c.
i%r>
s
Derde Blad
Pagina 1
Duinroosjeè
Woensdag 1 Februari 1928
V.
De oude muziekleeraar bad zijn eenzaam
heid sinds eenige minuten laten varen, en
was naast v. Stralen ,_aan zitten. Hij kon
blijkbaar de stemming van de muziek niet
meer kwijt worden, want elk lachje bleef van
zijn gelaat vreemd. Wel was dit hoog rood
van opgewondenheid en trilden de neusvleu
gels bedenkelijk zenuwachtig. Met drukke ge
baren luisterde hij vele dingen. Even driftig
als die van de musicus gingen do armen van
v. Stralen heen en over. Herhaaldelijk fronste
hij de wenkbrauwen, keek beurtelings naar
v. Dummelen en zijn zoon, die daar zoo stom
alleen zat en barstte tenslotte los:
Dat is toch waarachtig geen werk!
Tot wien was de uitval gericht? Waarop
sloegen deze woorden? v. Dummelen vroeg
het zich verwonderd af, dewijl toch nog steeds
de harde oogen van den gastheer gaten
boorden in de schemerwarmte bij de piano-
Ook Jaap was door de heftigheid van zijn
.vader opgeschrikt uit zijn verstrooiing. Zoo
zag hij v. Dummelen dicht bij zijn vader zit
ten en begreep, dat er over hem gesproken
werd, dat er iets ernstig gebeurde, waarop
hij alle belang had oplettend te zijn.
Wat het overige gezelschap betrof, daar
dacht niemand zelfs er aan notitie te nemen
van den landeigenaar en zijn uitvallen. Men
kende dat zoo. Hij wist zich moeilijk anders
dan per donder en bliksem uit te drukken.
Voelt u dan niet, beste mijnheer v. Stra
len, dat er hier een offertje gebracht moet
worden?
Jaap beefde en bewoog zich meer in de
richting van Cor en Marie, omdat zijn vader
weer het oog op hem gevestigd hield.
Vooreerst, gromde v. Stralen ruw, ben
ik geen goeie mijnheer, van Dummelen. Hou
me dat alsjeblieft ten beste. Tenminste geen
goeie mijnheer om zotte dingen in mijn huis
toe te laten- Ten tweede lust het mij niet,
om op een avond als deze van offertjes te
praten. Het leven is waarachtig al geen lol
letje.
Zoo razend, bleef de kortaangebonden man
onafgebroken het gezelschap van drie jonge
menschen opnemen. Het liep daar verkeerd,
glad verkeerd. Die Cor Duursteen maakte
zich zoo druk rondom Marie en deze schonk
maar al te veel aandacht aan haar gezellige
partner, terwijl dat suf brok vleesch van
©en Jaap daar weer Idioot te droomen zat.
O, hij deed nu wel eenige moeite om het
zijne in het gesprek te doen, maar de twee
bleken niet eens erg gesteld op zijn aandeel
en lieten hem voor kwajongen zitten. Zou
die jongen dan werkelijk geen onderscheid
kennen tusschen droomen en leven? Zou hij
inderdaad meenen, dat het in luchtkasteelen
goed wonen is en dat men evengoed van
wind als van brood bestaan kan?
Naast hem overdacht v. Dummelen, welken
vuurpijl hij nu af zou steken om het pleit van
zijn jongen vriend te winnen. Want, enfin,
de rots moge zoo taai en marmerhard zijn,
tenslotte graven de jarenlang op hetzelfde
punt aanklotsende golven er toch een gat
in. Of het ijzer wijkt voor den hamerslag ai3
het heet is. Daarbij beschikte de leeraar op
dit oogenblik over een dosis moed en. zelf-
beheersching welke niet alle dagen in zijn
portefeuille aanwezig was. Zoodat hij er
Wat meer op wagen kon- Tegen de uitvallen
en beleedigen der tegenpartij voelde hij
zich genoegzaam gepantserd door de gene
genheid tot Jaap en den vasten wil zijn
wegen te banen naar kunst en roem.
