Paginal ËM De Sint Nicolaasavond. Een droom suit nicolaas er n - \^Cr' M 7^ - -( Jopic, je moest dat leuke wijsje nog maar es zingen, je weet wel: „Als de sneeuw in aantocht is Hè, nee! Nou niet meer zingen! Jantje dan! Vooruit, Jantje! - 'y D'r komt geen sneeuw. Ik hou niet van sneeuw. Dan wor je ook nooit 'n Hollandsche jongen. Nee, ondekt Jopie 'n compomis, we zullen Sinter Klaas nog eens precies zeg gen, wat we allemaal graag hebben. Nou, goed dan, berust Miep, de oudste en toonaangeefster van 't jonge goedje: Maar dan moet ik 't eerst. Foei! bemoeit moeder zich met 't geval. Pas maar op, dat goeie Sint zulke dingen niet hoort! vult oom Theo aan. Miep slaat 'r oogen neer en bloost he vig. Gus, ja, je mag niet zelf de eerste wil len zijn. Want, niet waar, „de eersten zul len de laatsten Ik ben liever de laatste! groot moedigt Joop plotseling. Mooi, mooi! komt oom Theo over z'n opgenomen kopje; En waarom? vraagt moeder, die haar lieve pappenheimertj es kont. Omdat de zuster zegt, dat de laatsten de eersten zullen zijn. Ah, gannef! lacht oom en bergt den knipoog van z'n schoonzuster. Eerst moet Jantje zeggen, reglemen teert moeder. Vooruit dan, Jantje! Ik?.... Ja! Hij peinst, vingertop in den mond. Je mag niet op je vingers zuigen. Da's heel onbeleefd, corrigeert Jopie ontijdig. Donk maar liever vast na over je eigen lijstje! O, dat weet ik al wel! Er is stilte, 'n heerlijke stilte, waar groo- ten en kleinen gespannen in zitten. Wat Jantje wel aan Sint Nicolaas vragen zal. Ik weet 't! triomfeert hij opeens, Wat? Wat dan? Papa! Ik vraag papa! De twee andere peuters beginnen sma kelijk te lachen. Zoo'n malle Jantje! Moeder vindt 't zoo mal r.og niet. Dat zou ze zelf ook wenschen, als 't kón. OQm Theo brengt dat onder woorden: Je mag alles wenschen wat je ook werkelijk krijgen kunt", maakt hij 't jongske lachend wegwijs. Maar 't. jongske weet wat hij wil en wat hij hebben moet: Ik wil papa! Och, jongen, berispt Jopie weer, papa is immers naar Indië. Verleden week pas terug op dó boot gestapt,, vult Miep even wijs aan. En ik wil papa toch! Je zal tot Kerstmis moeten wachten, jongen! verklaart oom Theo, vermaakt door Jantjes vasthoudendheid. Dan moet de boot maar net zco vlug gaan als 'n vliegmachien! Dus, jij zet op je lijstje, dat pa mor genvroeg jullie kamertje binnenstapt? Dat kan Sinter Klaas toch wel? Ja, kunnen, kunnen. Ma-ar hij moet er veel moeite voor doen. En er zijn zoo ontzettend veel kinderen te bedienen. Vraag maar gauw wat anders, boy! liefkoost moeder hem. Nou, dan wou hij ook nog wel 'n hob belpaard en 'n trein met rails. En dan nog Nee, nee, nee, nu Jopie! Teveel vragen is gevaarlijk. D*e goede Sint houdt niet van hebzuchtige kinderen. Jopie had al zoo dik wijls naar de poppen in de etalage van den grooten Bazar gekeken.Die eene in 't midden was de uitverkorene. Oom Theo wreef duim over wijsvinger met 'n gezicht van: „Nou, nou!" Moeder zei, ook met 'r gezicht alleen: „Loopt wel los, oom Theo!" Ook wou Jopie de poppenkamer, die ze moeder al gewezen had. En.Nee, de rest zou ze maar weer overlaten aan de gul heid van den goeden Sint. Toen was Miep aan de beurt. Leesboeken wou die vooral. En.'n lief jongenspakje om aan Corry van hiernaast te geven. (Corry was 't kind ,van 'n arme weduwe in 't huis naast dat .van de familie.) Moeder ter belooning kuste haar toch wel edelmoedige schat en zei, dat ze ook voor Miep wel aan den heiligen Man zou ver tellen, wat haar plezier zou doen. En.u weet wel, hè, Moes? v* i j j Ja, moes had er al zoo dikwijls naar ge