schrijf je spoedig hoe je het maakt? De gevraagde knippatroontjes heb je zeker al ontvangen? Het goed wordt anders wel schaarsch, hè? Over eenigen tijd stellen ze daar ook rantsoen op. Dag, lieve Gerda, van je Regina. P.S. Geen woord van die geschiedenis tegen je huisgenooten. Dat zou een groote onbescheidenheid zijn, jegens Morrand, geloof ik. En daarbij mocht je vader je eens verbieden nog verder met een kleine landverraadster als ik te correspondeeren Een omhelzing cn tot weerziens. De bevallige dochter van den heer von Weltkauf lichtte haar pittig kopje op en tuurde verstrooid naar buiten. Inderdaad vond ze het wel vreemd van zichzelve, dat zij zoo warm eene sympathie had opgevat voor dien Engelschen jongen. Knap was hij, inderdaad, dat viel niet te ontkennen Maar dankte haar genegen harteklop 'aan die oppervlakkige hoedanigheid zijn be staan? Neen immers? Ze had de laatste jaren met tientallen mooie mannen kennis gemaakt, de een al galanter dan de andere. Terwijl deze zeer bescheiden, zeer eevoudig was in zijn manieren. Met een driftig gebaar, rechtte zij haar hoofd weder en schudde het zoo wild, dat 't zorgvuldig gedreste kapsel in wanorde dreigde los te vallen. Neen, ze wou dat schrijven maar weer verscheuren, besloot zij met wrevel. Hoe had zij die onzinnigheid toch uit kunnen halen, alles zoo vrijuit te vertellen? Reeds pakte ze het kladje tusschen haar dunne vingertoppen vast. Knerpen van grint onder het, venster van de kamer trok haar aandacht. Ilaar vingers lieten los. Wie ging daar zoo kalm voorhij? Ze kon het wel haast raden. Kleurend om zooveel nieuwsgierigheid maar toch onweerstaanbaar aangetrokken stak zij voorzichtig het hoofd door de raam opening. Haar vermoeden bleek waarheid. Morrand wandelde daar in zijn stemmig khaki-uniform. Wel typisch, die gemeten tred, waaraan men de afwezigheid van eiken gemoedsdrift kon raden. Waarom versnelde hij nu zijn schreden? Hij begaf zich toch slechts voor een kuiertje naar het zijpark?... Wat een rijige, energiek gedragen ge stalte! Het moest wel vernederend voor zoo iemand zijn in gevangenschap te leven en zijn degen in handen zijner vijanden te weten. - Als voelde Edward het in zijn ziel die pend oog der jonge dame, zoo draaide hij onverwachts het hoofd om en zocht haar venster. Lieve deugd, het bloed brandde in haar wangen van schrik. Had hij gezien, dat ze hem volgde9 Dat ze hem bestudeerde? Het kon niet wezen. Te rap had zij zich immers aan zijn gezicht onttrokken? Gelukkig ook. In de toekomst zou ze wel oppassen, dat het niet meer voorkwam. Want voor niets ter wereld dacht zij zich zoo bang als voor de moge lijkheid dat hij aan bijzondere attentie harerzijds voor zijn persoon ging gelooven Om welke reden? Nu ja, daar zou ze later wel eens over nadenken. Ze was er echter, heel zeker van. Met blijvend warm gelaat staarde het ontroerde meisje over haar schrijftafel heen. O ja, die brief van Gerda... Ze kon hem toch niet versnipperen. Dat kwam haar nu als iets oneerbaars voor. Bah, waartoe die valsche schaamte, wijl het geweten ruim en tevreden was? En be- teekende het vernietigen van dit epistel niet een weigering van vriendschap aan Gerda, die toch zelve geen geheimen voor haar er: op na hield? Een bescheiden klop viel op de kamer deur. Vlug drukte zij een boek op het papier on verzocht binnen te komen. Ben jij het, Hilda, begroette zij vrien delijk knikkend haar intredend kamer meisje. Als