Kom mijnheer v. Stralen, sprak hij
weer, ik ken u gelukkig beter dan menig
ander en weet, dat de tradition uwer familie
u zullen weerhouden dergelijken moord te
plegen. Want een moord is het, dergelijke
talenten to ^vernietigen of te wurgen. Laat
den jongeman spelen. Hij is kunstenaar. Hij
heeft er recht op. Hij moet vooruit de wereld
In
Hij wilde verder, meer zeggen, nu de
warmte hem gegrepen had en de woerden
In stroom naar zijn lippen drongen- Maar
y. Stralen hield hem tegen. Met de gebalde
vuist sloeg hij een gat in de lucht als om
al die inblazingen den kop in te drukken.
Schei uit, v. Dummelen, je maakt me
gewoon woedend
Hij trilde als een paard, dat urenlang af
gejakkerd is. Zijn adem 'stokte. Hij moe3t
grijpen naar zijn glas. Dat deed hij en leegde
het tot don bodem.
Hoor me goed, v- Dummelen. Ik ben
meester in mijn huis en anders niemand.
Kunstenaar of niet, Jaap houdt op met spe
len, totdat hij getoond heeft een mensch te
kunnen zijn gelijk wij allemaal, jij, en ik
en de rest Voor den donder, je hebt er al te
Veel een sufferd van gemaakt en 'n niksnut
eerste klas. En nu kun je me wreed en hard
en al wat je wilt vinden, van heden af wil
ik niet dat er nog een snaar van 'n viool
in mijn huis wordt aangeroerd. Zie ik Jaap
toch met zoo'n ding in z'n handen, dan sla
ik het tegen den muur in duizend stukken.
Zie je, zoo, v. Dummelen, zijn de tradities
van mijn familie.
De oude muziekleeraar was ineengekrom
pen. Het doodvonnis had al zijn rnoed, al zijn
zelfbewustzijn meegenomen. Het was gedaan
met zijn vertrouwen in eigen overredings
kracht. Dit ijzer was niet heet cn zou het
nooit worden.
Geheel van zijn stukken overzag de goede
man het gezelschap. Gelukkig waren v- Stra
in's woorden niet tot daar doorgedrongen
en bleven zij een geheim tusschen hen bei
den. Welke ontzettende minuten beleefde hij
thans, na geschreid te hebben van het groot
ste geluk. Als ware hem een slag uit het
duister toegebracht op het grijze hoofd, wreef
hij zich over de slapen.
v. Stralen had zich reeds van don grijs
aard afgewend, wien hij in cn onverstaan-
baren slotzin nog verweten had de spelbre
ker van den avond fo zijn, on klopte Gerrit
sen op den schouder hem beduidend, dat er
wat gewichtigs te bespreken viel. Terwijl hun
stemmen over en weer gingen, steeds druk
ker, steeds ernstiger, cn v. Stralen genaderd
was tot de vertrouwelijke mededeeling, 'bat
zijn zoon hem vanavond ijselijk teleurstelde
en hun kinderen zich nog lang niet als ge
liefden tot elkaar verhielden, richtte v. Dum
melen zich heimelijk op cn sloop onopge
merkt langs hot tochtscherm de deur uit.
Toevalligerwijs trof hij Roos in de gang. De
ze haalde op zijn Vw zoek stok en hoed van
den grijsaard en liet zich door hem een be
scheiden fooitje in de gretig, geopende hand
stoppen.
Als ze straks naar mij vragen, Roos,
't zal wel niet gebeuren zeg dan maar,
dat ik hevig ongesteld ben geworden.
Mijnheer v- Dummelen wordt oud, meende
Roosje voor zich heen, toen ze hem daar zoo
weg zag wankelen, meer dan hij liep. Of
zou hij misschienHaar oog enflikker-
den: ondeugend. Zo dac! 1 aan de cognacjes.
