I FEUILLETON SIRENEN WOENSDAG 7 MAART 1928 DERDE BLAD PAGINA 3 KATHOLIEKE LEVENSBESCHOUWING WAAlïOP DEZE BERUST EENZIJDIGHEID IS HET GEBREK DER MODERNE LEVENSOPVATTINGEN GEEN ROG MSG HE KNECHT. DS. KERSTEN ONDER HET MES DOOK ROOMSCHE VINGEREN BIJ DEN GEGREPEN HET MEISJE EM DE BEROEPSVORMING MANNELIJK EN VROUWELIJK INZICHT DE LAGERE SCHOOL NOOIT EEN AFGEROND GEHEEL Een verhaal uit de dagen van het Engelsche socialisme Dr. Fr. de Hovre wijdt in het „Vlaa mach Opvoedkundig T ij d s c h r i f t" en kele beschouwingen aan de hoofdlijnen der Ka tholieke levensbeschouwing. Nadat hij het Ka tholicisme de „grootmacht" onder de levensbe schouwingen genoemd heeft en uiteen heeft ge zet, dat eenzijdigheid het hoofdgebrek der mo derne wereldopvattingen is, bespreekt hij met als motto het woord van kard. Newman: „De Kerk alleen is er in geslaagd het verkeerde te weren zonder 't goede o.p te offeren, en dingen •tot eenheid te brengen, die in alle andere scho len als onvereenigbaar gelden", liet universa lisme der Katholieke levensbeschouwing. Wij ontleenen er hot volgende aan: ,,Zoo er een kenmerk is waaroor het katho licisme als levensbeschouwing zich in zijn structuur wezenlijk onderscheidt van de mo derne, dan is het deze drang naar alomvattend heid, naar alzijdigheid en totaliteit, deze trek naar synthese en naar eenheid. Daarin ligt de katholiciteit, het universalisme der katho lieke levensbeschouwing'. Beteekenis. Hier zouden wij vooreerst op de algemeen© beteekenis van dit kenmerk wil len ingaan en op zijn draagwijdte. In zijn „Wesen des Katholizismus" onder schrijft prof. Adam een uiterlijke en een inner lijke katholiciteit. Uiterlijke katholiciteit be- teekent: aanleg voor geheel de wereld, voor alle tijden en volken. Om geheel de wereld te veroveren, dient het katholicisme een innerlijke katholiciteit te be zitten. Die berust vooreerst hierop, dat bet katholicisme gebouwd is op geheel de Open baring en op geheel de traditie; ton tweede dat ze geheel den mensch omvat. Katholieke levensbeschouwing berust op een alzijdig werkelijkheidsbegrip, op een alzijdig mensch- en levensbegrip. De moderne theorieën, integendeel, beschou wen één deel van het leven, één bestanddeel van den mensch, één bepaalde tijdsnoodwendi- heid, één gebied der werkelijkheid als 't gan- sche léven, als den geheelen menseh, als de eenige noodwendigheid en als de geheeïe wer kelijkheid. Daardoor belanden zij in de eenzij digheid, die de grondoorzaak is van alle dwa ling en de bronader van alle ketterijen in zake levenstheorie. De katholieke levensbeschouwing berust vooreerst op een alzijdig werkelijkheidsbegrip. In de levende werkelijkheid houdt de natuur organisch verband met den geest, de mensch met God, het lichaam met de ziel, het individu met de gemeenschap, de Natie en de Staat met het mënschdom en met de Kerk, het individu met de persoonlijkheid, het intellect met het wilsleven, de wil met redelijkheid, God met de wereld. Die algeheele visie over geheel de werkelijkheid is een kenmerk der katho lieke levensbeschouwing. Die organische opvatting ligt ook ten grond slag aan zijn alzijdig menschbegrip. De levende mensch is niet alleen natuur-, maar geestwezen tegelijk; de mensch is de le venseenheid van lichaam en ziel. Hij is indi vidu en sociaal tegelijk; hij behoort tegelijk tot een familie, tot een volk, tot een Staat, tot een Kerk, tot het mënschdom en tot het Godsrijk. Hij is historisch en sociaal gebon den, maar tegelijk een vrij scheppend indivi dueel wezen, kennend en strevend, denkend