nzE. E^GD mm Jif Bf.i UT m f DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL DE ROBIIN DE BOOZE KONING mi 'r t'ÜNI Het probleem van den nachtwaker Xen VRIJDAG 16 MAART 1928 DERDE BLAD tl*, 'ife?"# iN,. nooit' N dien !yd over di"ven 1 DOOR G. D. HOOGENDOORN. Overname rJvi-i. k zonuei scttcffte*j|ke toestemming verboden Maar Hebbel Op een mooien. zonnigen namiddag stond Assad, een jonge Turk, die eenige dagen geleden voor 't eerst de c.nmete- lijk greole stad Bagdad beireden liad. voor de tent van clen r. :sten en aan zienlijks ten juwelier. J.iet een groot welbehagen verdiepte hij zich in eten fonkelenden gloed, die mat zijn onteUs- re stro ié k; .iren het leven van de steen en is,. „O edeiges.aeate," riep hij uit in ver voering, „terecht heeft men u verkozen oni de kroon der koningen to stereo! Gij zijt het toppunt van ai wat mooi is. Gij zijt louter schoonheid! De stra len der zon. die ons ieder oog: ublik ontvluchten, zijn in u gevangen'. De he- melsche elementen lucht, vuur en \v tor, worden één. in uw zuiveren gians! Hier staat men aan de grens' der na tuur: gij sajt het laatste en meest vol maakte van ha r vearthreagsei.' De juwelier, dia een goedmoedig man was en enthousiast voor zjju kunst schatten. stond juist bij zijn deur en verheugde zich over ole «bezielde woorden van den jongen man. Eij kwam naar voren, opende de winkelkast en stak Assad, terwijl hij zijn hand greep, een kostbaren ring aan den vinger. Assad bemerkte het namveiijk:-. want met tooverkracht werd zijn blik. als :t wars geboeid i'.-e.- een robijn van zelü- zame pracht en groot waarin de zon, die juist achter een wolk te voorschijn kwam, haar' schit: erende stralen wierp. Onwillekeurig legde Lij zijn hand op i;-i hart en een diepe zucht out--. rto aan zijn borst, tot verbazing van den juwe- lierj bet volgende oogenblik rukte hij met zonderlingen, te ,eazin den pas af kregen ring ven zijn vta/sr en riep op hartstocht).' ;i toon. terwij'. i:ij naar den robijn wees: „Houd dat ellendige ding! Maar geel mij dien!" De juwelier schudde het hoofd en zei: „Die steen is niet te koop, al gaafL ge me nog zooveel!" „Tóch zal ik hem hebben!" riep de jongeman ais in waanzin en op heizelf- de oogenblik greep hij den robijn en rende met verwilderde oogen weg. De juwtl.er bestor, hard te schrosu- wen en vloog Assad acutema, terwijl hij voortdurend riep: „dièf, dièf," en toen dat niet scheen, te helpen: „xqover, moordenaar!" Al gauw ontstond er eeu volksoploop. De man werd gepakt c.h onder groote opschudding voor den Kadi gesleept. „Heer!" begon de juwelier toornig, zya verhaal, „hoe jong deza man ook is, en hoe innemend hij er ook uitziet, toch is hij een onbeschaamde, ondankbare booswicht. Ik zag hem voor mijn win kel staan en j> cieoi er van. ioen ik he:: met luider stem als een kind zijn be wondering hoorde uiten voor de schat ten, die do-ar uitgestald lagen. Door mijn gbedliartipbeld. get,, even, dacht ik: „Je zult 1 eens goedkoc. cv heb ben dan een ander!" en ik aam een kostbaren ring c;. stak dim aan zijn vinger. Ik verwachtte, dal iiij groote pogen op zou zetten over e ouv •- waehte geschenk en dat hij niet weten zijn slachtoffers den genadestoot te geven: „'voert hem buiten de stad en hangt hem op, maar vergeet niet, hem vooraf stokslagen te geven," Daarna nam hij zijn pijp, die een staaf hem aangaf. Assad werd weggevoerd. Op straat keerde hij Zich tot den juwelier, die in e, 3 opschudding den heelen robijn ver geten had terug te vragen, en zei: „Heer#ik smeek u om een laatste gunst. Laat mij den steen tot aan mijn dood behouden. Gaat gij mee tot aan het schavot, daar zal ik u den siean terug geven. Weiger het niet, voor dien korten tijd!