Lang zuchtte de go' wusicus, toen de
deur achter hem was dichtgevallen. Hij
stond stil op de plaats, hief de oogen op naar
de sterren en klaagde:
God, och God, sen onrecht, wat een
rampspoed! 'k Ilad het zoo gaarne anders
gewild.
In de duisternis scheerde een vluchtige
schaduw hem voorbij. Hij meende een snik
te hooren. Wie vluchtte daar zoo huilend
heen? Zinsbedrog waarschijnlijk. De grijs
aard dacht er verder niet over, had te veel
aan eigen leed. Hij kon ook niet weten, dat
het Jaap was, die de vreeselijlce woorden
van zijn vader een voor een opgevangen had
on evenals zijn leeraar, weggeslopen was uit
het feestvertrek achter Cor en Marie om,
weg naar buiten, naar lucht, naar verade
ming, naar de duinen en er uit te klagen
zijn onmetelijken jammer.
De stole was van de snaren gesprongen
Drukkende warmte stuwt log door Duin-
poort's straten. Mensch en dier gaan met
slependen tred onder dien zwaren last wel
ken de al te milde zon op hun schouders laadt
Er staat trouwens niet veel leven in het dorp
op dezen voorstond van het middaguur. Het
is of alles den adem inhoudt en zwijgend de
spieren rekt om dadelijk bij den eersten
slag van twaalf, huiswaarts te rennen waar
de tafel gedekt staat, rennen, ondanks de
hitte.
Gedempt als ware de lucht inderdaad van
gloeiend lood, vielen achtereen twaalf klok-
ketoncn van den vierkanten toren, die hoog
uit boven de noklijnen der daken zijn stom
pen kop tegen den hemel aflijnt. De school
aan het eind der Vuurstraat gaat uit. Hon
derdon kinderen er zijn nog voel kinderen
in Duinpoort stoeien, loopen, draven naar
de vier windstreken. Anderen, van kalmer
natuur gaan lief en snoezig hand in hand
naast elkaar. Daar zijn ook schreiertjes bij
en zwart met het vuistje besmoezeide huil-
snuitjes. En ook stappen er parmantig heen
aan den rok of de vingers van rnoedér eh
zus.
Door het kleine volkje spoedt de hongerige
arbeider uit de stoomwasscherij van Kra
lingen of de Autogene Metaalbewerking van
de firma Duursteen zich naar moeder of de
vrouw. Hem drukt de warmte niet zoozeer,
of hij houdt er een kwiek gangetje in. Voor
al de leerjongens hebben maling aan de
hitte. Halsboord los, kiel of jas fladderend,
schreeuwen zij schor van geluid domme
dingen achter elkander aan en jagen bange
lijke meisjes, die uit de stad bij familie hier
eenige weken vacantie doorbrengen, den
doodschrik op het lijf.
5 Minuten later heeft de Vuurstr. haar aan
zien van voor 12 uur terug. De deur van het
kantoor der Autog. Metaalbewerking wordt
voor het laatst achter de vertrokken kantoor
bedienden van binnen geopend. Cor Duur
steen staat op straat, werpt een protestee-
renden blik naar den ohbarmhartigen hemel
of hij zeggen wil: Maak het een beetje daar
boven! En zet er een loom gangetje in.
