'ooi\0mze
'EJJQD
I'M
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
■mm
OP ZIJ!
Wi
IN DEN WINTER OP HET LAND.
DE VORST.
WIST JE DAT?
VRIJDAG 10 FEBRUARI 1928
DERDE BLAD
De stiefmoeder gaf het hondje weer
pannekoek, en sloeg het bijwijze van
afwisseling, maar het blafte altijd weer:
„Wau! Wau! Vaders dochter zie 'k met
goud en zilver sieren, Moeders dochter
zal nooit bruiloft vieren!
®®®®®@®e©& DOOR G. D. HOOGENDOORN. ®®®®®©©-»®©
f 9
6 X 37 2 X 3 X 37 2 X 111 222
9 X 37 3 X 3 X 37 3 X 111 333
Overcame nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden,
grond, Iié, wat een kluiten bleven er aan
zitten. Even tegen zijn klomp er al slaan.
Aart kon de vijf struiken niet in één
keer dragen en daarom moest hij twee
maal loopen. Maar dat is voor een flinke
jongen niets,
„Ik ga, hoor moeder, Dag!1' riep Aart
en vort ging hij,
„Zul je niet op het ijs gaan!" riep
vader, die juist met een kruiwagen mest
uit den stal kwam.
Aart deed net or hij niets hoorde. Ver
beeld je, het had al drie nachten gevro
ren en dan niet op het ijs.
Aart moest wel een half uur loopen,
voor 'hij aan school kwam, Het was een
rechte weg, waar hij langs ging en aan
weerszijden waren smalle slootjes.
Onderweg kwam hij Arie Bakker tegen
die hem al kwam halen.
Op zij, op zij, daar kom ik an,
Al mei m'n snellen wagen;
Hij rijdt zoo hard als ie maar kan,
En wil me verder dragen.
Op zij, op zij, '1c ga er vandoor,
Mijn wagen wil maar rijden;
Ik vlieg nog harder dan de spoor,
En ga nu eerst naar Leiden.
Van Leiden ga 'k naar Amsterdam,
Breng tante een bezoekje;
Daar krijg ik vast een boterham,
Misschien ook wel een koekje.
Van Amsterdam ga ik weer vlug
Naar huis toe met m'n wagen.
Ziezoo, ik ben al weer terug,
Hij heeft me flink gedragen.
JAC, SUERINK.
„Maarten" riep de baas onder aan
3e trap. „Kom, 't is lijd,"
„Ja. Baas,' antwoordde Maarten,
't Was 's morgens 5 uur en nog erg
donker, want het was al in November.
Door het gestommel, dat Maarten
maakte, werd Aart, het zoontje van den
baas, wakker,
„Ik kem er ook uif," zei hij.
„Och jong. blijf in bedzei Maarten.
Heeft gevroren en het is koud.
„Nee hoor,zei Aart, „ik kom er uit.
Vlug stond hij op en kleedde zich aan.
Waar Maarten en Aart sliepen
eigenlijk de hooizolder, maar oe
vader
Van Aart had daar eeri kamertje laten
timmeren met twee vaste ledikanten
lm het eene ledikant sliep Maarten, in
het andere Aart
Vader was in den stal en zat al onder
de eerste koe. Maarten nam plaats onder
'e>n andere.
„Het is hier beter dan builen, zei
vader-
„Nou," zei Maarten, die s morgens
k*jet erg pralerig was.
„Vader, mag ik melken," vroeg Aart,
„Melk Anne maar, die melkt licht,
Wntwoordde vader.
,„D:e houdt ten minste niet haar melk
op, als ik er onder zit zei Aart.
j Vader had zijn koe uit en ging onder
.een volgende. Een poosje was het stil
'in den stal,
„Als je Anne uit hebt, ga je maar koek
Voeren. Je weet wel hoeveel, hè?"
Arie slaakte een zucht,
„Ik vind het toch zoo vervelend om
school te blijven," zei Arie tegen Aait.
„Wel heb ik van mijn leven," riep
meester, „nu praten jullie weer. Moeten
jullie soms morgen ook blijven?
