Woensdag 14 December 1927Derde Blad Pagina De Krijgsgevangene -e»- „Och, neen, verbaasde zij zich. Wel won derlijk anders, dat wij juist op deze plaats in het hoek terecht kwamen. Een stilte trad in en vulde de kamer. Dat Wilde Uegina niet. De stemming moest ken teren. Niet zwaar, niet treurig worden hoef de die, maar moest op peil blijven om plaats te geven aan gelukkigmakende ge dachten. Zij voelde echter ook aan alles wat op dit oogenblik van hem en haar uitging, dat hij ernstig wilde zijn omdat veel Schoone gewaarwordingen zijn gemoed vulden, die hij altijd gaarne tot uiting bracht. Zacht plidderend neerklateren van het water der fontein voor het huis drong door de geopende ramen. En dan was er onder een windstoot rui- schen van bladeren, dat zwol in de kracht van geluid en wegstierf dra weder. Zeg Regina, vroeg hij, zonder zijn oog van de verrukkelijke natuur daarbuiten af te wenden, zou die goddelijke stem van jou uit ook tot mij spreken? Zingt zij niet voor mij de zangen van jouw liefde? Een lichte siddering doorwentelde liet maagdelijk lichaam. Omdat zijn arm den haren aanleunde, voelde hij dat en dadelijk deed heime angst zijn hart sneller kloppen. Had hij zich mogelijk misgrepen? Te veel gezegd, hij, die zoo vrij steeds spreken mocht en uitzeggen wat zijn eerlijke ziel vervulde? Toch... Men weet niet... Daarom aanzag hij haar met oogen, waarin de bevreesdheid groeide. En aanstonds was hij weer gerustgesteld. Geen harde trek verboog hare mondhoeken. Geen blos van gekrenktheid was bet die haar wangen verfde. Ilaar oog, de lijnen van haar gelaat, haar houding, alles was ver tolking van snel-instroomend geluk. Opeens wentelde zij het kopje naar hem en beantwoordde cijn blikken. Er was veel vuur in die oogen. Met bevende lippen en haastig als vreesde ze te zullen vergeten een enkele der gedachte, welke aan haar fijnbesnaarde ziel ontkluwd waren, betoogde zij: Och ja, F,dward, ondanks alles, on danks alle vooroordeelen van stam en ras, ondanks het bloed der mijnen, dat kleeft aan 'de handen van uw landgenooten, blijf ik de jouwe alleen en altijd. Want het is niet uw schuld, dat onze landen in oorlog traden tegen elkaar. Het is uwe schuld niet, dat er bloed is aan uwe vingeren. En ik, wat. kan lk, onbeteekenend schepseltje, er aan doen? Hoe kan ik het verhelpen, dat er twisten gezaaid werden en dat er zeeën van bloed Worden geoogst? Wij zijn beiden gewone menschenkinderen. En onze harten zijn rein. Ze zijn hoven allen haat verheven, kennen geen jalouzie van nationaliteit en vragen liefde slechts te geven en te ontvan gen. Zijn niet alle mcnschen broeders, om el kaar te beminnen! Waarom zouden wij ook onze harten onderwerpen aan den duivel .van den oorlog? Waarom er al de leven-zoet makende tril lingen uit laten werpen om ervan te maken afgrijselijke reservoirs, vulkanen van moord- en vernietigingswoede? Hevige "smart en verontwaardiging laaiden Edward Morrand uit de oogen van het schoone meisje tegen, als zij zoo onbewust van het mooie harer uiting, dit krachtige schilfe rende pleidooi hield tegen rassenhaat en wereldoorlog. Vermoeid 'zweeg zij nu. Ik spreek wartaal, hervatte zij na een korten poos. Maar je begrijpt me, Edward. Jij geeft me gelijk. Je stemt volhartig in dat ik een treurige waarheid verkondig, als ik zeg, dat alles wat er gebeurt uit den booze is. En toch... Zij wendde haar weemoedig betrokken ge zichtje naar den grond en durfde blijk baar niet verder. En toch? vroeg hij beminnelijk-nieuw3- g'ierig tot haar overbuigend als moest het antwoord een n a u w v