i
m
K
O
I
Woensdag 4 Januari 1928
Derde, Blad
Pagina 1
Duinroosje.
v
F"
De felle Juli-zon neigt snel ten onder
gang in de eeuwig levende wateren der
Noordzee. Mat-grijs ligt het dorre strand
als slaperig onder den last van zooveel
hitte. En op de in grillige lijn tegen den
lucht-achtergrond zich afteekenendo duinen
zingt in het helmgras de ingezogen warmto
na, geheimzinnig één met het ritselen der
halmen onder het voorzichtig gestuw van
een groeiende bries.
Het is er overigens stil op do duinen,
stil, ondanks de muziek in het helmgras cn
het nauwelijks verwijderd gemurmel der
groote zee. Stil ook, ondanks het schuren
en breken der zwak gebouwde haren op
het strand.
De zee gaat opkomen. ITct is vloed. Er
komt meer kracht in het gegolf. Bij
elke minuut schuinst het water een voet
verder over het strand.
In de verzilverde verte rijzen min als
stroohalmen eenige verticale lijnen hoven
den horizon. Het zijn do masten van ter
Vischvangst uitgevaren trawlers. Op dit
uur liggen deze stil en slaperig al3 het
strand.
Tegen den hemel is het echter levendig
van witte wolken, die statig lijk zwanen
op een vijvervlak landwaarts varen.
Zoo is het strand, zoo is de zee nabij
Duinpoort op dit uur van Julidag.
Daar opeens jubelt een glasheldere meis
jesstem op achter de duinen. Zij zingt met
de vrijheid der jeugd, die weet alleen te
sijn:
Waar de blanke top der duinen
Schittert in den zonnegloed
En do Noordzee vriend'lijk bruisend
Neêrlands smallo kust begroet,
Juich ik aan het vlakke strand,
'k Heb u lief, mijn Nederland!
Nog is de lange echo niet over de gril
lige duinen uitgerold of een lag van uit
gelatenheid klinkt op van dezelfde plaats,
gevolgd door een anderen, een kinder
lach. 1
Een hand grijpt in het helmgras op den
'duinentop. Tusschcn de ruw gescheiden hal
men verschijnt het hoofd der zangeres,
glanzend van gezonde blijheid. Lief on
deugend of overmoedig fonkelen haar groote
oogen het afzwakkend zonlicht tegemoet.
En de zon, als verheugd over deze laatste
ontmoeting van den dag, sprankelt nog
goud door den krans van ongebonden
haren, welke het leuke kopje omgeeft.
Mies, roept het. meisje zonder haar
oogen van de helle schijf af te wenden,
Mies, kom naar boven. Kijk me die zon
eens!
En dan plots getrokken door het leven
ïn de lucht:
Mies, die wolk...!
Meteen springt zij overeind en verheft
zich te voeten uit boven do duinen. Zij
moet zeventien of achttien jaar oud zijn.
Haar kleeding is poover, doch zindelijk.
Maar blozend van gezondheid zijn haar
Wangen en stevig de blooto voeten, die zij
met de ruwe kracht van een jongen in
het scherpe gras en het glazige duinzand
plant.
Waar, welke wolk, Koba? vraagt het
stemmetje van de nog altijd onzichtbaro
Mie3.
De kijkers vol nieuwsgierigheid teekent
achter do voeten van Koba een tweede
meisjeskopje zich af en staat daar reeds
naast ons eerste kennisje, een kind van
naar schatting vijftien zomers.
Koba schijnt vol dartelheid te zijn. Mot
een gil van vreugde springt zij op, slaat
de armen uit en rolt tegen den grond,
Welke wolk Koba? herhaalt Mies on
bevredigend.
Koba gaat zitten en trekt haar jongere
zus want zusters zijn die twee aan de
gezichten te oordeelen naast zich neer.
Haar zon-gebruincle arm gaat vooruit. Zij
wijst op een bonkige wolk in de buurt van
de dalende zon.
Kijk, zegt ze, is dat niet net die me
neer met een viool, die laatst speelde in
het café van Oudshoorn?
Nee, verbetert Mies ernstig, net Jaap
van Stralen.
