o
i
Pagina j
w
De ivoren toren
Pietje s droom
Woensdag 16 November 1927
Derde Blad
7TO
n
In don tijd, toen er meer koninkrijken waren
zetelde een zeer ongelukkig vorst op den
troon. De zonen van dezen koning waren
achtereenvolgens gestorven, alvorens den
leeftijd van zeven jaar bereikt te hebben.
Van verdriet uitgeput daalde de koningin
eveneens ten grave, nadat zij hot leven ge
schonken had aan een dochter Maria Blanche
genaamd. De moeder had haar aan de H.
Maagd toegewijd, wier kleuren zij tot aan
liaar meerderjarigheid moest dragen. Zou t
arme kind dien leeftijd bereiken? Het leger
.van getrouwen, waarmede men liaar om
ringd had, kon liaar eerste kindsheid niet
beveiligen tegen 'de kwalen, welke
ieder mensehenkind in zijn jeugd aantas
ten. Evenals aan alle kleinen bezorgde het
'doorbreken der tanden haar veel ongemak,
evenals zij door de mazelen werd aangetast
en dreigde te sterven aan de kinkhoest
Elk dezer ziekten bracht ontroering in
het geheele koninkrijk, haar herstel bracht
elk der onderdanen in feestvreugde, en toen
zij, wankelend op haar kleine voetjes zich
in de armen van haai- koninklijken vader
wierp, gevoelde deze zich zoo gelukkig, dat
hij vreugdetranen stortte.
Sinds dien dag bewoog de kleine zich
door de weelderige zalen van het paleis, go-
lijk aan een der stralen van de maan, die
zij in bleekheid en doorschijnendheid even-
aardde. Men durfde haar ternauwernood
aanraken uit vrees haar te zien bezwijken.
Hoe zou men haar kunnen doen deelne
men aan de luidruchtige spelen van haai*
"dartele makkertjes, terwijl de gouvernan
tes verplicht waren haar bijna fluisterend
toe te spreken? Daar zij buitengewoon
schrander was, leerde zij spoedig, wat jeug
dige vorstenkinderen moeten kennen: een
complimentje beantwoorden, een buiging
maken. Een glimlach behoefde men haar
niet te leeren die was haar aangeboren.
Op zes-jarige leeftijd was Maria Blanche
een buitengewoon kind.
Haar eenigst gebrek was dat zij uiterst
beschoomd was, op 't minste gedruisch sid-
'derde. Een zorgzame moeder zou de oor
zaak van dezen kinderlijken angst begrepen
hebben, doch koningen hebben te veel be
slommeringen en de vorst brandde van ver
langen de toekomstige erfgename, der troon
aan zijn volk voor te stellen.
Teruggekeerd van een vermoeienden veld
tocht, besloot hij haar in zijn overwinning
te doen deelen. In haar gewaad van zilver
brocaat, getooid met een diadeem, rijkelijk
gesierd met paarlen, troonde zij, als een
'jeugdige infante, in een ivoren koets, ge-
.volgd door den koning op een zwart krijgs
paard gezeten en omstuwd door een kern
yan zijn ruiters.
Nimmer werd een stoet door warmer toe
juichingen begroet, die minder den overwin-
nenden koning golden dan de bekoorlijkheid,
waarvoor niemand ongevoelig is, die der
jeugd. Niemand vermoedde, dat het jeug
dige hart van vrees ineenkromp. Vruchte
loos trachtte de kleine zich te beheerschen,
want prinsessen wordt reeds vroeg ingeprent,
dat zij het recht niet hebben te weenen, zoo
als andere inenschenkinderen en dat zij de
gevoelens van haar hart achter een masker
moeten verbergen.
Haar vader, door de algemeene geestdrift,
bedwelmd, weiidde zich onophoudelijk tot
haar en riep haar toe: „Groet en wuif de
menigte toe, Maria Blanche!''
Maria Blanche glimlachte en groette, maar
In het koninklijk paleis teruggekeerd, viel zij
aan den borst des konings in zwijm.
