O!
W etens waardig
Allerlei.
Mengelwerk.
EM
wm
De doove
m
m
WOENSDAG 14 DECEMBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
ANECDOTES VAN BEROEMDHEDEN
i..
Waaneer een mensch een gebrek beeft, is
het niet netjes om er mee te spotten. Nie
mand kan er wat aan doen wanneer bij
door de natuur een beetje misdeeld is. Ge
woonlijk wordt een gebrek zooveel mogelijk
gecamouffleerd. De persoon in kwestie vindt
bet natuurlijk buitengewoon onaangenaam
wanneer de spot met hem gedreven wordt.
Maar ook vindt hij het onaangenaam, wan
neer hij ziet, dat men hem medelijdend be
schouwt.
Er zat laatst in den tram een man die
doof was. Doof zijn is zeer onaangenaam.
Het is verre van prettig nooit iets te hooren
dan wanneer er tegen je gebruld wordt. Ik
kan me daarom goed begrijpen, dat een
döova man geen gesprekken tracht uit te
lokken.
Maar de doove man in kwestie, die in de
tram zat was blijkbaar uit ander hout
gesneden. Hij scheen er niets om te malen,
da hij doof was en nog minder scheen het
hem te bezwaren, wat een ander van hem
dacht. Hij zat dus in de tram en bij een
volgende halte kwam een neef, althans
een familielid van hem de tram in. De be
groeting ging aanvankelijk zwijgend, omdat
de neef dacht: je verstaat me toch niet.
Maar het duurde niet lang ot de doove man
vroeg:
Hoe gaat het met Piet?
Ik weet het niet. We zouwen gisteren
avond naar Klaar en Piet zijn toegegaan,
maar het regende.
We zouwen gisterenavond naar Klaar
fen Piet zijn gegaanschreeuwde de
neef.
We zouwen gisteravond naar Klaar en
Piet zijn gegaanbrulde de neef, zoo-
fdat geen woord ontging aan de mensehen,
*elfs op het voor- en achterbalcon.
Of-tie naar of niet is? vroeg de doove
jnan.
Het regende gisterenavond.
!«-???
I Het regende gisterenavond.
Was je er gisterenavond? vroeg de
doove man, blij dat hij hem scheen te be
grijpen.
Neeeebrulde de neef, het regende
gisterenavond.
Ja, ja, het regende, maar hoe gaat het
met Piet?
r— We gaan hem morgen bezoeken.
I
We gaan hem morgen bezoeken.
r-
We gaan hem morgen be-
ïoeken.
Zorgelijk zeg je?
sNeemorgen als het niet regent.
Regent het? en ik heb geen parapluie
bij me... De doove man keek verschrikt
naar buiten. Hij zag dat het droog was.
Morgen ga ik naar Klaar en PietH!
Nee, ik ga er morgen niet heen, zei
ide doove man.
iMijn vrouw en ik zullen gaan.
Ileeft ie het benauwd?
f Mijn vrouw en ik.
Is je vrouw ziek, vroeg de doove man
met medelijdenden blik.
Neeee... ik ben hier.
En meteen stond de neef op en wenkte
den conducteur om te stoppen. Het werd
den neef te machtig en hij scheen er niet
tegen te kunnen, dat de heele tram hem
grinnekend zat aan te gapen.
IgffS' -w
I f INPASSING SHOW".
Het nieuwe verpleegstertje: „Ik he.ii neg
nooit een temperatuur gezien, die zoo hoog
was. Ik zou het u voor geen geld van de
wereld willen zeggen, want ik mag u niet
verontrusten."
DE KEUZE
Keizer Friedrieh van Duitschland, die als
kroonprins den ooi-log tegen Frankrijk mee
maakte, bezocht tijdens dien veldtocht het
hospitaal dat ondergebracht was in de
schilderijengalerij van het kasteel van Ver
sailles. Ü.a. lag daar een bejaarde Joodsche
reserve man van een Hessisch regiment, die
zich hij gelegenheid, dat er
DE VRUCHTBAARHEID VAN DEN
BODEM
De „Gardeners Chronicle" geeft eenige
interessante wenken om aan den planten
groei de vruchtbaarheid van den bodem te
herkennen.