luisterd, dat - ze voor de vervulling aller wenschen gerust in durfde staan. En nu nog maar es flink gezongen, jongens! Misschien komt Sint Nicolaas dan wel weer bij jullie aan, vóór je naar bed gaat. Gaat u kijken of Hij al in de stad is, oom Theo? vraagt moeder opstaande. Ja, onmiddellijk! Zeg u Hem maar vast, dat we erg zoet zijn! adviseert Jopie. Goed, goed! Over 'n uur zal Hij er wel wezen, hoor. Komt u nog terug? Ja zeker, maar dat zal wel niet zoo gauw zijn. Oom verdween met moeder in de gang. Dus: die pop en de trein met. rails en de keuken en de boeken en. Goei grut, ze haalde wat met 'm aan! Kan je zelf niet, Cis? Hoe zou 'k van de jongens wegkun- nen? Je doet 't straks maar even, als je hier geweest bent. 'n Werk van 'n half uurtje. Nou, vooruit dan maar weer! Als je om 'n uur of negen met alles klaar bent, kunnen we hier onder ons nog zoo'n beetje surprise-avond houden. Tante Ans en oom Nic zijn van de partij. In órde, Cisje! Tot straks dan, hè! Hij stapte in 'n tram en reed naar huis. Inmiddels sloofden Miep, Jopie en Jantje zich uit in allerlei St. Nicolaasliëdjes. Als de lieve, heilige man nu nog iets vergeet...! Behalve pa! Dat was te mal. Dat ging nu eenmaal niet. v Moeder in haar gemakkelijken stoel zat verstrooid te haken. Pa... Jan wou pa... Jan bevond zich aan boord van de Juliana op zijn terugreis van Indië. Drie maanden geleden was hij vertrokken. Wat gaat de tijd snel! En toch weer zoo langzaam, als je wacht, wachtWaar was hij nu? Cey lon, Roode Zee?Dacht hij aan surprice- avond thuis? Zag hij haar en de kinderen bijeen onder St. Nicolaasdeunen? Opeens werd ze tot de werkelijkheid teruggeroepen •door Jantje. Jantje hing op haar knie. Of ze nu wat radio mochten? Waarom niet? J an zou zooiets ook aanstonds.Ze had al ingeschakeld op Huizen. Er was nog geen muziek. Er werden be richten gegeven, 'n Trambotsing, 'n signa lement. Schiphol meldde de aankomst van de Bataaf VI uit Indië, met vier passa giers. Hè! Waarom pa toch maar niet liever per vliegtuig overgekomen was! Stil toch, kinderen! Dat is veel te ge vaarlijk! Denk eens aan! En ze somde al les op, wat pa op zoo'n tocht had kunnen overkomen. Hij stapte uit de tram, stak de straat over en stond voor zijn huis: „J. van Bal- kum". Nog nooit had de aanblik van dat koperen plaatje hem zooveel pleizier ge daan. Z'n eigen naam, die hem tegenlachte in het licht der booglamp en hem welkom zei! Hij bracht zijn hand naar den schelknop. Ring! zou 't gaan en Rang! gerekt. Dientje zou komen. Of Cis zelve! Hemel, die groote vreugde! Z'n hart joeg er van met iets van pijn: vreugdepijn zoo zalig'! Eerst die auto voorbij laten snellen.... Maar ze ging niet voorbij. Ze schoof langs 't trottoir en stopte vlak voor zijn huis. Be zoek? Ah, surprise-avond en St. Nicolaas! Theo? Jan van Balkum trad terug in 't portiek. De chauffeur' sprong uit, opende het por tier van zijn wagen. Monseigneur kwam uit de auto, gaf z'n fooi. St. Nicolaas wou schellen. De auto ronkte om weg te ko men. Wacht even! riep v. Balkum nu. St. Nicolaas trok zijn hand terug. Plet ronken hield op. Theo, broer! Wat, wat is dat?.... Jij, Jan?? 't Is niet mogelijk! Jan gaf zich in 't volle licht. Hij was 't! Allemachtig kerel! Maar hoe kan dat? Hoe kom jij hier? Hij dacht aan Jantje, maar bijgeloovig was hij allerminst. Ik zal je zeggen. Kom mee in den auto! Neen, in je huis, zeg! Geloof me, Theo! 