Zou ook de jeugdige dauphine sterven? De
yreemdsoortige ziekte, die voorheen haar
broeders wegmaaide, tastte haar op haar
beurt aan.
Zullen de van alle zijden ontboden genees-
heeren nogmaals onmachtig blijken? Zij on
derzochten het arme koortsig lichaam en
[trachtten de oogleden op te heffen, waaron
der gisteren nog zulke blauwe oogen zoo
yurig straalden. De koning buigt zich over
liaar sponde, meer bewogen dan op den
avond van een veldslag. Een der beroemdste
'geneesheeren zegt tot hem:
Sire, uw doorluchtige kinderen zijn
yan zulk een verheven afkomst, dat een
dampkring, waarin gewone inenschenkin
deren ademen, niet zuiver genoeg voor hen
is; Als gij wilt dat uw dochter het lot. der
anderen niet deelt, laat dan een toren vooi*
haar bouwen, hoog genoeg, om de zuivere
lucht in te ademen, die voor haar een levens
behoefte. is.
De koning ontbood onmiddellijk verschei
dene bouwmeesters bij zich, zoo snel werkten
gij, zoo vele werklieden werden aan den
arbeid gezet, zoo vele schepen voerden kost
bare metalen uit het Oosten aan, dat de
Storen als bij tooverslag verrees.
De kwaal van de prinses maakte nog snel
ler voortgang en de levensgeesten waren bij-
la gevloden, toen de koning haar in zijn
armen langs de marmeren trap naar de hoo-
ge kamer droeg, waarin de zuivere lucht
vrijen toegang had.
Van dit oogenblik trad het herstel in: zij
begon weder te icropen en te glimlachen. Het
middel was gevonden; zoodra de benauwd
heden haar overvielen deed een verblijf in
het vertrek op den toren ze verdwijnen.
Maar er zijn verplichtingen waaraan prin
sessen zich niet kunnen onttrekken.
Maria Blanche werd zoo scherpzinnig, dat
men haar over de zaken van den staat raad
pleegde.
W aarom toch had zij een steeds grooter
wordende afkeer van wereldsche zaken, van
hovelingen, van wuftheid? Om daaraan te
ontkomen hechtte zij zich meer en meer aan
haar vertrek op den ivoren toren; nauwelijks
had zij den drempel daarvan overschreden,
of haar geest schoot vleugelen aan.
Het volle begon te klagen, dat het zijn
prinses slechts van verre zag.
Verzaakte zij haar plicht niet door zich al
dus af te zonderen en de hand af te wijzen
van zoovele ridders, die ze haar boden?
Een hunner, de schoone prins Agnet, bezat
echter alle hoedanigheden om het hart van
hef jonge meisje te winnen, temeer daar hij
Maria-Blanche beminde zonder het haar te
durven openbaren, doch zij begreep het zon
der dat woorden noodig waren om het haar
bekend te maken.
Op een nieuwjaarsavond had de prinses
zich vermoeid in haar toren teruggetrokken.
Koortsachtig legde zij zich op haar legerstede
neder. Nauwelijks had zij haar oogen ge
sloten, of zij sprong verschrikt op: een man
was in den toren doorgedrongen; hij was
groot en mager en een zwarten mantel
viel over zijn schouders.
Wie zijt gij? vroeg zij.
Kent gij mij niet, ontving zij ten ant
woord. Ik ben het ongeluk. Hoe streng men
ook bewaakt, wordt, mij ontsnapt men niet.
Verlaat mij, ik heb nooit kwaad ge
daan.
Zijt gij daar zoo zeker van? 't Is groote
zonden de smart van anderen niet te verlich
ten! De koning is vrij goed gezond; ik acht
mij verplicht uw opvoeding te voltooien;
spoedig zult gij bemerken, dat er in verschil
lende opzichten iets aan ontbreekt.