De gewone heide, Calluna vulgaris om
een voorbeeld te noemen, komt evenals in
Engeland hier te lande veelvuldig voor en
groeit zeer dikwijls op onvruchtbare gron
den. toch zal men in den groei der planten
veel verschil kunnen opmerken. Zien de
takken er schrompelig uit en is er weinig
andere vegetatie te zien, dan heeft men met
slechten grond te doen die zeer onvrucht
baar is.
Staat daarentegen de heide dicht tegen
elkaar aan en is zij in het bezit van buren
zooals wolfsklauw, de tormentil en enkele
grassen dan ver teilen deze planten dat de
grond niet slecht is en waard om in cultuur
te worden gebracht.
Waar de blauwe boschbes groeit in ver-
eeniging met de varen, bekend als dubbel-
loof, de tormentil en de mannetes varen,
daar is de bodem, volgens de G. C. geschikt
voor bloeiende boomen en heesters.
Op woeste gronden vindt men dikwijls
de gaspeldoorn die op sommige plaatsen el-
ken vierkanten meter in beslag neemt het
geen onvruehtbaren grond beteekent, vindt
men in zijn nabijheid het Jacobs kruiszaad,
den distel en de klaver, dan is de grond al
dadelijk veel beter, zeer arm daarentegen
is de bodem wanneer hij vergezeld is van
kraailieïde en schapenzuring.
De gaspeldoorn, zooeven reeds genoemd,
geeft niet altijd een betrouwbaar antwoord
door zijn aanwezigheid omdat hij overal
wil groeien, wij hebben ze wel gezien op
aangebracht zand, waarop geen enkele an
dere plant verscheen.
Maar de plant zelf geeft wel eenige ver
schillen aan. Waar deze heester hard hout
maakt, takken die flink omhoog gaan, daar
is de grond door bewerking voor ver
betering vatbaar, blijven de planten echter
klein en de takken dun dan zit er veel
kiezel in den grond, of een ondoorlaatbare
bank.
Onze brem komt veel op drogen grond
voor maar toch is in den regel met dien
grond wel wat te doen. Zijn de struiken
gezond en krachtig en groeien in haar
buurt het duizendblad, de roltklaver en de
klaver dan kan deze grond na flink te zijn
losgemaakt' in cultuur gebracht worden.
Waar de braam groeit en de hondsroos
bloeit daar hebben wij met kleigrond te
doen, waarop alle tuinbouwproducten wil
len groeien. De framboos groeit ook wel op
deze grondsoort, maar vertoont zich op
zandgrond, rijk aan kalk. Intusschen zijn
de vruchten op deze aarde niet zoo over
vloedig, niet zoo groot en niet zoo lekker.
Waar de gegel groeit in gezelschap van
de dopheide daar is de grond arm en voch
tig.
Bij de vrouwtjes-varen en de adelaars
varen zijn we niet altijd zeker omtrent de
diepte van de teeiüaag maar toch wijzen
zij op een goeden bodem omdat zij op zeer
arme gronden niet voorkomen. Vinden wij
tusschen deze bedekt bloeiende zenegroen
en bijenkorfjes dan kunnen wij zeker van
goeden grond zijn.
De trekzucht en Iaaggroeiende zegge zijn
de vertegenwoordigers van zeer slechte en
zure gronden, waarmede weinig te doen is.
Het schapengras en het borstelgras
groeien op een zeer dun laagje humus, voor
diepwortelende planten is deze grond n.l.
ongeschikt.
Het windgras groeit als regel op lichte
en lage gronden; wordt hij goed gedrai
neerd, dan is er wel wat mee te doen. Onze
lis is gebonden aan een vochtigen grond, die
zeer hu musrijk cn gedraineerd grond
levert voor de cultuur van groenten. Het
rietgras houdt van zwaren grond, iets wat
ook gezegd kan worden van de moeras-spirea
en een bolgewas acilla nutans.
