De Krijgsgevangene
WOENSDAG 16 NOVEMBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
-tt-
ui.
Zijn aandacht werd door lichtelijk woelen
en rimpelen van het vijvervlak afgeleid.
Steeds glunderend wendde hij den voet en
nam aan den oever van het heldere water
plaats.
Over den blauwen spiegel streken met
wiegelend ver zich uitscharend kielzog twee
helblanke zwanen. Stijfdraaiend met trotsch-
beweeg den kouden kop op slanken hals,
zwommen ze hern statig voorbij.
Opeens roeiden zij spontaan, als afgespro
ken een kwartslag om, blikten den vreem
den wandelaar met hun onbeweeglijke
kijkers aan en schuurden met forsche gre
pen der roode zwemvliezen naar het midden
van den plas.
Daar deelden zij de omliggende natuur
door een schorren schreeuw hun verwon
dering mede, terwijl zij opsprongen boven 't
water met vervaarlijk uitslaan en klapperen
der vleugels.
Heel ingenomen door zijn idee-fixe staarde
Morrand op een pas ontloken nenuphar met
breed steunblad.
Een kleine kikker wipte daarop, nam
levendig een kijkje in het rond en dook
met een klaterend plompje weer onder in
het uitkringelend water.
Haar kennen».. Zijn voorhoofd fronste be
zorgd. Ja, het was noodig, dat hij haar
weer zag. En gauw. Want zij droeg zijn
geheim met zich mede- Het geheim van zijn
tranen. O, zij mocht het bezitten «omdat haar
hart het-bergen kon. Dat had hij in haar
oogen gelezen. Doch zij alléén. Anderen zou
den er misbruik van maken om zijn leven
nog bitterder te vergallen. Zij had hem zien
weenen als- een kind. Zijl-
Maar wie was ze dan? Hoorde zij op het
kasteel thuis? Was ze misschien een logeetje
van zijn patroon?...
Onder de jonge bladeren van den eike
boom, kwinkeleerde hoogerop de nachtegaal
en klaterde een lied uit van zwellende
.vreugde.
Vreemd en toch zalig-licht voelde hij zich
te moede. Er schalde door zijn binnenste
echo dier blijheidsmelodie.
Niet de minste bezwaardheid van zijn
borst over het ontstolen geheim.
Geen onbescheidenheid vreesde hij meer
van haar, wier oogen en kleur hij slechts
kenda
Onbewust meegesleept, neuriede hij den
orgeleaden vogel na, iets wat hij in lange
niet meer gedaan had.
Zoo geheel en al vervuld van dien ééntü
heeten wensch trapte hij met lichten voet
in den gelen goudpias, dien de zon, door
bet waas der mollige pluimwolkjes brekend,
om hem heen ter aarde wierp.
Gedurende eenige minuten beging hij de
slingerende tuinpaden, welke bem tot voor
een breed en hoog gebouw voerden, dat daar
massaal van lijnen, hecht als een burcht
en toch sierlijk van dracht, nederlag in zijn
groene omlijsting van bosschen en parken.
Weelderige slingerplanten overrankten de
muren en streepten luchtige banen van
groen om de breede boogvensters. Die waren
er zes in den voorgevel, terwijl onder in
het midden een prachtig beornamenteerde
deur stond. Een stoep met vier blauwe tre
den, leidde naar dezen ingang der heeren
woning. Voor het huis lachte een park door
vaardige hand in perken en paden versne
den. Uit een rotsophooping in pyramiden-
bouw ontsprong dartel tot eenige meters
hoogte een parelende waterstraal, waarin
zich alle kleuren der omgeving spiegelden.
Een poosje wijlde de jonge man in ver
rukking voor dit bekoorlijks schouwspel en
weidde er zijn blikken overheen tot aan
de donkere boomenrijen, die er in ampi-
theater rondom waren getogen.
Nn voelde hij weer natuurpracht Nu
sprak de heerlijke schepping tot zijne zin
nen; hij was een ander raensch geworden.
Iets als een electrische vonk had ontstui-
mig leven in hem ontstoken.