en geloovend, voelend en denkend, denkend en doende, rationeel en irrationeel, eeuwig en tij delijk. Vandaar zijn alzijdig levensbegrip. Het leven verloopt niet op één vlak, maar in verschillende verdiepingen die elkaar on derling stutten en steunen, maar tegelijk van aard verseMHen. *t Natuurleven is iets; het geestesleven iets anders. Godsdienst, kunst, wetenschap, wijsbegeerte, economie, politiek hangen in den grond samen; maar zijn tege lijk heel iets anders. Zoo is het gelegen met natuur en bovennatuur, wetenschap en geloof, 't goddelijke en 't menschelijke, 't menscnelijke en 't dierlijke, 't sociale en 't persoonlijke. Zoo is het met cultuur en beschaving en met al da verschillende onderdeelen ervan. 't Katholieke levensbegrip onderstelt de. veel heid en tegelijk de eenheid van die verschil lende levensgebieden en levensfactoren. Gevolgen. Laat ons thans op enkele gé- volgen wijzen die zulks denkstijl voor geheel de katholieke levensbeschouwing medebrengt. Ie. Da ka-til. levensbeschouwing is uiteraard werkelijkheidskunde, levenskennis, mensehen- kennis. De modernen mogen realistisch gevorscht en dacht hebben in zake onder- en buitenmen- scbelijke gebieden, maar in eigenlijke men- schenproblemen heeft de katholieke levensbe schouwing alleen de vuurproef van de onder vinding doorstaan. Ze heeft den last der ge schiedenis getorscht, allerlei volk en tijden tot levensgids gediend en recht gehouden. 2e. Ze is concreet, diepgrondig, wereldwijd. Concreet, want ze ziet steeds den mensch en het leven in hun samenhang, de vergroeidheid van één gebied met de andere. Eerst door een disperen kijk, verkrijgt men inzicht in de grondslagen der kath. levensbe schouwing. 't Zijn de modernen die oppervlak kig zijn. De echte waarheid ligt steeds in de diepte. Hierop duidt Görres' woord: „Graaft dieper en ge zult overal op katholieken bodem stuiten." De lcath. levensbeschouwing is een wereld wijd tehuis dat op de aarde is gegrondvest, maar tot in den hemel rijst, en waarin geheel de schepping', de mensch en God een plaats heeft. 3e. De waarheden vormen het organisme. Eén waarheid losgerukt van het geheel, loopt gevaar een ketterij te worden. Eerst de alge- heele waarheid is echte waarheid. 4e. £e wordt genoemd de „complexio oppo- sitorum de harmonie van tegenstellingen, het evenwicht van uitersten, de bruggenhouwster tusschen de tegenovergestelde theorieën en waarheden. Ze ziet ruimer, hooger en dieper en derhalve ook ziet ze samenhangen, waar 't gewoon men- sehelijk oog niets als tegenstrijdigheden ont waart. Verderop allerlei voorbeelden, 5e. Ze heeft steeds krachtig voor de auto nomie der wijsbegeerte gestreden. En terecht. Inderdaad, haar alzijdig' standpunt in 't bestu- deeren van werkelijkheid, mensch en leven, kan nooit samenvallen met het speciaal stand punt van bijzondere wetenschappen. Is ze eenigszins naar hooger gebonden, dit is een band die haar niet zoozeer tot dienstmaagd als tot meesteres heeft gemaakt. Feitelijk is het katholicisme steeds het gees telijk klimaat geweest waarin de wijsbegeerte weelderig heeft gebloeid. Aangemerkt dient ook, dat ze steeds ge streefd heeft voor de zelfstandigheid van de andere kultuurgebieden. 