m
Het Kerstfeest van
den vrijgezel
/fxmR'-
Een vreeseSïjke
Kerstnacht
WOENSDAG 21 DECEMBER 1927
DERDE BLAD
PAGINA 2
Knus zaien ze om het knapperend haard
vuur van dc gezellige heerenkamer. Buiten
joeg de sneeuw in dichte vlokken voort langs
de witte straten, waarop iedere stap van den
enkelen wandelaar, die zich hierover voort
spoedde, werd gedempt en slechts het In-a
ken van de inpersende vlokken bewees, dat
er levende wezens door het sneemvgordijn
aankwamen. Men voelde zich dan ook bij
een heerlijk vuur, in een gezellige kamer
met een dampend glas rum en een extra
havana dubbel behaaglijk.
Ilusiig kringelden de rookwolkjes naar
het donkere eiken plafond, waarop uit den
haard een breed lichtschijnsel werd gewor
pen.
Geruimeu tijd hoorde men niets anders,
dan het knetteren der houtblokken en het
rustig uitblazen van den rook door de vier
reeds grijze lieeren.
Er werd geklopt: een bediende in livrei
trad binnen.
Mijnheer, de chauffeur vraagt of u hem
vanavond nog noodig denkt te hebben of dat
hij den wagen naar de garage kan brengen?
Nee, James, zeg hem maar, dat hij met
jullie Kerstmis kan vieren en den wagen
maar wegbrengt! zei Sir John Hennessy.
De bediende boog en vertrok,
l iven keerde de stilte van daar straks weer
terug totdat dr. Penson plotseling aan den
gastheer de vraag richtte:
ertel eens, John, waarom jij nooit ge
trouwd bent? Alle goede eigenschappen be
zit je toch ruimschoots. Bovendien was je
geheel onafhankelijk, en naar ik geloof zal
menig meisje in stilte gehoopt hebben, dat
jij haar zou vragen.
t Zou jammer zijn, meende de aange
sprokene, als een dergelijk soort meisje be
staan had, want dan is haar hoop steeds
jjdel geweest.
tenminste tot nog toe, vulde Sir
Crown een tip-top aristocraat aan, terwijl
hij de asch van zijn sigaar tipte.
- Maar heb je nooit idee gehad een eigen
home te stichten, me dunkt jouw hart is net
van n dusdanig formaat, om een uitste
kend huisvader te zijn. Dan zou je nou ook
niet op dezen heiligen Kerstavond, terwijl
ieder in den huieelijken kring zijn heerlijk
ste genoegen vindt, een 6tel oude weduw
naars en dergelijk soort moeten uilnoodi-
gen om een kerststemming tc verwekken.
Het eerste is mij tenminste altijd veri ver
kieslijker voorgekomen.
Ja, mij ook, zei Sir Jolm kalm, en zeer
zeker zou het ook gegaan zijn als.ik
slechts gekund had.
Wat? Jij zou niet hebben kunnen trou
wen, terwijl je slechts even had te kikken
een volmaakt huisgezin te hebben? Kom
nou toch als je blieft.
En toch is 't zoo. Ondanks het feit
dat ik tot over mijn ooreu verliefd was
en ik ook wederliefde vond: ondanks dat
ik rijk en onafhankelijk was en toestem
ming zou krijgen van haar ouders kon ik
niet tot dien grooten levertsstap overgaan.
Ik zal het jullie mcdedeelen, als je er belang
in stelt.
Nou als je het nog kan herinneren dan
giaag zei Sir Crown, het type van tl fiog-
matteken Engelschman Ik ben altijd bui
tengewoon verzot geweest op liefdesdra
ma's en nu op dezen Kerstavond juist ui
een stemming den stommerd want zoo
een is er altijd in een drama reeds bij
voorbaat te vergeven.
haat ik jc even zeggen, antwoordde
Sir- Hennessy, dat het heelemaal geen lief
desdrama is en dat die, door jou reeds ver
geven stommerd helaas ook niet bestaat.
Daar jullie je echter buitengewoon sterk
voor mijn celibaatschap schijnen te interes-
•seeren, wil ik je niet langer in het onzekere
laten.