Had zij dat gedaan, de even geziene engel
in vrouwenkleed?
Tuinlieden keken verwonderd naar den
man in khaki-uniform, die hen vriendelijk
toeknikte.
Niet kunnende besluiten tot een weder
groet, bogen zij haastig de stoere schouders
over de onkruidzoekende schoppen en werk
ten monkelend de tintelende kleiaarde om.
Edward draaide den hoek om, ging door
een zijdeur en klopte aan een kamer. Hij
wachtte bescheiden tot het antwoord kwam.
Dit niet vernemend tikte hij harder. Er
klonk een dof „binnen". Over den laag-
afgezakten bril nam een grijsaard met zware
wenkbrauwen en stugge gelaatsuitdrukking
den bezoeker op.
Zijt gij het, mijnheer Morrand? zei hij
vriendelijker dan men verwacht zou heb
ben. Meteen legde hij de pen neder en
wisehte langzaam een vuiltje van het bril
lenglas.
Om u te dieren, heer intendant. Ik heb
eens kennis gemaakt met de magnifieke om
geving.
Magnifiek is het woord, stemde de oude
vergenoegd in. Ge zult weten, dat ik dat
al in orde had, vóór gij in uw wiegje laagt,
mijn waarde heer. Lach nu maar niet. Ik
ben in dienst va» mijnheer von Weltkauf
sinds den oorlog van zeventig. Een pracht-
krijg, waarin ik menig lauwertje..., pardon
ik vergat....
t r- O, verontschuldigde Edward gul, ga
uw gangetje, intendant. Er steekt geen
kwaad hoegenaamd in, dat u voor uwe dap
perheid uitkomt t. Siert den mensch te
allen tijde zijn plicht gedaan te hebben,
niet waar? Ik voor mij verzeker u mij niet
onbetuigd te hebben gelaten daarginds.
Dat is waar, hm, kuchtte de grijsaard
weinig op zijn gemak. Jawel, ge hebt een
hart onder het kleed. Dat zie ik aan uw
oogen. Maar we zullen er niet verder over
praten, wilt ge, tenminste niet op dien
toon?
Deed ik u zeer?
Een beetje.... Deze strijd vraagt te veel
bloed. Wij, ouden van dagen, begrijpen
beter dan jullié de waarde van een leven.
Ik geloof u... Dan, ik was een beetje
treurig dezen morgen. Krijgsgevangen ais
ik ben, voelde ik het wantrouwen van alle
menschen om mij heen op mij drukken. Het
was een obsessie. Nergens zag ik vriende-
iijkheid of voalde ik eenige warmte..
Nu is alles heel anders geworden. Van
daar dat het mij mogelijk is zoo vrijuit met
u te spreken. Sinds een half uur begrijp ik
mijzelven niet meer. U komt me voor als een
oude vriend, wien ik al mijn, geheimen kan
toevertrouwen. En toch kende ik u gisteren
nog niet.
Inderdaad, knikte de intendant met 't
witbelokte hoofd. Ik verbaasde me. Je hebt
op mij den indruk van een zwaarmoedige
ge maakt, zooals ik je gisteren en vandaag
hoorde en zag. Wat bracht er zoo'n gunstige
wending in je geestesgesteldheid?
Een... een vrouw, aarzelde Edward
eensklaps kleurend.
Ha, ha!
Ja, een meisje schoon als een fee...
Nu nog mooier! Onze kleine luitenant
is een dichter?
Dat niet, maar... Hij stotterde nü.
Wie was zij, mijnheer Morrand? her
nam de grijze loensch-glunderig uitkijkend.
Boezemt haar kennis u belang in?
Natuurlijk.
Och ja, daar ben je een jonge kerel
voor! 't Zou anders geen alledaagsch ver
schijnsel zijn, vervolgde hij met een lichten
zweem van spot, dat een Engelschman ver
liefde op een kleine Duitsche, hè? Er zijn
hier echter heel veel mooie deerntjes.
't Was geen boerinnetje...
Dat is al een kleinigheid om er achter
te komen.
Ze was heelemaal in het wit. Groote
prachtige oogen. Fijne trekken.