De hand terug duwend, die naar haar werd
uitgestrekt, klampte zij zich krampachtig
vast, aan de ivoren vleugels van haar leger
stede, doch tevergeefs, zij bezweek voor de
krachtige hand, die haar in den kouden
nacht medevoerde.
Maar heer, smeekte zij, de regen valt
en het slijk doet mij uitglijden.
Doch zij ontving geen antwoord en de
zonderlinge manxtrok haar sneller voort.
Zoo lang liepen zij voort over bergen en
dalen, dat zij buiten adem geraakte, tot zij
een bouwvallige hut bemerkte, waarvan de
deur door den wind open en dicht werd ge
worpen. Bij een uitgedoofden haard zat een
vrouw met. een vermagerde zuigeling op
den schoot, drie kleinen verdrongen zich om
haar. De onschuldige kleinen, aan het onge
luk gewend, schenen het niet te vreezen en
de vrouw ontving den uitgemergelden bezoe
ker als een oude kennis.
Waar is uw man? vroeg hij haar.
In de gevangenis. Hij kon zijn schulden
niet betalen.
Maria-Blanehe wilde de arme haar paarlen
halssieraad toewerpen.
Bedwing u, zeide het ongeluk, de kunst
van aalmoezen geven leert men niet in één
dag. Sedert langen tijd zoudt gij hebben moe
ten weten, hoe men deze steenen in brood
kan veranderen. Maar laat ons onzen weg
voortzetten, wij zijn nog slechts aan het
begin.
De druk van de beenige hand deed zich
nog zwaarder gevoelen. De maan brak door
de wolken en verlichtte een veld, waarop
een bloedige worsteling plaats had; men
hoorde angstkreten, het gereutel van ster
venden. Naast het zwarte spook de bleeke
verschijning ziend, strekten verscheidene ver
minkten de handen naar haar uit, oogen van
koorts schitterend zagen haar smeekend aan,
verdroogde monden vroegen haar om lafe
nis.
Vindt, ge den oorlog niet schoon? vroeg
haar sombere gezel.
Arme menschen. Voor wien sterft gij?
vroeg Maria-Blanche bevend.
Voor den koning! lispelden zwak hun
stemmen.
Voor hen die sterven gaan, zijn vrouwe
lijke zorgen een verlichting; gij zoudt niet in
staat zijn hun hulp te verleenen, draal niet
langer; deze stervenden zouden u met, recht
uw onwetendheid kunnen verwijten.
Laat mij slechts over hen neerbuigen,
smeekte de prinses, opdat 'zij het medelijden
in mijn blik lezen.
Medelijden is niet voldoende; gij ver
staat de kunst niet om hun wonden te vei-
binden en uw onbedrevenheid zou voor deze
gewonden noodlottige gevolgen hebben.
Over de lijken heenstappend, doof voor de
kreten der stervenden, sleurde hij zijn tengere
gezellin mede, en zij vouwde de handen, zeg
gend: „O, vergeef mij, ik kende dit lijden
niet."
Deze onwetendheid verwijt ik u.
Gij weent, is dit uit wroeging of mede
lijden. Wisch uw oogen af, maar dit beeld
van ellende zal steeds voor uw blik staan.
Vooruit wij zijn nog niet aan het eind
van dezen ontdekkingen.
- Gij bezwijkt? Dat is de laatste toevlucht
van zwakke vrouwen waarmede zij de man
nen trachten te ontwapenen; wij zullen nog
andere tooneelen beschöuwen.
Zij daalden af, steeds Jager en lager, tot in
onderaardsche gewelven, deuren werden ge
opend, grendels knarsten; zij bevonden zich
in een gevangenis, waarin de gevangenen,
twee aan twee aan elkander geketend, naar
hun vrijheid smachtten.
Welke misdaad hebt gij toch begaan?
vroeg Maria-Blanche.
Wij zijn tegen den koning opgestaan. Hij
wreekt zich.
Gij zijt zelfs niet in staat geweest voor
hen genade te vragen, zeide het ongeluk.