Eerst moet ik jullie echter even rnededee-
lcn, dat die afschuwelijke gewoonte van
.een duel nog bestond, waarbij cle wet het
zelfs loeliet voor zijn gek reuk ten eer satis-
laitio te vragen! Ik zal nauwelijks zes en
twintig jaar zijn geweest, toen ik plotseling
mijzelf in het bezit zag gesteld van een ont
zaglijk vermogen en zooals dat meermalen
.gaat, sprong ik verduiveld royaal mot het
zoo pas verworven geld om.
^Op een goeden dag had ik twee van mijn
vrienden geïnviteerd om met mij mee te
gaan dinceren, in een van de beste restau
rants van Londen. Wij waren reeds aan
bet dessert bezig, toen de ruimschoots ge
nuien wijn zich deed gevoelen en ons in een 1
mgszms luidruchtige stemming bracht.
Kr kwam '11 nieuwe gast binnen, een
groote donker uitziende man, gekleed in 'n j
oude afgedragen overjas. Hij zette zich be-
scheiden aan een naast ons staand tafeltje
m bestelde 'n karbonade en een glas bier.
Zijn armoedig uiterlijk en zijn eenvoudig
middageten wekte den spotlust op van ons
drietal.
Ken hongerlijder, een pen likker,
fluisterden wij tegen elkander, Ik .Mof,
dat hij slechts eens in de drie dagep „arm'
eten eet. Kijl; eens hoe langzaam hij kauwt
om toch maar zoolang mogelijk het genot
van dat stukje vleeseh tc hebben. E11 wat
een kleine slokjes bier! Nee dan kunnen
wij het heter, en het glas opheffend dronken
wij in een teug den fonkelenden inhoud op.
Do vreemdeling scheen deze spottende
opmerkingen niet tc hooren daar hij niet
van zijn bord opzag, totdat een kersenpit
van mij hem aan het linker ooi-lelletje trof.
Hij wierp een snellen blik op ons drieën, en
had blijkbaar direct den schuldige ontdekt.
Hij zei echter niets, bukte zich naar den
grond, raapte de kersepit op, wikkelde ze
iu een sfulcje krantenpapier en stak ze in
zijn zak. Deze rustige manier -van doen
over de hem aangedane beleediging ver
meerderde niet weinig onzen overmoed en
wij schoten in een hartelijke» lach, terwijl
ik de vermeende aardigheid verder door
dreef en een tweede kersepit naar den
vreemdeling wierp. Deze trof hem aan den
rechter elleboog doch zie: cok zij werd in
gepakt en weggeborgen.
Alle goede en slechte dingen bestaan in
drieën en dus na eenigen tijd slingerde ik
weder een pit naar hem en trof hem op de
linkerborst. Zonder een spier van zijn ge
zicht te vertrekken werd ook deze pit op
dezelfde manier opgeborgen als haar voor
gangsters, natuurlijk tot stijgende vroolijk-
heid van ons drieën.
Ondertusscheu had hij echter zijn beschei
den maaltijd geëindigd en stond op om te
betalen. Vervolgens trad hij aan onze tafel
waardoor wij ineens stil en ernstig wer
den. Zijn gestalte scheen indrukwekken
der en zijn blik beteekenisvoller geworden
te zijn. Hij knoopte zijn overjas los en daar
onder bemerkten wij de uniform van een
officier. Met ijzige kalmte, die bij zulke ge
legenheden verschrikkelijker is dan de
grootste woede, overreikte hij zijn verbluf
ten beleediger zijn kaartje waarop zijn wo
ning en de naam Kapitein Kouster gedrukt
stond. Wat bleef mij, die inmiddels geheel
ontnuchterd was, anders over dan den zeld-
zamen gentleman eveneens mijn kaartje
te overhandigen? De kapitein maakte een
lichte buiging en vertrok zonder een woord
te spreken Toen kwamen wij weer Wat
tot ons zeiven en wij ondervroegen den kell-
ner over den zoogenaamden vreemdeling.