-?" zoo smeekte hij. De dikke juwelier had een- goed hart op hij naar het mooie gezicht van As.' heek, kon hij 't niet weigeren. Hij kreeg Is zooveel medelijden, dat hij ni'. graag den steen geofferd zou heb ben, als Assad's leven daarmee gered had kunnen worden, maar 't was nu niet meer te verhelpen. De Kadi kwam nooit op een genomenbesluit terug. Teen Assad bij het schavot was aan gekomen, haalde hij den robijn te veor-ohijn. bij hield hem een oogenhlik „Dat weet zij zelf alleen, door wien zij bevrijd kan worden, maar evenmin tcls ik mag zij u dat zeggen. Als gij wilt, kunt gij haar spreken. Wanneer gij om middernacht al uw gedachten hij den robijn houdt en hem driemaal" over de palm van uw hand wrijft, zal de betoo- vering vijf minuten wijken.' En in dien korten tijd kunt gij haar ïederen dag zien en spreken." Op hetzelfde oogen hlik was hij verdwenen. Assad merkte 't nauwelijks, want al zijn gedachten waren bij den wonder- mooien robijn, dien hijnog steeds in zijn hand hield. Hij verheugde zich, dat de zon al be gon te dalen en het middernachtelijk uur niet ver meer was. Hij liep hard door en kwam tegen den avore* aan een herberg. Dadelijk ging hij naar zijn kamer en wachtte met ongeduld het spookuur af. Eindelijk sloeg bet twaalf. Al zijn ge dachten bij den fonkelenden steen, wreef hij dezen driemaal in zijn hand palm. Plotseling stond er een wonderschoon meisje voor hem. Ze boog zich een beetje voorover en vroeg iets verlegen: „Waar ben ik?" Assad was veel te ver baasd en geschrokken, dan dat hij kon „Ik eisch niets," hernam Assad som ber, en zich tot de prinses wendend: „Ik had gaarne mijn leven voor u ge offerd, maar ik kon u niet bevrijden. En vandaag was ik nietswaardig ge noeg, om den robijn weg te gooien. Ik vraag u vergiffenis." „Ik heb u niets te vergeven," ant woordde Fatime, juist omdat gij uit eigen beweging den robijn, waaraan gij zoo gehecht waart, van u geworpen Toen trad de Sultan naar voren en zei: „Daar gij mijn koninkrijk niet eischt, schenk ik u de hand mijner dochter Fatime, Van nu af aan zijt gij mijn zoon." Zoo werd Assad, die in Bagdad begon met ter dood veroordeeld te worden, ten slotte de schoonzoon van den Sultan en telkenmale dat hij later den Kadi te genkwam, knikte hij dezen genadig toe, wat den rechter zob woedend maakte, dat hij den glimlach vergat, dien hij van hebt, is de betoovering gebroken. Het was een gemakkelijke en daarom juist j den duivel had afgekeken, zoo'n onmogelijke voorwaarde. Ik dank u mijn leven." PALJAS. Lang geleden was er een koning, zóó slecht en zóó overmoedig en heersch- zuehtig, dat hij alle landen van de we reld veroveren wilde en alle volkeren in vrees en angst bracht. Hij verwoestte alles te vuur en te zwaard; zijn soldaten vertrapten het ko ren en de velden, staken de boerderijen in brand en joegen de arme dorpelingen antwoorden, maar toen schoot het hem 1 0p de vlucht. Dagelijks groeide zijn macht te binnen, hoe kort de betoovering week, en ieder sidderde al bij het hooren van en hij herstelde zich en zei: „Prinses,. Zjjn naam. Uit de veroverde steden voer- ik ken uw betoovering'. Sta mij toe u cle hij goud en kostbaarheden mede. Hij te verlossen, ik geef er mijn leven voor was de rijkste koning van de wereld en de prijs." -• Mi' zou, hoe »D.nHsaarhci« u tour.en. Maar toplaaós daarvan sD hij lu r geen aandacht ren mijn v trodenjkbeid en. slaakte tot mijn groote erg nis die pe zuchten, die al heel weinig -te kwamen. Da ma trok hij nota bene den ring van i vinger, gooide uien mij minachtend tos ver'.tnjde op zóé'n gebiedenden toon, alsof hij, wanneer hy wou, ook vvcl mijn leven kon eischc-n den schitterendste; i robijn, dien ik ooit m rnyn bezit gehad heb. Toen ik, mijn tcorn bcth mgtnd, hem kalm de oomsr- kuig maakte, dat die rtesn niet te koop was zei hij ronduit, dat hij hem zou hebben en nam. met de bekende min achting voor formaliteiten, die dieven oo nahouden, ebgéntitedc-lijk D h m.t,n eigendom en rende er mee we:/. Tk, vloog hem achterna: hoe mijn corpulentie mij dat toeliet, nog wel op nit uur van den dag, als men juist zijn maaltjjd genoten heeft, begrijp ik zelf nieu ras/,- de angst schijnt een rnensch