Waar de soorten van mos groeien is de
grond arm of verarmd en akkers waar de
muur veelvuldig voorkomt, is voorzien van
veel humus. Zoo leeren ons de planten de
vruchtbaarheid van den bodem kennen.
HOE EEN LUCHTVAARDER VOOR
HONDERD VIJFTIG JAAR
GEHULDIGD WERD
Telkens weer opnieuw wordt de waar
heid bevestigd van Salomon's woord:
Nil sub sole novum. Er is niets nieuw onder
de zon.
Dat zien we aan de huldiging, de enthou
siaste ontvangst, ven de Oceaanvllegers
Lindbergh, Chamberlin, Levine en Byrd.
Dat was niet nieuw. Zoo iets was bijna
150 jaar geleden ook al gebeurd, toen op
7 Januari 1785, na veel moeite, de Fransche
luchtschipper Blanchard met z'n luchtbal
lon van Dover naar Calais vloog.
Calais bereidde op dien historischen dag
Blanchard een reuzenontvangst.
In feestelijken optocht, in een met 6 paar
den bespannen statiekaros, onder luid ge
jubel der inwoners, werd hij door de stad
naar het raadhuis gereden, waar men hem
deed aanzitten aan een galamaaltijd en
hem benoemde tot eere-burger van Calais.
De ballon werd in de kerk tentoongesteld
en daarna door de stad aangekocht voor
3000 francs. De plek waar de ballon was
neergekomen werd naar Blanchard genoemd
en op de plaats zelf werd een marmeren ge-
denkteeken opgericht als aandenken van de
ze historische gebeurtenis.
In Parijs brak op het vernemen van de
tijding der landing te Calais een onbeschrijf
lijk gejubel en enthousiasme los, dat bij de
komst van Lindbergh niet grooter kan zijn
geweest.
In dichte drommen bewoog het volk zich
door de straten en de naam Blanchard zweef
de op ieders lippen.
De koning ontving de luchtschipper en
schonk hem een eere-gift van 1200 francs. De
vlag die hij in zijn ballon had meegenomen,
kreeg een eereplaats in de Academie van
Kunsten en Wetenschappen.
Niemand had tevoren aan het gelukken
van zijn tocht willen gelooven. Men noemde
Blanchard „den dwazen Don Quichotte".
Noemde men evenzoo Lindbergh niet een
tijd geleden een dwaas, die slechts een mede
lijdend schouderophalen waard was?
Men ziet het: Niets nieuws onder de zon.
Blanchard en Lindbergh, Chamberlin en
Byrd, allen bewijzen voor Salomon's wijsheid
e.. de waarheid van diens woord.
BESPARING
Twee knapen bewonderen een opgezetten
vogel in een uitstalling.
Dien zou ik wel willen hebben, zegt de
•en.
Twintig gulden kost hij, zegt de ander.
Duur!
Nou, luidt het antwoord, maar reken
eens uit hoeveel je aan vogeltjeszaad en
slablaadjes uitspaart
*N GERUCHTMAKENDE UITVINDING
Uitvinder: Mijn naam is gemaakt.
Vriend: Ja?
Uitvinder: Ja, ik heb een uitvinding ge
daan, die gerucht maken zal: een stille
motor.
RAAK
Een fat: Zeg me eens professor, hebt u al
wel eens 'n parapluie laten staan?
Professor (doorloopend}: Neen, maar wel
'n verwaande fat.
DUBBELZINNIG
Oude kokette: Bij den brand in ons huis,
heeft mij 'n jonge brandweerman gered!
Vriendin: Ja, ja; de brandweer heeft een
erg zwaren dienst!
IN DE TEEKENLES
Meester: Maar Jan, je moet den moed niet
too gauw opgeven, als je maar telkens weer
probeert zal die lijn wel recht worden. Denk
aan de fabel van de mier, die 29 keer te
vergeefs een korreltje omhoog rolde, maar
de 30ste keer gelukte het haar.
Jan: Ja, maar meester, als ik die kromme
lijn negen en twintig maal uitvlak, Is er
de dertigste maal een gat in 't papier.