Je hebt gelijk, lacht Koba... Maar zie
toch eens, Mies... och, kijk dan, Mies... dat
«ene stuk; dat wegglijdt als z'n arm,
Waarmee ie dadelijk gaat strijken.
Mies was al op eigen ontdekking uit.
Zij ging languit op den rug liggen en
zocht een figuur in een andere wolk vlak
boven haar hoofd.
- Koba, nu moet je eens naar de mijne
kijken. Net een kameel uit m'n Bijbelscha-"
Geschiedenis!
Koba bleef overeind gitten. Met gaspsn-
S9-R aandacht keek ze al maar door naai'
den wolk-violist, wiens arm verder zich
uitstrekte.
Haar trekken waren niet meer tot een
dollen lach, zelfs niet tot vroolijkheid meer
ontspannen. De studie maakte haar ernstig.
Blijkbaar verwachtte zij nu, dat de arm
het lichaam weer naderen zou om den stok
te strijken over de vioolsnaren. Maar de
'arm bleef trekken, vezelde toen los als
een versleten tulen gordijn en vervolgde
alleen de reis over het firmament. De
viool bleef onbcspcéld.
Mies had geen vermoeden in de verande
ring van humeur bij haar zuster. Misschien
ook was zij die buien zoo gewoon, dat zij
haar aandacht ontgingen. Maar oolc haar
kameel vloeide in andere vormen over,
die zij trachtte te noemen.
Mies! riep iemand in de verte, alweer
achter de duinen.
Mies! ldonk gerekter en gebiedend
een vrouwenstem.
Do kleinste der twee schrok op. Ook
Koba had den laatsien roep vernomen en
schudde nu haar beslommering af.
Kind, moeder heeft je noodig.
Wat zou ik moeten doen, Koba? vroeg
Mies, zichtbaar verstoord, nu ze uit deze
heerlijkheid werd wegehaald.
Ik weet het niet, hoor. Misschien wel
een boodschap. Maar ga nu, Mies, als een
brave meid.
Hè, toe, Koba, kom nou mee, smeekte
Mies met het egoisme van de kleine ziel
tjes, die gemakkelijker een offer brengen,
als een ander hetzelfde doet-
Koba maakte een gebaar van toegeven,
keek even rondom, maar bedacht zich
toen.
Nee, ik blijf nog wat, Mies.
Hé, Koba?
Zeur maar niet, wce3 do oudere
-thans energiek elkeverleidingspoging yan
de hand. En ga nu. Anders maak ik je
kous vandaag niet af. Ik vind de zon
veel te mooi cn blijf nog wat breien.
Mies! riep moeder voor de derde
maal, nu dreigend,.
Mies kende haar zuster. Als die wat.
voorhad, liet ze nimmer los, of het moest
dan zijn, dat ze in een bedroefd gezicht
keek. Pat nu had de kleino rakker er
niet voor over om Koba mee te tronen.
Bang voor bestraffing moeder was niet
zoo gemakkelijk zette zij het op een
holletje over den duinrand en toen langs
een zacht glooiend paadje naar huis.
Koba lette niet meer op het kind, trok
achter haar schort een breikous, een klu
wen sajet en naalden te voorschijn cn
verdiepte zich in het eentonige werk.
Ilc zal voort maken, mompelde zij,
zien dat ze vanavond nog klaar zijn. Ik ben
toch al lui geweest. Moeder zal me wel
een standje maken.
Zoo werkte zij naarstig eenige minuten
lang met vlug gedraai en g'egris der
lenige vingers.
Wat was het er nu weer eenzaam ïn de
duinen. En toplr hoe leefde er veel om
haar heen. De wind schuurde iets luid
ruchtiger dan straks door het afkoelende
helmgras. En de zon, die haai' uittocht
vierde, schonk aan de dingen geen zilver
schijn meer, maai' zette ze in kleurigen
gloed, die het gemoed van een toeschouwer
moest aandoen als een warm lied.
Koba hoorde opeens niets meer dan het
metaalgctik liarer naalden on toen dertig
meter onder haar het onveranderlijk breken
en bruisen der golven, die schuimend steeds
verder het strand overspoelden.
Zij geraakte van deeene verstrooidheid
in de andere.