verlegen om de Hartelijke ontvangst glimlachte de verloofde van den gewonden soldaat. Groote kringen droeg ze om haar oogen. Het was dus waar dat ze veel ge weend had om zijn wonde. Heb je nog zoo n hoofdpijn? informeerde Regina belangstellend. Het is wat beter, antwoordde het meisje op zachten toon. Ik dank u wel freule. Oogenblikkelijk haar plichten indachtig wierp ze een bezorgden blik naar het ge opende venster. - Is het niet te tochterig voor u? vroeg ze hare meesteres. Zal ik dat raam maar weer dichtmaken? Het achterste kon dan wel open als u verkiest. Wel neen, angstig meisje, schertste Re gina. t Is heelemaal niet koud immers? Zie liever eens naar buiten, hoe mijn rozen haar kopjes vrij opsteken. Dat doen ze niet als er een gevaarlijke bries waait. En daar bij, trotschte zij, kijk me eens goed aan, Hilda. Jij, die me voor een tenger wezentje verslijt en omkoestert als ware ik een serre- Moem. Lachend van vroolijke ijdelheid stond zij van haar stoel op en rekte haar slanken leest krachtig en rechtuit als een tropen- bloem haar fraaien stengel. Neen, freule erkende Hilda U doet gewis in kracht voor mij niet onder. Maar ook uw rijke papa liet u alles leeren, wat het lichaam ten goede komt. Zwemmen, paard rijden, dansen. Schei uit, meid, grappigde de jonge dochter. Als ik aan al die grimassen mijn ontwikkeling dankte, waarvan ben jij dan zoo kloek geworden? O ik, lachte het eenvoudig deerntje al hare zorgen vergetend, hoe kon het anders? I- an kindsbeen af loop ik reeds in het gareel. Mijn voeten hebben nooit gerust. Mijn armen stonden van 's ochtends tot 's avonds niet stil. Ik heb geschrobt, ge schuurd, gepoetst, gewassehen. Ik heb mijn handen geweerd, dat het vel er af viel. Ovei al werkte ik. Overal, niet alleen in het binnenhuis, maar. ook daar huiten. In den sta] hanteerde ik bezem en dorsch- vlegel. Op het veld molk ik de koeien, stapelde ik het hooi op de karren. Voor alles moest ik deugen. En, cn, freule, voegde zij prettig blozend hij de opstapeling harer werkzaamheden, ik heb ook gedanst, veel, ja, heel veel. Want daar zijn de dochters van het platte land bij ons dol op... Regina luisterde met zichtbaar welgeval len. Loom achterover hing zij op de sofa en proefde van die mededeelzame welspre kendheid harer ondergeschikte. Ik heb ook op de kermis mijn jongen leeren kennen, snapte het meisje door. Hij kwam een beetje verlegen naar me toe, en vroeg of hij met mij walsen mocht. En onder het draaien fluisterde hij me allerlei aardige woordjes toe.... Hoe eenvoudig, dacht Regina. En hoe roerend lief tevens. De goede jongen beviel me dadelijk, freule, en, toen hij na een paar ronde3 vroeg of wij den verderen avond tezamen zouden gaan wandelen en wat praten, kon ik niet neen zeggen. Regina draaide haar oogen van het ven ster naar het vertellend meisje, dat haar leuk verhaal met een snik afgebroken had. Hilda? riep ze verbaasd. Het kind wendde zich schielijk af en greep een hoekje van haar fijngekant schort. Dit ziende snelde R'egina zelve diepbewogen op haar toe en nam in een spontane opwel ling van genegenheid en leedwezen de stil- schreiende maagd in haar armen. Als een liefhebbende zuster trok zij haar hand weg en kuste haar op de betraande .wangen-. (Wordt vervolgd). 1 DUBBELZINNIG. Een weduwe liet op den grafsteen van haar echtgenoot beitelen: „Rust in vrede tot we elkaar wederzien".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10