„Nee, meest'er," zeiden Aart en Arie
tegelijk.
De kinderen waren naar huis en mees
ter kwam weer in de klas.
„Nu moeten jullie me maar eens- ver
teilen, waar je het zoo druk over hadt.
Toen begon Aart in kleuren en geuren
van oen witl'e loopeend en een bunzing
te praten, totdat meester zei, dat hij
wel begrijpen kon, dat ze daar zoo vol
over waren.
Voor dezen keer mochten »e dan nog
■saan, maar als 't weer gebeurde dan
zouden ze wat anders zien.
De jongens draafden de klas uit, naar
huis. Als ze vlug liepen, zouden ze thuis
niet eens merken, dat ze later waren.
Bij Aart thuis gingen zc om half een
aan tafel en dan moest hij er zijn,
Moeder had al opgeschept, toen hij
binnenkwam.
„Toch niet op het ijs geweest? vroeg
vader: A
„Alleen vanmorgen even, zei Aart.
„Maar we mochten nief van meester.
„Ja bent toch zeker niet vergeten
dat je er van mij ook niet op mag.
Aart kreeg een kleur en zei niets.
Vader verstond geen gekscheren.
Opeens zei Aart: „O ja. de volgende
reek is het Sinter Maarten. Mag
een lampion koopen?"
„Zoover is het nog niet." zei moeder.
Dat hangt er van af hoe je je gedraagt.'
„Maak jij dan een stok met eén haakje
er aan. Maarten?"
„Ik zal der es kaiken," zei de knecht,
„En nou eten, gebood vader.
Na het eten gingen Aart met vader en
Maarten naar den stal.
Daar kon hij helpen water en hooi aan
de koeien geven.
Weer kregen de koeien ninkoék.
„Man, span nu de Zondagsche paar
den in! Haal mijn dochter van het veld,
en pas goed op haar koffer!" zei de
vrouw.
Maar het hondje onder dc tafel blaf
te: „Wau, wau! Vaders dochter krijgt
eigen huis, Moeders dochter komt niet
levend thuis!"
De stiefmoeder bakte juist leestkoe-
ken. „Jok zoo nieli" riep ze „Hier, eet
dien koek op, zeg: „Moeders dochter
zie ik met goud en zilver sieren...."
Daar knarste het hek, de deur ging
open.... De stiefmoeder liep er heen,
haar dochter en den koffer legemoet.
Maar buiten stond de slee met het kou
de lijk van het meisje er op, zonder
goud, zilver of kostbaarheden En de
vrouw begon te jaaimeren en te klagen,
maar aan de straf voor haar hardvoch
tigheid viel niets meer te veranderen.
MACHTELD.
Vader en Maarten brachten de bussen
met melk naar den weg, want om half
acht kwam de melkwagen en dan meest
de melk klaar staan. De melkrijder kon
niet wachten
De melk werd naar de fabriek ge
bracht. Daar werd ze met de melk van
de andere boeren verwerkt tot boter en
kaas.
„Hé, hé zei Maarten, „daar zweet
ik van,"
m En dat was dan ook geen wonder,
want de boerderij lag wel tweehonderd
meter van den weg af, midden in het
land.
Alleen een sintelpaadje van een halven
meter vormde de verbinding van den
weg met de boerderij.
Vader bleef nog even bij de witte
loopeenden kijken.
„Aart. geef me de bijl eens, dan zal
ik het watergat even open slaan, 't Heeft
best gevroren," zei vader.
Onderwijl stond vader de eenden te
tellen.
„Wel heb ik jou daar," riep hij.
„Hoeveel eenden waren er gisteren,
Maarten?"
„Twaalf baas."
„En ik tel er nou maar elf."
„Effies in t hok kaiken." zei Maarten.
Maarten keek in 't hok.
„Er is er een verskcurd," riep Maarten.
Daar kwam Aart al met de bijl. „Heeft
dat een ro' gedaan? riep hij.
Vader had de eend opgenomen. Ze
was stijf bevroren. De kop was er af en
je kon zien, dat ze hcelefflaal leegge
zogen was.
Vader keek er lang naar.