BEGRIJPELIJK
Yvonne: Dick vroeg Dora ten huwelijk,
toen ze samen op de motorfiets zaten.
Mary: En hoe komt het dan, dat ze nu
pas geëngageerd zijn?
Yvonne: Ze werden verplicht te wachten
tot ze uit het ziekenhuis kwamen.
DE HANDIGE TRUC
J
„SONDAGSNISSE".
Hoe de eerste lier ontstond.
EEN VOORSTEL
Mama: Kom, Willem, wees nu een lieve
jongen en neem je drankje, of anders gaat j
mama huilen.
Willem: Moeder, willen we ruilen. Ik zal
huilen en u het drankje innemen.
ERG!
Meester: Denk je dat ik je niet hoor klet
sen Meijer? Mijn ooren reiken zelfs tot
de achterste bank!
EEN KOOPMAN
Wat voer jij tegenwoordig uit?
Ik verkoop meubelen.
Zoo? En wat voor meubelen heb je zoo
- al verkocht?
Uitsluitend de mijne, en goedkoop ook.
TE VEEL
Mevrouw komt luid gillend de kamer bin
nenstormen, waar manlief rustig zijn avond
krant leest.
O mannie, roept ze, zeven jaar ongeluk!
Ik heb een spiegel gebroken!
Zeven jaar, zucht haar man, die reeds
een kwart eeuw onder de pantoffel zit, die
moesten er nog bijkomen! Ik geef het op!
EEN DEUGNIET
Onderwijzeres: Fransje, als ik zeg: ik ben
mooi, welke tijd hebben we dan?
Fransje: De onvolmaakt verleden tijd, juf
frouw!
NIET ZONDERLING
Wat een zonderlinge vergissing van
Columbus, dat hij dacht, Indië ontdekt t«
hebben, toen hij in Amerika aan wal stapte.
Och, kom, absoluut niet zonderling.
Doodgewoon als de vergissing van mij. Toen
lk trouwde, dacht ik in het paradijs te
komen, maar ik kwam in de hel terecht
TWIST C
Zij: Als ik eerder geweien had wat voor
'n gek jij bent, dan was ik nooit met je ge
trouwd.
Hij: Dat had je wel kunnen nagaan, toen
tk je vroeg, want stapelgek was ik toen.
EEN 75-JARIG JUBILEUM
Tot ongeveer het midden van de vorige
eeuw was het reddingswezen langs de kus
ten van Denemarken in geenen deele georga
niseerd. Redding van schipbreukelingen ge
schiedde alleen door de kustbewoners, doch'
in 1846 en de onmiddellijk daarop volgende
jaren, aldus vertelt het Deensche maand
schrift van het Ministerie van Buitenland-
Zaken, werden er maatregelen genomen zoo
wel van de zijde der regeering als van parti
culiere maatschappijen, om meer systeem
te brengen in het werk ten behoeve van de
redding van zeelieden, wier schepen in ge
vaar verkeerden of verloren gingen.
De grondslag voor een georganiseerden
reddingbootdienst werd gelegd door de wet
van 26 Maart 1852, zoodat dit jaar in Dene
marken het reddingbootwezen 75 jaar heeft
bestaan. Het werd herdacht door de publi
catie van een gedenkschrift
Sedert 1852, toen de reddingsdienst in
werking trad, zijn er 10706 menschen ge
red; dit aantal, gevoegd bij de dertig men-
schenlevens die gered werden tijdens de
reorganisatie van den dienst, brengt het
totaal aantal geredde personen op 10736 in
driekwart eeuw.
NAPOLEON I
De kamerdienaar van Napoleon I had een
moeilijke betrekking, want evenals vele an
dere mannen was Napoleon een ware plaag
voor zijn kamerdienaar. Ilij was zeer op
vliegend en ongeduldig en brak en ver-
scheurde alles wat hem in zijn kleeren
hinderde.
Hij had 40.000 frs. voor zijn jaarlijksch'
op verkenning was uitgezonden, door dap
perheid had onderscheiden en zwaar ge
kwetst was.
