m Het Kerstfeest van den vrijgezel /fxmR'- Een vreeseSïjke Kerstnacht WOENSDAG 21 DECEMBER 1927 DERDE BLAD PAGINA 2 Knus zaien ze om het knapperend haard vuur van dc gezellige heerenkamer. Buiten joeg de sneeuw in dichte vlokken voort langs de witte straten, waarop iedere stap van den enkelen wandelaar, die zich hierover voort spoedde, werd gedempt en slechts het In-a ken van de inpersende vlokken bewees, dat er levende wezens door het sneemvgordijn aankwamen. Men voelde zich dan ook bij een heerlijk vuur, in een gezellige kamer met een dampend glas rum en een extra havana dubbel behaaglijk. Ilusiig kringelden de rookwolkjes naar het donkere eiken plafond, waarop uit den haard een breed lichtschijnsel werd gewor pen. Geruimeu tijd hoorde men niets anders, dan het knetteren der houtblokken en het rustig uitblazen van den rook door de vier reeds grijze lieeren. Er werd geklopt: een bediende in livrei trad binnen. Mijnheer, de chauffeur vraagt of u hem vanavond nog noodig denkt te hebben of dat hij den wagen naar de garage kan brengen? Nee, James, zeg hem maar, dat hij met jullie Kerstmis kan vieren en den wagen maar wegbrengt! zei Sir John Hennessy. De bediende boog en vertrok, l iven keerde de stilte van daar straks weer terug totdat dr. Penson plotseling aan den gastheer de vraag richtte: ertel eens, John, waarom jij nooit ge trouwd bent? Alle goede eigenschappen be zit je toch ruimschoots. Bovendien was je geheel onafhankelijk, en naar ik geloof zal menig meisje in stilte gehoopt hebben, dat jij haar zou vragen. t Zou jammer zijn, meende de aange sprokene, als een dergelijk soort meisje be staan had, want dan is haar hoop steeds jjdel geweest. tenminste tot nog toe, vulde Sir Crown een tip-top aristocraat aan, terwijl hij de asch van zijn sigaar tipte. - Maar heb je nooit idee gehad een eigen home te stichten, me dunkt jouw hart is net van n dusdanig formaat, om een uitste kend huisvader te zijn. Dan zou je nou ook niet op dezen heiligen Kerstavond, terwijl ieder in den huieelijken kring zijn heerlijk ste genoegen vindt, een 6tel oude weduw naars en dergelijk soort moeten uilnoodi- gen om een kerststemming tc verwekken. Het eerste is mij tenminste altijd veri ver kieslijker voorgekomen. Ja, mij ook, zei Sir Jolm kalm, en zeer zeker zou het ook gegaan zijn als.ik slechts gekund had. Wat? Jij zou niet hebben kunnen trou wen, terwijl je slechts even had te kikken een volmaakt huisgezin te hebben? Kom nou toch als je blieft. En toch is 't zoo. Ondanks het feit dat ik tot over mijn ooreu verliefd was en ik ook wederliefde vond: ondanks dat ik rijk en onafhankelijk was en toestem ming zou krijgen van haar ouders kon ik niet tot dien grooten levertsstap overgaan. Ik zal het jullie mcdedeelen, als je er belang in stelt. Nou als je het nog kan herinneren dan giaag zei Sir Crown, het type van tl fiog- matteken Engelschman Ik ben altijd bui tengewoon verzot geweest op liefdesdra ma's en nu op dezen Kerstavond juist ui een stemming den stommerd want zoo een is er altijd in een drama reeds bij voorbaat te vergeven. haat ik jc even zeggen, antwoordde Sir- Hennessy, dat het heelemaal geen lief desdrama is en dat die, door jou reeds ver geven stommerd helaas ook niet bestaat. Daar jullie je echter buitengewoon sterk voor mijn celibaatschap schijnen te interes- •seeren, wil ik je niet langer in het onzekere laten. Eerst