ZATERDAG 24 MAART 1928
TWEEDE BLAD
PAGINA 4
HET SPOORWEGONGELUK BIJ RIJSWIJK
WAT OORZAAK GEWEEST IS
WELKE FOUTEN ER •GEMAAKT ZIJN
RAPPORT DER COMMISSIE VAN ONDERZOEK
DOELMATIGE OVERHEIDS
BEMOEIING
1
DE MUZIKALE „DOCTOR" VERTELT
DE INDONESISCHE STUDENTEN
WAAROM ZE WERDEN
VRIJGESPROKEN
r*
R. K. BEDIENDEN
DE SCHULD BIJ HET PERSONEEL
Het ongeval had wel voorkomen
kunnen worden
Verschenen is thans het verslag ran de com
missie van onderzoek inzake de botsing vali "de
treinen 1144 en 1145 der Nederlandsche Spoor
wegen tusschen Rijswijk en Delft in den nacht
yan 15 op 16 October 1927.
Hoe het ongeval plaats had.
Herinnerd wordt, boe de botsing heèft plaats
gehad, wftarna een overzicht volgt van de ge.
nomen maatregelen tot hulpverleening. Hoewel
de medische hnlp niet te wensclien heeft over
gelaten, mag zoo gaat het verslag voort
niet onvermeld blijven, dat niet alle. maatrege
len genomen zijn, welke genomen behooren te
worden. Vermoedelijk ten gevolge van de
opwinding, die de tijding van het ongeval
veroorzaakte, Is er op het station Den Itaag
niet aan gedacht de transportcolonne van het
Roóde Krui3 op te roepen. Verder heeft het
personeel evenzeer verzuimd terstond na de
botsing het storingsbureau te Leidschendam—
Voorburg met het gebeurde in kennis te stellen.
Aangenomen kan worden, dat het gevaar tot
den wagenvoerder van trein 1145 eerst kort na
passage van post T. A., toen hij de witte kop.
lichten van trein 1144 waarnam en besefte, dat
hij ten onrechte verkeerd spoor reed, is door
gedrongen.
De wagenvoerder van den anderen trein
heeft de witte koplichten van trein 1145 reeds
op veel grooteren afstand gezien, maar, wat
begrijpelijk is, niet kunnen denken, dat die
trein op verkeerd spoor tegemoet reed. Hij
liet zijn trein dan ook met volle snelheid door.
loopen en toen hij trein 1145 tot op ongeveer
1000 M. genaderd was, twijfelde hij eenige
oogenblikken aan de juistheid van zijn waar
neming van het gevaar, doch weldra zag hij
het duidelijker en bracht hij de snelrem in
werking
Fouten van den seinhuiswachter.
Nadat de vorige trein nit Rotterdam de wis
sels. die in verband met het binnennemen van
dien ^reiu door station Den Haag op spoor III
in plaats van op het normale aankomstspoor
in krommen abnormalen stand waren gebracht,
gepasseerd was, had de seinhuiswachter op post
IIÏ Vaillantlaan in overeenstemming met de
hem bekende voorschriften daarover, deze wis
sels zoo .spoedig mogelijk weder recht moeten
leggen, Hij verzuimde dit echter, zonder dat
daartoe eenige aanleiding bestond en was zich
dit verzuim niet bewust, toen hij de manipula
ties in zijn seinhuis ging verrichten om zijn
blokstinpaal M op veiiig te kunnen stellen en
het uitrijsein G 3 van bevelpost T te Den Haag
vrij te kunnen maken voor het uitrijden van
trein 1145 van het normale vertrekspoor. Deze
manipulaties gelukten niet alle wegens den ver
karden stand der wissels voor de aangekon.