Even een sigaret opsteken. Hij glimlacht
voor zich heen wegens de opkomst van een
leuke herinnering, 't Was er gisteravond ook
wè,t prettig op het terras van hun woning. In
den heerlijk zachten avondmuziek, zang en
dans. Wel een pretje tegenwoordig dat leven
met de gasten thuis. Zij vloeiden over van
gezelligheid do menschen, die uit de muffe
stad in heerlijk niksdoen konden profitee-
ren van hun zeelucht en hun prachtige na
tuur. Gek toch, dat niet veel meer menschen
zich tot dit mooi gelegen dorp voelden aan
getrokken. Het strand mocht al niet zoo
fraai wezen als flat van Zandvoort alsof
niet ons strand precies dezelfde schoonheid
bezat over de geheele lijn van Noord tot
Zuid vredig was het er toch als nergens
anders, écht iets voor vermoeiden, voor ver
doofden uit den roezigen levensketel der
steden. Hier geen politieke scheldpartijen,
geen verstompend handelsgej aag, geen dron-
kcmansgelal, geen vreemd elkaar door
een kruisen van menschen met hoeden, met
petten, met boorden, met boezeroens, met
zijden rokken of verrafelde japonnen, arm
en rijk, oud en jong, groot en klein, lcriskas
door elkaar. Hier geen woest gestamp der
honderden machines, die van het leven zelf
een machine maten, doch de majestueuse
gang der eeuwig ontzaglijke zon, over den
onmetelijken plas onder muziek van eb en
vloed in de omlijning van don natten hori
zon eenerzijds en de kruinen der duin aan
den anderen kant. En dan die indrukwek
kende afwezigheid van alles wat der men
schen is: hun stemmen, hun gangen, hun
gebaren, hun kleeding hun boosheid!
Cor Duursteen 'lad daar plannen over.
Hij hield van zijn strand, zijn duinen, zijn
dorp. En hij hield er meer dan ooit van,
sinds hij in Duitschland het stadsleven in
zijn volste ontplooiing had medegemaakt
Maar zijn liefde was niet egoistisch. Inte
gendeel. Andere menschen ook moesten dit
waardeeren en er van genieten. Nederland
moest in al zijn provinciën weten, dat er een
dorp ligt aan de zee, Duinpoort geheeten,
eerlijk SAME:; DEELEN. Biliy MacDonald met zijn paard Rastus, dat de ultuoodlging van
zijn jongen meester om samen te lunchen niet afslaat.
waar het goed cn heerlijk is te rusten en
te logeeren. Duinpoort zou oen baddorp wor
den. Wel moest er dan nog heel wat ge
beuren. Een hotel moest verrijzen, pensions
worden gebouwd. Maar och, het eene zou het
andere roepen. Vader voelde er trouwens voel
voor. Die had er om te beginnen wel eenige
mille-t.jes voor over.
't Jonge ja, dat gedans gisterenavond.
Hij liep er weer over te lachen van nagenot.
Aardige elfjes hadden aan zijn arm ge
zweefd, lichte doorschijnende dingen, als
vlinders in zonneschijn. Ook Marie Gerritsen
was or geweest met haar beweeglijken va
der cn haar waardige moeder. Een lieve
meid wel, maar een beetje erg verwend toch
ook. Hoe kwam dat meisje eigenlijk aan
dat parvenu-achtige, dat haar vader wonder
genoeg heelegaar miste en dat vooral aan
haar moeder absoluut vreemd was, wat je
noemt een vrouw van karakter en nog wat
imposants?
Bonjour Walter!
Een bekende van het terrasavondje liep
daar. C.or wierp zijn uitgebrande sigaret
weg. Wat had dfe Fransen zich druk ge
maakt om Marie Gerritsen. Nou voor zijn
part kon hij haar krijgenmet haar drie
ton er bij.
De jongeman stuipte lichtelijk op met een
vroolijkheidsgegrinnik. Hé, de muziekwinkel
van Kortcndijk hij had zus Greet de „Wie
ner Walzer" beloofd en zou ze nu meteen
maar even gaan koopen. Het kind had die
melodie zoo leuk gevonden.
Hij stak reeds de hand uit naar de win
keldeur als een achter hem opklinkende
jongemeisjesstem hem deed opkijken.
't Was zoowaar dat meisje van de duinen,
Koba Langeveld. Zij stond op twee schreden
afstands hem aan te kijken met de kennelijke
bedoeling hem over een of ander te inter-
pelleeren. Verwonderd trok hij zijn arm te
rug én draaide zich naar haar om. Zij was
in eenvoudige blouse met blauw rokje, waar
in eenige keurig ingezette lapjes haar ar
moede verrieden. De voeten, ongebonden en
gespierd, als ze over haar duinen dartelde
cn hij met Jaap er soms toefde waren nu
in lage, ook al gelapte schoentjes gepakt.
