k Mengelwerk, De Vaandrig A-Li De spoken WOENSDAG 14 MAART 1928 DERDE BLAD v PAGINA 2 -tt- zt— -ït- -tt- Het regiment stond in slagorde op een helling van den spoorweg en diende het geheele Pruisische leger tot mikpunt: Men fusilleerde elkaar op een afstand van vier en twintig meter. Officieren riepen: „Lig gen", maar niemand wilde gehoorzamen en liet fiere regiment bleef staan., om zijn vaandel geschaard. Op dc uitgestrekte, door dc ondergaande zon beschenen vlakte geleken deze menigte mannen in dikken rook gehuld, een kudde, in het open veld door ccn geweldig onweer verrast. Kr viel een regen van kogels op die hel ling. Men hoorde niets dan hel. geknetter van het geweervuur, het doffe geraas, waarmee de eetketeljes in do sloot rolden en de kogels die trilden over het slagveld als de. gespannen snaren van een akelig en luidklinkeud instrument. Ynri tijd tot tijd verdween liet vaandel, dat boven de hoof den uitstak, in den rook, dan klonk een ernstige en fiere stora boven het gekerm der gewonden uit: „liet vaandel, jongens, het vaandel". Onmiddellijk wierp zich een officier in den rooden damp en het vaan del wapperde, als herleefd, opnieuw boven het veld. Twee en twintigmaal viel liet... Twee en twintigmaal werd zijn nog lauwe stok, ontglipt aan de hand van een stervende, gegrepen, wéér omhoog gestoken en toen na het ondergaan van de zon, wat er nog over was van het regiment nauwe lijks een hand vol manschappen lang zaam den aftocht blies, was het. vaandel met meeraden een doorgeschoten lap in de handen van sergeant Horn us, den drie en twintigsten vaandrig van dien dag. Die sergeant riornus was een oude snor- rebaard niet drie strepen, die nauwelijks zijn naam wist te spellen en twintig jaar nooctig had gehad om zijn onderofl'ieiers- strepen te halen. Zijn laag, bol voorhoofd, zijn rug gebogen onder den ransel, drukte al de ellende van den vondeling uit. Daar bij stotterde hij een beetje maar om vaan drig te zijn behoeft men niet welsprekend te wezen. Üp den avond na den slag zei de kolonel tot hem: „Je hebt liet vaandel ke rel, welaan behoudt het", En op zijn armoe dige kapotjes naaide de marktonster da delijk de gouden tweede luitenantsbics. Dat was het eenige oogenblik van trots in dit leven van vernedering. Oogenblik1' 'ijk richtte de gestalte van den ouden, militair zich op. De arme man gewend krom te loo- pen, met de oogen naar de grond, had voortaan een fiere houding en keek altijd opwaarts om het vaandel te zien wapperen en het geheel vecht heel hoog te houden, boven dood, verraad en vlucht. Ge hebt nooit een man zoo gelukkig ge zien als ITomus, wanneer hij den met ko per beslagen stok met beido handen vast hield, liij sprak niet, hij vertrok geen spier Heel zijn leven, al zijn kracht was in zijn vingers die krampachtig de mooie lap het mikpunt der kogels, omhoog hielden en in den uitdageilden blik waarmede liij dc Pruisen tegemoet ging, alsof hij zeggen wilde: „Probeer eens het mij te ontnemen". Niemand probeerde liet zelfs met, de dood. Na Borny, na Gravelotte, de bloe digste slagen ging hot vaandel nog overal mee. maar het was altijd de oude Iïornus, die liet droeg. Daarop September, „et leger te Metz, de insluiting, het slijk waarin de kanonnen roestten, de beste groepen gedemorali seerd door nietsdoen, gebrek aan levens middelen tijdingen stervend van koorts en verveling. Noch aanvoerder, noch sol daten hadden vertrouwen op de toekomst alleen Hornus koesterde nog hoop. Zijn driekleurige lap was voor hem alles en zoo lang men die nog had, scheen er niets verloren. Ongelukkig bewaarde do koionel het vaandel in een der buitenwijken van Metz, omdat er niet meer gestreden werd, en de brave Iïornus gevoelde zich onge- ve-r als een moeder die van haar kind ge scheiden is. Hij dacht er onophoudelijk aan Werd het verdriet hem te groot, dan liep liij in é.'