De kroonprins had vernomen, dat de ge
wonde van een arme Joodsche familie uit
de Fuldauer-streek was en dat hij. vrouw
,en kinderen in behoeftige omstandigheden
had achtergelaten.
Toen hij den gekwetste weer bezocht,
zei hij:
Naar ik vernomen heb, verdient gij
een onderscheiding. Ik zal u de keus Jaten.
iWilt gij het IJzeren Kruis hebben of 25
thaler?
De gewonde bedacht zich en vroeg wat
het IJzeren Kruis kostte fabrieksprijs?
Do kroonprins dacht van drie thaler.
-- Geef me dan 22 thaler en het IJzeren
JKruis, .vroeg de fuselier.
DE ON VERBETER LïJKE
Man, een reuze-voordeeligen dag ge-
liad.lk heb voor driehonderdtachtig gulden
spot koopjes.
DE BELOONING
Gisteren hielp ik een eenlgszlns ge-
brekkigen ouden heer de straat over. Toen
we aan den anderen kant waren, zei hij tot
mij: Hier lieb je wat voor een kop koffie.
Wat was het?
Een klontje suiker!
„HUMORIST."
„Geloof jij, dat er een Sinterklaas ls?"
...Ta en zal ik je eens een geheim vertellen?
Mijn vader werkt voor hem: ik tag hem
gisterenavond mijn schoen vullen."
Wie Shaw's levensgeschiedenis kent, weet
dat de groote schrijver in zijn jonge jaren
een tijdlang als kantoorbediende het dage-
lijksch brood heeft verdiend. En toen nu
onlangs het Engelsche vaktijdschrift „The
Clerk"' een brochure ging uitgeven, waarin
de kantoorbedienden werden aangespoord
om zich te organiseeren, toen kwam de
redactie op den geestigen inval Bernard
Shaw als oud-collega om een voorwoord te
vragen.
Bereidwillig werd aan het verzoek vol
daan en ziehier wat Sliaw de redactie
zond
„Met een zucht van verlichting heb ik op
twintigjarigen leeftijd do kantoorkruk vaar
wel gezegd. Mijn eerste jaarsalaris bedroeg
de reusachtige som van 18 pond. Het maxi
mum, dat ik, met inspanning van alle krach
ten, ooit had kunnen bereiken, zou 84 pond
geweest zijn. Veertig jaar nadat ik afscheid
van mijn chefs had genomen, voerde het toe
val mij door de straat, waar mijn voormalig
kantoor zich had bevonden.
De notaris dien ik wenschte te spreken,
bleek in hetzelfde huis op een hooger gelegen
verdieping zijn kantoor te hebben. Dus be
klom ik opnieuw de trap, waarop ik zoo
vaak mijn voeten had gezet. In het voorbij
gaan gluurde ik door do glazen deur van
mijn vroegere werkkamer en het gaf mij
waarlijk even een teleurstelling te moeten
eonstatceren, dat mijn kruk en schrijftafel er
niet meer stonden.
Toen ik op de verdieping van den notaris
beland was, bleek de oude hoer niet aan
wezig te zijn. „Of ik een oogenblik wilde
wachten'", vroeg het factotum, clie als por
tier en schrijver dienst deed. In den loop van
het gesprek, dat ik met hem aanknoopte, ge
waagde ik van het feit, dat ik veertig jaar
geleden ook in ditzelfde huis op een kantoor
kruk had gezeten. Terstond veranderde zijn
gelaatsuitdrukking. Het. mannetje, dat te
voren de onderdanigheid zelf was geweest,
keek mij 'n beetje van uit de hoogte aan en
zei met, een gepast, gevoel van eigenwaarde:
„Och ja, er zijn kantoorbedienden en kan
toorbedienden. Wie weet hoe dikwijls u in
dien tijd al van patroon bent veranderd. Ik
daarentegen heb al veertien jaar geleden
mijn zilveren jubileum bij dezen baas ge
vierd".