Maar het kopje was als daarginds altijd
even rijk ban expressie en zuiverheid van
lijn.
Wel Koba, wat kom jij hier uitrichten?
Boodschappen doen?
Hij stond nu vlak tegenover haar.
Je haar opgebonden? vroeg hij lachend.
En dat voor een meisje van... van...
Zeventien jaar, kwam zij half verlegen
te hulp. Ik moest wel van moeder. Ze wil
niet dat ik met hangend haar door het
dorp loopt. Ze vindt me al zoo'n groote meid,
ziet u?...
Zij lachte ietwat ijdel en wiegde heen en
weer. Hij zag dat eri schaterde nu ook.
Zoo'n verwaand ding! riep hij vroolijk
en zoo luid, dat een bende musschen, die
aan de overzijde om een brok brood aan het
vechten waren, links en rechts wegvlogen
om in de naastbijzijnde dakgoot het verder
verloop der dingen af te kijken.
Het meisje keek rond, of niemand hem
gehoord had. Ze was erg rood van verlegen
heid.
Je bent dan ook wel een heele meid ge
worden, vond hij, niet wetend waar dit eigen
lijk heen moest en wat do menschen van
het gevalletje zouden gaan denken, die daar
aan de overkant vast en zeker hen achter-
de gesloten tulen gordijnen aan 't beoor-
deelen waren. Voor de variatie stak hij nog
een sigaret aan en constateerde tusschen
strijken en aansteken dat 't vandaag gloei
end warm was. Dit als overgang.
Nu eens wat anders Koba. Ik heb niet
zoo erg veel tijd zie je. En daarbij wij zijn
nu niet op het strand. Ik wil'maar zeggen,
had je me noodig voor.... et....
Koba keek heel ernstig. Alle verlegenheid
was uit haar oogen vertrokken, die nu vol
angstige spanning in de zijnen lagen.
Mijnheer Duusteen vroeg ze gejaagd,
is het erg, heel erg metmet mijnheer v.
Stralen?
De jongeman zag haar aan of hij eens
klaps een donderslag boven de duinen had
gehoord.
v. Stralen? vroeg hij langzaam. Wie, welke
v. Stralen?
Zij deed een beetjev erwonderd op haar
beurt. Toen begreep ze.
Jaap, mijnheer Jaap natuurlijk.
Wel ik zag hem in geen tijden.
Cor Duursteen vond zoo gauw geen ant
woord. Hoe kwam dit kind aan zooveel be
langstelling voor zijn vriend? En waarom
die angstige gejaagdheid, als ware zij een
zuster van Jaap, die voor zijn gezondheid
reden had te vreezen. Of was ze misschien
verliefd?.... Verliefd op zijn viool?...
Ook nu keek hij haar bijna brutaal door
dringend aan. Zij bloosde echter niet meer,
had blijkbaar alle verlegenheid op zij gezet,
nu heel haar, hart geconcentreerd lag op
het wel of wee van Jaap van Stralen, waar
over deze jonge man haar inlichtingen kon
verschaffen.
Och, mijnheer Duursteen u vindt het
misschien erg bemoeierig en dom van me.
't Moet trouwens wel erg dwaas van me
lijken om... maar hcusch ik kan er niet
van slapen of eten Hij is zoo'n knappe
man, zoo'n kunstenaar zou ik haast zeggen
En 'lc was zoo gewend ziet u, aan zijn ge
regelde komst dicht bij huis in de duinen.
