Woensdag 14 December 1927Derde Blad Pagina
De Krijgsgevangene
-e»-
„Och, neen, verbaasde zij zich. Wel won
derlijk anders, dat wij juist op deze plaats
in het hoek terecht kwamen.
Een stilte trad in en vulde de kamer. Dat
Wilde Uegina niet. De stemming moest ken
teren. Niet zwaar, niet treurig worden hoef
de die, maar moest op peil blijven om
plaats te geven aan gelukkigmakende ge
dachten. Zij voelde echter ook aan alles wat
op dit oogenblik van hem en haar uitging,
dat hij ernstig wilde zijn omdat veel
Schoone gewaarwordingen zijn gemoed
vulden, die hij altijd gaarne tot uiting
bracht.
Zacht plidderend neerklateren van het
water der fontein voor het huis drong door
de geopende ramen.
En dan was er onder een windstoot rui-
schen van bladeren, dat zwol in de kracht
van geluid en wegstierf dra weder.
Zeg Regina, vroeg hij, zonder zijn oog
van de verrukkelijke natuur daarbuiten af
te wenden, zou die goddelijke stem van jou
uit ook tot mij spreken? Zingt zij niet voor
mij de zangen van jouw liefde?
Een lichte siddering doorwentelde liet
maagdelijk lichaam. Omdat zijn arm den
haren aanleunde, voelde hij dat en dadelijk
deed heime angst zijn hart sneller kloppen.
Had hij zich mogelijk misgrepen? Te veel
gezegd, hij, die zoo vrij steeds spreken mocht
en uitzeggen wat zijn eerlijke ziel vervulde?
Toch... Men weet niet... Daarom aanzag hij
haar met oogen, waarin de bevreesdheid
groeide.
En aanstonds was hij weer gerustgesteld.
Geen harde trek verboog hare mondhoeken.
Geen blos van gekrenktheid was bet die
haar wangen verfde. Ilaar oog, de lijnen van
haar gelaat, haar houding, alles was ver
tolking van snel-instroomend geluk.
Opeens wentelde zij het kopje naar hem en
beantwoordde cijn blikken. Er was veel vuur
in die oogen. Met bevende lippen en haastig
als vreesde ze te zullen vergeten een enkele
der gedachte, welke aan haar fijnbesnaarde
ziel ontkluwd waren, betoogde zij:
Och ja, F,dward, ondanks alles, on
danks alle vooroordeelen van stam en ras,
ondanks het bloed der mijnen, dat kleeft aan
'de handen van uw landgenooten, blijf ik de
jouwe alleen en altijd. Want het is niet
uw schuld, dat onze landen in oorlog traden
tegen elkaar. Het is uwe schuld niet, dat er
bloed is aan uwe vingeren. En ik, wat. kan
lk, onbeteekenend schepseltje, er aan doen?
Hoe kan ik het verhelpen, dat er twisten
gezaaid werden en dat er zeeën van bloed
Worden geoogst? Wij zijn beiden gewone
menschenkinderen. En onze harten zijn
rein. Ze zijn hoven allen haat verheven,
kennen geen jalouzie van nationaliteit en
vragen liefde slechts te geven en te ontvan
gen.
Zijn niet alle mcnschen broeders, om el
kaar te beminnen! Waarom zouden wij ook
onze harten onderwerpen aan den duivel
.van den oorlog?
Waarom er al de leven-zoet makende tril
lingen uit laten werpen om ervan te maken
afgrijselijke reservoirs, vulkanen van
moord- en vernietigingswoede? Hevige
"smart en verontwaardiging laaiden Edward
Morrand uit de oogen van het schoone
meisje tegen, als zij zoo onbewust van het
mooie harer uiting, dit krachtige schilfe
rende pleidooi hield tegen rassenhaat en
wereldoorlog.
Vermoeid 'zweeg zij nu.
Ik spreek wartaal, hervatte zij na een
korten poos. Maar je begrijpt me, Edward.
Jij geeft me gelijk. Je stemt volhartig in dat
ik een treurige waarheid verkondig, als ik
zeg, dat alles wat er gebeurt uit den booze
is. En toch...
Zij wendde haar weemoedig betrokken ge
zichtje naar den grond en durfde blijk
baar niet verder.
En toch? vroeg hij beminnelijk-nieuw3-
g'ierig tot haar overbuigend als moest het
antwoord een n a u w v er sta a nib aar lispel-
woord worden.