Barmhartigheid is nochtans het eerste
der gunsten, waarvan koningsdochters ge
bruik moeten maken.
I-Iet is tijd aan terugkeeren te denken.
Spoedig daarna bevonden zij zich in de
armelijke wijken van de stad, waarvan de
prinses zelfs het bestaan niet kende, de holen
van armoede en ellende, waarvan zij zich
geen denkbeeld had kunnen vormen.
Daar lagen lijders aan besmettelijke ziek
ten, verlaten door hun verwanten, half naak
te kinderen, waarover geen ouderoog waakte
Dit is uw volk, zei het ongeluk, waar
van gij zulk een afkeer hebt, gij liet het aan
zijn lot over en had hier zulk een schoone
taak te vervullen.
Nu zullen wij onze schreden richten naar
de verblijven der rijken, ik ben er beter be
kend dan men oppervlakkig zou meenen.
Maria-Blanche bevindt zich eensklaps in
een weelderig ingerichte woning.
Zij gaat door vertrekken met kostbare
tapijten belegd en bereikt een kamer waarin
op een purperen bed een- jongeling ligt uit
gestrekt, met gesloten oogen, alsof hij ge
reed was om voor altijd in te sluimeren.
Kom dan toch, beval het ongeluk zoudt
gij hem ook vreezen, dien de hand des doods
heeft aangeraakt.
En Maria-Blanche naderde; levenloos en
onbeweeglijk lag prins Agnet daar neder.
Waaraan stierf hij? vroeg zij bevend het
antwoord verbeidend.
Een oude wapendienaar, die bij den ster
vende waakte, zei op strengen toon:
Uij stierf, omdat zij, die hij beminde, uit
een gril een liefde afwees en hem geen hoop
wenschte te geven.
Dat was te veel. De prinses wierp zich aan
dé voeten van haar somberen geleider en
riep met gevouwen handen zijn medelijden in
Ja, ik heb slecht gehandeld. Ik speelde
niet zijn hart, want ik beminde hem en ik
wist hem schadeloos te stellen voor het leed
dat ik hem veroorzaakte. Laat mij hier
blijven; ik zal hem genezen.
Neen, neen, ontving zij ten antwoord,
ik moet. u terugvoeren naar den ivoren toren
waarin gij tot dusverre uw dagen in ledig
heid doorbracht.
In uw ontoegankelijk verblijf zult gij on
gestoord voort kunnen gaan met het na
jagen van hersenschimmen en de ellende van
anderen te vergeten.
Toen Maria-Blanche na de ontroering van
dézen verschrikkelijken nacht de oogen we
der opsloeg, zette de vriendelijke zon haar
tooverachtig verblijf in een overvloed van
licht; zij schepte geen behagen meer in het
aanschouwen van deze wonderen, die men
er in had opeengehoopt; die weelde scheen
haar onbeduidend toe en sedert zij de wer
kelijkheid aanschouwd had, voelde de ko
ningsdochter een nieuwe ziel in zich ont
waken, een ziel met medelijden verrijkt en
gereed' om te deelen in de menschelijke el
lende. Zij vroeg zich ternauwernood af, of
de nachtelijke omwandeling een droom was
geweest, of dat zij inderdaad die rondreize
in het koninkrijk van het ongeluk, had ge
maakt.
Het paleis was in onrust, men had den
jammerlijken toestand van prins Agnet ver
nomen. In allerijl begaf de prinses zich naar
den koning.
Vader, zei zij, ik weet, dat hij om mij
sterft ik moet naar hem snellen om zijn
verzorging op mij te nemen.
De liefde is zulk een geneesmiddel, dat cic
prins van den dood tot het leven terugkeerde.
Zij vernam van hem, want hij had een gou
den hart,dat het volk beter is, dan men denk
het is een lastig kind, wiens toorn men moet
verontschuldigen en wiens wenschen men
moet voorkomen-
Te zamen namen zij het besluit zich bij
hun onderdanen bemind te maken en alles
in 't werk te Stellen om hen bij te staan.