U was er immers ook zoo dikwijls bij,..T
Daarom zie ik hem 'niet meer zie of hoor,
lean ik maar niet uit mijn hoofd zetten, dat
hem allerlei narigheid overkomen is, ziekte,
'n sterfgeval of zoo iets anders
De jonge man was alles rondom hem ver
geten: de belangstellende overburen, dc bran
dende atmosfeer, zelfs zijn middagmaal. Ziel
en zinnen op dat kwetterende meisjesbekje
gevestigd, stond hij toe te luisteren. Toen ze
niets meer wist en nog altijd op een ant
woord wachtte inzake het. al of niet „erg
zijn met" Jaap v- Stralen, leefde hij weer
op. Het eerst wat zij van hem kreeg was
een gulle, hartelijke lach. Die klonk niet
smadelijk of spottend, zoodat ze met gerust
geweten mee kon glunderen. Het geval inte
resseerde hem ten hoogste. Een jong meisje,
arm en jong, onontwikkeld en ongekunsteld
dat zich haast zusterlijk interesseerde voor 't
lot van zijn vriend en dat deed uit vereering
voor zijn kunst.... Wie had zooiets kun
nen denken? Hij moest dat vertellen aan
Jaap. Hij moest hooren wat die daar van
zeggen zou.
Intusschen wachtte zij steeds, terwijl hel
groeiend ongeduld haar metde hakken
over het straatplaveisel schuren deed.
En waarom zou hij haar niet tevreden
stellen? Waarom niet rechtstreeks antwoor
den op haar rechtstreeksche vraag? Haar
vreemde genegenheid gaf haar recht te weten
hoe en wat. Gevaar, dat zij er over zou klap
pen met huisgenooten of kennissen was er
niet, indien hij haar tot zwijgen verbond.
Jaap dat wist hij bij voorbaat zou het
wel goedvinden. Een sympathie te meer, al
school die in nederige boezem en al straalde
die uit het oog van de armste der armen,
was voor hem reden tot dankbaarheid, voor.
hem, die zooveel steun noodig had.
Hoor eens, begon hij. Wij staan hier
zoo'n beetje te roosteren. Het beste was, ge
loof ik wel, dat we een eindje samen opwan
delden. Ik was op weg naar huis. Misschien
moest je ook die richting uit. Maar wacht
dan even. 'k Moet in dezen winkel zijn. Wat
muziek koopen
Goed, zei ze eenvoudig en tevreden, dan'
wacht ik op u.
Hij stapte naar binnen, bestelde en betaalde
het verlangde en kuierde met haar de Vuur
straat af. De musschen tjilpten van blijd
schap en vielen weer snavelhouwend op het
stuk brood aan. De bewoners keken elkander
aan, glimlachten, wisten er geen boe of ba
op en trokken aan hun bezigheden.
Koba had een briefje in de hand, toen
Cor Duursteen zich bij haar voegde.
Wat heb je daar? vroeg hij nieuws
gierig.
Voor mijnheer v. Stralen, antwoordde
ze weer schuchter. E i omdat zijn oogen
waarnaar zij opkeek, weer vroegen, wie of
zij bedoelde, voltooide ze rap:
Voor Jaap v. Stralen. U wilt hem dal
wel overgeven. Ja ziet u, ik weet dat u zijn
vriend bent, en dat ik het u wel kan toe
vertrouwen. Anders zou ik het zelf ook wel
raar vinden. Maar, heeft hij u niet verteld,
wat er laatst gebeurd is, u weet wel, toen
u bij hem is geweest en met hem over zijn
vader sprak, die hem niet wou laten gaan?
Cor schrok op. Had Jaap haar dan in zijn
intimiteit genomen? Of zou ze hom bespi-
onneerd hebben?
Maar meisje, viel hij verwijtend uit, dat
mocht je toch niet doen?
Wélt. mocht ik niet doen? vroeg ze on
schuldig weg.
Op den loer gaan liggen ten drommel cn
ons afluisteren.
(Wordt vervolgd)'.
„London Opinion",
Jongetje: „Waarom hebben die mottorrijderg
toch een spiegeltje op het stuur?"
Meisje: „AndeTS kunnen zij nooit het meisje
zien, dat achterop zit",