Neen, neen, ik ben niet bescheiden ge
noeg. Ik... ik mag misschien niet.
Hij zag, dat zij zich geweld aandeed, dat
ze met al haar geestkracht een sterk op
dringend gevoel beheerschte. Eens te meer
Was hij gelukkig de grootheid van haar
reine ziel daarin te mogen bewonderen.
Edward, had zij, nu wilde ik wel dat
ïe nog eens het heerlijke lied van je: Sweet
home zong. Daar ligt zooveel innige tevre
denheid in opgesloten. Wanneer wij samen
zijn en je durft het uit volle borst geven,
'dan vpel ik me immer tot tranen geroerd.
Meer kracht, meer adel nog gaat er dan
.Van jouw persoonlijkheid uit. En wat vooral
treft, uit je stem klinkt dan 't groote
••meenschappetij'ke gevoel van den mensch,
van het wezen, dat leeft, lijdt en lacht on
uiteraard wars is van alle broedertwisten.
Dan zegt het mild gestemde geweten in mij
dat het goed is en onzer niet onwaardig,
indien jij me bemint en ik jou liefheb, al
ben ik een Duitsche jongedochter en jij een
zoon van Engeland.
Ge moet dan zingen, drong ze srnee-
kend aan. 't Doet ons beicfeti zooveel heil.
Wil je, Edward, ja?
Waarom zou ik niet? stemde hij ge
roerd toe. Als ik die lieve Regina gelukkig
kan maken voor enkele oogenblikken? En
eerbiedig als voor een engel nam hij haar
witte linkerhand o'n kuste die met even aan
roerende lippen.
Het meisje wipte nu naar de piano en
sloeg de toetsen aan. Die dreunden zwaar.
Dat was als het ontwaken van een reus.
Naast hem moesten lichte zonnekindertj es
opspringen en met sluiers zwaaiende een
nymfendans inzetten, want er rinkelde een
klaterslag van helle tonen omhoog.
Achter de spelende jonge dame ter rech
terzijde stond de krijgsgevangene. Hij
wachtte. De klavieren wakker geslagen,
rustten ettelijke seconden haar fijne vinge
ren. Toen knikte zij naar hem, en leidde
de wijdige melodie in. Terwijl begon Ed
ward de zoetheid te verhalen der verre
familiewoon. Aandoenlijk inderdaad was
het gezang. Zijn stem wist hij te doen zwel
len en te doen smelten met zuivere ver
vloeiing of hortend klankver wisselen al
naar melodie of woorden zulk3 eischten.
't Scheen dieper dan ooit tot Regina door
te dringen. Het groote vuur verdween, uit
haar oogen. Er was nu de doffige wazing
van wellende tranen.
Onder het zingen werd de jonge man
steeds bleeker. Koud trilde de ontroering
door zijn ledematen. Zoo sterk leefde ook
hij liet drama van verlangen in, dat hij
schilderde in het heerlijk gevlochten dichter
lijke woord.
My sweet home! O my sweet home!
Hij zong niet meer! Het lied was uit'.
Laatste trillingen gleden langs de wanden,
gingen zich nestelen in de plooien der over
gordijnen, zonken allengs op het dikke vloer
tapijt. Tot alles stil was geworden. Toen
stond Edward nog achter Regina naar
buiten te staren, de handen gevouwen op
zijn rug.
Een vogeltje vloog langs de vensters.
Hij volgde het in zijn rappe vlucht. En
hij sidderde op dat oogenblik onder den
hamerslag van een sterk verlangen. De
matte vaalheid van zijn trekken ging in
een rooden gloed onder. Het krachtig rond-
bruisende bloed warmde zijn verkilde leden
opnieuw.
Lieve! fluisterde hij.
Regina, die als hare jonge vriend haar
gedachtenloop aan de vlucht van 't vogel
ken toevertrouwd had, sidderde Jicht.
En zijn vrije hand grijpend, keek ze op
waarts in z'n oogen Weer beefde hij nu.
Een vurige blos vlamde plots op zijn wan
gen. Hij zwijmde, hij voelde een ander
mensch in zich geboren worden. Alle koel
heid van zelfbeheersching, de regeering der
koude gedachte over het warme hart voelde
hij wijken voor de overweldiging der einde
lijk triumfeerende liefde.