En u zag haar,...?
In het park.
Wel, loste de grijsaard met wijduit
slaan der armen op, dan was het mejuf
frouw Regina in hoogst eigen persoon.
Regina? Vorstelijke naam!
De eenige dochter van Mijnheer von
Weltkauf.
U zegt? stamelde Edwarv..
Ik heb het lieve kind als wezentje van
één dag gekend. Ik heb het gedragen. Toen
was ik nog een stoere kerel. En ik heb met
haar als aankomend meisje door de bos
schen gedraafd tot wij beiden er bij neer
vielen.
Och, mijnheer, als ik daaraan terug
denk.... Als een trouwe hond waakte ik
toen over het lieve kind. Geen wonder, dat
haar eerste blik u betooverde. Zij is voor
uren in den omtrek de lamp, waaraan alle
jongelui van deftigen stand zich als even
veel insecten de vleugels komen branden.
Edward's oogen schitterden. Dat nieuws
scheen zijn geestdrift niet afgekoeld te heb
ben. Hij wist nu genoeg en had haast zich
te verwijderen. Het vuur scheen aan zijn
voeten gelegd.
Ik dank u voor uwe inlichtingen, mijn
heer, trachtte hij onverschillig te zeggen.
Voor niets ter wereld wilde hij, dat zijn
oude gezel hem van ontluikende warmere
gevoelens verdacht jegens de aanbeden jonge
meesteres.
Hij haakte ernaar alleen te zijn met zijn
gedachten. Die bruischten en hamerden door
zijn hoofd dat het klamme zweet op zijn
slapen parelde.
Neem me niet kwalijk. Gaarne wilde ik
nog een en ander op mijn kamer gaan
beredderen.
Doe naar uw wenschen, luitenant. Ik
verwacht u straks bij von Weltkauf, om
een uurtje te praten over onze aanstaande
samenwerking.
Met een benijdenswaardige kalmte spande
de goede man den bril weer over zijn zwa-
ren neus, strakte zijn gelaat in stugge
plooien en teekende een reeks getallen op
het register vóór hem.
Beleefd groetend trok Edward zich terug.
Aan de deur bleef hij even in gedachten
staan. Toen snelde hij door de gangen naar
zijn kamertje, draaide het slot om en zonk
als machteloos maar steeds vroolijk op de
canapé neder.
Wat overkwam hem toch? Had John
Lamner dan waarheid gesproken, toen hij
voorspelde, dat zijn hart voortaan open
stond voor elk wezen, dat hem schadeloos
kon stellen voor de gemiste teederheden van
moeder en zusters?
Maar waarom zich gekweld met een vraag
welke hij niet wilde, noch kon beantwoor
den?
Veerend sprong hij op zijne voeten en
greep pen en papier.
Beste John..
De reus moest de eerste zijn, die van zijn
gemoedskentering hoorde.
Vurig en ongebreideld verhaalde hij in
volle overgave van tot dusver ongekende,
nooit beproefde zielezoetigheden. Belachelijk
of niet, 't was hem onverschillig, hij wilde
alles bekennen.
Liefde is het niet en kan het niet zijn,
dat begrijp je, waarde vriend. Men koes
tert dat verheven gevoel niet jegens een
meisje, dat men nooit gesproken heeft,
wier stemklank men zelfs niet kent.
Maar zij is mooi. Zij draagt een gouden
hart in een heerlijk lichaam. Dat trekt mij
geweldig aan, mij, den kouden Edward™
Zoo schreef de jonge man met zenuw
achtige rapheid gedurende een groot half
uur. En tienmaal onderbrak hij zijn vroo-
lijke biecht, om gezellig verstrooid door het
venster te turen naar iets onbepaalds in het
park met de fontein, die duizendkleurig
flonkerende in het geelgouden zonnelicht.
DERDE HOOFDSTUK
Liefste Gerda.
j De tijden zijn er wel naar, liè, om to
spreken van rozen en vreugde? Alle jon
gere en oudere mannen staan in het veld.
Heel ons mooie land ligt in rep en roer.