„'t Is jammer," zei hij toen, maar een
rot kan zoo'n groot heest niet aan. Dat
is een bunzing geweest."
„Vannacht dc val zetten, baas?"
„Juist," zei Aart's vader, „dan zal de
bunzing mij de eend betalen met zijn
buid.'
Ze gingen naar binnen, nog pratend
over het geval.
In dien tijd had moeder voor het man
volk flinke boterhammen gesneden, die
ze dik met kaas had belegd.
.Doen jullie een beefie stil," zei ze,
de kleintjes slapen nog.'
Daarna nam zc den koffiepot van het
lichtje en schonk de kopjes vol.
„Dat smaakt," zei Maarten.
„Zoo'n kommetje kollie is maar je.
Maar wat is ze heet."
Giet ze dan op je bakkie zei
moeder, „Toe, Aart, kauw door. je moet
naar school. Maar je haalt eerst zeker
wel vijf struiken boerenkool uit den tuin
voor me, hè?"
Aart keek naar dc klok,
„Alla," zei vader, „gauw een beetje-"
„Hij kan eerst zijn brood wel opeten,"
zei moeder.
Aart had niet lang werk aan zijn
vijf dikke boterhammen. Hij holde naar
den tuin, om de vijf struiken. Hij zocht
de grootste uit en trok ze uit den
schoteltje.
„Moeten we kneuzen?" zei Arie.
„Zou het sterk genoeg zijn?" vroeg
Aart.
En als om het te bewijzen stoof Arie
van den weg af, het slootje op en begon
hard op het ijs te stampen. Niet zoodra
had Aart dat gezien, of hij was bij hem.
„Nou kneuzen zei Arie.
Ze gingen hand aan hand aan den weg
staan en Kepen dan samen naar het wei
land, over het slootje. Het ijs kraakte.
„Laten we voortmaken," zei Aart.
„Dan gaan wc op het slootje van boer
Vlictstva bij school. Alle jongens doen
dan mee."
Ze zetten het op een holletje en waren
spoedig bij school.
Een heel troepje jongens stond dan
aan den kant van het slootje.
„Kneuzen?riep Aart
Daar waren de jongens- voor te vinden
Allemaal gingen zc hand aan hand staan
en met z'n allen dreunden ze over het
slootje. Het ijs steunde onder hun klom
pen. De jongens lachlcn De vreugd tin
telde in hun oogen en ze hadden kleuren
als bellefleuren.
„Dat gaat fijn!" riep Arie.
Opeens keken ze op. Daar kwam
meester.
„Jongens, niet op het ijs!" riep Hij.
Meester was al een oude man. Met het
voorjaar zou hij van de school weggaan
maar de jongens hadden nog genoeg
respect voor hem.
„Och toe. meester, laten we nog
even."
„Nee," riep de meester, „komt er af.
Aanstonds zakt er een in."
Daarna klapte de meester in de han
den. Het was negen uur.
Aart zat in de vijfde klas. naast A;;e
Bakker, die zijn boezemvriend was-
Er werd begonnen met drie kwartier
lezen.
Alle kinderen vonden dat prettig. Dan
ging meester woorden verklaren en dan
mochten ze ook nog eens wat zeggen,
Toen alle kinderen nu zoo over hun
boekjes gebogen ilen sch&ot het in
eers door Aart's bre'n, dat bij hen thui
die eend verscheurd was.
„Arie," fluisterde Aart.
Arie keek op.
„Bij ons is een eend verscheurd.
„Een eend?" vroeg Arie.
„Ja. Vader zeit, dat een bunzing het
gedaan heeft"
„Arie en Aart monden dicht,'' risp
meester.
Even waren dc jongens stil.
Toen vroeg Arie: „Wat doen jullie me
die eend?"
„Die gaat als lokaas vannacht in de
val," zei Aart.
„Arie en Aart! Jullie zijn opgeschre
ven. Twaalf uur blijven!"
De jongens keken sip. Daar zat wat op
voor Aart. Vader hield er niet van, dat
hij op school onoplettend was.
Hij zou maar goed opletten, misschien
mocht hij dan wa' vlugger weg.