Het volgend oogenblik lag hij op de
knieën voor Regina en vlijde zijn gelaat tegen
haar aan.
Mijn Regina, mijn lieveling! Ik hou
zoo innig veel van je. Sinds maanden was
het zoo.
Edward, antwoordde ze in verrukking,
waarom ook zouden wij langer tegen ons
hart liegen?
Een zware pas dreunde in de aangrenzen
de gang. Met een ruk zonder vorm van be
leefdheid werd de kamerdeur opengeworpen.
Als een donderslag uit reinen hemel viel de
brutale vraag:
Wat moet dit beduiden?
Met een schrikgil sprong Regina van haar
zetel overeind. De ontzetting sperde haar oo
gen wijd open.
Mijn broeder! stamelde zij haar armen
tot een tragisch gebaar uitbreidende.
Zoo had zij in gewone omstandigheden
naar hem toe moeten ijlen en de weerge
keerde moeten begroeten met een zuster
lijke kus. Zooveel gevaren waren- over z'jn
hoofd getrokken. Met een kreet van vreugde
had zij hem aan haar dankbaar kloppend
hart moeten drukken. Maar hij stond
n zijn liondschcn inval zoo dreigend u
minachtend hen te bezien, dat zij liever ge
vlucht was.
Edward w: ïeeds veerkrachtig op de heen
gesprongen. Verward week hij terug naar
den achtergrond bij het venster.
Was liet schaamte, was het angst, dat hij
nevig kleurde als een -*p heeterdaad betrapte
misdadiger? Zoo Ja, het ware dan voor het
meisje, dat hem minde- en dat het eerst ge
troffen dreigde te worden door het monster
van den rassenhaat, dat hem ziedend uit de
wilde likken van den Duiisc.hen officier
tegengrijnsde.
Intusschen was deze schandelijk vrije in
dringer een vijand. Zou hij tegenover zu'.k
eenD:- gedachte kromde zijn vuisten
en gaf hem zijn zelfbeheersching, de macht
over zijn zenuwen terug. Met één greep aan
den hefboom van zijn f"ren wil wierp hij
de vlam uit zijn kaken. Hoog en trotsch
rekte hij zijn lenige gestalte, In den nek lag
zijn hoofd. Zijn blikken, zijn houding, alles
zei een verachtelijke 'telaging.
De Duitscher was woedend tot in het mid
den der iv,i.mer voorn "getreden. Op zijn ge
laat regeerde de harde trek van den in
strenge school gevormden oficier. Hoe jong
nog, hadden iichtzinnigen studietijd en door
worsteld oorlogsgevaar een groef van min
achting rondom zijn mond gegraven. In
hooge mate laatdunkend voor alles wat
zachtedel en inzonderheid der vrouwen tee-
derheid benaderend is. Overigens was hij
grooter on breeder dan zijn vijandelijke col
lega.
Donnerwetter, Regina, joeg hij met een
strakke vingerwijzing naar Morand zijn zus
ter brutaal tegen. Jij.... met hem.
brutaal tegen. Jijmet hèm.
Het meisje wankelde bij die vraag en viel
met een angstzucht als^ onder een kaakslag
op den fauteuil naast de tafel neder. Zedelijk
geheel verward door den onvoorzienen keer
der dingen, streek zij enkele lokken uit haar
brandend-heet gelaat, staarde L zoekend
achtereenvolgens naar Edward en naar de
deur en liet toen haar roerend-ontdane ge
zichtje voorover hangen, terwijl zij met een
elleboog op het tafelblad leunde en den
vrijen arm moedeloos slap daarop uitstrekte.
Nog had de Duitschef den tot dusver on
bekenden maar als Engelscliman reeds bloe
dig gehaten vriend zijner zuster met geen
blik verwaardigd.
Toen deze haar zag bezwijmen, deed hij
een schrede nader tot het beklagenswaardige
schepsel.
Regina! riep hij •not vaste stem. On
middellijk richtte zij haar van ontroering
half verdwaasde oogen tot den jonkman om
hoog.
Schaamt gij u wellicht voor mij, arm
kind, tegenover uw broeder naar ik
vermeen?
Helaas ik ben zoo ongelukkig! barstte
zij in snikken los, terwijl zij voorover op
tafel viel.
De jonge von Weltkauf had zich midder-
wi.il vlak voor Edward Morrand geplaatst.