Wij vernamen toen, dat hij langen tijd
met eere gediend had, doch wegens ziekte
zijn ontslag had moeten nemen waardoor
hij thans vau zijn pensioen moest leven. Ik
wilde, dat ik geen grap met hem had uit
gehaald, mompelde ik, toen ik dat hoorde.
Wij hoorden echter verder, dat hij een uit
stekend scherpschutter op het pistool was.
lleeds den volgenden morgen zocht een
vriend van den kapitein mij op en overhan
digde mij een brief welke een uitnoodiging
tot een tweegevecht en de eerste kersepit
inhield. Vanwege dc toenmaals geldende
z.g. eer dorst ik niet te weigeren, hoewel het
mij zeer moeilijk viel, om het volle bezit
van mijn gezondheid en liet. beheer over
een groot vermogen in de waagschaal te
stellen, tegenover de gevangenis of mis
schien levenslange invaliditeit, terwijl ik
ook heel veel kans had in een donker eng
graf te komen. Als uitgedaagde had ik de
keus der' wapenen en vorderde, de handig
heid van den kapitein op het pistool geden
kende, den degen. Ik herinnerde mij echter
nog bijtijds dat kapitein Fouster vroeger,
om zijn kleine inkomsten ie vermeerderen
les gaf in het schermen, en als een buiten
gewoon bekwaam schermleeraar bekend
stoncL Daarom besloot ik toch maar tot de
pistolen een schot was ook trouwens
eerder voorbij.
Toen de ontmoeting pltats had lootten
wij. Ik was gelukkig; aan mij was het eer
ste schot. Ik trok af en.... miste. Toen hief
de kapitein zijn revolver op en vuurde met
beter gevolg: de kogel ontnam mij mijn
linkeroorlelletje. Toen ik mijn hand naar
het gewonde oor bracht schoot onwillekeu
rig de gedachte door mijn hoofd: Precies
op dezelfde plek had de eerste kersepit den
kapitein getroffen; of de beide andere scho
ten op dezelfde plek zouden treffen?
Voor heden was het echter genoeg. De ka
pitein maakte een buiging en verdween. De
wond genas snel. Een maand ging voorbij
en ik hoorde niets meer van den kapitein.
Ik herademde reeds en tot -groote vreug
de van mijn vrienden begon ik weer vroo-
lijker te worden, precies als op den dag in
het restaurant.
Daar verscheen op een goeden dag we
derom de bewuste bode en bracht eeen twéé
de uitnooodiging met de tweede kersepit.
De kapitein was in het korte schrijven
buitengewoon hoffelijk. Ilij betreurde het
mij niet vroeger te hebben kunnen opwach
ten. Zijn vroeger Jijden had hem dat ver
hinderd. Maar thans was hij weer in zoo
verre hersteld en wilde geen oogenblik
wachten aan de eer te voldoen.
Met angstige voorgevoelens begaf ik mij
naar de bestemde plaats en liet verloop had
plaats precies zooals ik mij dat had voorge
steld: De kogel van den uitstekenden schut
ter verwondde mijn rechter elleboog op zeer
pijnlijke wijze.
Was de arm nu maar stijf, dan had
ik een uitstekend voorwendsel om iedere
verdere vordering af te wijzen, zeide ik in
stilte. Want wanneer de derde kogel den
zelfden weg als de derde kersepit nam, dan
Was jeugd en liefde, geluk en vermogen,
licht en leven voor goed verdwenen. Want
dan zou mijn hart doorschoten worden. Ik
kreeg ruimschoots den tijd om de woud te
laten genezen. Week na week en maand
na maand ging voorbij en il-. hoorde niets
meer van den kapitein. Doch de innerlijke
vrees verliet mij niet meer, en dreef allo
jeugdige overmoed uit mij weg. Ik leefde
gelijk iemand wiens dagen geteld zijn. Ik
was ernstiger en beter geworden. En al
moest ik volgens mijn stand leven, geen
enkel feest kon mij meer bekoren «1 ik trok
mij geheel uit de wereld terug. Daar ik
ieder oogenblik uit de wereld zou kunnen
scheiden en alles zou moeten achterlaten
begon ik met mijn overvloed zooveel moge
lijk armoede en ellende te lenigen. Van
lichtzinnige jongelui trok ik mij geheel te
rug en zocht slechts den omgang met ern
stige degelijke mannen. Mijn eenzaamheid
drukte mij echter zwaar en graag had ik
een gezin gehad, waar kleine, lieve bengels
om mij heen ravotten en stoeiden. Ik kreeg
een meisje lief, wonderschoon van uiterlijk
en een lief karakter, welke ook mij hare
liefde deed blijken. De omstandigheden
waarin ik mij bevond had ons te zamen
gebracht en zij wachtte slechts op mijn aan
zoek.