6e. Het is uiteraard een positieve levens theorie. Vertoont ze nu en dan een negatief karakter, zooals anti-Kantiaïiisme, anti-modernisme, anti- naturalisme, enz., dan is dat enkel een over- gangs phase, vergelijkbaar met de krampachtige samentrekking waardoor een gezond organis me zich verweert en giftige elementen uit drijft. Doch haar levensbeginsel ligt elders. Ze is een bovenpersoonlijke levensmacht, een waar- lieidsorgauisiue, waarop elke individueel© geest eerst dient op voorbereid door eerbied, dee moed, zelfverloochening'. Te. Ze is de eenige consequente levenstheo- rie: ze leeft van wat ze leert, en sterft van wat ze loochent. Wat méér is, de modernen die haar bestrij den, leven grootelijks van haar. Newman heeft ergens gezegd dat „in 't Wes ten niemand tegen het Katholicisme spreken kan, of hij is het aan het katholicisme ver schuldigd <lat hij denken en spreken kan." De a.r. „Rotterdammer" vertelt als historisch: Voor do ruif van een barbierszaak hing jaren geleden een spotprent van nar. Troelstra als „de man met twee aangezichten". En de leider der S. D. A. P. had voldoenden zin voor humor om zich juist daar te laten „razieren''. De barbier echter was* evenmin van politie leen humor verstoken en vroeg, toen hij klaar was: „Het andere gezicht ook Ja, dat is nu eenmaal de risico van den arbeid als men groot-politicus is. Dan wordt u het mes wel eens heel vreemd op de keel gezet. Zooals thans aan Da. Kersten is gebleken. Het land davert nog van zijn heroischa strijdleuze: Geen Roomsche knecht of meid iu uw dienstDo spreker zou er zijn hoofd voor geven om dit beginsel tot gelding te brengen en onze protestantsche natie tot die hoogte der verdraagzaamheid op te voeren. Maar ach, daar zinkt de leider der S. G. P. in een seheerstoel neer en.,..o, noodlottige ach teloosheid hij stelt niet hij 't binnenkomen de inquisitorische vraag: zijt gij Figaro en is nw bediende wel anti-papist Want ge weet het: geen Roomsche knecht of meid enz.; geen Roomsche vingeren zullen mij bi* den neus nemen; geen Roomsche hand zal mij het nies op de keel zetten, geen tondeuse, wellicht door Roomsche electriciteit gjtlreven, trilt er over mijn hoofd Dan liever mijn hoofdhaar een wildernis en mijn baard een verward struikgewas Helaas, ik herhaal: de vraag werd niet ge steld. En zoo geschiedde het, dat Ds. Kersten er zijn protestantscii hoofd aan waagde De Roomsche snoodaard zoo zijn ze nu eenmaal ging stiliekens zijn gang, zonder over iets anders dan over het Whpr te praten. Even schoot er een ondeugende gedachte door zijn brein. Zou hij mutatis mutandis soortgelijke vraag stellen als de barbier van mr. Troelstra en na de linksche helft geschoren te hebben, den patiënt het mes op de keel zetten onder den uitroep: weet ge wel, dat ikRoomseh ben Doch dit kwam zijn eer als vakman te na. Ds. Kersten moest héélem&dl „geschoren" werden. Inwendig grinnikte hij, want hij dacht aan de eerstvolgende openbare vergadering, waarin ongetwijfeld een hoorder zal opmerken: Geen Roomsche knecht of meid enz.; maar uw gezicht getuigt tegen u; het vertoont zoo d-idelijk mogelijk de sporen van uw afdwa lingen En het gelaat is de spiegel der ziel In „Jeugd en Beroep", het jonge tijd schrift voor jeugd-psychologie, voorlichting bij beroepskeuze en beroepsvorming (uitgave van J. Mousses, Formerend), waarin van niet Katholieke zijde, en dus op niet zuiver Katho liek standpunt, hetzelfde werk zal verricht worden, waarvoor ons Katholieke tijdschrift „Aanleg en beroep" zoo'u voortreffelijk pion- nierswerk verricht heeft en nog steeds verricht trof ons een artikel van Ida Heijermans over Het meisje en haar beroepsvorming. Nadat de schrijfster in een vorig nummer uiteengezet heeft, dat alleen die beroepsvor ming voor bet meisje goed is, welike rekening houdt met het specifiek-vrouwelijke in haar, vraagt zij zich nu af in