Wie zijt gij, vroeg hij driest en onbeleefd
den krijgsgevangene met, zijn harde oogen
metend.
r Een officier ovenals gij" klonk bitsig
koel het antwoord.
Zeker wel, maar dan een Engelsche als
ik mij niet vergis?
Zeer juist mijnheer. En wat zou dat?
Wat dat zou? Wat dat zou? stoof Re-
gina's broeder met klimmende drift op.
Vreeselijk hinderde hem de gewild-flegma-
tische kalmte van zijn tegenstander. Hij kon
er van schuimen en zieden als een getergde
leeuw.
Dat zou, dat U wel vrijpostig zijt om het
hart te belagen van een Duitsche jonk
vrouw
Pardon, onderbrak de krijgsgevangene
met koele minachting.
Neen, geen excuus. Uw gedrag is zeer
te laken. Heeft u mijn vader slechts om
toestemming verzocht?
Ben ik U mijnheer, uitleg in deze ver
schuldigd? vroeg Edward hoonend.
Dat zullen wij nog zien. En allereerst
als erfgenaam en oudste zoon des huizes ver
wijs ik U uit deze kamer.
Mijnheer gelieve U te verwijderen
aanstonds.
Als ik blijf
Dan zal ik de bedienden waarschuwen.
Edward aarzelde. Ilij keek naar het schrei
ende kind op gindsclien stoel, vervolgens
naar den wreeden stoorder hunner droomen.
Maar die had het recht over zijn al dan
niet tegenwoordig zijn in deze kamer te be
schikken. Er bleef hem slechts te gehoorza-
meir over, hoe noode ook.
Het zij dan zoo, willigde hij in. En zich
van aangezicht tot aangezicht tegenover de
jongen von Weltkauf stellende sprak hij op
domlneerende toon:
Luitenant, ik waarschuw U bij Uw titel
en Uw eed, maak haar geen verwijten. Be
denk dat zij geen soldaat is en dat zij geen
bloedvlekken op haar vingers heeft. Haar ge
moed is wars van den onzinnigen volkeren-
haat. Zij bezit het slechts om het te lieven.
En zij heeft niet geschroomd me waardig te
keuren dat groote hart voortaan als 't mijne
te mogen beschouwen. Ontzeg haar daartoe
nu 't recht. Blaas haar in, dat zij 'n misdaad
beeft gepleegd en draag daarna nog met
fierheid den naam van gentleman.
Genoeg. Genoegt stampvoette de andere
Daar is de deur. Dien goudgallonneerden
arm te zien in onbarmhartig heenwijzen naar
den uitgang, deed den gevoeligen jonkman
een oogenblik zijn zelfbeheersching verliezen
Hij balde de vuisten en knarste zijn tanden
op elkaar. Met een bliksemstraal in het oog
sprong hij op gereed zijn vijand aan te vlie
gen.
Ellendegromde hij.
Bijtijds trof hem nog een smeekende blik
zijner beminde. Om harentwil beet hij de
striemende beleediging op zijn lippen af en
bedwong de siddering van zijn drift-door
schokte lichaam
't Ware hem zoo'n voldoening geweest dien
snoodaard in het harde gelaat te slaan, dat
hij het uit zou huilen van de pijn. Nu, uiter
lijk kalm, doch inwendig over al zijn leden
gloeiende en bevende van verontwaardiging,
stapte hij na een bemoedigenden hoofd
knik naar Regina langs den trotschen Duit
scher deze kamer uit, waar hij vijf minuten
geledon nog een benijdenswaardig man was.
HOOFDSTUK ZES
In de zaal, waar wij voor eenigon tijd
kennis maakten met Regina's grijzen vader,
vinden wij dezen in de luwte van een door
het open venster binnenstroomendon zomer
morgen weder.
't Is dezelfde stemmige omgeving van
toenmaals. Maar nu strookt de houding van
den heer von Weltkauf niet zoo harmonisch
met de plechtige kalmte der aanwezige din
gen.
Hij zit daar in zijn gebloemden kamer
rok met gefronste wenkbrauwen en starre
oogen. In de fletse rechterwang heeft zijn
gekromde wijsvinger zich een rustpunt in
gedrukt, De linkerhand plukt zenuwachtig
en driftig aan den golvenden grijzen baard.