bovennatuurlijke kracht te geven!" °e *adi' die een lange ma re man een gelaat had als een roof- w-: m-lSN üoodvonnissen uit. -N Assad op vriendelijken toon, of hij de aanklacht, dio tegen hem uit gebracht was. ontkende? „Hoe zou ik dat kunnen!?" gaf de jonge man somber ten antwoord. „Het zou je ook niet helpen," her nam de Kadi met een valschen glim plach, dien hij van den duivel had af gekeken en waarmee hij gewoon was er van in de zon, bracht hem met een wee moedig gebaar aan zijn lippen en wilde hem teen aan den juwelier terug' ge ven. Maar voor hij zoo ver kwam, trad een grijsaard near hem toe, die er zeer eerbiedwaardig uitzag en voor wien al het volk als vanself uit den weg ging. Deze keek Assad gestreng aan en zei: „Zijt gij een dief?" Assad kleurde en rei: „Ja heer, dat ben ik en binnen weinir e oogenbiikken zal ik daarom -terven!" Hebt gij berouw over- uw diefstal?" vroeg de grijsaard dan. „Neen," antwoordde Assad toen op be- süssenden toon, „ik heb geen berouw. Wat mij zoo in dezen steen boeit, weet - niet, maar ik sterf liever, dan dat ik t in een anders bezit zie, want dan zou ik hem weer stelen!" „Zonderling," zei de grijsaard. „Geef rr ij uw hand eens." Assad reikte hem de hand. Plotsering bevond hij zich op een on bekenden straatweg. De grijsaard stond naast hem. Meer verbaasd dan ver- heu>;: keek Assad zijn redder aan. „Gij znjfc meer dan 100 mijl van Bag dad verwijderd," zei de oude man, „ik daar ten teeken van uw onschuld ei-n. lammetje achtergelaten. Geloof echter niet, dat ik u gered zou hebben als gij uit hebzuchtdien robijn gesto ten hadt. Ik ben een eeuwenoude too- venaar. Een vijand van mij heeft een prinses betooverd in een robijn; ik heb r.i de kracht om de betoovering te breken, maar ik weet, hoe 't gebeuren kan en ik tracht dat op alle manieren te doen geschieden." „Een prinses! Deze robijn!" riep As- ontsteld, „en kan ze door mij be- .".d worden?!" Ik zou niets liever wensclien," ant woordde het meisje, „mar.r 't zal nooit iemand gelukken mij te verlossen, niet t omdat 't zoo moe-hij k is, maar juist om dat 't zoo gemakkelijk is. De boosaar digste; van alle toowenaars heeft mij, de dochter van een machtig sultan,, in een robijn veranderd om zich op mijn vader te wreken, die hem een misdaad had verhinderd. De betoovering kan ge broken worden door ieder, die den robijn in zijn bezit heeft, maar zijn bedoeling v/as om mij nimmer meer van het le ven te laten genieten. Daarom is het middel cm mij te verlossen zoo gemak kelijk, dat het iedereen, op iedere plaats en op ieder oogenblik ten diénste staat. En tot mijn grootste ellende heeft hij mij het middel verteld, dat ik als 't kostbaarste geheim moet bewaren, om niet voor eeuwig een robijn te blijven. Ik voel een huivering door mij heen gaan, de tijd is om. Zeg mij uw naam." Maar voor Assad tijd had haar zijn naam te zeggen, lag de donkerroode robijn weer in zijn hand. Zoo verliep een jaar. lederen nacht prak Assad rijf minuten met de Prin ses, maar zyn hoop om liaar te verlos sen was allang verdwenen. Op een zonnigen morgen zat Assad ver buiten de slad, bij de rivier. Ia zijn hand lag de robijn rood en fonkelend in da stralen van de zon. In" stille vertwij feling staarde hij er naar. „Wat een pracht van een steen," hoorde hü plotseling achter zich zeggen. Hij keek om en zag een bejaarden man achter zich staan, met een gebiedend en vorstelijk voorkomen. „Ja, een prachtige steen," herhaalde Assad somber, terwijl hij met een ge voel van spijt den steen ia zijn zak stak. „Jonge man, ik wil dien steen van U kGopen. Zij herinnert mij op een onver klaarbare wijze aan mijn dochter, cöe ik verloren heb en van wie ik nooit een spoor heb kunnen vinden. Den prijs kunt gij zelf bepalen." Assad schudde het hoofd, zonder op te kijken, en zei op kouden en bitteren toon: „Al zcudt gij mij een koninkrijk aanbieden, ik zou u den steen niet ge ven. Zelfs bij mijn dood geef ik hem niet