er sta a nib aar lispel- woord worden. Neen, neen, ik ben niet bescheiden ge noeg. Ik... ik mag misschien niet. Hij zag, dat zij zich geweld aandeed, dat ze met al haar geestkracht een sterk op dringend gevoel beheerschte. Eens te meer Was hij gelukkig de grootheid van haar reine ziel daarin te mogen bewonderen. Edward, had zij, nu wilde ik wel dat ïe nog eens het heerlijke lied van je: Sweet home zong. Daar ligt zooveel innige tevre denheid in opgesloten. Wanneer wij samen zijn en je durft het uit volle borst geven, 'dan vpel ik me immer tot tranen geroerd. Meer kracht, meer adel nog gaat er dan .Van jouw persoonlijkheid uit. En wat vooral treft, uit je stem klinkt dan 't groote ••meenschappetij'ke gevoel van den mensch, van het wezen, dat leeft, lijdt en lacht on uiteraard wars is van alle broedertwisten. Dan zegt het mild gestemde geweten in mij dat het goed is en onzer niet onwaardig, indien jij me bemint en ik jou liefheb, al ben ik een Duitsche jongedochter en jij een zoon van Engeland. Ge moet dan zingen, drong ze srnee- kend aan. 't Doet ons beicfeti zooveel heil. Wil je, Edward, ja? Waarom zou ik niet? stemde hij ge roerd toe. Als ik die lieve Regina gelukkig kan maken voor enkele oogenblikken? En eerbiedig als voor een engel nam hij haar witte linkerhand o'n kuste die met even aan roerende lippen. Het meisje wipte nu naar de piano en sloeg de toetsen aan. Die dreunden zwaar. Dat was als het ontwaken van een reus. Naast hem moesten lichte zonnekindertj es opspringen en met sluiers zwaaiende een nymfendans inzetten, want er rinkelde een klaterslag van helle tonen omhoog. Achter de spelende jonge dame ter rech terzijde stond de krijgsgevangene. Hij wachtte. De klavieren wakker geslagen, rustten ettelijke seconden haar fijne vinge ren. Toen knikte zij naar hem, en leidde de wijdige melodie in. Terwijl begon Ed ward de zoetheid te verhalen der verre familiewoon. Aandoenlijk inderdaad was het gezang. Zijn stem wist hij te doen zwel len en te doen smelten met zuivere ver vloeiing of hortend klankver wisselen al naar melodie of woorden zulk3 eischten. 't Scheen dieper dan ooit tot Regina door te dringen. Het groote vuur verdween, uit haar oogen. Er was nu de doffige wazing van wellende tranen. Onder het zingen werd de jonge man steeds bleeker. Koud trilde de ontroering door zijn ledematen. Zoo sterk leefde ook hij liet drama van verlangen in, dat hij schilderde in het heerlijk gevlochten dichter lijke woord. My sweet home! O my sweet home! Hij zong niet meer! Het lied was uit'. Laatste trillingen gleden langs de wanden, gingen zich nestelen in de plooien der over gordijnen, zonken allengs op het dikke vloer tapijt. Tot alles stil was geworden. Toen stond Edward nog achter Regina naar buiten te staren, de handen gevouwen op zijn rug. Een vogeltje vloog langs de vensters. Hij volgde het in zijn rappe vlucht. En hij sidderde op dat oogenblik onder den hamerslag van een sterk verlangen. De matte vaalheid van zijn trekken ging in een rooden gloed onder. Het krachtig rond- bruisende bloed warmde zijn verkilde leden opnieuw. Lieve! fluisterde hij. Regina, die als hare jonge vriend haar gedachtenloop aan de vlucht van 't vogel ken toevertrouwd had, sidderde Jicht. En zijn vrije hand grijpend, keek ze op waarts in z'n oogen Weer beefde hij nu. Een vurige blos vlamde plots op zijn wan gen. Hij zwijmde, hij voelde een ander mensch in zich geboren worden. Alle koel heid van zelfbeheersching, de regeering der koude gedachte over het warme hart voelde hij wijken voor de overweldiging der