Forsch op de uitgespreide beenen, de armen
geslagen over de breede borst, waarop het
IJzeren Kruis voor betoonde dapperheid
prijkt, staat tegenover den grijsaard zijn
weergekomen zoon Hein.
Vader, zegt hij op berispenden toon,
alsof hij hier in de functie van rechter
optrad, het was u toch bekend, nietwaar,
dat die man een gevangen officier van het
Engelsche leger is? En ook wist gij, dat
Regina ondanks al haar geestesgaven als
een jong onervaren schepseltje moet behan
deld en beschermd worden. Waarom dan
haar blootgesteld aan dergelijke schande
lijke dingen?
Maar, jongen, morde de oude, hoe kon
ik weten? Ik ben niet zoo goed van gezicht
meer. Mijn beenen worden slecht.
Och wat? U hadt het moeten begrijpen.
Beiden waren zoo dikwijls met u tezamen
in deze zaal.
Mijnheer von Weltkauf begon zich zicht
baar te ergeren. Die onbescheiden, onkin
derlijke toon mishaagde hem ten zeerste.
Driftig wierp hij het hoofd omhoog, zoo
dat de baard schudde.
Hein, sprak hij toornig, vergeet den
eerbied niet, welken gij aan uw grijzen
vader verschuldigd zijt. Gij raaskalt sinds
een half uur en dondert uw harde stem
door mijn huis, als waart gij er reeds de
heer en de meester. Let wel, gij zijt hier
niet in de kazerne en spreekt niet tot een
troep rekruten.
Hein werd vuurrood onder deze terecht
wijzing. Alle hoogmoed van zijn jong en
misvormd hart gloeide op zijn gelaat,
Hoe? stoof hij op met wijd uitslaan
zijner armen. Dan zal ik misschien de schul
dige worden in dit drama? Ik, die juist tot
taak genomen heb de eer van onzen naam
te verdedigen. Ik, die te rechter tijd tus-
schenbeiden gekomen ben....
Eei', eer? deed de grijsaard minachtend
zijn schouders optrekkend. Waarom dat
woord dus ijdel gebruikt? Hebt gij de jonge
lui op een slechte daad betrapt?
Maar, vader, hoe kunt u het gebeurde
anders noemen? Of vindt u het heel natuur
lijk, heel goed, dat uw dochter 't hof gemaakt
wordt door zoo'n Engelschenploert.
Och, klaagde Regina's vader, die het
blijkbaar hinderlijk vond, dat de jongen
zulke deugdelijke argumenten aanvoerde,
daar is zeker veel op te zeggen, maar-
maar... hé! viel hij zich met een smartgebaar
in de rede, mijn jicht, die pijnscheuten! Gij
maakt mij gansch van streek, booze zoon!
Licht kermend bleef hij een wijle voor
over gebogen. Dat hem zulk ongeluk nog
op zijn ouden dag moest overkomen. Een
dochtertje, dat hij op de handen droeg, de
teederheid, de kinderliefde in persoon. En
een jonge man, die schoon een ontwapend
vijand van zijn land, een schier onmisbaar
vriend in huis was geworden. Tegen wien
hij nooit de minste ontevredenheid had
kunnen betuigen, zoo bescheiden, zoo han
dig, zoo aangenaam van manieren was die-
En nu werd hij op grond van rede en.plicht
gedwongen tegen hen belden gramme be
slissingen te nemen. Hij voelde wel, waar
heen zijn zoon dit gesprek wilde leiden.
Gaarne had lvij zelf hunne zaak bepleit,
Maar hij stond op wankelen bodem. Zijn
eenige zoon mocht hem van zwakheid ver
denken. Dat kon toch niet?
Hein hervatte hij, gij moest u als eerlijk
man schamen dien officier voor ploert uit
te maken, waar gij overigens hoegenaamd
niets, kwaad noch goed, van zijn handel en
wandel kent. Hij is integendeel een zeer.
sympathiek mensch, die veel heeft geleden
en een loyaal hart in zijn borst omdraagt.
Zie maar eens. In zijn toestand van krijgs
gevangene zal hij noo;'. een zweem van bit
terheid tegen ons Duitschers, aan den dag
leggen.
Dat. getuigt in dit geval van een krachtig
karakter vind gij zelf niet?
Pardon, interrumpeerde Hein, voor mij
is het een teeken, dat hij geen nationaal ge
voel heeft, hetgeen een militair, 'n officier
vooral tol schande strekt.