hoeverre ons Hol- landsch onderwijs in het bijzonder ën het meis je als vrouw der toekomst en de beroepsarbeid ster in den dop recht doet wedervaren. Alvorens het artikel te citeeren, willen wij er op wijzen, dat juist op onze Katholieke mé'is- jersscholen een der desiderata van Ida Heijer mans het mooist verwezenlijkt wordt. Daar toeli werken onderwijzeres en priester aan het onderwijs en de opvoeding samen; de onder wijzeres doceert de profane vakken, de priester geeft de catechismusles. Mannelijk en vrouwe lijk inzicht kunnen zich aldus gelijkelijk doen gelden. Ida Heijermans schrijft dan: „Indien we ervan overtuigd zijn, dat geen opvoeding, voor den joügen zoomin als voor het meisje goed kan zijn, waar mannelijk en vrouwelijk inzicht zich niet gelijkelijk doen gelden, omdat de natuur het kind èn een vader èn een moeder geeft, kan die lagere school niet aanvaard worden als goed opvoedings milieu, wanneer nog zoo overwegend dikwijls er toestanden heerscken, zooals ze er zijn. In de eehe school zien we gewoonlijk het onder wijs slechts aan onderwijzeressen opgedragen, zoowel in de confessioueele als in de neutrale, tn de andere, ook naar beide richtingen, hoofd zakelijk aan onderwijzers, aan mannelijke leiding. Geen vorming voor eenig kind kan goed zijn, die óf overwegend in haar opvoeders vrouwe lijk, óf mannelijk is, indien er bij de beoordee ling wordt uitgegaan van de overtuiging, dat man en vrouw ook psychisch van elkander verschillen, een overtuiging door de waarne ming op goede gronden gevestigd, al bevestigen ook hier als overal de uitzonderingen den regel. Meisje en jongen komen dus ais menscken der toekomst te kort, wanneer zij ook ln de school, óf het vrouwelijk element in haar op voeders missen. En daar de beste beroepsvor ming slechts die tot mensch kan zijn, tot hoog ste en fijnste ontplooiing dus van gaven en krachten, komen daarom de kinderen in de lagere school niet tot haai" recht, wanneer mannen en vrouwen geen gelijk aandeel in haar opvoeding hebben. Waar, gelijk gezegd, slechts die beroepsvor ming paedagogisch aanvaard kan worden, die den leerling tot mensch In de meest uitgebreide beteekenis van het woord helpt ontwikkelen, beantwoordt geen lagere school aan den op voedingsplicht, die enkel wat intelleciueele kennis aanbrengt. De meisjes krijgen er alleen wat vaardigheid bij met de naald. Doch wie een kind beschouwt als een Iemand met allerlei ontwikkelingsmogelijkheden, wie telkens er vaart, hoeveel meer kinderen kunnen prestee- ren, dan wij het in oude waanwijsheid mogelijk achtten, omdat wij van de meening uitgaan, dat wij volwassenen steeds en steeds maar hebben te geven, alsof we niet dagelijks het wonder voor oogen hebben van de plant, die zich uit het zaad ontwikkelt, terwijl wij niets te doen hebben dan belemmeringen voor groei» voorwaarden uit den weg te ruimen en groel- sfeer te geven, wie aldus als opvoeder tegen over een kind, een jongen mensch staat, kan slechts de lagere school als de goede aanvaar den, waarin elk kind, elk meisje een andere groei-mogelijkheid vindt dan bevorderd of gewekt door het intellectueele van de vakken, die er nu moeten of slechts mogen onderwezen worden. "Wil het kind op de lagere school den bodem vinden, waarin het beroep der toekomst gedijen kan, dan moet bet nog wat andere voedingsstoffen krijgen, dan nu iu dien grond zijn. Nu mislukken talloozen en tailoozen in het leven, omdat zij in het voor hen geëigende beroep elkander nooit vonden. En ook dat is een mislukking, miscbien de