-n adem naar' Metz en als liij het vaandel dan maar altijd weer op dezelfde plaats heel rustig tegen een muur vond staan, kwam hij vol moed, v ;I geduld terug en droomde in zijn doornatte tent. ven veld slagen, van voorwaafisrukkon, waarbij de drie kleuren wijd ontplooid daarginds bo ven de loopgraven der Pruisen, wapperden. Een order van maarschalk Razaiue ver nietigde zijn illukies. Op zekeren morgen, toen Hornus wakker werd, vond hij het goheeie kamp in beweging, de soldaten stonden in groepen, zeer opgewonden en i -" Pardon, dame, mag ik dezen Stoel meenemen? Nee, Ihj hoort aan den café houder. balden woedend de vuisten iu de richting van de stad, alsof zij een schuldige be dreigden, die zich daar bevond. Laten we hom oplichten, werd er ge roepen. Fusilleert hem. En de officieren zeiden niets. Zij liepen terzijde met gebogen hoofd, als schaam den zij zich voor hun manschappen. Het was dan ook wel om zich te schamen. Aan honderd vijf tig duizend goed gewapende, strijdbare soldaten, was juist de order van den maarschalk voorgelezen, waarin hij hen overleverde. En de vaandels? vroeg Iïornus ver- li leek encl. De vaandels waren overgeleverd met de res:, met de geweren, wat er van de uit rusting over was, alles.... Dr..: Dr... Drommels... stotterde dc arme man. Zij zullen het, mijne tocli niet hebben. En hij liep hard naar de stacl. Ook hier heerschte groole opwinding. Burgerwacht en burgers liepen schreeu wend op en neer. Afgevaardigden trillend van toorn, waren op weg naar den maar schalk. Hornus zag niets, hoorde niets. Terwijl hij voortholde sprak hij tot zich zelf. Mij mijn vaandel afnemen? Och kom is het mogelijk? Heeft men er het recht niet toe. Laat hij den Pruisen geven wat van hem is, zijn gouden koetsen en zijn mooi zilveren vaatwerk uit Mexico. Maar dat, dat is van mij... Dat is mijn eer. Ik verbied dat men er aan raakt. Al die korte zinnen werden afgebroken onder het loopen en door zijn stotteren; maar do oude had toch een plan. Een heel duidelijk en goed vastgesteld plan: het vaandel meenemen, naar het regiment cn zich een weg banen dwars door de Pruisen heen met allen die hem wilden volgen. Toen hij daarginds aankwam, liet men hem zelfs niet binnen. De kolonel, die ook al woedend was, wilde niemand zien. Maar Iïornus nain daarmee geen genoegen. Hij schreeuwde, duwde den oppasser op zijde: Mijn vaandel, ik wil mijn vaandel hebben. Eindelijk werd hot venster geopend. Ben jij het, Hornus? Ja, kolonel, ik... Alle vaandels zijn in het arsenaal, ga daar heen, dan krijg je een re<;u. Een recu?... Waarom? Het is een order van den maarschalk. Jlaar kolonel. Loop naar de maan, en het venster ging weer dicht. De oude Hornus wankelde als een be schonk ene. Een recu, een i-cqu, herhaalde hij werktuigelijk. Eindelijk ging hij weer weg» hij dacht nog slechts aan één ding, dat namelijk het vaandel in net arsenaal was cn dat hij tot eiken prijs terug moest hebben. Do deuren van het arsenaal stonden wijd open om de Pruisische bagagewagens door te laten die in rijen wachtten op de binnenplaats. Toen Hornus binnentrad rilde hij. Al do andere vaandrigs waren daar, vijftig of zestig officieren diep treurig en zwijgend, en als men die donkere wagons