Om twaalf uur bleven de jongens net-
jes naast elkaar zitten, terwijl de andere
kinderen naast hun banken stonden.
's Middags bij school was bet weet
kneuzen, totdal meester de jongens van
het ijs joeg.
Om vier uur was 't bijna donker, zoo-
dat allen vlug naar huis gingeD, terwijl
zij het druk hadden over de aanstaande
relletjes van 't Si. Maartenzingen.
(Russisch sprookje].
Er was eens een vrouw die een
eigen dochter en een stiefdochter had.
Wat haar eigen dochter ook deed, al
tijd streek de moeder haar over het
haar en prees haar: ..Mivn knap doch
tertje!"
Maar dc stiefdochter kon zoo braaf
en vlijtig zijn als ze wilde, altijd was
t: „Je deugt nergens voor!" En alles
Wat ze deed, heette altijd verkeerd; hoe
ze zich ook uitsloofde cn aftobde, ze
kon het haar stiefmoeder niet naar den
zin maken. Bij goede, Vriendelijke men-
schen zou alle werk het ijverige meisje
licht gevallen zijn; nu kostte elke be
zigheid haar bittere tranen.
Op een dag besloot de stiefmoeder,
het arme kind voorgoed uit huis te
jagen.
„Hoor eens man," zei ze tot aezen.
Breng hel meisje tnsar weg, waarheen
je wilt; ze moet me niet meer onder d
oogen komen. Maar je moogt haar niet
naar familie of vrienden brengen; laat
haar in 't open veld achter, in den snij
denden vorst!'
De vader schreide en jammerde, maar
hij waagde 't niet, zich te verzetten
eindelijk beval hij zijne dochter, op de
slee le gaan zitten. Hii had haar graag
nog met een paardedeken toegedekt,
maar dat durfde hij niet. Hij bracht het
arme meisje naar het open veld, zette
haar af op een sneeuwhoop, en reed zoo
vlug mogelijk terug, zonder om te kij
ken, want hij had niet den moed, den
dood van zijn eigen dochter aan te zien.
Zoo bleef het arme meisje dan een
zaam achter, sidderend en huiverend
zat ze op den sneeuwhoop en blies in
haar handen....
Daar kwam de Vorst in zijn witte ijs
trui, met zijn dikke bont wanten en zijn
roode slobkousen aan, de Vorst met zijn
frissche wangen, en schelblauwe oogen
en zijn bont-geborduurde wollen pluim
muts op. Hij sprong en danste one het
meisje heen, en zong: „Meisje, mooi
meisje, ik ben de Vorst met den rooden
rooden neus!
„Welkom, lieve Vorst!" zei het meis
je, „Onze lieve Heer heelt je zeker om
mijn arme ziel gestuurd....'
Maar de Vorst was niet om haar ziel
gekomen; hij bracht het meisje een
groote zware koffer vol goud en zil
ver voor haar bruidschat, en gaf haar
ook een warmen pels. Dien trok ze da
delijk aan en ging op den koffer zit
ten; ze was weer veel vroolijker te
moede.
En de Vorst met den rooden neus
kwam nog eens terug en sprong en
danste om haar heen. Het meisje be
groette hem vriendelijk, en de Vorst
en was mooier dan ooit een bruid ge
weest is. Ze zat op haar koffer, en zong
den Vorst mooie liedjes voor.
Thuis maakte de vrouw alles in or
de voor het lijkwaal van haa? stief
dochter,
„Man, neem de slee en ga je doch
ter begraven!" gebood zij dezen.
Maar het hondje onder dc tafel hint
te: „Wau! Wau! Vaders dochter zie ik
met goud en zilver sieren, Moeders
dochter zal nooit bruilo: - vieren!'
Toen riep de stiefm „Houd je
stil, domme -hond! Hier heb- je een
pannekoek, zeg: „Moeders dochter
krijgt een eigen huis, Vaders dochter
komt niet levend thuis!"
Je hebt ook in de rekenkunde aller
lei merkwaardigheden, die soms heel in
teressant zijn.
Moet je eens luisteren.