In steden en dorpen heerscht zooveel
rouw, helaas. Op alle straten vrouwen en
kinderen, die weeklagen of die stil droeve
oogen hebben en zwarte kleederen. Zelfs
in de familie zijn er gesneuveld. Een
week geleden is er nog een neef van mij
gevallen. Het was een heel goede jongen,
dien ik ééns heb gesproken. Maar bleu als
hij zich gedroeg! Neen, je hebt er geen
idee van. Enfin, hij heeft als een dappere
gevochten, naar vader me vertelde.
Nu ligt hii onder den grond van Ser-
vië. Wel hard voor zijn ouders, niet waar,
dat zij zelfs geen bloempje kunnen leg
gen op zijn poover soldatengraf. Maar zijn
er vandaag niet duizenden, zoo neen, mil
joenen op de wereld?
Och, Gerda, dikwijls moet ik me afvra
gen: Waarom vechten die menschen nu
eigenlijk? Gunnen zij elkaar dan hun klein
plaatsje niet onder de zon?
Vader zeide me laatst, dat men het be
grepen heeft op Duitschland's bestaan. Ze
waren jaloersch op onzen rijkdom en be
vreesd voor de geweldige uitbreiding van
onze macht. En daarom moet het vader
land vernederd worden, en gebroken
zijne kracht. Dat is toch niet richtig, vind
je wel? Dan moge de goede God met ons
zijn en met de legers van onzen grooten
von Hindenburg, de rechterhand van den
keizer, zooals men hem in onze omgeving
noemt.
Zeg, ik gaf er wat voor, als ik dien
generaal ooit mocht zien. Me dunkt daar
moeten vuurstralen uit zijn oogen schie
ten, als hij zijn meening uitspreekt.
Zijn portret alleen verraadt reeds een
geweldige ziel. Als ik kon maar vader
reist niet makkelijk meer ging ik ooit
een spijker slaan in zijn kolossaal stand
beeld.
Ik ben maar hang, dat hij van ouder
dom onder zal gaan vóór de vrede ge
sloten wordt. Wat moet dan van ons, arme
meisjes, terecht komen?
Ik vertelde die vrees gisteren aan vader.
En toen lachte hij mij uit. Maar opeens
dacht hij weer aan den veldtocht van
zeventig. Met ongewone veerkracht boog
hij zich en greep een vérroesten klink van
de muur. Je had je ziek gelachen, kind,
want hij begon zoo koddig te schermen.
Doch ik lachte niet meer, toen hij hijgend
het zwaard weer wegstak en mijn handen
greep, terwijl hij zeide:
't Is onzin, kind, dat iets je zal deeren.
Duitsehland kan niet overwonnen wor
den. Geloof echter, dat ze, al ware
het niet zoo, slechts over mijn lijk je ten
ger lichaam zouden genaken.
Och Gerda, hij was zoo mooi, toen die
woorden uit zijn mond kwamen. Papa
moet wel een moedig soldaat zijn geweest
in zijn tijd.
Nu zal je beweren, dat ik een heel
slecht meisje ben, maar ik kan het heele
maal niet verhelpen, dat ik zelfs in deze
treurige omstandigheden geen lust heb
om te schreien. De zon daarboven weent
toch ook niet? Daarbij wekt alles tot
vreugde en zoeten lach, PaPa is buiten
gewoon gezond en opgewekt. De wind en
de vogeltjes zingen zulke lustige liedekens.
En mijne rozenbedjes staan zoo bloeiend
en weelderig....
Ben ik al eens weemoedig gestemd, als
vadertje mij van al die vreeselijke dingen
verteld heeft, dan moet ik toch weer darte
len, wanneer ik mijn bloemetjes zie, die
hun kelken als open monden opsteken om
de lieve zonnestralen te drinken. We ma
ken het uitstekend in onzen kleinen
kring. Ik heb Nora, dat kamermeisje,
waarover ik je laatst schreef en dat zoo
onbegrijpelijk jaloersch op mij bleek te
zijn, aan een andere betrekking gehol
pen. Het deerntje, dat ik nu heb, is veel
beter. Proper, handig, vriendelijk en be
leefd als ik er nog nooit een gezien heb.