einde lijk triumfeerende liefde. Het volgend oogenblik lag hij op de knieën voor Regina en vlijde zijn gelaat tegen haar aan. Mijn Regina, mijn lieveling! Ik hou zoo innig veel van je. Sinds maanden was het zoo. Edward, antwoordde ze in verrukking, waarom ook zouden wij langer tegen ons hart liegen? Een zware pas dreunde in de aangrenzen de gang. Met een ruk zonder vorm van be leefdheid werd de kamerdeur opengeworpen. Als een donderslag uit reinen hemel viel de brutale vraag: Wat moet dit beduiden? Met een schrikgil sprong Regina van haar zetel overeind. De ontzetting sperde haar oo gen wijd open. Mijn broeder! stamelde zij haar armen tot een tragisch gebaar uitbreidende. Zoo had zij in gewone omstandigheden naar hem toe moeten ijlen en de weerge keerde moeten begroeten met een zuster lijke kus. Zooveel gevaren waren- over z'jn hoofd getrokken. Met een kreet van vreugde had zij hem aan haar dankbaar kloppend hart moeten drukken. Maar hij stond n zijn liondschcn inval zoo dreigend u minachtend hen te bezien, dat zij liever ge vlucht was. Edward w: ïeeds veerkrachtig op de heen gesprongen. Verward week hij terug naar den achtergrond bij het venster. Was liet schaamte, was het angst, dat hij nevig kleurde als een -*p heeterdaad betrapte misdadiger? Zoo Ja, het ware dan voor het meisje, dat hem minde- en dat het eerst ge troffen dreigde te worden door het monster van den rassenhaat, dat hem ziedend uit de wilde likken van den Duiisc.hen officier tegengrijnsde. Intusschen was deze schandelijk vrije in dringer een vijand. Zou hij tegenover zu'.k eenD:- gedachte kromde zijn vuisten en gaf hem zijn zelfbeheersching, de macht over zijn zenuwen terug. Met één greep aan den hefboom van zijn f"ren wil wierp hij de vlam uit zijn kaken. Hoog en trotsch rekte hij zijn lenige gestalte, In den nek lag zijn hoofd. Zijn blikken, zijn houding, alles zei een verachtelijke 'telaging. De Duitscher was woedend tot in het mid den der iv,i.mer voorn "getreden. Op zijn ge laat regeerde de harde trek van den in strenge school gevormden oficier. Hoe jong nog, hadden iichtzinnigen studietijd en door worsteld oorlogsgevaar een groef van min achting rondom zijn mond gegraven. In hooge mate laatdunkend voor alles wat zachtedel en inzonderheid der vrouwen tee- derheid benaderend is. Overigens was hij grooter on breeder dan zijn vijandelijke col lega. Donnerwetter, Regina, joeg hij met een strakke vingerwijzing naar Morand zijn zus ter brutaal tegen. Jij.... met hem. brutaal tegen. Jijmet hèm. Het meisje wankelde bij die vraag en viel met een angstzucht als^ onder een kaakslag op den fauteuil naast de tafel neder. Zedelijk geheel verward door den onvoorzienen keer der dingen, streek zij enkele lokken uit haar brandend-heet gelaat, staarde L zoekend achtereenvolgens naar Edward en naar de deur en liet toen haar roerend-ontdane ge zichtje voorover hangen, terwijl zij met een elleboog op het tafelblad leunde en den vrijen arm moedeloos slap daarop uitstrekte. Nog had de Duitschef den tot dusver on bekenden maar als Engelscliman reeds bloe dig gehaten vriend zijner zuster met geen blik verwaardigd. Toen deze haar zag bezwijmen, deed hij een schrede nader tot het beklagenswaardige schepsel. Regina! riep hij •not vaste stem. On middellijk richtte zij haar van ontroering half verdwaasde oogen tot den jonkman om hoog. Schaamt gij u wellicht voor mij, arm kind, tegenover uw broeder naar ik vermeen? Helaas ik ben zoo ongelukkig! barstte zij in snikken los, terwijl zij voorover op tafel viel. De jonge von Weltkauf had