Bah, wedervoer de oude heer korzelig,
laat mij in Godsnaam uitpraten. Als hij in de
avonduurtjes mijn kind en mij gezelschap
houdt, en het onderwerp valt op voorbije
lagen, dan kan hij slecht met tranen in zijn
stem van den verren geboorte-grond en zijn
achtergebleven familiebetrekkingen vertel
len. Hij dweept gewoon met zijn moeder en
zijn zuster.
Wien de schoen past, trekke hem aan,
wilt u zeggen? gromde Hein valsch lachend,
terwijl hij zijn lange degen, waarmede hij
speelde rinkelend liet vallen. Maar ik be
schouw die lievigheidjes alle voor hetgeen zij
zijn, vader: zoete koekjes om een paar ta
goeder trouwe menschen te verlekkeren. Hebt
u wel ooit gehoord van het gebakken sponsje
dat men den honden toewerpt, waarvan men
zich wil ontdoen? Zij vreten het op en bars
ten er v§in
Alloh, viel von Weltkauf een beetje ver
ontwaardigd uit, een beetje meer fatsoen,
mijn zoon. De loopgraven blijken al een heel
ongelukkige kostschool voor onze jonge lie
den te zijn.
Onzin! wierp ÏTcin grimmig tegen. lit
spreek als nuchter mensch mijn gedachten
uit. Een weinig realistisch tegenover een
oud-gediende, dat mag wel, geloof ik. Vermits
ik duidelijk ben.
Morrand bedriegt u op een handige wij
ze. Regina Is een schoon, lief meisje. Wel
de moeite waard om tot vrouw te krijgen.
Jawel,, 't is magnifiek. Die sinjeur hoeft dat
knap bedacht. En na den oorlog keert de
venvonneling uit Duitschland naar zijn Lon
den terug met een rijke Juno van zijn over
winnaars aan z'n zegekar.
't Is ongehoord. En dat u zulk een houding
nu verdedigt en daarenboven tegen mij nog
van leer durft trekken, zie, dat maakt me
uitzinnig van srnart en woede.
De jonkman stampvoette van kwaad
aardigheid.
U ziet zijn spel. Ik heb uw oogen toch'
opengemaakt. En U zegt niets, niets om mij
gerust te stellen.
U laat toe dat een schandelijke flirt wordt
voortgezet in uw huis. O, het is.... Het is
een misdaad, waarachtig.
Kalm toch, kalm toch, redeneerde de
oude man zonder bitterheid nu. Dat ligt
volstrekt niet in mijn bedoeling. Ik wil
geenszins deze verbintenis. Neen, natuurlijk'
niet.
Onrustig over en weer schuivend op zljni
lage stoel, volgde de oude man in het nauw,
gebracht de driftige gangen van zijn zoon.
Hoe meent u dat? vroeg deze halthoudcnd
en zijn vader in een wantrouwig on
derzoekende blik hullend. God weet welk'
een stand de jongen voert? lei de grijs
aard met een groot gebaar uit. Of liever,
dat weet ik al, hij is boekhouder daar gind3.
Ziet U nu wel? triumpheerde de offi
cier reeds half gerustgesteld.
Fortuin heeft hij niet. Daar komt hij
overigens rond voor uit. Bewijs alweer, dat
hij oprecht is, heelemaal geen schurk. Het
hart' heeft hij immers op de lippen. Als ik'
hem hare hand weiger, dan zal het ook we
zen dewijl hij een vijand is van ons vader
land en, wat vanzelf spreekt omdat hij geen
stand voert aan onzen gelijk. Daarvoor ben
ik te veel patriciër en oud-militair.
HOE DE BIJBEL VERGETEN WORDT. j
Wij lezen onder de correspondentie-rubriek
van „de Rotterdamsche Dameskroniek":
„Mevrouw H. E. IJ. De uitdrukking „hij heelt
Abraham gezien" is ons onbekend. Het bekende
werk van professor Stoett: „Nederlandsche
Spreekwoorden en Gezegden", dat wij raad
pleegden, kon ook al geen uitkomst geven.
Misschien weet een van de lezeressen ons uit
het moeras te helpen".
Wij zijn nieuwsgierig, ot een van de lezeressen'
zoo belezen is om de redactie uit den brand "té
helpen. Anders whlen wtt haar -«4 een handlij
helpen.