moet ik jullie echter even rnededee- lcn, dat die afschuwelijke gewoonte van .een duel nog bestond, waarbij cle wet het zelfs loeliet voor zijn gek reuk ten eer satis- laitio te vragen! Ik zal nauwelijks zes en twintig jaar zijn geweest, toen ik plotseling mijzelf in het bezit zag gesteld van een ont zaglijk vermogen en zooals dat meermalen .gaat, sprong ik verduiveld royaal mot het zoo pas verworven geld om. ^Op een goeden dag had ik twee van mijn vrienden geïnviteerd om met mij mee te gaan dinceren, in een van de beste restau rants van Londen. Wij waren reeds aan bet dessert bezig, toen de ruimschoots ge nuien wijn zich deed gevoelen en ons in een 1 mgszms luidruchtige stemming bracht. Kr kwam '11 nieuwe gast binnen, een groote donker uitziende man, gekleed in 'n j oude afgedragen overjas. Hij zette zich be- scheiden aan een naast ons staand tafeltje m bestelde 'n karbonade en een glas bier. Zijn armoedig uiterlijk en zijn eenvoudig middageten wekte den spotlust op van ons drietal. Ken hongerlijder, een pen likker, fluisterden wij tegen elkander, Ik .Mof, dat hij slechts eens in de drie dagep „arm' eten eet. Kijl; eens hoe langzaam hij kauwt om toch maar zoolang mogelijk het genot van dat stukje vleeseh tc hebben. E11 wat een kleine slokjes bier! Nee dan kunnen wij het heter, en het glas opheffend dronken wij in een teug den fonkelenden inhoud op. Do vreemdeling scheen deze spottende opmerkingen niet tc hooren daar hij niet van zijn bord opzag, totdat een kersenpit van mij hem aan het linker ooi-lelletje trof. Hij wierp een snellen blik op ons drieën, en had blijkbaar direct den schuldige ontdekt. Hij zei echter niets, bukte zich naar den grond, raapte de kersepit op, wikkelde ze iu een sfulcje krantenpapier en stak ze in zijn zak. Deze rustige manier -van doen over de hem aangedane beleediging ver meerderde niet weinig onzen overmoed en wij schoten in een hartelijke» lach, terwijl ik de vermeende aardigheid verder door dreef en een tweede kersepit naar den vreemdeling wierp. Deze trof hem aan den rechter elleboog doch zie: cok zij werd in gepakt en weggeborgen. Alle goede en slechte dingen bestaan in drieën en dus na eenigen tijd slingerde ik weder een pit naar hem en trof hem op de linkerborst. Zonder een spier van zijn ge zicht te vertrekken werd ook deze pit op dezelfde manier opgeborgen als haar voor gangsters, natuurlijk tot stijgende vroolijk- heid van ons drieën. Ondertusscheu had hij echter zijn beschei den maaltijd geëindigd en stond op om te betalen. Vervolgens trad hij aan onze tafel waardoor wij ineens stil en ernstig wer den. Zijn gestalte scheen indrukwekken der en zijn blik beteekenisvoller geworden te zijn. Hij knoopte zijn overjas los en daar onder bemerkten wij de uniform van een officier. Met ijzige kalmte, die bij zulke ge legenheden verschrikkelijker is dan de grootste woede, overreikte hij zijn verbluf ten beleediger zijn kaartje waarop zijn wo ning en de naam Kapitein Kouster gedrukt stond. Wat bleef mij, die inmiddels geheel ontnuchterd was, anders over dan den zeld- zamen gentleman eveneens mijn kaartje te overhandigen? De kapitein maakte een lichte buiging en vertrok zonder een woord te spreken Toen kwamen wij weer Wat tot ons zeiven en wij ondervroegen den kell- ner over den zoogenaamden vreemdeling. Wij vernamen toen, dat hij langen tijd met eere gediend had, doch wegens ziekte