Echt die rare Koba! zou Mies zeggen
Waarom dacht zo nu ineens weer aan
dio wolk en toen aan Jaap van Stralen?
Vreemd to eb, dat zij altijd zooveel belang
stelling voor dien jongen had gevoeld. Zou
dat misschien wezen, doordat hij zoo vaak
hier in de duinen kwam en er speelde dat
de tranon over haar wangen rolden en dat
ze 'm dan wel had willen kussen, als ze
't had gedurfd, om hem te laten voelen,
hoe mooi ze 't vond?
Rare Koba! zou Mies weer zeggen. En
zo vond hef toch wol dol, dat die viool
voor haar geen stuk hout met snaren alleen
was. maar dat ze liaar taal verstond als
die va:i hei gedeelte der menschclijke ziel,
dat zich door geen mond kan uiten cn
slechts in de vlooi een waardige vertolkster
vindt.
Het meisje schrikt en laat een steek
vallen. Een zonnestraal heeft scherp al3
een schicht in haar oogen geprikt. Opkij
kend bemerkt zij dat de zon nu meer
kracht ontwikkelt dan daareven. Zij knip
pert weerbarstig met de oogleden en slaakt
dan een zucht van verbazing.
De hemel, die voor haar uit zich links
en rechts over de zee heen sluit, staat in
rosige vlammen. Daartusschen majesteite-
lijk als een koningin, die in vollen 'tooi
barer waardigheid, zich terugtrekt in haar
vertrekken, daalt de zón in den mot goud
overgoten plas, cllc een oogenblik roerloos
ligt.
Met geopenden mond. de armen van zich
af, cn de vingers gegrispt om eenig on
kruid, als vreesde zij weg té zinken, aan
schouwde cn dronk Koba dit heerlijke
schouwspel, duizendmaal gezien en dui
zendmaal nieuw telkeiis cn alweer.
Toch voelde zij zich titans geweldiger
dan ooit aangegrepen. Dat kwam mis
schien doordat, het luclitwopdei' zich open
baarde, juist op het moment- toen zij 'over
zulke' mooie dingen peinsde...
- Als zij zoo, immer genietend, haar eigen
ornoties irachtie te ontleden, wist Koba
niet, dat de droomige muziek, die sinds
een halve minuut, in haar opren drong,
geenszins afstraalde uit 'dó bloeclkleiwigc
wolken, noch uit de vuurpijlen, die de
luchten deden sidderen.
Er was inderdaad muziek in de buurt,
het klagen van oen viool achter de dui
nen. Iemand schreide daar een droef ver
langende ziel uit.
Maar het meisje gaf zich geen reken
schap van clie werkelijkheid. Voor haar be
stond er op dit oogenblik maar ééne
muziek, clie van de verzinkende zon.
Al rooder wordt da achtergrond, zee cn
lucht. Het lijkt wel of de lichtschijf groeit,
naarmate zij dichter komt bij de grenzen
tusschen hernel en water. Thans heeft zij
de gedaante van een bal van vloeibaar ge
stookt ijzer. Die draait als aarzelend, eenige
seconden nog boven de zee en ploft er clan
ziedend in.
De Westelijke horizon op dat oogenblik
biedt het schouwspel van een smidse, waar
twintig voorhamers op. witgloeiend metaal
bonken en een razencjen vonkenregen 'rond
strooien.
Koba keert langzaam terug tot de Werke
lijkheid na de geweldige oplossing van
liaar zinnen. Haar handen laten het on
kruid los cn tasten naar naalden en brei
kous.
Wel vervelend, dat zij nu niets ziet, waar
heen zo ook de oogen draait, dan dien
vurigen bol.
Zoo ontgaat haar het naspel van het
met ontzag gevolgde natuurbedrijf. Do ma
jesteit der verdwenen dagvorstin vervult
nog even bet heelal Een wijle dansen de
yuurspatten van het afscheid nog na over
de wateroppervlakte. Dan herneemt de zee
haar beweeglijkheid, wordt onrustig zelfs,
verandert als een kameleon eenige malen
van kleur en herwordt tenslotte zich zelve,
rustig in haar midden en haar einde, toor
nig eenigszins aan het strand, nu de vloed
zich sterker openbaart.