zag, en de mannen daarachter gegroepeerd met ontbloot hoofd, dan dacht men aan een begrafenis. In een hoek op het modderig plaveisel lagen door elkaar, op een hoop, al de vaandels van het leger van Bazaine. Welk ecu treurig gezicht, die lappen schitte rend gekleurde zijde, die resten van gou den franje en fraai bewerkte stokken, al die roemrijke dingen op den grond ge worpen, bevuild door regen en slijk. Een officier van de administratie nam zo een voor een cn bij bet afroepen van het regi ment kwam elke vaandeldrager naar voren om een recu in ontvangst te nemen. Stijf onbeweeglijk, hielden twee Pruisische offi cieren toezicht op het laden. En ge gingt dus heen, o heilige, roem rijke flarden, uw scheuren toonende droe vig slepend over het plaveisel als vogels met gebroken wieken. Gij gingt heen en elk uwer nam iets van Frankrijk mee. De inwerking van de zon bij lange marsehen was nog zichtbaar in uw verschoten plooien. In de sporen der kogels bewaar den ge de herinnering aan onbekende dooden, nu liier, clan daar gegvallen, onder liet ve ndel dat tot mikpunt diende. Hornus, het is jouw beurt. Je wordt opgeroepen, ga je recu holen. Alsof hij aan een rccu kon denken. Het vaandel was daar, vóór hem. Het was wel hot «zijne, het mooiste, 't meest gehavende van alle. En toen liij het terug zag geloofde hij nog daar boven op dc helling te zijn. Hij hoorde de kogels flui ten, de eetketeltjes verbrijzeld worden en do stem van den kolonel roepen: ,,Het vaandel jongens". Zijn twee cn twintig kameraden waren gesneuveld en hij, de drie en twintigste sprong op zijn beurt naar voren om het arme vaandel dat wankelde, bij gebrek aan steun, op te heffen, hoog te houden dien dag had hij gezworen het te verdedigen, het te behouden tot z'n dood. En nu. Toen hij daaraan dacht, steeg het bloed hem naar het hoofd. Geheel huiten zich zelf razend, wierp hij zich op den Prui- sischcn officier ontrukte hem zijn geliefd vaandel; daarna trachtte hij het omhoog te steken, heel hoog, heel recht, onder den kreet: „Het va..." maar zijn stem stokte Nl|§§SA „VIKINGEN". „De dokters, die .mij onderzocht hebben, hebben allen een andere diagnose gesteld". „Was er dan geen enkel punt, waarop z'ij overeenstemden?" „Ja zeker: ze vroegen allemaal 10 gulden honorarium! SLECHTE OOGEN. Zij spijtig: „VToegei las je de wen,schen van mijn oogen". Hij: „Ja, ik hen bij den oogarts geweest, en die heeft mij alle lectuur verboden". HET PAARD VAN RICHARD III. Koning Richard III roept op het tooneel: „Een paard, een paard Een koninkrijk voor een paard?" Een grappenmaker in de zaal riep: „Kan je 't ook met een ezel doen?" „Ja, kom maar hier", antwoordde de auteur gevat, maar dit stond niet in den tekst van Shakespeare. DE PROEF. Meester had over de deugd van eerlijkheid gesproken en wilde nu praetisch de proef op de som nemen. „Jan", zei de meester, „als jij na een rijks daalder vond, zou jij dien dan behouden?" „Neen, moester". „Bravo Wat zou je er dan mca doen?'' „Uitgeven, meester". COMPLIMENT. „Lieve vrienden", zei de gevierde spreker, spreken is niets voor mij. Toen ik nog een kind was, sprak ik reeds vloeiend in mijn slaap". „En nou", zei Iemand van 't gezelschap, „doe je 't nog in den onzen". HET GELUK VAN DE RADIO. „Vrouw, zet 't aan, wat geeft 't vanavond?" „Opera-uitzending". De radio wordt aangezet, en maakt erg rumoer. „Vrouw, wat is dat voor moois?" ,,'t Is de Aïda". „Lieve hemel, stem maar af o p de paus e". GÓEBE RAAD. De juffrouw: „Daar staat huiten op je raam „foto's klaar als je wacht". De