zijn ontslag had moeten nemen waardoor hij thans vau zijn pensioen moest leven. Ik wilde, dat ik geen grap met hem had uit gehaald, mompelde ik, toen ik dat hoorde. Wij hoorden echter verder, dat hij een uit stekend scherpschutter op het pistool was. lleeds den volgenden morgen zocht een vriend van den kapitein mij op en overhan digde mij een brief welke een uitnoodiging tot een tweegevecht en de eerste kersepit inhield. Vanwege dc toenmaals geldende z.g. eer dorst ik niet te weigeren, hoewel het mij zeer moeilijk viel, om het volle bezit van mijn gezondheid en liet. beheer over een groot vermogen in de waagschaal te stellen, tegenover de gevangenis of mis schien levenslange invaliditeit, terwijl ik ook heel veel kans had in een donker eng graf te komen. Als uitgedaagde had ik de keus der' wapenen en vorderde, de handig heid van den kapitein op het pistool geden kende, den degen. Ik herinnerde mij echter nog bijtijds dat kapitein Fouster vroeger, om zijn kleine inkomsten ie vermeerderen les gaf in het schermen, en als een buiten gewoon bekwaam schermleeraar bekend stoncL Daarom besloot ik toch maar tot de pistolen een schot was ook trouwens eerder voorbij. Toen de ontmoeting pltats had lootten wij. Ik was gelukkig; aan mij was het eer ste schot. Ik trok af en.... miste. Toen hief de kapitein zijn revolver op en vuurde met beter gevolg: de kogel ontnam mij mijn linkeroorlelletje. Toen ik mijn hand naar het gewonde oor bracht schoot onwillekeu rig de gedachte door mijn hoofd: Precies op dezelfde plek had de eerste kersepit den kapitein getroffen; of de beide andere scho ten op dezelfde plek zouden treffen? Voor heden was het echter genoeg. De ka pitein maakte een buiging en verdween. De wond genas snel. Een maand ging voorbij en ik hoorde niets meer van den kapitein. Ik herademde reeds en tot -groote vreug de van mijn vrienden begon ik weer vroo- lijker te worden, precies als op den dag in het restaurant. Daar verscheen op een goeden dag we derom de bewuste bode en bracht eeen twéé de uitnooodiging met de tweede kersepit. De kapitein was in het korte schrijven buitengewoon hoffelijk. Ilij betreurde het mij niet vroeger te hebben kunnen opwach ten. Zijn vroeger Jijden had hem dat ver hinderd. Maar thans was hij weer in zoo verre hersteld en wilde geen oogenblik wachten aan de eer te voldoen. Met angstige voorgevoelens begaf ik mij naar de bestemde plaats en liet verloop had plaats precies zooals ik mij dat had voorge steld: De kogel van den uitstekenden schut ter verwondde mijn rechter elleboog op zeer pijnlijke wijze. Was de arm nu maar stijf, dan had ik een uitstekend voorwendsel om iedere verdere vordering af te wijzen, zeide ik in stilte. Want wanneer de derde kogel den zelfden weg als de derde kersepit nam, dan Was jeugd en liefde, geluk en vermogen, licht en leven voor goed verdwenen. Want dan zou mijn hart doorschoten worden. Ik kreeg ruimschoots den tijd om de woud te laten genezen. Week na week en maand na maand ging voorbij en il-. hoorde niets meer van den kapitein. Doch de innerlijke vrees verliet mij niet meer, en dreef allo jeugdige overmoed uit mij weg. Ik leefde gelijk iemand wiens dagen geteld zijn. Ik was ernstiger en beter geworden. En al moest ik volgens mijn stand leven, geen enkel feest kon mij meer bekoren «1 ik trok mij geheel uit de wereld terug. Daar ik ieder oogenblik uit de wereld