Wanneer men het getal 37 achtereen
volgens vermenigvuldigt met de getallen
3-, 6, 9, 12, 15, 18, 21, 24 en 27, krijgt
men als uitkomst: 111, 222, 333, 444, 555,
666, 777, 888 en 999.
Evenzoo is het gesteld met het getal
37037 of met 37037037. Ook deze ver
menigvuldigingen geven merkwaardige
resultaten, zooals je hieronder ziet.
3 X
37037
111111
6 X
37037
222222
9 X
37037
333333
12 X
37037
444444
15 X
37037
555555
18 X
37037
666666
21 X
37037
777777
24 X
37037
888888
27 X
37037
999999
of
Het hondje deed zich aan den panne-
koek te goed, en toen die op was,
blafte het weer: „Wau, wau! Vaders
dochter zie ik met goud en zilver sie-1
ren Moeders dochters zal nooi bruiloft
vieren!"
Daar knarste het hek, dc deur ging
open en de buren droegen een grooten
zwaren koffer binnen dc stiefmoe-
dochter trad in dc kamer, zoo mooi en
stralend als een bruid.
De stiefmoeder staarde haar aan en
sloeg haar handen in elkaar. „Heila,
man! Span dadelijk de paarden voor de
slee, en rijd mijn dochter ook naar het
het veld: zet haar precies op dezelfde
plaats af!"
Dat deed de man; hij bracht de an
dere doch!er naar het open veld, en
zette haar op denzelfden sneeuwhoop.'
Weer kwam de Vorst met den roo
den neus aangesprongen; hij danste en
zong voor haar, maar toen hij van het
meisje geen vriendelijk woord hoorde,
schonk haar een met goud en zilver ge- werd hij boos, blies haar in 't ge
borduurd bruidskleed. Ze trok het aan, zicht, en drukte haar morsdood.
Dat vond Aart fijn. Daar hield hij van
I usschen al die groote koeien te stappen
met stukjes lijnkoek en dan met een ge
wichtig gebaar, die brokjes in haar bek
te duwen Ze lustten het graag, maar
Trien die daar bij de deur stond, had er
geen trek in. Dat was een toer, om het
haar te laten vreten. Maar Aart wist
wel, hoe hij doen moest. Hij hield zijn
vingers op haar snuit, stak zijn duim tus-
schen haar lippen en a'9 ze dan tje.n
bek open deed, duwde hij vlug het stukje
koek bijna lot haar keel. Dan moest ze
kauwen.
Wat eigenaardig, dat zoo n koe geen
boventanden had en van onder acht snij
tanden. Wat aten ze gek. Haar tong
sloeg ze om een bosje gras, en met be
hulp van de onderste tanden, sneden ze
dat af. En vlug dat 't ging. Toen 't nog
zomer was, hadden Aart en zijn vriend
jes in het land gespeeld en geprobeerd,
of ze net zoo gras konden plukken, maar
hel ging niet. Wat hadden ze gelachen.
Ze waren toen maar slootje gaan sprin
gen en Arie Bakker was in 't kikker
slootje gesprongen. Aart moest nog
lachen, als hij er aan dacht.
Ongeveer zeven uur, waren ze met
melken en voeren klaar.
Terwijl vader water in de goot voor
de koeien had gepompt, bad Maarten
"Oven op den zolder, door de luiken,
hooi naar beneden gegooid.
- V V 53 0 o--**-'
Ja, boenen, schrobben in de schuur,
En buiten zonneschijn!
En Zus, die steeds maar wand'len ging
Het was om dol te zijn!
Zoo riep dan op een kwaden dag,
Oom Job: „Zeg, valsche Jol!
Geen steek doe ik meer aan jou werk:
De maat is meer dan vol!"
„Wat durf jij," kreet nu tante Jol,
„Te klagen over werk,
En dan nog vragen om je geld.
Dat, deugniet, is wel sterk!"
„Mijn geld, mijn geld, ja," brulde Job,
„Geef jij mijn geld terug."
En toen smeet Job den emmer sop,
Jol over kop en rug.