Het meisje op de duinen heeft nauwe
lijks haar oogen leeggewreyon en haar naal
den weer opgeraapt of opnieuw verbaasd
legt zij clie andermaal neer', Is ze niet de
speelbal van haar verbeelding? Heeft ze 't
wel gehoord? Muziek? Echte nu?...
Weer klaagt do viool.
Hij is er! murmelt Koba. Zij wendt
haar gezicht om, van de zee af, luistert
cn zoekt naar de richting van het geluid.
Nu weet ze waar hij is, Jaap van'Stralen.
Zonder zich een oogenblik te bedenken,
kruipt ze over den duintop en trekt zich
op handen en lcnieen voort naar de plaats
waar gespeeld wordt.
Doet zij altijd zoo, als Jaap zijn aan
wezigheid heeft aangekondigd? Dolt zij nooit
op met haar gewone onstuimigheid, en rent
gillend,rokkengierencl en armen in do
lucht de duinglooiing af naar het kuiltje
waarin de jonge van Stralen het liefste zich
nestelt, als hij eenzaam wil zijn?
Ditmaal tenminste voelt zij geen lust tot
wild-doen. De muziek is ook zoo droevig.
Het komt haar voor dat de speler te schrei
en moet zitten. Dat vult haar oogen met
medelijden en breekt opnieuw de opgewekt
heid van haar trekken.
Omzichtig sluipt ze verder. Het lied is
uit. Iemand spreekt. Koba staakt haar
gangetje en hoort toe.
Dat was verdraaid aardig, Jaap!
De violist is dus niet alleen.
Och, zegt een andere stem, die van
Jaap waarschijnlijk, wat schiet ik er mee
op, of ik al aardig speel? Als je er toch
niets aan hebt voor je toekomst? Als je
niet verder moogt, maar moet blijven staan
op de grens tussclien kennen en kunst,
dat cn niet verder?
Temee dat de jongen zoo verdrietig en
mismoedig sprak, moest zijn hand wel doel
loos over het instrument dwalen, om dan
opeens, teneinde zijn verbitterd „cUit!"
kracht bij te zetten, met twee vingers een
snaar te roeren, dat er een klank van
verbittering -uit opgrolde, die het luiste
rend meisje ineen deed krimpen,
er. Wat praat je toch, Jaap? vroeg de
metgezel nu weer, thans met meer gloed
in zijn stem. Wat praat je en draaft door
als eon veulen? Altijd dezelfde. Honderd
luchtkasteelen op één dag en bij het ge
ringste wolkje aan den hemel volslagen
ontmoediging! Als ik je nou zeg, dat die
grens tusschen kennen en kunst voor jou
niet bestaat? Dat je kunstenaar bent, ja,
waarachtig, en alleen nog maar een wei
nig leiding, een ander milieu, kortom de
mogelijkheid om naam en opgang te maken
noodig hebt? Dat je daarvoor niets anders
hebt te bereiken, dan dat je vader je laat
gaan?....
Cor!....
Adieu. Ik spreek je vanavond nog wel
cn laat je nu aan je viool over.
Een gebreek van takken. De vreemde
ling was verdwenen.
Koba hijgde van opwinding. Welke be-
teekenis hadden die woorden, waarop Cor
het gesprek had laten hangen: „Dat je daar
voor niets anders hoeft te bereiken, dan
het geheim der opgevangen woorden kennen,
dat. je vader je laat gaan?..." Waarom clic
opruiende klank in de stem van Jaap's
vriend?
De nieuwsgierigheid, of liever de schier
zusterlijke genegenheid voor den jongen
virtuoos, heeft oen blos geroepen op do
reeds zoo warm gestemde koonen van dit
vreemde meisje, wier ingeboren schrander
heid spreekt uit haar manier van kijken en
van zich bewegen, en dat, ondanks een
uiterst arme kleeding.
Zij weet liet terrein veilig, nu de onge-
wenschte derclo hier in de duinen zich
verwijderd heeft. Nu zal zij ook spoedig
Lenig al3 een kat glijdt zij geruisch-
loos nader tot de plek, waar Jaap van
Stralen moet zitten. Dan rust zij, heft het
kopje hoogor op en ontdekt den gezochte,
clie daar zit in de houding van een peinzer,
beide ellebogen op zijn knieën geleund.