zich midder- wi.il vlak voor Edward Morrand geplaatst. Wie zijt gij, vroeg hij driest en onbeleefd den krijgsgevangene met, zijn harde oogen metend. r Een officier ovenals gij" klonk bitsig koel het antwoord. Zeker wel, maar dan een Engelsche als ik mij niet vergis? Zeer juist mijnheer. En wat zou dat? Wat dat zou? Wat dat zou? stoof Re- gina's broeder met klimmende drift op. Vreeselijk hinderde hem de gewild-flegma- tische kalmte van zijn tegenstander. Hij kon er van schuimen en zieden als een getergde leeuw. Dat zou, dat U wel vrijpostig zijt om het hart te belagen van een Duitsche jonk vrouw Pardon, onderbrak de krijgsgevangene met koele minachting. Neen, geen excuus. Uw gedrag is zeer te laken. Heeft u mijn vader slechts om toestemming verzocht? Ben ik U mijnheer, uitleg in deze ver schuldigd? vroeg Edward hoonend. Dat zullen wij nog zien. En allereerst als erfgenaam en oudste zoon des huizes ver wijs ik U uit deze kamer. Mijnheer gelieve U te verwijderen aanstonds. Als ik blijf Dan zal ik de bedienden waarschuwen. Edward aarzelde. Ilij keek naar het schrei ende kind op gindsclien stoel, vervolgens naar den wreeden stoorder hunner droomen. Maar die had het recht over zijn al dan niet tegenwoordig zijn in deze kamer te be schikken. Er bleef hem slechts te gehoorza- meir over, hoe noode ook. Het zij dan zoo, willigde hij in. En zich van aangezicht tot aangezicht tegenover de jongen von Weltkauf stellende sprak hij op domlneerende toon: Luitenant, ik waarschuw U bij Uw titel en Uw eed, maak haar geen verwijten. Be denk dat zij geen soldaat is en dat zij geen bloedvlekken op haar vingers heeft. Haar ge moed is wars van den onzinnigen volkeren- haat. Zij bezit het slechts om het te lieven. En zij heeft niet geschroomd me waardig te keuren dat groote hart voortaan als 't mijne te mogen beschouwen. Ontzeg haar daartoe nu 't recht. Blaas haar in, dat zij 'n misdaad beeft gepleegd en draag daarna nog met fierheid den naam van gentleman. Genoeg. Genoegt stampvoette de andere Daar is de deur. Dien goudgallonneerden arm te zien in onbarmhartig heenwijzen naar den uitgang, deed den gevoeligen jonkman een oogenblik zijn zelfbeheersching verliezen Hij balde de vuisten en knarste zijn tanden op elkaar. Met een bliksemstraal in het oog sprong hij op gereed zijn vijand aan te vlie gen. Ellendegromde hij. Bijtijds trof hem nog een smeekende blik zijner beminde. Om harentwil beet hij de striemende beleediging op zijn lippen af en bedwong de siddering van zijn drift-door schokte lichaam 't Ware hem zoo'n voldoening geweest dien snoodaard in het harde gelaat te slaan, dat hij het uit zou huilen van de pijn. Nu, uiter lijk kalm, doch inwendig over al zijn leden gloeiende en bevende van verontwaardiging, stapte hij na een bemoedigenden hoofd knik naar Regina langs den trotschen Duit scher deze kamer uit, waar hij vijf minuten geledon nog een benijdenswaardig man was. HOOFDSTUK ZES In de zaal, waar wij voor eenigon tijd kennis maakten met Regina's grijzen vader, vinden wij dezen in de luwte van een door het open venster binnenstroomendon zomer morgen weder. 