uit handen, ik neem hem mee- tot in mijn graf." Toen riep de man toornig: „Gij zult mij dien steen geven, of ik neem uw leven er bij!" Hierbij richtte de man zich op in volle lengte en zag Assad gebiedend aan. Deze stond eveneens op en een hoopende glimlach trok over zijn gezicht. Toen wenkte de man eenige gewapende mannen, die Assad nu eerst op eenigen afstand bemerkte. „Toont dien hond daar," riep de man uit, „hoe de Sultan doet met diegenen, die hem durven trotseeren!" Assad trok zijn dolk, maar zijn tegen stand was vruchteloos. Toen bemerkte hij, hoe de Sultan hem nauwkeurig' ga desloeg. Een spottend lachje gleed over zijn gezicht; vlug haalde hij den robijn te voorschijn, keek den Sultan aan, en slingerde, voor iemand het verhinderen kon, den robijn in de rivier. „Doorsteekt hem!" riep de Sultan, be-, venc! van woede, terwijl hij zijn zwaard" uit de scheede trok. Eensklaps stond de Prinses voor hem; zy greep het zwaard uit haar vaders handen. „O Fatime, mijn dochter, zie ik u eindelijk terug?" riep de Sultan uit. De verheugde en verbaasde dienaren trokken zich bescheiden terug. „Hoe, vader," riep Fatime uit, „kunt gij mijn' redder dooden?" Versiagen zag de Sultan Assad aan. „Ik wilde u dooden, maar nu zult gij leven in rijkdom en geluk tot hel? einde uwer dagen. Al zoudt gij mijn konink rijk eischen, ik zou het u geven!" vreemdelingen, die zijn kasteelen, palei zen en triomfbogen zagen, zeiden tot elkander: „Welk een groot koning!" Maar zij zagen niet de ellende van zijn liggen en de stukken brood oprapen, die hun toegegooid werden. Ten slotte liet de koning zijn eigen standbeeld op alle plei nen plaatsen. Maar toen hij in zijn hoogmoed het beeld ook in de kerk wilde laten brengen, zeiden de menschen: „O koning, gij zijt groot en machtig, maar God is grooter en machtiger en wij mogen dat niet toelaten." „Wel," zei de booze koning, „dan zal ik ook God overwinnen!" Toen liet hij een kostbaar schip bou wen, waarmee hij dooi' de lucht kon vlie gen. Het was bont gekleurd als de staart van een pauw, die scheen bezet te zijn met duizenden oogen en in ieder oog was een geweerloop. De koning zat in het mid den van het schip; hij behoefde slechts en ieder sidderde al bij het hooren van zijn naam onderdanen of hoorden niet de zuchten, die opstegen uit de afgebrande steden. En de koning zelf zei ook; „Welk een groot koning ben ik toch! Maar ik moet nog veel meer hebben! Geen macht moet grooter zijn dan de mijne!" En hij maakte oorlog met de naburige koningen, en overwon allen. Die koningen op een veer te drukken en er vlogen dui zend kogels uit en dadelijk daarna werden de geweren weer opnieuw geladen. Honderden sterke arenden werden aan 't schip gespannen en zóó vlogen ze op naar de zon. Diep onder hem lag de aarde. Eerst leek zij een groote, omgewoelde akker Toen zond God één van Zijn engelen Aanstonds zond de booze koning dui .zenden kogels op dezen af. Maar als hagelkorrels rolden de kogels van de schitterende vleugels van den engel af. Eén bloeddruppel echter viel van de witte vleugels op ftet schip; brandend drong hij er in. en woog als duizenden centenaars lood en sleurde het schip met duizelingwekkende vaart naar de aarde. De vleugels van de krachtige vogels braken, en het schip viel versplinterd op de aarde. Halfdood bleef de koning tus- schen de takken van een boom hangen. Maar toen hij weer op zijn troon sat, zei, hij „Ik zél overwinnen; ik heb het gezwo ren en het zól gebeuren!" Zeven jaren lang liet hij werken aan kunstige schepen, die door de lucht kon den zeilen en hij liet bliksemstralen ma ken van het hardste staal, die den Uemel- burcht zouden moeten doorboren. Uit alle landen verzamelde hij groote legerbenden. Allen gingen aan. boord van de kwistig gebouwde schepen en ook da koning be trad zijn schip. Toen zond God opeens een zwerm mug gen, die om den koning heen gonsden en hem in zijn gezicht en in zijn handen staken. Kwaad trok