fotograaf: „ja zeker, dat Is ook zoo, maar als je vier dagen wil wachten, is 't toch heter dat je naar huls gaat". ZELFKENNIS. Op de Zondagsschool zei de juffrouw: „Als alle goede menschen blank en alle slechte menschen zwart zouden zijn, welke kleur zou den jelui dan hebben?" Da een zei „wit" en de ander „zwart", maar kleine Marietje stak haar vingertje op en zeide eerlijk: „ik geioof, dat ik gestreept zou zijn, juffrouw". Artist (trotsch): Ja, me neer, zoo'n kunstwerk scheppen valt niet mee! Kunsthandelaar: Het yer- koopen zal toch nog moeilijker ziin. denk ik! in zijn keel. Hij voelde den stok beven, uit zijn handen glijden. In deze lopme atmos feer, dio zoo zwaar weegt op cm over gegeven stad kon hot vaandel met meer wapperen, kon niets fiers meer bestaan. En de oude Hornus viel neer als door den bliksem getroffen. Droomcnd liep Hans over de Kurassiers- liei, het groote uitgestrekte heideland tus- schcn Rijen en Oosterhout. Hans kende er elk plekje want het was zijn geboortestreek Hij kende er de zeldzame bloemen die tus- schen het heidekruid opschoten en die nog gesloten waren onder de schuchtere stree ling der ochtendzon. Hij verstond het droc- \ig zuchten van cie suizelde abeelen langs de barmen van den landweg en hij wist wat het takgeknap van het dorrend hout, onder het gelende 1 oever van den cikenwal, be duidde- Ook nu huorde hij liet en zag er een konijntje dartelen. En hij had daar wel wat strikken willen zetten maar de zotte Kobe, die men in het dorp de zwarte heks noemde was in de huurt en had Hans in de gaten. IIó Kobe, zei Ilans. Kijk Hans, zei ze met droge stem, al zoo vroeg op den kuier? En gij dan, Kobe? Ikke, k was vanmorgen om vier uur al in 't slotbosch om gras te snije, 'k heb ze weer gezien wor! Wè hedde gezien, Kobe? Wel de spoken op het slot, 't ia toch wel btir èh, en dè lupt daor zoo mar eiken naacht rond. 't Is vur ginne mins om oan te zien. 'k Kan er niks aon doen Kobe, mar Ti geloof er niks van wor. Wel gao dan dur jonge, as ge me toch nio geloove wilt. Kwaad-mopperend cn dwaas-gebarend trok Kobe verder. Hans sloeg er geen acht op, want hij wist dat het oude mensen maalde en kwaad werd als men haar geen gelijk gaf. Wel had Kate-Mui, de meid van de Keetenhoeve, hem ooit in alle ernst verteld, dat Kobe een echte tooverheks was en dat men altijd moest vermijden, haar driemaal op een dag te ontmoeten, omdat zulks een nabije dood zou beteekenen; maar Hans had daarmee hartelijk gelachen 011 gezegd, dat hij aan zulke dwaze dingen niet ge loofde. Traag rees liet dorp uit de wazige nevel sluiers van den opkomenden dag. Het reu- zengevaarte van den stompen toren der groote kerk stak als een logge zwarte mas sa tegen de lichte wolken af. Vergeleken bij het kleine, maar gracieuze spitstorentje van het klooster Sinte Catherine-da], dat nu ook uit de verte oprees, leek de plompe torep der hoofdkerk een wandrochtelijke ge stalte. En peinzend over de nalatigheid van de kerkmeesters, die het zoo schoon begon nen werk van den grootsclien torenopzet onvoltooid lieten, stapte Hans verder,.... Hot uiterlijk van Oosterhout heeft weinig van een dorp. Naar "t heet heeft men een voudig vergeten er een stad van te maken. En het veronachtzaamde stedeke heeft er door geleden. Nu fleurt het wel weer wat op, maar toentertijd want ons verhaal spreekt van jaren her gingen handel en verkeer zichtbaar achteruit en het jolige leven kwijnde er weg. Zoo leefde er 1 de ver loren grootheid alleen nog na in de oude monumenten van kasteelen en patriciërshui zen die