Mocht ik haar echter vragen om haar mis
schien een dag na ons trouwen als een jonge
weduwe achter te laten? Ik wachtte met
steeds stijgend ongeduld; het weten en toch
niets te weten maakte mij bijna krankzinnig.
Die gruwelijke spanning moest toch eens een
einde nemen!
En zij kwam. Na jaren vervoegde zich
wederom de vriend van den kapitein aan
mijn woning. Lang genoeg had ik mij op
diens komst voorbereid en toch sidderde
mijn hand toen ik den brief in ontvangst
nam en reeds aan den buitenkant den har
den inhoud voelde. Haastig verscheurde ik
het omhulsel: Daar lag de derde kersepit
en bovendien een geheel wit papier zonder
een enkel letter schrift.
Hoe moet ik dat hegrijpen? vroeg ik.
Wat beteekent dat?
Dat beteekent, antwoordde de brenger
ernstig dat mijn vriend u vergeven heeft
hij is dood.
Geruimeu tijd heersehte er stilte in het
vertrek. De vuurgloed was verminderd en
de sigaren waren uitgegaan.
En het meisje? vroeg Dr. Pennson, na
een poos.
Het meisje, antwoordde sir John,
trouwde den dag nadat ik weer recht op
het leven had gekregen met een Schotsch
edelman. Toen wist ik, dat het geluk een
gezin te hebben voor mij niet weggelegd
was, al ben ik altijd veel van kinderen blij
ven houden. Kijk maar. zeide hij, terwijl
hij naar den anderen kant van de kamer
liep cn een dik groen gordijn optrok, dat
voor een zware eikenhouten deur hing, wel
ke hij opende. De drie oude heeren traden
naderbij en bij hetgeen ze aanschouwden
werden zij tot in het diepst van hun ziel
ontroerd. In eeen groote zaal stond mid
den in een ontzaggelijke Kerstboom waar
onder een berg van geschenken. Honderden
kinderoogen aanschouwden het schitterend
geflonker en luisterden naar sehoone ver
tellingen, welke hun door een dame werden
gedaan.
Ziedaar, zei Sir John, Ieder jaar op het
heilig Kerstfeest zijn de 250 armste kinde
ren van de stad mijn gasten. Dan steek ik
ze van top tot teen in het nieuw en krij
gen zij alles wat zij wenscben. Den ouders
wordt zooveel gestuurd, dat zij zich zelf
cn ieder van hun kinderen van het noodige
kunnen voorzien, terwijl ik mij persoonlijk
iedere maand van hun omstandigheden op
de hoogste stel.
Eu dit doe ik liever, aldus vervolgde
dc gastheer, terwijl hij weer geruischloos
de deur en het gordijn sloot, dan, zooals
ik verwacht had, het heilig Kerstfeest te
zuilen vieren van iedereen verlaten, in een
kil plekje grond ver buiten de stad, wat mis
schien gebeurd zou zijn, als God niet tus
schen beide zou zijn getreden. Op Zijn ge
boorte dank ik Hem nu door Zijn arme
kleinen met een blij hart te laten zingen:
Eere zij God in den hoogè en vrede op
aarde den merischen van goeden wil....
.7
„LONDON OPINION".
Uitvinding van een chefdame: Hoe de
klanten behandeld worden, als zij 5
minuten vóór den sluitingstijd komen.