allergrootste, wanneer een mensch in zijn werk verdort, om dat hij er de arbeidsvreugde, die voor hem in zijn aanleg speciaal noodig is, niet vindt, zijn levensweg daardoor voert door oorden van grauwheid. Laten wij het ons toch niet wijs maken, dat eenige arbeid, zonder vreugde gedaan, ooit individu, staat, maatschappij, of eenig vak verder brengt. Het meisje komt ook in de lagere school te kort, die eenzijdig-intellectueel in haar rich ting is, al leert zij er ook de naald gebruiken. Want er is nog andere handenarbeid; er zijn nog andere mogelijkheden en gaven dan die gewekt door wat taal en rekenen, wat geschie denis en aardrijkskunde, wat kennis der na tuur wat van dat alles, nu door de wet voor geschreven. Iudien de wind van het ieven door al onze lagere scholen woei, indien er wat meer kennis van en eerbied voor de beloften waren, die elk kind in zich bergt, er zou in groote lagen van ons volk meer liefde zijn voor do school. Alle directe beroepsvorming dient er ge weerd, voor alle indirecte moet de deur wijd open staan. Het is daarom een dwaze fantasie van ben, die meenen, dat bijv. voor bet meisje het zeven de leerjaar opleiding tot het gezin zou moeten geven. Een meisje van 12, 13, ook 14 jaar is nog een kind. Zij moet de handen, het hoofd hebben leeren gebruiken, de groote wereld om zich be schouwend als een oord van schoonheid, van wonderen, als een arbeidsveld, waar voor haar plaats is en moet zijn. De lagere school kan en mag nooit zijn een afgerond geheel. Zij is een der treden op de trap tot ontwikkeling, die tot de allerbeste beroepsvorming voert. Er wordt gezondigd tegen de jeugd, die de school reeds verlaten raag op een leeftijd, dat enkel de palen geslagen kunnen zijn voor het gebouw der beroepsvorming. In het bijzonder wordt het meisje daarmee te kort gedaan, de vrouw en moeder der toekomst. Indien we ook voor haai' nagaan, hoe weini gen nog andere inrichtingen van onderwijs bezoeken, komen we tot een ontstellend klein percentage van de meisjesmassa. Het is eigen lijk nog gewoonte, dat onze meisjes na het twaalfde jaar van school gaan. Ze lummelen en hangen wat rond. Ze doen allerlei werkjes thuis en daar, waar ze door de arbeidswet worden vrij gelaten. Ze gaan op het 14e jaar de werkplaats in of de fabriek. Geen enkele wet bekommert zich in ons land om haar verdere vorming, tenzij de straf- of zederechter het doet, die allerlei delicten te beoordeelen krijgt, vruchten van den boom der verwaarloozing. Zoo gaat het iog voor de massa —.-'-'«j. door MA1' WYNNE. 19.) Terwijl dus elke vogel van Pamela zong, en de ruischende Waren de klacht ovea" haar af wezig blijven voortlispelden, besloot Jack zijn driftig genomen plan onmiddellijk ten uitvoer te brengen. - Hij moest naar de Manor gaan, en als het mogelijk was, zoowel Pamela als haar vader te spreken zien te krijgen. Daar hij de eerste nu zoo sterk beminde, moest bij, terwille zijner groote liefde, en ten koste van alles, een brug zien te vinden, om de vijandigheid tusschen den squire en zichzelf te overspannen. Als hij maar nooit iets gehoord of geweten had over dio Bessie Bailey! Met gebogen hoofd liep hij op de open ruim te van het bosch toe, en ging toen langs een binnenpaadje naar het park rond de Manor. Wellicht dat Garleigh de heethoofdige dwaas heid van een onstuimigen jongen want als zoodanig beschouwde Jack nu zelf ook zijn U-ndelw^zo reeds vergeten had, als hij die toetste aan zijn kijk en plaats in het leven, "Waartoe Jack nu gekomen was. De tegenslagen hadden hem tot een man ge- Waakt, en