de tijd spaadre of in puinhoopen her schiep In de omgeving van den Heuvel en de Bauwelenstraat staan nog van die oude voorname woningen, geheel gaaf in hun an tieke deftigheid van het kasteel de „Slotjes", met breede wallen omgeven, verschijnt er als een middeleeuwsch ridderslot, waarbij een centurium trotsclie eiken do wacht hou den. De legende wil, dat bij avond, als de majestueuze witte zwanen het zwarte water hadden verlaten en in de lanen geen voet stappen meer gehoord werden, er een ge heimzinnige witte dame door het kasteel dwaalde. Zij ontstak de gele waskaarsen in de gulden kroonluchters cn zette zich neer aan het oude vermolmde klavier. Dan klonk er een vreemde melodie in een mengeling van droefgeestige aceoorden, die de herinne ring aan verloren tijden opriep. En als de muziek eindigde, in den angstkreet van een schrillcn dissonant, als een dooden- zang wegstierf, zag men weer de schaduw van de wiffe dame, achter het geheim van de gesloten gordijnen. Zij doofde de bleeke waslichten in de gulden kroonluchters en verdween als een spook in het graf van den nacht. Zoo schiep de verbeelding van het volk, om de grootheid van liet verleden te her denken, fantastische sproken. Kwaadaardi ger dan de veredzame nachtelijke ver schijning van de musiceerende witte dame op de „Slotjes", waren de lugubere spoken op de ruïne van het kasteel .van Duyven- voorde. Zij mishandelden kleine kinderen en joegen de grooten op de vlucht, En Hans die van dit alles niets geloofde, was nu op weg naar de ruïne van het slot-bosch. Het ging naar twaalf uur en de zon, clie al hooger oprees, zette het stille markt plein in de blanke klaarte van den middag. Op een der arduinen banken het gedeelte der vroegere vischmarkt wilde Hans zich neerzetten om wat uit te rusten. - Dag Hans, klonk plotseling een droge stem. Het was Kobe die voorbijging. Hans be greep er niets van. Zou Kobe hem gevolgd zijn? In de verte hoorde men de kinderen roepen: Zwarte heks! Tooverheks! Hans kon een vreemde onrust niet on derdrukken. Hij dacht aan de woorden van Kate-Mui: As ge Kobe drie keer op eenen dag tegen komt zul de dood zijn eer 't avend is. Lu mijmerend over de dwaasheid dezer bewering sloeg Hans de dreef in, rechts van de kerk de tegenwoordige Toren straat die toegang gaf tot het Slot bosch. ïoen Ilans aan de ruine van het kasteel van Duy ven voorde kwam, meende hij een oude vrouw te zien, die schielijk tusschen het struikgewas, verdween. Een oogenblik dacht hij nog aan de zotte Kobe, maar dan vermande hij zich en hurkte onverschillig neer aan den voet van den onttakelden hoektoren, de eenige, die nog overeind ge bleven was. Aan de binnenzijde was een muur be zweken, maar liet aanzien van den toren leed er weinig onder, want liij- stak nog fier, als getuigend van oude kracht, hoog bo ven de omgeving uit. Hij stond daar als een grijze gekwetste ridder, als een die deer nis^ hórt met de omgeving, met de eeuwen oude eiken, die men neerhaalde met domme moordende hand, waarvan elke bijlslag ook hem doorsidderde en hem opnieuw bloeden deed uit de vele wonden die de tijd gesla gen had. Het was niet de eerste maal, dat Hans op de ruinekwam. Hij was dikwijls ge noeg op den toren geklommen om er de nesten te verwoesten van de raven cn de katuilen die in de kijkgaten huisden. En heneden tusschen de diepe bogen van de keldergewelven of in de met buntgras be- gi oei de muurspelonken, had hij dikwijls jacht gemaakt op egels, salamanders en hagedissen, die daar in groote menigte huis den, Maar sinds zich