Toen de menigte de jonggehuwden toe-
IN VERBAND MET HET JUBILEUM VAN DE „RESIDENTIE SsCBERMCLUB" Werd U* écu
Haag in het gebouw St. Agnes een corps wedstrijd georganiseerd. Onze foto toont Schippers
(links) en Nederpelt in actie.
juichte en hen juichend omstuwde, wees de
koningin de haar toegestoken handen niet af
Zij verweet zich haar zelfzuchtig leven van
voorheen en nam zich voor, zich geheel aan
anderen te wijden. Zij zegende het ongeluk
dat haar zulk een harde les had gegeven,
en door haar ontmoeting met den zonder
lingen geleider bleef diep in haar hart ge
prent deze weldoende waarheid: „Niemand
heeft het recht, zich alleen met zichzelf bezig
te houden, alvorens tot het geluk van ande
rente hebben medegewerkt.
En toen God haar kinderen geschonken
had, sloeg Maria-Blanche den weg naar den
ivoren toren in en hield hen telkens voor:
Kleintjes het is goed van tijd tot tijd in
zich zeiven te keeren, maar niet te dikwijls,
want dit is in het koninkrijk van den droom
en de droom moet nimmer de werkelijkheid
doen vergeten.
Met z'n beiden waren ze naar boven ge
draafd, den zolder op, waar hun ledikant
stond, 'n ijzeren met springveeren matras,
zoo, dat de trap gekraakt had onder eiken
stap. Frans werkte op een fabriek en broer
Piet ging nog op school.
De laatste was 'n strop of zooals de buurt
zei ,,'n varken van een jongen".
Kattekwaad uithalen., nou en of... De
buren, zn' makkers en zelfs „de meester"
wist er van mee te praten. Z'n oogjes schit
terden van geest, vooral als-ie een streek of
'n grap die-ie uithalen wou, bedacht, en 'n
fijne glimlach speelde dan om zijn mondje.
Zoo ook den dag waarvan wij schrijven.
In den namddag was 't gebeurd. Heel stie-
ltum. Voor de andere jongens aan school wa
ren, was hij er. Naar alle zijden glurend of
geen onraad kwam opdagen verbeeldt je
eens dat de meester 't zag, jongens nog toe!
keek ie of de deur op slot was enhi, hi
hi... hij grinnikte... ze was open.
Voorzichtig de'deur open, even luisteren of
hier niemand aanwezig was 'en dan op z'n
teencn, met een bonzend hartje naar z n klas,
naar 't bord, een st.uk krijt, 't bord omge
draaid en haastig, de woorden er op „de
meester is een groote gek'.
Hij lachte, zijn oogjes schitterden en toén
vlug weg, de school uit. Nog even rondge-
gluurd goddank... niemand gezien en
toen 'n straatje om. 't Was nog vroeg dus
nog even naar huis.
Er was niks gebeurd, hoor, en hij wist van
den prins geen kwaad. Hoe zou het ook
kunnen?
Even voor twee ging de belringeling-
eling-eling.
De jongens, snuifje in de plooi, netsjes m
rij, elk voor z'n klas, om zoo dadelijk, die
beneden bleven, kalm en bedaard, die boven
V klas hadden, met donderend geweld de
trap op te stuiven en dan in de klas elk m
z'n bankje.
Pietje had z'n klas boven.
Het eerste uur ging alles goed. Maar toen
circa drie uur meester het bord omdraaide
werd hij rood en wit en blauw tegelijk van
woede, toen-ie de woorden las op 't bord.
Even maar hadden de jongens geschaterd,
doch door den woedenden, vergramden blik
van meester waren ze stil geworden, durfden
niet te lachen, althans niet luid want.zou er
gaan waaien. Met vorschenden blik keek
meester de klas rond, zag allen een voor een
'ns flink in het gelaat en met een stem, be
vend van boosheid kwam 't over zijn lippen:
„Wie heeft dat gedaan?"