zou kunnen scheiden en alles zou moeten achterlaten begon ik met mijn overvloed zooveel moge lijk armoede en ellende te lenigen. Van lichtzinnige jongelui trok ik mij geheel te rug en zocht slechts den omgang met ern stige degelijke mannen. Mijn eenzaamheid drukte mij echter zwaar en graag had ik een gezin gehad, waar kleine, lieve bengels om mij heen ravotten en stoeiden. Ik kreeg een meisje lief, wonderschoon van uiterlijk en een lief karakter, welke ook mij hare liefde deed blijken. De omstandigheden waarin ik mij bevond had ons te zamen gebracht en zij wachtte slechts op mijn aan zoek. Mocht ik haar echter vragen om haar mis schien een dag na ons trouwen als een jonge weduwe achter te laten? Ik wachtte met steeds stijgend ongeduld; het weten en toch niets te weten maakte mij bijna krankzinnig. Die gruwelijke spanning moest toch eens een einde nemen! En zij kwam. Na jaren vervoegde zich wederom de vriend van den kapitein aan mijn woning. Lang genoeg had ik mij op diens komst voorbereid en toch sidderde mijn hand toen ik den brief in ontvangst nam en reeds aan den buitenkant den har den inhoud voelde. Haastig verscheurde ik het omhulsel: Daar lag de derde kersepit en bovendien een geheel wit papier zonder een enkel letter schrift. Hoe moet ik dat hegrijpen? vroeg ik. Wat beteekent dat? Dat beteekent, antwoordde de brenger ernstig dat mijn vriend u vergeven heeft hij is dood. Geruimeu tijd heersehte er stilte in het vertrek. De vuurgloed was verminderd en de sigaren waren uitgegaan. En het meisje? vroeg Dr. Pennson, na een poos. Het meisje, antwoordde sir John, trouwde den dag nadat ik weer recht op het leven had gekregen met een Schotsch edelman. Toen wist ik, dat het geluk een gezin te hebben voor mij niet weggelegd was, al ben ik altijd veel van kinderen blij ven houden. Kijk maar. zeide hij, terwijl hij naar den anderen kant van de kamer liep cn een dik groen gordijn optrok, dat voor een zware eikenhouten deur hing, wel ke hij opende. De drie oude heeren traden naderbij en bij hetgeen ze aanschouwden werden zij tot in het diepst van hun ziel ontroerd. In eeen groote zaal stond mid den in een ontzaggelijke Kerstboom waar onder een berg van geschenken. Honderden kinderoogen aanschouwden het schitterend geflonker en luisterden naar sehoone ver tellingen, welke hun door een dame werden gedaan. Ziedaar, zei Sir John, Ieder jaar op het heilig Kerstfeest zijn de 250 armste kinde ren van de stad mijn gasten. Dan steek ik ze van top tot teen in het nieuw en krij gen zij alles wat zij wenscben. Den ouders wordt zooveel gestuurd, dat zij zich zelf cn ieder van hun kinderen van het noodige kunnen voorzien, terwijl ik mij persoonlijk iedere maand van hun omstandigheden op de hoogste stel. Eu dit doe ik liever, aldus vervolgde dc gastheer, terwijl hij weer geruischloos de deur en het gordijn sloot, dan, zooals ik verwacht had, het heilig Kerstfeest te zuilen vieren van iedereen verlaten, in een kil plekje grond ver buiten de stad, wat mis schien gebeurd zou zijn, als God niet tus schen beide zou zijn getreden. Op Zijn ge boorte dank ik Hem nu door Zijn arme kleinen met een blij hart te laten zingen: Eere zij God in den hoogè en vrede op aarde den merischen van goeden wil.... .7 „LONDON OPINION". Uitvinding van een chefdame: Hoe de klanten behandeld worden, als zij 5 minuten vóór den sluitingstijd komen. De kleine