Het is wel, zooals zij gedacht had, hem
te zullen vinden, na wat hij straks had
uitgeklaagd voor Cor Duursteen. Zijn ge
laat drukt ontmoediging en lijden, uit. Dat
doet haar zuchten, en drukt haar als een
steen op hét gemoed. En impulsief als
altijd, vergetend hoe sjofel haar oversohort
japonnetje en hoe nederig vaders hut is,
terwijl deze jonge man een cler mooiste
huizen van Duinpoort bewoont, schiet zij
uit lraar schuilplaats te voorschijn en
legt haar smalle handje op cle schouders
van clen eenzame.
Verschrikt kijk Jaap van Stralen op en
als hij dat schavuitig tintelende gezichtje
in cle lijst van warrige blonde baren her
kent, toont hij zich niettemin zeer verwon
derd. Het meisje van haar kant schijnt
alle woorden vergeten te zijn, die zoo
juist in storm naar haar keel drongen.
Ze zegt tenminste geen letter, doch blikt
hem aan, lang, ziels vol en meerzeggend clan
duizend woorden.
Jaap, denkt er niet aan boos te worden
om haar vrijmoedigheid. Voorzichtig, om
haar niet te kwetsen, neemt hij haar
handje van zijn schouder cn geeft ze aan
de bekoorlijke eigenares terug. In zijn goed-
willigen glimlach ligt al zijn dankbaarheid
voor haar opgetogen aandacht, telkens als
hij kwarn spelen aan den boord der zee
om in het geheimzinnig suizen en brui
sen der eeuwige golven de stemmen te
ontdekken, waarnaar zijn nog onbegrepen
kunstenaarsziel zocht. En als de eenzaam
heid ten slotte loch to zwaar drukte op
zijn lastig ontvankelijke ziel en zijn hand
den strijkstok liet wegglippen in krachte-
looze loomheid, dan was zij liet immers
weer, zij, het onvervalsche lcind van zee
en duinen, die door haar naïeve bewonde
ring voor zijn kunnen hem aanmoedigde
en bezielde tot vlijtige oefening.
Intussóhen schijnt Koba hare stem terug
gevonden te hebben. Er belooft heel wat
los tez uilen komen, want haar gelaat
heeft nu wonderveel van de zon in haar
ondergangsrnome.nt, rood en vlammend. Met
een lachje, zenuwachtig een beetje, nu zo
brutaal ging wezen, wierp zij zich naast
den jongen man in liet harde onkruid,
maar zoo, dat haar bruine voeten schuil
lagen onder haar rokje.
Mijnheer van Stralen, begon ze erg
deftig, zoo deftig zelfs, dat zij onwille
keurig rondkeek om te zien of misschien
een andere Koba het gezegd had.
Jaap, verbeterde liij gul en licht spot
tend.
Jaap dan, hernkm het duinkind, dank
baar voor zijn tegemoetkomendheid. Jaap,
ik heb de zon zien ondergaan...
Nu, vroeg hij bevreemd en misschien
ook een beetje teleurgesteld, waar zij door
haai' romantisch optreden eerat zooveel
verwachten deed. Wat zou dat, meisje?
r— Zij was zoo schoon!...
De zon is altijd schoon...,
Ja, maar Jaap, vandaag ging ze töcii
onder op een manier, die me denken degel
aan... aan groote mannen uit de boeken
van den pastoor z'n leesbibliotheek. En toen
daclit ik zoo aan u, aan jou, die bok een...
en aan, och, hoe zal ik 't zoo gauw zeg
gen? toen dacht ik dat Onze Lieve Heer,
die zoon mooie zon voor ons gemaakt
heeft en daar onder die prachtige zee en
onze fijne duinen gebouwd heeft.... och,
't is misschien heel gek van me, dat ik al
die dingen zoo maar uitkraam. Moeder zou
me voor wijsneus schelden. En ik weef
zeker dat Mies hot weer zou hebben over,
die rare Koba.
Née, protesteerde Jaap, het beweeglijke
meisje bij clen pols grijpend, nee, Koba,
wat zij zouden praten kan je niks schelen.