hij zette zijn borst op, als wilde hij t door zijn houding bevestigen. Maar de tegenspoed behoorde tot het verle- en' en gaf nu gelegenheid om het heden te bestrooien met rozeblaadjes, in den vorm van lieflijke gedachten aan Pamela. iij beminde haar, en als hij nu ook maar mar vader voor zich kon winnen door alles hcniijj- bekennen als het noodig mocht zijn, as alles immers in orde? Hij hoefde niet bang 0 wjn, dat men met financieele argumenten ou tomen. De professor was als een zeer rijk an gestorven tot zeer groote verwondering an zijn neef en had al zijn aardsehe goede- n onvoorwaardelijk aan Jack nagelaten. Voor et overige, was de jonge man nu voorgoed -loten om alle politiek vaarwel te zeggen. De maalstroom waarin hij bijna neergezogen was, ond hem tegen. Daar was te weinig plaats voor liefde, godsdienst en kuisehheid in dat leven, of liever in 't geheel geen ruimte. De nieuwe toekomst scheen uitsluitend gemaakt te worden om allen slechten hartstochten vrij spel te laten. Nee, hij ging nu met zijn Pamela trouwen, en een zeer verantwoordelijke positie innemen een positie, die hem de achting van zijn bu ren zou doen winnen, en menigeen tot heil zou zijn, terwijl ze hem op den koop toe beroemd maakte. Jack had nog altijd zijn idealen en hij wist zeer goed dat die idealen niet bevre digd kunnen worden door een leven van een door de liefde in slaap gesusten landedelman. Hij zou moeten werken en het werk zou licht-zijn, omdat het voor Pamela was. Zoo ver was hij reeds gekomen met den op bouw van zijn luchtkasteel, toen vlugge voet stappen die uit de lange laan kwamen die naar de tuinen van cle Manor leidde— hem ineens weer in den tegenwoordige» tijd brachten. Hij wist, wel, dat hij door den meester van het huis niet al te hartelijk ontvangen zou worden, en was er bijna wel zeker van, dat de bedienden op de hand van den squire zouden zijn. Hij had dam ook gehoopt Pamela alleen te vinden in het zomerhuisje van den tuin dan zou alles gemakkelijk genoeg geweest zijn zooals de gazellen-oogen hem dat twee dagen geleden gezegd hadden. Da eigenaar van die vlugge voetstappen kwam in zicht. Hot was een bediende van de Manor, die erg opgewonden was, en blijkbaar grooten haast had. Hij zou Jack zeker ongemerkt voorbij gegaan zijn, indien deze zijn hand niet op zijn schouder gelegd had om hem terug te houden. Is er iets gebeurd op de Manor? vroeg hij. De man veegde eens met den rug van zijn hand over zijn z we etend voorhoofd. Ja, en heel wat, gromde hij. Mr. Maurice is er tusschen uit. Jack stond zeer verbaasd, Er tusschen nit, vroeg hij, hoe kan dat, het is nog maar een ventje van acht jaar? Geef ik toe, sir, maar toch is hij verdwe nen. En niemand twijfelt er aan, daar ze weten wie het gedaan heeft. Ik begrijp je niet, sprak Jack, wat be doel je? Och meneer, ik begrijp er zelf ook niks van. Ongeveer een uur geleden heeft het kin dermeisje me wat in mijn oor staan schreeuwen, dat iedereen onmiddellijk moest gaan zoeken naar mr. Morrie, daar hij gestolen was en dat zer zeker van was dat Hiden het gedaan heeft. U weet wel, de smid die hier verleden jaar brand gesticht heeft. AIb alle» waar is, moet die Hiden het op onzen squire voorzien hebben, en dat moet ik zeggen, meneer, hij ziet wel kans om dat op allerlei verschrikkelijke manieren te toonen. Ik herinner vme nog best, dat hij de beste smid uit den omtrek was. Maar sinds zijn liefje naar de groote stad vertrok ken is heeft hij nooit meer een hand uitge stoken. De menschen zeggen, dat hij bij een bende in Londen is, die den koning willen ver moorden, en revolutie willen maken. Maar on- dertusschen schijnt hij z.