't Is beter. Vreugde kan dooden. Dat weet je. Ik heb er zoo juist iets van gevoeld. En ik was nog wel sinds acht dagen voorbereid. Zij stapten weer in, St. Nicolaas en Jan Weg zoefde de auto. Wat blijft de heilige Man lang uit, hè, moes! Ja, meende Moes oprecht, hij blijft lang uit. Maar komen doet hij zeker. Oom Theo houdt altijd woord. De schel gaat lang als in triomf. Ha!!! De kleinen grijpen elkaar wat zenuwach tig vast. Nu gaat hij komen, die hart en nieren doorgrondt, die alles weet, ook van hun stoutigheidjes. Geen nood! Moeder zal voor hen pleiten. Zij zal wel zeggen, dat ze 't zoo kwaad niet. meenden. Dat deed ze verleden jaar ook. De goede Sint had wel gemopperd 'n beetje en Jopie had ie aan 'n oor getrokken mót z'n wit-glacé handschoen, maar 't had geen pijn gedaan. En toen had ie gelachen om hun verbijster de gezichten en tenslotte hen geprezen om dat 'ze zoo gaarne pleziertjes deden aan. pa en moes. Moeder was St. Nicolaas tegemoet ge gaan in de gang. De deur ging open. De peuters hielden den adem in. Monseigneur, trad binnen, erg vlug voor zoo'n ouden man. Achter hem moeder, die nerveus glim lachte. Waarom zei moeder nu niets? En waarom bleef de goede bisschop met niets dan 'n schuddenden haard daar nu maar staan kijken naar hen? Kinderen.Ha, nu kwam hij toch los! Hij trad dichterbijWaarom zei hij niets meer? Huilde Sint Nicolaas nu?. Hij boog, boog.Hij preste het drietal aan zijn hart. Boven 't groepje stond moeder, die niet wist, hoe ze 't had met St. Nicolaas. Ze zijn zeer braaf geweest, vond ze eindelijk. Hij moest toch wat zeggen. Die vreemde Theo! Wat bezielde hem om zoo geheimzinnig te doen? En waarom bootste hij Jan's stem na?.Maar waarom zei ie nou niets meer? De kinderen wachtten toch! Dag, St. Nicolaas! besloot Miep het initiatief te nemen, daartoe aangemoedigd door de buitengewone minzaamheid van Monseigneur. -r Dag, lieve Miep! Dag, lieve Jopie! Dag Janneman! Hij kent ons allemaal! juicht Jantje. U weet ook alles, hè, goeie Sint! doet Jopie. We zijn, vervolgt Miep, ook wel e3 stout geweest, lieve, heilige Sint Nicolaas. Maar we zullen nu voortaan altijd goed op passen. 't Is goed, kinderen, 't is goed!En, mevrouw, vraagt hij haar handen familiair in de zijne nemend, hebben ze woord ge houden? Zijn ze dit jaar gehoorzamer ge weest? Die malle Theo! Waarom zoo ongewoon teeder? En wat keèk ie, wat keek. ie toch! Wacht maar! Vanavond op 't kransje zou 't allemaal op tafel kómen.Maar drie paar kraaloogjes stonden smeekend om 't gunstige antwoord op moeder gericht. Ja, Sint Nicolaas, ze zijn veel gehoor zamer geweest. Daarom zou ik u willen verzoeken hun weer net als verleden jaar alles te geven, waar ze om vragen. Weer wordt er gescheld. Dientje gaat openmaken. Stemmen op de gang. Van Dientje en.,.. Wat is dat? Oom Theo? Me vrouw kijkt Monseigneur aan, verdwijnt dan in de gang. St. Nicolaas lacht. Heeft Jantje niet gevraagd, dat z'n pa terug zal komen? Ja, goeie Sint, ja! roepen ze alle drie dooreen. Ik zal es kijken. Ik zal m'n best doen. Ze kijken elkaar aan. Meent Hij dat? Dag, lieve kinderen! Hij kust ze snel en verlaat de kamer. De jongens bekomen niet van al hun verba- zink jes. Eindelijk Miep: Vonden jullie ook niet, dat de heilige Man pa's stem had? Ja, ja, pa's stem! Heelemaal pa's steln! Oom Theo in de gang deed niets dan lachen, alsmaar lachen, Wie is 't Theo? Tóe, zeg 't nou! Ik denk er niet over! Hij had de stem van Jan. Ja, zoo'n grapjas is ie nou eenmaal! Maar hoor nou es, Cis. Ik heb St. Nico laas iets meegegeven voor jou. Voor mij? Jouw surpri Wacht je niet liever tot oom Nic en tante Ans er zijn? Uh.f'o'.uUtll r -l JA ri*"1 t k I s, \,u FRAGMENT UIT P. A. DE GENESTBT^ „EEN AMSTERDAMS