't Is dezelfde stemmige omgeving van toenmaals. Maar nu strookt de houding van den heer von Weltkauf niet zoo harmonisch met de plechtige kalmte der aanwezige din gen. Hij zit daar in zijn gebloemden kamer rok met gefronste wenkbrauwen en starre oogen. In de fletse rechterwang heeft zijn gekromde wijsvinger zich een rustpunt in gedrukt, De linkerhand plukt zenuwachtig en driftig aan den golvenden grijzen baard. Forsch op de uitgespreide beenen, de armen geslagen over de breede borst, waarop het IJzeren Kruis voor betoonde dapperheid prijkt, staat tegenover den grijsaard zijn weergekomen zoon Hein. Vader, zegt hij op berispenden toon, alsof hij hier in de functie van rechter optrad, het was u toch bekend, nietwaar, dat die man een gevangen officier van het Engelsche leger is? En ook wist gij, dat Regina ondanks al haar geestesgaven als een jong onervaren schepseltje moet behan deld en beschermd worden. Waarom dan haar blootgesteld aan dergelijke schande lijke dingen? Maar, jongen, morde de oude, hoe kon ik weten? Ik ben niet zoo goed van gezicht meer. Mijn beenen worden slecht. Och wat? U hadt het moeten begrijpen. Beiden waren zoo dikwijls met u tezamen in deze zaal. Mijnheer von Weltkauf begon zich zicht baar te ergeren. Die onbescheiden, onkin derlijke toon mishaagde hem ten zeerste. Driftig wierp hij het hoofd omhoog, zoo dat de baard schudde. Hein, sprak hij toornig, vergeet den eerbied niet, welken gij aan uw grijzen vader verschuldigd zijt. Gij raaskalt sinds een half uur en dondert uw harde stem door mijn huis, als waart gij er reeds de heer en de meester. Let wel, gij zijt hier niet in de kazerne en spreekt niet tot een troep rekruten. Hein werd vuurrood onder deze terecht wijzing. Alle hoogmoed van zijn jong en misvormd hart gloeide op zijn gelaat, Hoe? stoof hij op met wijd uitslaan zijner armen. Dan zal ik misschien de schul dige worden in dit drama? Ik, die juist tot taak genomen heb de eer van onzen naam te verdedigen. Ik, die te rechter tijd tus- schenbeiden gekomen ben.... Eei', eer? deed de grijsaard minachtend zijn schouders optrekkend. Waarom dat woord dus ijdel gebruikt? Hebt gij de jonge lui op een slechte daad betrapt? Maar, vader, hoe kunt u het gebeurde anders noemen? Of vindt u het heel natuur lijk, heel goed, dat uw dochter 't hof gemaakt wordt door zoo'n Engelschenploert. Och, klaagde Regina's vader, die het blijkbaar hinderlijk vond, dat de jongen zulke deugdelijke argumenten aanvoerde, daar is zeker veel op te zeggen, maar- maar... hé! viel hij zich met een smartgebaar in de rede, mijn jicht, die pijnscheuten! Gij maakt mij gansch van streek, booze zoon! Licht kermend bleef hij een wijle voor over gebogen. Dat hem zulk ongeluk nog op zijn ouden dag moest overkomen. Een dochtertje, dat hij op de handen droeg, de teederheid, de kinderliefde in persoon. En een jonge man, die schoon een ontwapend vijand van zijn land, een schier onmisbaar vriend in huis was geworden. Tegen wien hij nooit de minste ontevredenheid had kunnen betuigen, zoo bescheiden, zoo han dig, zoo aangenaam van manieren was die- En nu werd hij op grond van rede en.plicht gedwongen tegen hen belden gramme be slissingen te nemen. Hij voelde wel, waar heen zijn zoon dit gesprek wilde leiden. Gaarne had lvij zelf hunne zaak bepleit, Maar hij stond op wankelen bodem. Zijn eenige zoon mocht hem van zwakheid ver denken. Dat kon toch niet? Hein hervatte hij, gij moest u als eerlijk man schamen dien officier voor ploert uit te maken, waar gij overigens hoegenaamd niets, kwaad noch goed, van zijn handel en wandel kent. Hij is integendeel een zeer. sympathiek mensch, die veel heeft geleden en een loyaal hart in zijn borst omdraagt. Zie maar eens. In zijn toestand van krijgs gevangene zal hij noo;'. een zweem van bit terheid tegen ons Duitschers, aan den dag leggen. Dat. getuigt in dit geval van een krachtig karakter vind gij zelf niet? Pardon, interrumpeerde Hein, voor mij is het een teeken, dat hij geen nationaal ge voel heeft, hetgeen