Een Frans ch man, die in zijn eigen land
reeds veel uitgevoerd had, wat de justitie
beloont met vrije kost en inwoning, besloot
een ander tooneel te kiezen, waarop hij
zijn vindingrijken geest kon bezig houden.
Hij besloot ln de talrijke huizen van pand-
beleening te Londen een aantal koperen
vergulde horloges te plaatsen, en daar hij
had opgemerkt, dat men altijd het ringetje
toetste, werden deze van goud vervaardigd
en de industrieele onderneming gelukte.
Maar om de onderneming voort te zetten,
moeten de horloges weder worden gelost.
Op zekeren dag kleedt de Franschxnan zich
als een boer, begeeft zich naar een deel der
stad waar het wemelt van zakkenrollers en
met het onnoozelste gezicht der wereld staat
hij alles aan te gapen, terwijl hij telkens een
paar lombardbriefjes in zijn zakken laat
glijden.
Niet lang had hij daar rondgeslenterd, of
de lombardbriefjes waren aan den man ge
bracht, of liever aan den eigenaar ontnomen
en binnen acht dagen waren al de horloges
gelost.
De Franschman kon nu zijn onderneming
voortzetten.
DE GIERIGE BANKIER
In 1848 werd er te Frankfurt a. M. een
collecte gehouden ten behoeve der bewoners
van Sleeswijk-I-Iolstein, welks Duitsche be
volking ln opstand was gekomen tegen de
Deensche heerschappij. Men vervoegde zich
't eerst bij den schatrijken bankier Roth
schild en deze offerde op 't altaar des vader
lands de kolossale som van tien gulden.
Dit maakte de verontwaardiging gaande
van de bewoners der stad en zij gaven daar
aan uiting op een origineele, doch voor den
rijkaard hoogst onaangename wijze. De
tien guldens werden ingewisseld tegen de
kleinste soort koperen munt. Men laadde de
groote hoeveelheid geldstukken in twee zak
ken, belastte daarmee een ezel en nu trok
ken duizenden menschen in den avond naar
Rothschild's huis. Bij de oorverdoovende
tonen van ontstemde muziekinstrumenten,
voegde zich het gebler, geblaat, geblaf en
gemauw van de saamgeloopen volksmenigte.
Toen de serenade naar den zin der liefheb
bers lang genoeg had geduurd, trapte men
de deur in en werd de ezel naar binnen
geleid. Nadat men de royale gift in de hal
van Kotschild's woning had gedeponeerd,
trok de joelende menigte weer af.
ZIJN WENK
Een rijke meneer, wiens prachtige tuinen
altijd veel bezoekers deed toestroomeu, had
een ouden tuinman in dienst, die de gezel
schappen dan rondleidde in de mooie par
ken.
De tuinman noemde dan haastig de ver
schillende soorten bloemen op. Zoodra het
gezelschap dan weer bij den uitgang ge
arriveerd was, bleef de tuinman stilstaan
en vestigde de speciale aandacht van de be
zoekers op een keurig bloemperkje. En dan
zei hij op veelbeteekenenden toon:
En dit, dames cn heeren, zijn vergeet-
mij-nietjes!
persoonlijk toilet uitgetrokken, welke som
echter overschreden werd, daar hij spoedig
alles wat hij droeg bedierf en zelfs bij den
minsten last een kleedingstuk in liet vuur
wierp. Hij had o.a. ook de gewoonte het
haardvuur met de voeten omver te stoeten;
in zulke gevallen placht hij daarin met een
ware furie te wroeten en het gevolg was
natuurlijk, dat hij zijn schoenen of laar
zen verbrandde en onbruikbaar maakte. Bij
het scheren placht Napoleon zoo onrustig
en zenuwachtig te zijn, dat het een waar,
kunststuk was hem goed te scheren, totdat
hij eindelijk zijn eigen barbier werd. Zeer
veel zorg besteedde hij aan zijn handen en
nagels, voor welk doel hij een collectie fijne
scharen bezat. Van reukwerken daarentegen
gebruikte hij alleen eau de cologne, omdat
hij dit als zoo gezond beschouwde, dat hij
er zich dikwijls mee begoot.