Stilte des grafs. De jongens spraken geen
woord, keken elkaar angstig aan.
Dan sprak meester weer: „Weet niemand
wie dat heeft gedaan? Geen antwoord.
Pietje, z'n handen voor z'n mond, stak te
gen zijn buurman stiekum de tong uit.
Dat was meester niet ontgaan. Hij stapte
van zijn katheder en vermoedend dat Pietje
de boosdoener was, ging-ie recht op hem af
en met besliste stem kionk het in Pietjes oo-
ren: „Jij hebt het gedaan!"
Voort! de klas uit. Meester pakte 'm bij hef
oor, trok er flink aan en terwijl Pietje van
pijn „om pen en inkt riep", smeet meester,
'm in t' kolenhok, waar ie bleef zitten tot de
klok vier uur sloeg.
Toen mocht ie er uit. Zwart zag-ie of-io
den schoorsteen geveegd had.
De jongens gierden toen ze 'm zagen, docli
niet lang. Ze hadden respect voor z'n stevige
knuisten, waarmee-ie treffen kon, duivel s-
hard op d'r baadje.
Dat wisten ze én verschillenden hadden
wel 'ns n' aframmeling van 'm gehad.
Zoo durfde-nie echter niet naar huis. Van
moeder had-ie niet zoo'n schrik, maar van
vader. Die kon 'm an. Als die sloeg was 't
raak, en erg ook.
Hij ging naar „de stroom", waschte zijn
aangezicht en handen en toen op 'n looppas
naar huis.
De jongens zouen niks zeggen, dat wist-io
Ze hadden geen léf! Ook hij zweeg, want,
verdikkeme, als vader 't te weten kwam! Zn
arm rug en zitvlak!
Zoo kwam de avond dat hij en zijn grooten
broer naar boven vlogen.
Beiden sliepen ze in één ledikant.
Weinig werd or gesproken en spoedig dom
melden ze in.
Frans sliep rustig en kalm, Pietje bleek'
een echte roer-om en wendde zich heen en
weer, zoodat Frans op 't randje kwam te
liggen van 't ledikant.
Pietje droomde van reuzen-meesters met
heel lange beenen, groote hoofden en mon
den als schuurdeuren, die, gingen ze open,
hem in ééns zoo maar naar binnen konden
laten glijden.
Ze waren gewapend met gloeiende ijzeren
vorken, waarmede ze ondeugende jongens
staken. En hij was ondeugend geweest en dat
wisten ze. Ze kwamen op 'm af en woucn 'm
aan d'r vorken steken
Ilij roerde zich met handen en voeten.
Frans op 't randje van 't ledikant viel met
'n smak op den zolder dat vader en moeder,
'r wakker van werden en. vader tot moeder,
zei: „Heur-dè, V rolt er eenen van zn
bed".
Pietje werd ook wakker en zag verbouwe
reerd om zich heen.
Frans kreunde van pijn, ging naar be
neden en op raad van vader en moeder repte
ie zich naar den dokter, 's nachts om twaalf
uur, middernacht.
Deze constateerde kneuzing en inwendige:
bloeduitstorting.
Toen Frans thuis kwam vertelde Pietje in
zn' akelige droom.
Frans z'n broertje kennend, hief z n vin
ger omhoog cn sprak: „Manneke, Heg nou
maar niet. Ge heb vandaag weer wat uit
gehaald, straf gehad en daar heb je m»
over gedroomd. Maar als dat
beurt, dan zal ik eens 'n vork gloeien
maken en de rest kun je denken.
«4 JAAR OUD. MAAR VERJONGD TOT 25.
-WH lezen in de Intransigent, dat prinses
Victoria luster van den Duitschen keizer en
werkelijk 61 jaar oud, maar door een meun
svsteem van een Spaanschen dokter na twet,
maanden arbeid verjongd is tot een vrou*
van 25 jftsx. i, «t
Vandaar dat de jonge Rus Zubhot dte l
is, er niet van terugschrok haar ten huywitj»
te vragen.
V