een militair, 'n officier vooral tol schande strekt. Bah, wedervoer de oude heer korzelig, laat mij in Godsnaam uitpraten. Als hij in de avonduurtjes mijn kind en mij gezelschap houdt, en het onderwerp valt op voorbije lagen, dan kan hij slecht met tranen in zijn stem van den verren geboorte-grond en zijn achtergebleven familiebetrekkingen vertel len. Hij dweept gewoon met zijn moeder en zijn zuster. Wien de schoen past, trekke hem aan, wilt u zeggen? gromde Hein valsch lachend, terwijl hij zijn lange degen, waarmede hij speelde rinkelend liet vallen. Maar ik be schouw die lievigheidjes alle voor hetgeen zij zijn, vader: zoete koekjes om een paar ta goeder trouwe menschen te verlekkeren. Hebt u wel ooit gehoord van het gebakken sponsje dat men den honden toewerpt, waarvan men zich wil ontdoen? Zij vreten het op en bars ten er v§in Alloh, viel von Weltkauf een beetje ver ontwaardigd uit, een beetje meer fatsoen, mijn zoon. De loopgraven blijken al een heel ongelukkige kostschool voor onze jonge lie den te zijn. Onzin! wierp ÏTcin grimmig tegen. lit spreek als nuchter mensch mijn gedachten uit. Een weinig realistisch tegenover een oud-gediende, dat mag wel, geloof ik. Vermits ik duidelijk ben. Morrand bedriegt u op een handige wij ze. Regina Is een schoon, lief meisje. Wel de moeite waard om tot vrouw te krijgen. Jawel,, 't is magnifiek. Die sinjeur hoeft dat knap bedacht. En na den oorlog keert de venvonneling uit Duitschland naar zijn Lon den terug met een rijke Juno van zijn over winnaars aan z'n zegekar. 't Is ongehoord. En dat u zulk een houding nu verdedigt en daarenboven tegen mij nog van leer durft trekken, zie, dat maakt me uitzinnig van srnart en woede. De jonkman stampvoette van kwaad aardigheid. U ziet zijn spel. Ik heb uw oogen toch' opengemaakt. En U zegt niets, niets om mij gerust te stellen. U laat toe dat een schandelijke flirt wordt voortgezet in uw huis. O, het is.... Het is een misdaad, waarachtig. Kalm toch, kalm toch, redeneerde de oude man zonder bitterheid nu. Dat ligt volstrekt niet in mijn bedoeling. Ik wil geenszins deze verbintenis. Neen, natuurlijk' niet. Onrustig over en weer schuivend op zljni lage stoel, volgde de oude man in het nauw, gebracht de driftige gangen van zijn zoon. Hoe meent u dat? vroeg deze halthoudcnd en zijn vader in een wantrouwig on derzoekende blik hullend. God weet welk' een stand de jongen voert? lei de grijs aard met een groot gebaar uit. Of liever, dat weet ik al, hij is boekhouder daar gind3. Ziet U nu wel? triumpheerde de offi cier reeds half gerustgesteld. Fortuin heeft hij niet. Daar komt hij overigens rond voor uit. Bewijs alweer, dat hij oprecht is, heelemaal geen schurk. Het hart' heeft hij immers op de lippen. Als ik' hem hare hand weiger, dan zal het ook we zen dewijl hij een vijand is van ons vader land en, wat vanzelf spreekt omdat hij geen stand voert aan onzen gelijk. Daarvoor ben ik te veel patriciër en oud-militair. HOE DE BIJBEL VERGETEN WORDT. j Wij lezen onder de correspondentie-rubriek van „de Rotterdamsche Dameskroniek": „Mevrouw H. E. IJ. De uitdrukking „hij heelt Abraham gezien" is ons onbekend. Het bekende werk van professor Stoett: „Nederlandsche Spreekwoorden en Gezegden", dat wij raad pleegden, kon ook al geen uitkomst geven. Misschien weet een van de lezeressen ons uit het moeras te helpen". Wij zijn nieuwsgierig, ot een van de lezeressen' zoo belezen is om de redactie uit den brand "té helpen. Anders whlen wtt haar -«4 een handlij helpen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 9