Nonni zou het Kerstfeest vieren op de hoeve Skipalon. De jeugdige Baldur en de trouwe knecht Gudmund vergezelden hem. Onderweg worden zij door twee ijs beren overvallen. Met bovenmenschelijke in spanning vechten zij cn bereiken eindelijk de hoeve, waaruit eenige mannen te hulp kwa men, waarvan er één door de ijsberen werd gebeten en geslagen. Do deur werd gebarricadeerd. De ijsberen snuffelden rond de boerderij. Plannen wor den beraamd voor een uitval, scherpe mes sen uitgezocht, pantsers gemaakt van paar denharen hooitouwen. Een der beren is het schuine dak opgestommeld, trapt het dak venster in en snuift boven het open dak venster. Gudmund steekt hem het mes in den open muil. Gudmund gaat met drie man naar buiten. De gewonde beer wordt gedood, de andere vlucht naai' de rivier, achtervolgd door Gud mund, en dc anderen. Men hoort vreesélijk geschreeuw en gehuil, later niets meer. Een man klimt op het dak en zegt dat de strij ders terugkomen, maar één wordt er ge dragen; ik geloof dat het Gudmund is. Bal dur en Nonni loopen in de grimmige winter- uaeht.kou naar huiten. Daarbuiten gloeide en vlamde het boven onze hoofden in oen tooverachtig gefonkel. Geheel do nachthemel stond als in vuur en vlam en leek een onmetelijke, zacht bewogen hei-schitterende licht-zee. In lichtstroomen regende het gloeiend- fliltkerende vonken van uit dc lucht op het sneeuwlandschap in stralenden goudglans Voortdurend wierp 't Noorderlicht zijn blik seinende vuurbundels door het hemelruim van af den eenen horizon naar den anderen. Maar al die heerlijkheid maakte geen in druk op ons. We liepen om de groote hofstee naar een hoogere plaats, van waar men den omtrek kon overzien. Terstond zagen we dichtbij de kleine groep. De vier mannen droegen moei zaam hun zwaren last. De grootere schaar van de hofstee was hen dicht genaderd. Kom Nonni, we loopen er ook heen, zei Baldur. Hij nam me bij de hancl en trok me vooruit. We liepen vlug over cle harde sneeuw en kwamen juist bij de ontmoeting der beide groepen. Gudmund werd voorzichtig op de sneeuw neergelegd. Met Baldur drong ik dichter bij en knielde naast mijn beschermer op de sneeuw neer. Vol bloed lag dc groote man daar. Hij bewoog zich niet en zag er uit als een doode Weer was het, alsof mijn keel werd dicht geknepen. Ik kon niets zeggen cn ook niet huilen. Met moeite kon ik adem halen. Terwijl cle ossenhuid naast Gudmund op de sneeuw werd uitgespreid, knielde ook de baas ernaast, om te zien of hij nog leefde. I-lij haalt adem, zei hij opstaande. Baldur trok me gauw uit het gedrang weg en fluisterde mij zacht in 't oor: Heb je gehoord Nonni? Hij leeft. Je zult zien, hij zal weer gauw gezond zijn. Deze woorden van mijn- goeden vriend deden mij weer opleven en gaven mij nieu wen moed. Ik greep naar zijn hand en bleef bij hem staan. Er werd zacht gepraat onder de omstan ders. De vier makkers van Gudmund ver telden, hoe het zoo gekomen was. Maar ik kon er niets van verstaan. Guclmund werd nu met de grootste voorzichtigheid op de ossenhuid gelegd. Vier van de sterksten gre pen nu de touwen en legden ze op hun schouder, bogen zich, trokken flink en hie ven Gudmund van den bodem op. De meeste anderen gingen vooruit en waren spoedig aan de hofstee. Baldur en ik gingen achter den treurigen stoet aan, die slechts langzaam vooruitging. Toen we hij de hofstee waren, werd Gud mund met groote moeite