Üa wrok tegenover den squire nog maar altijd niet vergeten te zijn. Jenny, zoo heet het kindermeisje meneer, heeft me nog om mijn ooren staan kletsen, over een brief, waaruit je duidelijk kunt lezen, dat Hiden de hand gehad heeft in mr. Morrie's ontvoering. De squire moet tennaastenbij gek geworden zijn, hij gaat nog erger te keer, dan als hij dronken is, en zweert, dat hij geen rust zal hebben voordat hij den overlaat zelf aan de galg heeft opgehangen. En miss Pamela? De man schudde het hoofd. De arme mistress zal het ook wel niet te boven komen, melieer, zuchtte hij. Ze was ge woonweg dol op den kleinen jongen, en ze volgde precies zijn voetstappen, zoo ais de do minéé dat noemt. Arme miss Pamela! Hij ging weer schoorvoetend verder, daar hij een boodschap naar het dorp had, terwijl Jack Armiston zich overgaf aan booze gedachten en verontwaard iging. Hij had nooit vermoed, dat Hiden's wraak zoo'n loop zou nemen. Hij rilde bij de gedachte, dat Pamela wel eens ontvoerd had kunnen wor den, inplaats van Maurice. Inplaats van nog langer medelijden met Hi tten te hebben, begon Jack hein te verwenschen. Toen hij zich van dezen plicht gekweten had, wandelde hij langzaam in de richting van de Manor. Hij zou Pamela te spreken zien te krij gen, en haar vragen, of hij op de een of andere manier hulp kon bi,eden. Met een hart vol medelijden voor het arme meisje, dat haar kleine broertje sinds zijn pril le jeugd zoo lieflijk bemoederd had, vroeg hij zich af, hoe hij haar werkelijk het best van dienst kon zijn. "Was Hiden werkelijk alleen maar een gek, die zijn verstand verloren had door al dat ge pieker over zijn eigen verdriet? En indien dit het geval was, zou Maurice Garleigh dan ook door mishandeling bedreigd worden? Hij werd gewoon ziek bij de gedachte, dat een ploertig en wanhopig krankzinnige Pamela'» eigen broer in zijn macht had. Godnogtoe, het ventje kon wel in koelen hloede vermoord worden, als Hiden's waanzinnige haat tegen den vader zijn topppunt bereikt had. In ieder geval, moest Hiden gevonden worden. Dan zon hij hem dwingen zijn wraak op te geven. Nu herinnerde Jack zich, hoe de smid destijds gezworen had, dat hij niet zou rusten, voor dat Pamela en Morrie de zonde van hun vader hadden uit geboet. Hij kwam eindelijk aan den rand van de be groeiingen die onmiddellijk rond het speelpark lagen, en toen hij een hek bereikt had, dat naar het cricket-veld voerde, zag hij daar Pamela zelf staan. Maar wat was ze veranderd! De heerlijke schoonheid van het ovale gezicht was verdwe nen, ze zag er erg bleek uit, en haar oogen waren gezwollen van het weenen. Haar don- kei' baar hing in dikke verwarde vlechten over haar schouders, terwijl haar kleine witte han den het houtwerk van het poortje omklemden, als wilde ze het voor alle bezoekers gesloten houden. Pamela! Ook zij gaf een schreeuw, toen ze den man ontdekte, die uit het bosch op haar af kwam gerend maar deze uitroep had niets van een welkom er was geen liefde in haar oogen alleen een onbeschrijflijke afschuw, ajsof ie uit een heel kwaden droom was ontwaakt. Ga weg, schreeuwde ze, ga weg! hoe durf je hier te komen! Jack stond stil. In al de variaties waarop hij in gedachten deze ontmoeting had gezien, had Pamela nooit zóó gesproken. De zekerheid, dat zij hem nog beminde, was als een tooverslag geweest, die de laatste twee dagen zijn tame lijk eentonige leventje tot een Eden had ge maakt. - Mag ik niet bij je komen, Pamela? vroeg hij. Nee, liefke, je bent bang voor de woede van je vader, maar. Nog altijd omklemde ze bet poorije, terwijl haar.bleeke wangen koortsig opgloeiden. Ga wieg!