Werkelijk het juweel der kameniers.
Verbeeld je toch eens, liefste vriendin,
gisteravond heb ik met haar gehuild, 't Is
hcusch waar. Dat kwam, omdat haar aan
staande zwaar gewond is. En nu trof ik
haar zielig snikkend met het schortje in
haar oogen. Ik schrikte natuurlijk en
vroeg om de reden van die tranen. Zij
vertelde mij na eenige aarzeling haar leed.
En ook dat negen kansen op de tien zijn
rechterarm afgezet moest worden.
Zes kogels erdoor. Het zou wel gebeuren,
hadden de chirurgen verklaard. Denk je
echter, dat het arme kind zich bezorgde
om wat er nu komen mocht van hun
hu wel ijksplannet jes? Volstrekt niet. Dat
juist vind ik zoo mooi, zoo roerend in
haar pijn. Zij kreunde alleen om de
smarten, welke haar ongelukkige ver
loofde te doorstaan had. Zij bezwoer me
da« ook, dat ze ondanks zijne vermin
king met hem zou trouwen, zoodra hij
van het front terugkeerde, en dat zij al
leen dan v.ou zwoegen voor hun beider
onderhoud.
Zeg Gerda, het moet toch wel zalige
gewaarwordingen geven, als men lief
heeft.... Ik geloof, dat ik het aan mij zelve
begin te voelen. Er is hier, moet je weten,
een jonkman, dien ik bijzonder in het
oog houdt om zijne sympathieke karakter
trekken. Hoe ik kennis met hem maakte?
In ons park op een schoonen morgen. Ik
zag hem daar in droevig gepeins op een
bank zitten. Hij dacht alleen te zijn. En
Gerda, toen ik dien man een grooten
traan zag schreien, weet je niet wat ik
voelde trillen in mij. Zoo'n traan in de
oogen van een man. Och, dat grijpt je
gemoed zoo schrikkelijk aan, want dat
beteekent heel wat anders dan bij ons
wufte schepsels, die het kunnen uitsnik
ken om een gebroken bloemvaas je.
Opeens werd hij mij gewaar. Vertroos
tend, kon ik anders? knikte ik hem toe en
vluchtte toen haastig weg. Na het vooraf
gaande, durf ik je bekennen, dat die jonk
man een Engelsche krijgsgevangene is. Nu
schrik maar niet. Ik heb hem ook geens
zins lief. Daarvoor kleeft natuurlijk te
veel Duitsch bloed aan zijn handen. Want,
hoe lief en zacht hij van manieren is, ben
ik toch overtuigd, dat hij zich heftig ge
weerd moet hebben, voor hij in onze han
den viel.
Ik heb echter grootelijks medelijden met
hem. Omdat hij veel geleden heeft, Gerda.
En, hoezeer een vijand van Duitsehland, is
hij toch ook een mensch, niet. waar? Hij
heeft een moeder en zusters achtergelaten,
die juist denken en voelen als wij. Niet
uit vrijen wil moet hij gegaan zijn. Of
ware het wel zoo, dan stond een hoog
motief zijn daad voorop. En ik weet niet
hoe jij in deze aangelegenheden denkt,
maar zulke gevoelens moeten wij ook in
onze tegenstanders eeren. Daarenboven
mogen wij onze vijanden niet haten.
En nu moet ik droef glimlachen, meisje.
Omdat een jongeling als deze onze vijand
heet. Dat woord klinkt zoo leugenachtig
in mijn ooren. Hij wil ons geen kwaad en
tracht niemand iets in den weg te leggen?
Op eigen verzoek hier" werkzaam gesteld
doet hij gewoon zijn dagelijkschen plicht.
Bij een volgende gelegenheid vertel ik
wel meer van luitenant Edward Morrand
hoor, Gerda!
Wanneer kom je me weer eens op
zoeken? En schrijf je spoedig hoe je het
maakt? De gevraagde knippatroontjes heb
je zeker al ontvangen? Het goed wordt
anders wel schaarsch, hè? Over eenigen
tijd stellen ze daar ook rantsoen op. Dag,
lieve Gerda, van je Regina.