door de wat enge deur en de smalle gang in het kamertje bin nengedragen, waar de andere gewonde lag. Alles was al klaar gemaakt. Wij, knapen, mochten niet binnengaan, want nu moesten de wonden onderzocht, ge- wasschen en verbonden worden. We gingen met de anderen de woonkamer in. Toen alles binnen rustig was geworden, vroegen de thuisgeblevencn aan de makkers van Gudmund, hoe alles gegaan was. Ik kwam dichtbij en luisterde in stille, spanning naar hetgeen ze vertelden Toen Gunclmund zoo begon de eenc een tijdje gevochten had met den beer, die op het dak was geweest, ging deze op cle vlucht, op de rivier aan. Gudmund liep hem na en zette in de ri vierbedding den strijd voort» Spoedig kwa men drie van ons ter hulp en een beetje later ook de vierle. Tot onze verbazing zagen we echter, dat dc oude beer spoorloos ver dwenen was, maar dat er in zijn plaats twee nieuwe waren opgedaagd. Gudmund hart genoeg met die twee te stellen. Goddank, dat gij komt! riep Gudmuncl, toen hij ons zag komen. Hier is genoeg te doen voor ons allemaal. Inderdaad schenen de twee nieuwe beesten nog gevaarlijker te zijn dan cle twee vorige. Ze toonden zich zeer strijdlustig, Gudmund streed als een helcl en stak er met een mes op los, zoo dikwijls als hij maar gelegenheid had. Maar ze weken niet achter uit zooals cle vorige twee, maar sloegen er met. hun klauwen op los cn beten maar raak, niettegenstaande do vele wonden, die ze van hun dapperen tegenstander hadden opgeloopen. Gudmund kreeg onophoudelijk zulke har de slagen, dat we haast niet konden be grijpen, dat hij het kon uithouden. Ze beten hem ook onophoudelijk aan armen en bee- nen, maar cle touwen, waarmede hij was omwonden, beschermden hem een beetje. We hielpen hem zooveel als we konden. Maar de beeren zagen in Gudmund hun hoofdvijand en richtten hun geheele woede tegen hem. En nu kwam geheel onverwacht het ongeluk. Terwijl hij tegen den eenen beer vocht, gelukte het den anderen hem met zijn voorpoot een verschrikkelijken slag toe te brengen... Gudmund zakte terstond als dood in elkaar. Nu verdubbelden wij echter onze pogingen en brachten den beren zooveel steekwonden toe, dat ook zij eindelijk neervielen Het gelukte ons gauw zo te dooden en we haastten ons Gudmund te helpen Hij lag daar nog altijd als dood. Tusschen de tou wen door, waarmede armen en beenen om wonden waren, sijpelde hot bloed op de witte sneeuw. Maar niet door die wonden was Gudmund neergevallen, doch cloor dien slag op het hoofd... Denkt gij, dat Gudmund genezen zal? onderbrak ik. Ja, Nonni, troostte de man. Als de slag hem de nek had gebroken, dan zou hij al dood zijn. Nu zal hij zeker nog te redden zijn. Maar waar is de beer gebleven, dien Gudmund heeft aangeloopen? vroeg iemand. We weten er niets van. dan dat hij spoorloos verdwenen is, antwoordde de ver teller. Dan moeten we nog altijd op onze hoede zijn! Dat moeten we zeker. De hofstee zal heel de nacht bewaakt moeten worden. Mor gen zullen we op zoek gaan, totdat we hem vinden. Nu had ik alles gehoord, wat ik hooren wilde en zocht mijn vriend Baldur weer op. Ik stelde voor, dat we naar het kamertje zouden gaan, waar Guclmund lag, om te zien hoe het met hem ging. Goede Nonnie, zei Baldur, we zullen het probeeren. De wonden zijn zeker al ver bonden. Dan laten ze ons ook zeker binnen, Baldur. Wc gingen terstond naar het kamertje openden voorzichtig cn