CHE VERTELLING" De keten rammelt nog en vreeselijk luidt de bel, Een stem bromt in de gang: „Is alles hier nog wel?" Of zoo iets. Dan opeens hoort m' aan de zaaldeur kloppen, En eensklaps is de grond met'krieken, manglen, moppen, Bonbons en ulevels bezaaid. De kleine schaar Vliegt henen van de deur en dringt zich bij elkaêr; En staat verlegen op de vingertjes te knabbelen, En durft, in d'eersten schrik niet opzien en niet grabbelen. De deur slaat open en Sint-Nikolaas treedt ii Al grommlend in den baard, die afstroomt van zijn kin; Een masker voor 't gelaat afschuwelijk van kleuren, En wèl geschikt den moed der kleinenop te beuren; Een mijter op het hoofd, spits als een suikerbrood, Een mantel om, de voering buiten, purper rood, En ruim voor zes, een groenen reiszak in de handen, 't Land van belofte en zoeten koek enslechte tanden. „Schuift, jongens," zegt mevrouw „bij 't vuur den zorgstoel aan, Want de oude man heeft veel vermoeinis uitgestaan". Dan, hoorders, volgen al die sprookjes, praatjes, vrageen, Die go u herinren zult van uit uw kinderdagen: Of daar gezorgd is voor het oude, grauwe paard. Waarmeê de brave Sint zijn toer maakt over de aard', En: u komt zóó uit Spanje? U zal de koü wel hindren? F.n: heeft u ook een gard? en: houdt u veel van kind'ren? Neen. Ik wil, dat je ze zult begroeten met de boodschap, dat St. Nicolaas nog nooit zoo goed aan je gedacht heeft. Daar komt hij aan. Monseigneur, wilt u maar even hier in den salon. Goed, mijnheer, heel goed! Ik ga met Uw Doorluchtigheid mee. Zeg, Cis, kom je over twee minuten kijken? Ja. Niet eerder? Zooals je wilt. Waarom bonste haar hart nu zoo wild? Was 't van die surprise, de mooiste, die ze ooit.Och, waren de twee minuten maar om! In de huiskamer vlogen de kleinen om haar hals. De heilige Man had ze alle drie gezoend. En ze kregen pa misschien. Wat? Heeft ie... heeft ie dat gezegd? Snel keek ze rond om zich, als volgend de bliksemkronkelvlucht harer gedachten. Toen riep ze iets en holde terug. Neen, Cis, protesteerde Theo, de twee minuten zijn nog niet om. O, laat me zien, laat me hem zien! De deur van den salon ging open. Even schrok ze nog en wankelde achteruit. Maar ze keek, ze keek! Op den drempel verscheen lachend van geluk. Jan! riep ze. Cis! Ze lagen aan elkanders borst, Theo pinkte 'n traantje weg. Maar de jongens... Hij ging er heen zachtjes als om deze stilte vol geluk niet te verstoren. Kinderen... Jantjes wensch is in ver vulling gegaan. Jullie pa is daar. Nu lag hij in zijn bed, en kon niet sla pen. Kon niet slapen. Hij deed zijn oogen wel dicht, maar het gaf niets. Hij bleef zoo wakker als 's morgens bij het op staan. Hij moest aldoor denken aan mor gen, den grooten dag, Sinterklaas, en aanen aandat hondje wat hij gister zoo geplaagd had. Zou Sinterklaas het weten? Natuurlijk, Sinterklaas wist al les, alles. Hij draaide en woelde in zijn witte bed van de eene zijde op de andere. De slaap wou maar niet komen. De maan, die hoog aan den hemel stond zag het en kreeg medelijden met hem. Nee, zei de maan, en ze lachte met haar volle zilveren gezicht tegen de ster ren, nee, dat kan ik niet aanzien. Als ie vannacht niet slaapt heeft ie morgen niets aan den mooien dag, zoo moe als je is. Dat mag ik niet laten gaan, hij moet sla pen. Die maan wist niets van dat hondje af, want dat was overdag gebeurd cn toen was de maan er niet. Ze riep een van haar allermooiste stra- lenkindertjes en wees haar den jongen in het witte bed. „Ga daar eens heen, Zil vertje", zei ze, „en laat hem maar eens wat zien". O, graag, zei Zilvertje. Dag Moe! en weg was ze, de lucht door naar het huis, waar de jongen, die niet slapen kon woon de. Ze vond een kiertje in het gordijn en „pts" daar zat ze op het hoofdkussen bij den jongen. Dag! zei Zilvertje, en ze aaide den jongen over de haren. Dag, Zilvertje! zei de jongen, en hij was heelemaal niet verwonderd, dat Zil vertje daar bij liem op het hoofdkussen zat. 