P.S. Geen woord van die geschiedenis
tegen je huisgenooten. Dat zou een groote
onbescheidenheid zijn, jegens Morrand,
geloof ik. En daarbij mocht je vader je
eens verbieden nog verder met een kleine
landverraadster als ik te correspondeeren
Een omhelzing cn tot weerziens.
De bevallige dochter van den heer von
Weltkauf lichtte haar pittig kopje op en
tuurde verstrooid naar buiten. Inderdaad
vond ze het wel vreemd van zichzelve, dat
zij zoo warm eene sympathie had opgevat
voor dien Engelschen jongen. Knap was
hij, inderdaad, dat viel niet te ontkennen
Maar dankte haar genegen harteklop 'aan
die oppervlakkige hoedanigheid zijn be
staan? Neen immers? Ze had de laatste
jaren met tientallen mooie mannen kennis
gemaakt, de een al galanter dan de andere.
Terwijl deze zeer bescheiden, zeer eevoudig
was in zijn manieren.
Met een driftig gebaar, rechtte zij haar
hoofd weder en schudde het zoo wild, dat
't zorgvuldig gedreste kapsel in wanorde
dreigde los te vallen.
Neen, ze wou dat schrijven maar weer
verscheuren, besloot zij met wrevel. Hoe had
zij die onzinnigheid toch uit kunnen halen,
alles zoo vrijuit te vertellen?
Reeds pakte ze het kladje tusschen haar
dunne vingertoppen vast.
Knerpen van grint onder het, venster
van de kamer trok haar aandacht. Ilaar
vingers lieten los. Wie ging daar zoo kalm
voorhij? Ze kon het wel haast raden.
Kleurend om zooveel nieuwsgierigheid
maar toch onweerstaanbaar aangetrokken
stak zij voorzichtig het hoofd door de raam
opening. Haar vermoeden bleek waarheid.
Morrand wandelde daar in zijn stemmig
khaki-uniform.
Wel typisch, die gemeten tred, waaraan
men de afwezigheid van eiken gemoedsdrift
kon raden.
Waarom versnelde hij nu zijn schreden?
Hij begaf zich toch slechts voor een kuiertje
naar het zijpark?...
Wat een rijige, energiek gedragen ge
stalte! Het moest wel vernederend voor
zoo iemand zijn in gevangenschap te leven
en zijn degen in handen zijner vijanden te
weten. -
Als voelde Edward het in zijn ziel die
pend oog der jonge dame, zoo draaide hij
onverwachts het hoofd om en zocht haar
venster.
Lieve deugd, het bloed brandde in haar
wangen van schrik.
Had hij gezien, dat ze hem volgde9 Dat
ze hem bestudeerde? Het kon niet wezen.
Te rap had zij zich immers aan zijn gezicht
onttrokken? Gelukkig ook. In de toekomst
zou ze wel oppassen, dat het niet meer
voorkwam. Want voor niets ter wereld
dacht zij zich zoo bang als voor de moge
lijkheid dat hij aan bijzondere attentie
harerzijds voor zijn persoon ging gelooven
Om welke reden? Nu ja, daar zou ze later
wel eens over nadenken. Ze was er echter,
heel zeker van.
Met blijvend warm gelaat staarde het
ontroerde meisje over haar schrijftafel heen.
O ja, die brief van Gerda... Ze kon hem
toch niet versnipperen. Dat kwam haar nu
als iets oneerbaars voor.
Bah, waartoe die valsche schaamte, wijl
het geweten ruim en tevreden was? En be-
teekende het vernietigen van dit epistel niet
een weigering van vriendschap aan Gerda,
die toch zelve geen geheimen voor haar er:
op na hield?
Een bescheiden klop viel op de kamer
deur. Vlug drukte zij een boek op het papier
on verzocht binnen te komen.
Ben jij het, Hilda, begroette zij vrien
delijk knikkend haar intredend kamer
meisje.