zoo stil mogelijk do deur en gingen binnen. Een drukkende stilte! Op tafel stond een brandende kaars op een kandelaar. Een vrouw zat er bij en las in een boek. Op het eene bed lag Gudmund, op het andere de reeds vroeger gewonde man. De vrouw keek van haar boek op. Toen ze zag, dat we stil en rustig hielden, liet ze ons begaan. De heide gewonden lagen daar met ge sloten oogen en schenen te slapen. ,W 0 vroegen aan de vrouw, hoe het ging. Heel zacht antwoordde ze: Ze zijn nog buiten kennis. Daarom kan men nog niets zekers zeggen. Maar Ik hoop, dat ze er door komen. Gudmuncl ook? vroeg ik. 1 Ja, kleine vriend. Ik ging nu naar het bed van Gudmund. Hij lag onbewegelijk en ademde onregel matig cn kort. Ik sfieek zacht met mijn hand ovci* zijn haren in de hoop, dat hij misschien de oogen zou openen. Maar dat gebeurde niet, Hij was totaal buiten kennis. Wc gingen ook bij den anderen gewonde. Ook hier geen ander teelten van leven dan: de telkens afgebroken ongeregelde adem haling. Wo praatten nog even met do vrouw over de gewonden. Toen stond ze op, haalde uit een lade clrie nieuwe kaarsen voor Kerst nacht te voorschijn, stak ze aan cn zei op eenigszins plechtigén toon: Maar ge moet, niettegenstaande alle angsten, die we dezen nacht hebben door staan, toch niet vergeten, dat het Kerst nacht is. Het is voor ons wel een droevige Kerstnacht geweest, maar nu zal in de woon kamer het Kerstfeest toch wel worden her dacht. Ik zou u raden, er heen te gaan. Ja, dat doen we. We zullen ook voor de beide gewonden bidden, antwoordden wij. Dat is een goede gedachte. God hoort het liefste het gebed der kleinen. We gingen weg en traden de woonkamer, binnen. Toen we binnenkwamen, prijkte ze in het schoonste licht, want juist waren alle kaar sen aangestoken. Het gebroken venster had men met plan ken bedekt. Spoedig waren allen te zamen. De huisvader zette zich op zijn plaats onder cle lamp. De zangboekjes -werden uit gedeeld en dc viering van het Kerstfeest begon. Eenige strofen van een Kerstlied werden gezongen. Dan las de huisvader uit het H. Evangelie het verhaal van Christus' Ge boorte. Na het tweede lied volgde een kort gebed. Daarna werd er gesproken over cle ver schrikkelijke gebeurtenissen. God zij dank' was er echter geen menschenlevcn te be treuren. Eindelijk begaven zich allen ter ruste. De kaarsen bleven don geheelen nacht dooi' branden ter eere van het Kerstfeest. Ik sliep tot den volgenden morgen laat. Toen ik op was en me had aangekleed, ging ik met Baldur dadelijk naar het kamertje van cle gewonden. Hoe groot was mijn vreugde, toen ik zag, dat ze beiden weer bij veile kennis waren, In den voormiddag werden er nu man nen, met, messen en scherpe staven gewa pend, op uitgestuurd om den gewonden beer, te gaan zoeken. Voor clen middag kwamen zo al weer, terug met do boodschap dat ze hem al hadden gevonden. Maar bij was al dood en lag verborgen tusschen eenige ijsschotsen aan den oever van den Hörgarivier. Twee dagen voor Nieuwjaar verliet ik het kleine gastvrije Skipalon en keerde met mijn vriend Baldur onder begeleiding van twee gewapende mannen naar Mödruvellir terug. Tot onze groote vreugde kon ook Gudmund enkele weken later volkomen genezen terug- keeren. „HUMORIST". In de kinderkamer: „Mevrouw, 11 hebt gee^ uur meer te leven. De kosten zijn ƒ2.50."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1927 | | pagina 10