daar spoken bevon den was hij er niet. meer geweest. Niet onjtlat hij bevreesd was voor spoken, want hij geloofde er niet aan. Hij wist dat men in het dorp sprak van het bestaan van kost bare schatten die in de kelders van de slot- ruirib geborgen zouden zijn en hij achtte het zeer goed mogelijk, dat er dwazen waren die 's nachts naar de vermeende schat zoch ten cn zich alg spoken verkleedden om on gestoord te kunnen arbeiden. Maar ais hier nachtelijke arbeid verricht werd, dan moes ten daarvan de sporen achterblijven en door die te ontdekken, meende Ilans de bange spookgeschiedenis van het slot-bosch te ont raadselen, maar hoe hij ook zocht, nergens kon hij een spoor ontdekken dat wees op do nachtelijke bedrijvigheid van als spoken verkleedde schatgravers. Aan de bogen der keldergewelven was geen spoor van geweld te ontdekken, geen steen zat er los en achter gelaten gereedschap was ook nergens te vin den. Juist toen Ilans zijn nasporingen wilde staken hoorde hij plotseling een vreemd ge luid als van een verren lach. Hij keek op en zag in een der kijkgaten van den toren een grooten raaf zitten. Zou dat het gesna ter van dien vogel zijn? En kwaad op zich zelf om zijn weifelenden moed sprong hij op een puntig uitstekenden steen van den toren cn klom er tegen op, tot bij het ravennest, dat hij verlaten vond. Woedend wierp hij het leege nest naar beneden. Weer meende hij een spottend lachen te hooren. Ilans keek verwonderd om zich heen, die zwarte vogel wag weg en nergens was een menschelijk wezen tc zien. Nog eens trachtte hij de kinderachtige vrees te verdrijven, die hem beving. Vanuit zijn hooge schuilplaats overzag hij de verre omgeving. De ondergaan de zon zette het nabije dorp in een rooden gloed. Op de wuivende kronen der eiken en beukenboomen lag een goudglans van fijne teere tinten en op den donkeren grond, beneden tusschen de struiken, dansten licht- schitterende kleine zonnevlekjes. Hans ge noot met verrukking van het vergezicht. Daar lag St. Oele, waarheen naar men in het dorp vertelde vanuit het slot een onderaai'dsche gang liep. Indien dat waar was, moesten de schatgravers daar verblijf houden. Hans moest lachen om zijn eigen bijgeloovigheid, want het bestaan van die tunnel was immers nooit bewezen. Maar het was alsof de holle echo der torenmuren zijn lach spottend teruggaf. Neen, dat was geen echo. Want het lachen hield aan en nam in hevigheid toe, het klonk nu als een angstwekkend gegil. Aarzelend richtte Hans zich op uit zijn verhevenheid. Hij stond nu wijdbeens in het ruime kijkgat en overzag de verlaten ruimte. En terwijl het gillen voortduurde, bemerkte hij eensklaps, vlak voor den ingang van de slotruimte een vrouwelijke gedaante. Het was de oude Kobe, die met wijd-opengesperden mond waanzinnig stond te lachen. In liaar oogen lag een wilde uitdrukking én haar. armen zwaaiden bang door de lucht als wild® zij Hans waarschuwen Vóór een drei gend gevaar. Dat is de derde maal zei Ilans onwil keurig en hij dacht aan de voorspelling van Kate-Mui. Terwijl hij zijn voet wilde verzetten lieten er enkele steenen los en vielen met groot geraas aan den voet van den toren neer. Ilans wankelde, schoof uit, verloor zijn evenwicht en stortte alg een logge massa op de wijdspansche hogen van de keklerge- welven te pletter Den volgenden morgen vonden de boeren uit de omtrek het lijk van den waaghals, zooals men Hans noemde. Er viel niet aan te twijfelen, meenden zij, Hans wan door de spoken vermoord.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 10