't Was net of hij haar al ik weet niet hoe lang kende. Hij vond het wel aardig van haar, om zoo eens bij hem op bezoek te komen. Vooral nu hij niet slapen kon. Of sliep hij eigenlijk wel? Hij had zijn oogen dicht, hoor, maar toch dacht ie, dat ie alles zag in de kamer, en nee maar, niet alleen in de kamer, maar er buiten ook. Hij kon zoo maar door de muren heen zien, zoo ver hij wou. De muren leken wel veranderd in groote ruiten. Dat dacht je niet, hè, zei Zilvertje. dat je door alles heen kon kijken.. Wat is het mooi buiten, zei de jon* gen, in .antwoord op de vraag van Zilver* tje. Hij merkte niet eens dat het eigenlijk geen antwoord was op Zilvertje's vraag. O, ja, zei Zilvertje, 't is heel mooi. 1. Wat schittert de sneeuw prachtig ah wat is het licht. Dat doet mijn moeder, antwoordde! Zilvertje. Waarom maakt ze alles zoo licht. Voor Sinterklaas natuurlijk, begrijp ja dat niet? Hoe zou hij anders den weg vinden? O, ja, zuchtte de jongen. Zeker, hij begreep het wel. Het was voor den goo- den bisschop, dat de maan daar zoo helder stond te schijnen. En nog eens zeide hij: Wat is het mooi, met al die neeuw op de boomen en op de daken. Je ziet nog lang niet alles, zei Zilver* tje. Van uit je bed kun je maar een heel klein eindje kijken. Wat daar achter die boomen is, zie je niet eens. Wat is daar dan, Zilvertje? Wat ben je een nieuwsgierig Aagje,. Wou je dat zoo graag weten? Ja? Ga dan maar mee, dan gaan we er een kijkje ne men. O, graag, zei de jongen en hij vond het heelemaal niet vréémd met Zilvertje mee te gaan. Welnee, aankleeden hoeft niet, zei Zil vertje. Als je met mij uitgaat heb je geen last van de kou. En niemand kan je zien hoor, ze kijken zóó door je heen, net als door mij. Natuurlijk, dat begreep de jongen ook wel. Hè, dat was leuk, ze gingen de deur niet uit. Welnee ze stapten zoo maar door den muur heen. Loopen was het eigenlijk niet wat ze deden, 'tLeek wel of ze vlogen.. De jongen voelde eens aan zijn schou ders of hij soms vleugels had, maar daar, schrok hij toch een beetje, want hij merkte, dat ie niet alleen geen vleugels, maar ook geen schouders had. Eigenlijk' had ie heelemaal niets. Dat is niets, hoor, zei Zilvertje, die zijn verwarring zag, je schouders liggen lekker in je bed en je hoofd en je handen en je voeten ook, die slapen allemaal. O, zei de jongen, gerustgesteld. Kijk, zei'Zilvertje, daar heb je vatt die boomen, die je uit je bed zag. Zie jë wel, dat ze veel grooter zijn dan je dacht? Ja, we gaan er maar over heen, dat is veel aardiger, vindt je niet? Je hebt zeker nog nooit boomen gezien uit de hoogte? Nee, van zóó hoog niet. Alleen maar van de duinen af. Zóó hoog, zóó hoog, zei Zilvertje, zóó hoog zijn we niet hoor, maar hon derduizend meter. Wie komen daar aan, Zilvertje? Sinterklaas en Pieterman. Willen wei eens kijken waar ze heen gaan? 'k Dacht' het wel, ging Zilvertje door, naar hei huis waar de dicrenplager Woont. Nou, die zal er van lusten. Hoor Piet eens met zijn ketting rammelen. O, a, hij maakt den zak' al open; daar moet de dierenplager zeker in. Verschrikkelijk, beefde de jongen. j a

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 13