Als verlegen om de Hartelijke ontvangst
glimlachte de verloofde van den gewonden
soldaat. Groote kringen droeg ze om haar
oogen. Het was dus waar dat ze veel ge
weend had om zijn wonde.
Heb je nog zoo n hoofdpijn? informeerde
Regina belangstellend.
Het is wat beter, antwoordde het meisje
op zachten toon. Ik dank u wel freule.
Oogenblikkelijk haar plichten indachtig
wierp ze een bezorgden blik naar het ge
opende venster.
- Is het niet te tochterig voor u? vroeg
ze hare meesteres. Zal ik dat raam maar
weer dichtmaken? Het achterste kon dan
wel open als u verkiest.
Wel neen, angstig meisje, schertste Re
gina. t Is heelemaal niet koud immers? Zie
liever eens naar buiten, hoe mijn rozen
haar kopjes vrij opsteken. Dat doen ze niet
als er een gevaarlijke bries waait. En daar
bij, trotschte zij, kijk me eens goed aan,
Hilda. Jij, die me voor een tenger wezentje
verslijt en omkoestert als ware ik een serre-
Moem.
Lachend van vroolijke ijdelheid stond zij
van haar stoel op en rekte haar slanken
leest krachtig en rechtuit als een tropen-
bloem haar fraaien stengel.
Neen, freule erkende Hilda U doet gewis
in kracht voor mij niet onder. Maar ook
uw rijke papa liet u alles leeren, wat het
lichaam ten goede komt. Zwemmen, paard
rijden, dansen.
Schei uit, meid, grappigde de jonge
dochter. Als ik aan al die grimassen mijn
ontwikkeling dankte, waarvan ben jij dan
zoo kloek geworden?
O ik, lachte het eenvoudig deerntje al
hare zorgen vergetend, hoe kon het anders?
I- an kindsbeen af loop ik reeds in het
gareel. Mijn voeten hebben nooit gerust.
Mijn armen stonden van 's ochtends tot
's avonds niet stil. Ik heb geschrobt, ge
schuurd, gepoetst, gewassehen. Ik heb mijn
handen geweerd, dat het vel er af viel.
Ovei al werkte ik. Overal, niet alleen in
het binnenhuis, maar. ook daar huiten. In
den sta] hanteerde ik bezem en dorsch-
vlegel. Op het veld molk ik de koeien,
stapelde ik het hooi op de karren. Voor
alles moest ik deugen.
En, cn, freule, voegde zij prettig blozend
hij de opstapeling harer werkzaamheden,
ik heb ook gedanst, veel, ja, heel veel. Want
daar zijn de dochters van het platte land
bij ons dol op...
Regina luisterde met zichtbaar welgeval
len. Loom achterover hing zij op de sofa
en proefde van die mededeelzame welspre
kendheid harer ondergeschikte.
Ik heb ook op de kermis mijn jongen
leeren kennen, snapte het meisje door. Hij
kwam een beetje verlegen naar me toe, en
vroeg of hij met mij walsen mocht. En
onder het draaien fluisterde hij me allerlei
aardige woordjes toe....
Hoe eenvoudig, dacht Regina. En hoe
roerend lief tevens.
De goede jongen beviel me dadelijk,
freule, en, toen hij na een paar ronde3 vroeg
of wij den verderen avond tezamen zouden
gaan wandelen en wat praten, kon ik niet
neen zeggen.
Regina draaide haar oogen van het ven
ster naar het vertellend meisje, dat haar
leuk verhaal met een snik afgebroken had.
Hilda? riep ze verbaasd.
Het kind wendde zich schielijk af en
greep een hoekje van haar fijngekant schort.
Dit ziende snelde R'egina zelve diepbewogen
op haar toe en nam in een spontane opwel
ling van genegenheid en leedwezen de stil-
schreiende maagd in haar armen. Als een
liefhebbende zuster trok zij haar hand weg
en kuste haar op de betraande .wangen-.
(Wordt vervolgd). 1
DUBBELZINNIG.
Een weduwe liet op den grafsteen van haar
echtgenoot beitelen: „Rust in vrede tot we
elkaar wederzien".