De kleine Nonni zou het Kerstfeest vieren
op de hoeve Skipalon. De jeugdige Baldur
en de trouwe knecht Gudmund vergezelden
hem. Onderweg worden zij door twee ijs
beren overvallen. Met bovenmenschelijke in
spanning vechten zij cn bereiken eindelijk de
hoeve, waaruit eenige mannen te hulp kwa
men, waarvan er één door de ijsberen werd
gebeten en geslagen.
Do deur werd gebarricadeerd. De ijsberen
snuffelden rond de boerderij. Plannen wor
den beraamd voor een uitval, scherpe mes
sen uitgezocht, pantsers gemaakt van paar
denharen hooitouwen. Een der beren is het
schuine dak opgestommeld, trapt het dak
venster in en snuift boven het open dak
venster. Gudmund steekt hem het mes in den
open muil.
Gudmund gaat met drie man naar buiten.
De gewonde beer wordt gedood, de andere
vlucht naai' de rivier, achtervolgd door Gud
mund, en dc anderen. Men hoort vreesélijk
geschreeuw en gehuil, later niets meer. Een
man klimt op het dak en zegt dat de strij
ders terugkomen, maar één wordt er ge
dragen; ik geloof dat het Gudmund is. Bal
dur en Nonni loopen in de grimmige winter-
uaeht.kou naar huiten.
Daarbuiten gloeide en vlamde het boven
onze hoofden in oen tooverachtig gefonkel.
Geheel do nachthemel stond als in vuur en
vlam en leek een onmetelijke, zacht bewogen
hei-schitterende licht-zee.
In lichtstroomen regende het gloeiend-
fliltkerende vonken van uit dc lucht op het
sneeuwlandschap in stralenden goudglans
Voortdurend wierp 't Noorderlicht zijn blik
seinende vuurbundels door het hemelruim
van af den eenen horizon naar den anderen.
Maar al die heerlijkheid maakte geen in
druk op ons.
We liepen om de groote hofstee naar een
hoogere plaats, van waar men den omtrek
kon overzien. Terstond zagen we dichtbij de
kleine groep. De vier mannen droegen moei
zaam hun zwaren last. De grootere schaar
van de hofstee was hen dicht genaderd.
Kom Nonni, we loopen er ook heen, zei
Baldur. Hij nam me bij de hancl en trok
me vooruit.
We liepen vlug over cle harde sneeuw en
kwamen juist bij de ontmoeting der beide
groepen.
Gudmund werd voorzichtig op de sneeuw
neergelegd. Met Baldur drong ik dichter bij
en knielde naast mijn beschermer op de
sneeuw neer.
Vol bloed lag dc groote man daar. Hij
bewoog zich niet en zag er uit als een doode
Weer was het, alsof mijn keel werd dicht
geknepen. Ik kon niets zeggen cn ook niet
huilen. Met moeite kon ik adem halen.
Terwijl cle ossenhuid naast Gudmund op
de sneeuw werd uitgespreid, knielde ook de
baas ernaast, om te zien of hij nog leefde.
I-lij haalt adem, zei hij opstaande.
Baldur trok me gauw uit het gedrang
weg en fluisterde mij zacht in 't oor:
Heb je gehoord Nonni? Hij leeft. Je zult
zien, hij zal weer gauw gezond zijn.
Deze woorden van mijn- goeden vriend
deden mij weer opleven en gaven mij nieu
wen moed. Ik greep naar zijn hand en bleef
bij hem staan.
Er werd zacht gepraat onder de omstan
ders. De vier makkers van Gudmund ver
telden, hoe het zoo gekomen was. Maar ik
kon er niets van verstaan. Guclmund werd
nu met de grootste voorzichtigheid op de
ossenhuid gelegd. Vier van de sterksten gre
pen nu de touwen en legden ze op hun
schouder, bogen zich, trokken flink en hie
ven Gudmund van den bodem op.
De meeste anderen gingen vooruit en
waren spoedig aan de hofstee. Baldur en ik
gingen achter den treurigen stoet aan, die
slechts langzaam vooruitging.
Toen we hij de hofstee waren, werd Gud
mund met groote moeite door de wat enge
deur en de smalle gang in het kamertje bin
nengedragen, waar de andere gewonde lag.