84. Woest rende hij naar Jol haar kast,
Waar al zijn geld in zat.
Maar eer hij daar genaderd was
Haa Jol hem reeds gevat.
„Jij komt niet in mijn kast!" riep Jol,
„Dat geld is veilig daar.
En als twee hanen vlogen zij
Elkander in 't haar,
(Wordt vervolgd-]
3 X 37037037 111111111
6 X 37037037 222222222
9 X 37037037 333333333
12 X 37037037 444444444
15 X 37037037 555555555
18 X 37037037 666666666
21 X 37037037 777777777
24 X 37037037 88S888888
27 X 37037037 999999999
Wie een beetje secuurder deze verme- -
nigvuldiging bekijkt, voor dezen gaat de
merkwaardigheid! er al heel spoedig af.
Men vindt dan heel gauw de oorzaak
der regelmatige uitkomsten met gelijke
cijfers.
Je zult zien, dat de getallen 3, 6, 9 enz.,
allemaal veelvouden van 3 zijn en wel
van 1 tot 9 en dus kunnen de vermenig-
vuldigingtn ook als volgt opgeschreven
worden:
3X37-111
12X37^4X3 X37 -4X 111 =444
enz.
'n Dergelijke schrijfwijze heldert direct
op, waarom bijv. 15 X 37037 555555.
Probeert het maar.
Nu moet je niet denken, dat 37 het
eenige merkwaardige getal is.
Dan ben je finaal mis. Daar heb je
bijvoorbeeld: 15873.
Kijk maar 'ns:
7 X 15873 111111
en dus (zie den uitleg hierboven)
14 X 15873 2 X 7 X 15873 222222
en verder i
21 X 15873 333333 .1
28 X 15873 444444
35 X 15873 555555
42 X 15873 666666
49 X 15873 777777
56 X 15873 888888
63 X 15873 999999
Zooals je ziet, volgen bij dil gelal op
heel natuurlijke wijze de volgende uit
komsten uit nummer één.
Alleen rijst de vraag: hoe vinden wé
deze eerste?
Want ze moeten toch een keer „ont-'
dekt" zijn.
En dat het geen bloot toeval geweest
is, dat iemand1 op 'n goeden dag deed
vinden, dat 7 X 15873 precies 111111 was,
maar dat daar ook nog 'n beetje
rekening bij komt, spreekt wel haast
van zelf.
Ik wil je even wijzen, boe je dergelijke
getallen vinden kunt.
Blijven we bij het laatste voorbeeld,
dus 7 X 15873.
Men is waarschijnlijk tenminste bij
111111 begonnen en heeft dit getal in
iactoren ontbonden.
Op deze manier krijg je natuurlijk di
rect 2 getallen, die met elkaar vermenig
vuldigd, weer 111111 opleveren.
Laten wc nu eens even kijken, wat voor
merkwaardige getallen wc nu uit 111111
kunnen fabriceeren.
111111 3X7X11X13X37.
- En wanneer we nu uit deze 5 facto
ren twee getallen vormen, dan blijken
de volgende mogelijkheden:
111111 3X(7XUX13X37) 3X37037
(ons eerste voorbeeld)
111111 7 X(3X11X13X37} 7X15873
(ons tweede voorbeeld).
111111 11X(3X7X 13X37) 11X10101
111111 13X^X7X11X37) 13 X8547
111111 3?X (3X7X1IX13) 37X3003
Maar er zijn er nog veel meer, zoo*
als je hieronder zien kunt:
111111 (3X7)X(11X13X37) =21X5291
111111 (3XH)X(7X13X37) 33X3367
111111 (3X13)X(7X11X37) 39X2849
111111 (3X37)X(7X11X13) 111X1001
111111 (7X11)X(3X13X37)= 77X1443
111111 (7X13)X(3X11X37) =91X1221
111111 (7X37)X(3X11X13) 259X529
111111 (11X13)X(3X7X37) 143X777
111111 (11X37)X(3X7X11) 407X273
111111 (13X37)X(3X7X11) 231X481
Je ziet het aantal merkwaardige
gevallen voor 111111 is nog al tamelijk
groot.
yja