-herhaalde ze nog eens, en kom me nooit weer, nooit weer onder de oogen! Ze dreef zonder eenige spijt het staal van haar woorden in zijn ziel. Het kon haar niet schelen, dat ze wondde. Maar Jack gehoorzaamde niét. Hij deed nog een paar stappen naar voor, en bleef toen vlak bij liet hek stilstaan, ofschoon hij geen poging deed om haar handen te grijpen. Ik ga niet, sprak hij heesch, voordat je ge zegd hebt waarom! Pamela was nu een toonbeeld van grootste verslagenheid. Dat weet je zelf goed genoeg, klaagde ze, Hoe durf je hier te staan lallen, alsof je de on schuld in eigen persoon be-nt, terwijl je al dien tijd gelogen hebt, gelogen! Jack's gezicht werd nog ernstiger. Het is de eerste maal, dat ik een der gelijke beschuldiging van u moet hooren, ma dam, gaf hij terug. En omdat u het bestaat die uit te spreken, vraag ik waar u het recht vandaan haalt om dergelijke woorden te zeggen. Ze lachte hard en hoog, maar zonder genot, U bent een goed tooueelspeler, mr. Armi ston, en u speelt uw rol uitstekend. Indien de feiten uw woorden niet logenstraffen, zou ik nog dwaas genoeg geweest zijn om u te ge. looven. Je zult me gelooven, schreeuwde hij beve lend, alleen, moet je me eerst zeggen waarvan ik beschuldigd word. Jameia huiverde, en trok baar zijden shawl diehter om haar hals, als om zich tegen denk. beeldige koude te beschutten. John Hiden, uw vriend, zei ze, heeft nog steeds niet genoeg wraak genomen. Verleden jaar ontsnapte hij aan de galg, dank zij uw hulp. En ook nu zal hij wel weer dankbaar van uw steun geprofiteerd hebben, daar gij beiden tegelijkertijd naar BalbuTy zijt terug gekomen. Je bedoelt, stamelde Jack, toen lilj in haar driftige woorden langzamerhand een verklaring begon te vinden voor de half uitgesproken be schuldiging van den stalknecht, je gelooft du3 dat ik, dat ik Den schurk geholpen hebt ais ean kame raad den roover die zich op mijn vader heeft gewroken door Morrie te ontvoeren mijn broertje te stelen. Haar heele lichaam schokte, van snikken die geen tranen kenden, terwijl ze zich nu geheel overgaf aan haar smart, zoodat Jack al de bit terheid van haar beschuldigingen vergat, en niets liever gedaan zou hebben, dan naast haar te gaan staan om haar te troosten, alsof zijn kussen haar smart en wanhoop hadden kunnen doen verminderen. Maar ze liep langzaam terug, en stopte eerst bij een grooten eik tronk, terwijl baar oogen zooveel afschuw inhielden, dat Jack niet verder dorst te gaan, weerhouden door een uitdrukking op haar gezicht, die hij had leeren eerbiedigen. Pamela, schreeuwde hij, Pamela, kijk niet zoo. Luister nu en geloof, dat ik part noch deel heb in deze misdaad, die ik even verschrikkelijk vind als jij. Jullie bediende, vertelde mij een en ander, toen ik bier naar' toe kwam, omdat ik reeds twee dagen vergeefs op je gewacht heb. Zou ik bet heusch gewaagd bobben om hier heen te komen, indien ik de medeplicht ige in zoo'n lage en gemeene misdaafl was? Geloof mo nu en laat me je eerder helpen in je groot verdriet. Ik zal nooit ophouden te zoeken, tot ik je kleinen Morrie gevonden heb. Hij sprak zoo overtuigend, dat Pamela's ge zicht zieh hi zachte plooien trok, en ofschoon ze nóg voor hem "huiverde, was er toch een mildere toon in haar antwoord, toen ze hein om opheldering vrceg. (Wordt vervolgd.);

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 11