hij zijn zwaard, maar hij sloeg in de lucht en raakte niet één mug. Hij liet kostbare tapijten brengen, waar men hem in moest wikkelen en waar geen mug met haai' angel doorheen zou kunnen steken Maar een kleine mug zette zich. aan den binnenkant van het tapijt, kroop in het ooi' van den koning en stak hem daar. Het brandde als vuur en het gif drong in zijn hersenen door. ""oen slingerde hij het tapijt van zich en danste voor de ruwe soldaten als een waanzinnige. Zij lachten en bespotten hem, gingen uit de schepen en lieten hem alleen achter op het- schip, dansend en springend. Dót was de straf voor den hoogmoedl- gen koning, die God wilde beoorlogen en door één kleine mug overwonnen werd. PALJAS 'n Nachtwaker yan een museum had een verdieping van zestien vertrekken voor zijn bewakers-rekening. Ik teeken hieronder 'n plattegrond van zijn te bewaken étage. -T s N S s. N liet hij Met gouden ketenen aan zijn wa- later een groote landkaart, ten slotte gen binden, wanneer hij door de stad scheen zjj geheel in nevelen gehuld, reed, en als hij aan tafel zat, moesten i Hooger, steeds hooger vlogen de ade- ze voor hem en zijn hovelingen geknield i laars. Elk uur moest ie 'n ronde maken en mocht dan geen enkele zaal overslaan. Tusschen zijn rondgangen in verbleef ie in het portierskamertje P. Op zekeren nacht teekende hij ook een plattegrond en kwam toen tot de ontdek king, dat ie z'n ronde korter kon maken, dan ie tot nu toe gedaan had. Steeds had ie eerst de twaalf buitenste vertrekken en daarna de vier binnenste zalen doorgeloopen, maar nu loopt ie den kortsten weg. Als jullie even slim bent als die oude aftandsche nachtwaker, kun je 'm mis schien ook vinden. Probeer het eens. Over 'n paar weken geef ik voor de ver- geefsclie zoekers de oplossing. Hü sloeg in dc lucht en raakte niet één mug A,„ "'.fiy. L Over 't veld en over struiken, Over heggen, boom en stronk, Totdat bij een vrij breed water Alle moed den man ontzonk: Want juist sprong' hij op den vlonder, Denkende: „Nu ben ik vrij!" Toen de vingers van mijn tante Stevig knepen in z'n zij „Laat me los!" gilde de landman, „Mensch, die kist, die is van mij! Pas toch op hier op dien vlonder, Knijp toch niet zoo in m'n zii!" 't Werd een strijd daar op dat brugje Dat zoo weinig ruimte bood En na nog geen vijf minuten Lag het tweetal in de sloot. En nu, met een nat pak kleeren En z'n beenen zwaar als lood, Kon de landman huiswaarts keeren, Want Job's kist lag in de sloot. Tante Jol kwam even later Proestend, weenen naar omhoog, Druipend'van de slik en modder, Met geen draadje aan zich droog, (Wordtoervo|öd^ Wanneer wij bij onze kunststukjes bo vendien nog practische dingen voor de huishouding kunnen- vervaardigen, moet je dit dubbel interesseeren. Ik zal je even vertellen, hoe je op een voudige wijze een keurigen spaarbrander kunt fabriceeren. Je neemt een stukje kaars van een centimeter of twee, dat in den regel toch weggegooid wordt, omdat het voor een kandelaar te klein wordt. Voor onzen brander echter, dien wij met recht een spaarbrander kunnen noe men, is hij juist geschikt. Let maar eens op. We beginnen met aan den onderkant der kaars een flinken spijker in te boren, en deze zorgt er voor, dat het kaarsje, «wanneer we het in een half met water gevuld glas laten drijven, keurig rechtop blfjft staan. Wanneer we nu het kaaxsje aansteken, dan zien we gebeuren, dat het water de vlam niet uitdooft, al is het kaai-sje ook tot bij den waterspiegel afgebrand. Want wat is het geval? Wanneer het zoover gekomen is, stijgt onze kaars weer vanzelf. En zoo zien wij het verachte stukje kaars nog tot een nuttig' huishoudelijk voorwerp promoveeren. Het geeft niet alleen licht, maar regelt bovendien zelf zijn ligging in het watexi Je moet er echter op letten, dat er bij het in het water zetten van je spaar brander, geen droppels op den bovenkant der kaars komen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 10