Alles was al klaar gemaakt.
Wij, knapen, mochten niet binnengaan,
want nu moesten de wonden onderzocht, ge-
wasschen en verbonden worden. We gingen
met de anderen de woonkamer in.
Toen alles binnen rustig was geworden,
vroegen de thuisgeblevencn aan de makkers
van Gudmund, hoe alles gegaan was. Ik
kwam dichtbij en luisterde in stille, spanning
naar hetgeen ze vertelden
Toen Gunclmund zoo begon de eenc
een tijdje gevochten had met den beer, die
op het dak was geweest, ging deze op cle
vlucht, op de rivier aan.
Gudmund liep hem na en zette in de ri
vierbedding den strijd voort» Spoedig kwa
men drie van ons ter hulp en een beetje later
ook de vierle. Tot onze verbazing zagen
we echter, dat dc oude beer spoorloos ver
dwenen was, maar dat er in zijn plaats
twee nieuwe waren opgedaagd. Gudmund
hart genoeg met die twee te stellen.
Goddank, dat gij komt! riep Gudmuncl,
toen hij ons zag komen. Hier is genoeg te
doen voor ons allemaal. Inderdaad schenen
de twee nieuwe beesten nog gevaarlijker te
zijn dan cle twee vorige. Ze toonden zich
zeer strijdlustig,
Gudmund streed als een helcl en stak er
met een mes op los, zoo dikwijls als hij maar
gelegenheid had. Maar ze weken niet achter
uit zooals cle vorige twee, maar sloegen er
met. hun klauwen op los cn beten maar
raak, niettegenstaande do vele wonden, die
ze van hun dapperen tegenstander hadden
opgeloopen.
Gudmund kreeg onophoudelijk zulke har
de slagen, dat we haast niet konden be
grijpen, dat hij het kon uithouden. Ze beten
hem ook onophoudelijk aan armen en bee-
nen, maar cle touwen, waarmede hij was
omwonden, beschermden hem een beetje. We
hielpen hem zooveel als we konden.
Maar de beeren zagen in Gudmund hun
hoofdvijand en richtten hun geheele woede
tegen hem. En nu kwam geheel onverwacht
het ongeluk. Terwijl hij tegen den eenen
beer vocht, gelukte het den anderen hem
met zijn voorpoot een verschrikkelijken slag
toe te brengen... Gudmund zakte terstond
als dood in elkaar.
Nu verdubbelden wij echter onze pogingen
en brachten den beren zooveel steekwonden
toe, dat ook zij eindelijk neervielen Het
gelukte ons gauw zo te dooden en we
haastten ons Gudmund te helpen Hij lag
daar nog altijd als dood. Tusschen de tou
wen door, waarmede armen en beenen om
wonden waren, sijpelde hot bloed op de witte
sneeuw. Maar niet door die wonden was
Gudmund neergevallen, doch cloor dien
slag op het hoofd...
Denkt gij, dat Gudmund genezen zal?
onderbrak ik.
Ja, Nonni, troostte de man. Als de
slag hem de nek had gebroken, dan zou hij
al dood zijn. Nu zal hij zeker nog te redden
zijn.
Maar waar is de beer gebleven, dien
Gudmund heeft aangeloopen? vroeg iemand.
We weten er niets van. dan dat hij
spoorloos verdwenen is, antwoordde de ver
teller.
Dan moeten we nog altijd op onze
hoede zijn!
Dat moeten we zeker. De hofstee zal
heel de nacht bewaakt moeten worden. Mor
gen zullen we op zoek gaan, totdat we hem
vinden.
Nu had ik alles gehoord, wat ik hooren
wilde en zocht mijn vriend Baldur weer op.
Ik stelde voor, dat we naar het kamertje
zouden gaan, waar Guclmund lag, om te
zien hoe het met hem ging.
Goede Nonnie, zei Baldur, we zullen
het probeeren. De wonden zijn zeker al ver
bonden.
Dan laten ze ons ook zeker binnen,
Baldur.
Wc gingen terstond naar het kamertje
openden voorzichtig cn zoo stil mogelijk do
deur en gingen binnen.