Ga je gang maar hoor. Ik mag je wel
zoo zien babbelen.
Toen dacht ik... Weer werd Koba on
geduldig om den ernst, waarmee ze met
zulk grof geschut was gaan werken. En,
na eenig geweifel vastbesloten om nan al
die zwaarwichtige verhalen oen eind te
maken, sprong zij weer op liaar voeten
en zou in één ren naar clen top der duinen!
zijn gevlogen, als Jaap liaar niet weer
houden had.
Koba, toe, praat nog een beetje. Ja
bent zoo wijs, en ik... ik voel er zoo'n be
hoefte aan, dat ei' iets goeds tegen mflj
wordt gezegd.
En waarom? vroeg zij, reeds vooï!
driekwart overwonnen.
Omdat ik zoo... 1
Ah, je bent bedroefd, lié, Jaap? con
stateerde zij, weer hoelemaal ernstig. Denk
je, dat ik dat al niet lang gemerkt heb?.
Nu, als ik je pleizier kan doen cn ja
misschien ook een heel klein beetje kan
troosten, zal ik dio leuke gedachten van
straks voor jou uitzeggen. Zal je me echter,
niet uiLlachen?
Óm goéde bedoelingen mag men nooit
iemand uitlachen.
Welnu dan. Zié je... ik wou maar
alleen zeggen, dat., als Gocl dat moois alle
gaar voor ons, voor jou en zelfs voor mij,
klein sfcumperdje, gemaakt heeft, Hij toch
zeker wol in staat zal zijn om de oorzaak
van mijnheer Jaap z'n droefheid weg te
nemen, en dat Ilij Jaap ook wel kan
geven, datgene, waarnaar hij verlangt, om
dat het toch altijd wel veel minder waard
zal zijn dan die groote zon, en die zee, en.„
Schei maar uit, laclite de jonge van
Stralen met een hartelijkheid waarin men
tevergeefs zocht naar een spoor van het
nog zoo pas uit geklaagde leed.
Zie je wel, deed Koba met geveinsde
verontwaardiging, zie je wel, dat je ma
uitlacht.
Jaap lachte nog uitbundiger. Toen greep
hij beide haar handen en keek haar er
kentelijk in de diepe oogen.
Dank je, Koba, zei hij oprecht, clank je,
jij bent een goed en verstandig meisje.
Maar vertel nu eens, wat voor gedachten
allemaal door je hoofd speelden, toen de
zon zoo buitengewoon grootsch in het water,
zonk.
Kom dan maar mee! riep Koba opge
togen. Ileelomaal boven op de duin, als je
eerst, voor me gespeeld hebt, zal ik je
vertellen. En misschien weet ik dan ook'
Tiog iets van een man, die ik in de wolken
ontdekte, die... op jou leek, maar lang niet
zoo aardig voor me was!
(Wordt vervolgd).
LOGISCH
1
De schoolopziener bracht een bezoek op
school en de meester had den jongen góéd
op 't hart gedrukt:
„Antwoordt niet als je niet zeker bent dat
je antwoord goed is".
De schoolopziener vroeg geschiedenis.
„Vertel me eens, wie was de moeder van
Üen vader des vaderlands, Willem den Zwij
ger?"
Hij richtte de vraag tot den jongen op de:
eerste rij, dan tot de heele klas. Geen ant
woord. Eindelijk het liart van clen mees
ter zwol van vreugde daar ging een vin
ger omhoog.
„Wel mijn jongen", zei de schoolopziener,
aanmoedigend, „wie was het?"
„Juffrouw de Zwijger, meneer."
EEN GOEDE ECHTGENOOTE '1
Eerste vriendin: Mijn man en ik zijn
het altijd eens.
Tweede vriendin: ik wou 'dat dit bij mij
ook het. geval was.
Eerste' vriendin: Behalve natuurlijk
wanneer hij ongelijk heeft. j
EEN GOED VOORSTEL- T»
Rechter (ontstemd): Ik verzoek stilte! \Vien
ik nog eenmaal hoor, laat ik het gebouw,
•uitzetten!
Beschuldigde: Hoera! f
W
V
f