Een drukkende stilte! Op tafel stond een
brandende kaars op een kandelaar. Een
vrouw zat er bij en las in een boek. Op het
eene bed lag Gudmund, op het andere de
reeds vroeger gewonde man.
De vrouw keek van haar boek op. Toen
ze zag, dat we stil en rustig hielden, liet
ze ons begaan.
De heide gewonden lagen daar met ge
sloten oogen en schenen te slapen.
,W 0 vroegen aan de vrouw, hoe het ging.
Heel zacht antwoordde ze:
Ze zijn nog buiten kennis. Daarom kan
men nog niets zekers zeggen. Maar Ik hoop,
dat ze er door komen.
Gudmuncl ook? vroeg ik. 1
Ja, kleine vriend.
Ik ging nu naar het bed van Gudmund.
Hij lag onbewegelijk en ademde onregel
matig cn kort.
Ik sfieek zacht met mijn hand ovci* zijn
haren in de hoop, dat hij misschien de
oogen zou openen. Maar dat gebeurde niet,
Hij was totaal buiten kennis.
Wc gingen ook bij den anderen gewonde.
Ook hier geen ander teelten van leven dan:
de telkens afgebroken ongeregelde adem
haling.
Wo praatten nog even met do vrouw over
de gewonden. Toen stond ze op, haalde uit
een lade clrie nieuwe kaarsen voor Kerst
nacht te voorschijn, stak ze aan cn zei op
eenigszins plechtigén toon:
Maar ge moet, niettegenstaande alle
angsten, die we dezen nacht hebben door
staan, toch niet vergeten, dat het Kerst
nacht is. Het is voor ons wel een droevige
Kerstnacht geweest, maar nu zal in de woon
kamer het Kerstfeest toch wel worden her
dacht. Ik zou u raden, er heen te gaan.
Ja, dat doen we. We zullen ook voor
de beide gewonden bidden, antwoordden wij.
Dat is een goede gedachte. God hoort
het liefste het gebed der kleinen.
We gingen weg en traden de woonkamer,
binnen.
Toen we binnenkwamen, prijkte ze in het
schoonste licht, want juist waren alle kaar
sen aangestoken.
Het gebroken venster had men met plan
ken bedekt. Spoedig waren allen te zamen.
De huisvader zette zich op zijn plaats
onder cle lamp. De zangboekjes -werden uit
gedeeld en dc viering van het Kerstfeest
begon.
Eenige strofen van een Kerstlied werden
gezongen. Dan las de huisvader uit het H.
Evangelie het verhaal van Christus' Ge
boorte. Na het tweede lied volgde een kort
gebed.
Daarna werd er gesproken over cle ver
schrikkelijke gebeurtenissen. God zij dank'
was er echter geen menschenlevcn te be
treuren.
Eindelijk begaven zich allen ter ruste.
De kaarsen bleven don geheelen nacht
dooi' branden ter eere van het Kerstfeest.
Ik sliep tot den volgenden morgen laat.
Toen ik op was en me had aangekleed, ging
ik met Baldur dadelijk naar het kamertje
van cle gewonden.
Hoe groot was mijn vreugde, toen ik zag,
dat ze beiden weer bij veile kennis waren,
In den voormiddag werden er nu man
nen, met, messen en scherpe staven gewa
pend, op uitgestuurd om den gewonden beer,
te gaan zoeken.
Voor clen middag kwamen zo al weer,
terug met do boodschap dat ze hem al
hadden gevonden. Maar bij was al dood en
lag verborgen tusschen eenige ijsschotsen
aan den oever van den Hörgarivier.
Twee dagen voor Nieuwjaar verliet ik het
kleine gastvrije Skipalon en keerde met mijn
vriend Baldur onder begeleiding van twee
gewapende mannen naar Mödruvellir terug.
Tot onze groote vreugde kon ook Gudmund
enkele weken later volkomen genezen terug-
keeren.
„HUMORIST".
In de kinderkamer: „Mevrouw, 11 hebt gee^
uur meer te leven. De kosten zijn ƒ2.50."