digde rembeweging, weshalve seinen M en
G. 8 niet vrij kwamen. Bij het zoeken naar de
oorzaak van de stagnatie in de werking van
zijn toestelten, waarbij hij zijn oog liet gaan
over alle bedieningshandles van seineen en wis
sels en naging of de pallen daarvan wel geheel
uitgevoerd waren, slaagde liij er niet in een
afwijking te vinden. Hij meldde dit per telefoon
aan Post T te Den Haag, die hem in overweging
gaf nog maar eens goed na te gaan, wat er aan
haperde. Hij deed zulks, doch de oorzaak der
storing ontging hem wederom, zoodat hij, toen
post T hem opbelde en vroeg of hij de oorzaak
al gevonden had, ontkennend antwoordde. -Hij
aarzelde niet er aan toe te voegen: „Ik kan
niet alle krukjes om krijgen, maar alles is
veilig, laat hem maar komen", hiermede bedoe
lende: „Bij mij is de weg veilig, laat trein 1145
maar vertrekken". Hij ontving hierop van den
treindienstleider ten antwoord, dat deze een
lastgeving model A tot voorbij rijden zoowel
van onveilig sein G 3 als van onveilig sein M
zou afgeven en trein 1145 daarna zou doen
vertrekken. Onverklaarbaar is het, dat aan den
wachter van post III, bij zijn pogingen om de
oorzaak van het haperen der manipulaties te
vinden, de abnormale stand der lange bedie
ningshandels van de wissels 152 en 153 niet
is opgevallen. Deze; behoorden „omlaag' te
staan, doch wezen bij zijn onderzoek „Is twee
waarschuwende armen „omhoog". Toen trein
1145 kort daarop post III met. aanmerkelijke
snelheid voorbij reed en door de nog steeds
jkrom liggende wissels op het verkeerde spoor
overging^ is dit. den wachter van dien post. niet
Opgevallen. :i
Eerst toen post T hem even later het aan
komst-venster voor trein 1144 op spool V gaf
en de voor binnenkomst van dien trein door
hem te verwachten manipulaties niet volbracht
blekgn te kunnen worden, bemerkte hij plotse
ling den verkeerden stand der wissels en be
greep bij, dat trein 1145 op verkeerd spoor
geloopen moest zijn en er dientengevolge een
botsing met den reeds aangeboiuligden trein
1144 dreigde. Hij heeft toen achtereenvolgens
de halte Rjjkswijk en blokpest T A per telefoon
opgebeld en verzocht trein 1145 op te houden.
Dit verzoek bereikte beide posten op bet oogen-
blik, dat die trein niet meer op te houden was.
Hij heeft, daarna post T te Den Haag opge
roepen en met het. gebeurde in keunis gesteld.
Deze maatregelen waren in de gegeven om
standigheden niet de juiste. Toen hij zijn nood-
- lottige fout bemerkte had hij op den blok
wekker alarmsein moeten geven aan de halte
Rijswijk en vervolgens post T te Den Haag
moeten vragen, onmiddellijk alarmsein op de
blokken langs den weg naar Delft te gaven.
Fouten van den treindienstleider station
Den Haag,
Ofschoon de treindienstleider te Den Haag
uit de vóór vertrek van trein 1145 met dec
wachter van post III telepboniscb gevoerde
gesprekken de overtuiging had gekregen, dat
een storing in de velligheidstoestellen, op dien
^ost de oorzaak van de onbedienbaarbeid der
seinen G -1 en M„ doch dat. overigens de weg
voor dien trein veilig was. had hij. geen last
geving model A, waarbij aan hoofdconducteur
en wage u voer tl er werd opgedragen die onveilig
toonende seinen voorbij te rijden, mogen uit
reiken.
Nog op een paar andere punten is de trein
dienstleider in de uitoefening van zijn dienst
te kort geschoten Toen do wachter van post III
hem telephonisch in kennis had gestold met hot
op verkeerd spoor geraken vau trein 1145 en
met het dreigen van de botsing, had de trein
dienstleider meer tegenwoordigheid van geest
moeten toonen, door onmiddellijk alarmsein op
de klokken langs de baan naar Delft te geven.
Hij verzuimde dit, waardoor de kans, die moge
lijk toen nog bestond om het onhejl te voor
komen. voorbij ging. Ook verzuimde bij na het
vernemen van het ongeval het storingsbureau
te LeidschendamVoorburg aanstonds op te
bellen ente verzoeken den trein voor tech
nische hulp zoo spoedig mogelijk af te zenden.
Wat de wagenvoerder van trein 1145
verzuimde.
Het ontvangen van een model A voor het
rijden door onveilige seinen heeft den wagen-
voerder van trein 1145 geen aanleiding gegeven
de behoedzaamheid te betrachten, die een eisch
der veiligheid is, wanne°r de normale werking
der beveiligingsinrichtingen gestoord Is. Geble
ken is, dat hij zijn trein na vertrek van Den
Haag terstond op volle snelheid heeft gebracht
en met die snelheid op verkeerd spoor is door
gereden, totdat bij, op het lange rechte deel der
baan rijdende, de witte koplichten van trein
1144, die zelf toen reeds honderden meter op dat
rechte baanvak in tegenovergestelde richting
had afgelegd en gedurende vele seconden voor
hem reeds zichtbaar moet zijn geweest, waar
nam. De kromliggende wissels brachten hem
bij verrassing op het verkeerde spoor, waarna
hij volgens zijn verklaring Is gaan weifelen,
of hij wel gerechtigd was op dat spoor te rijden.
Doch desondanks is hij met volle snelheid door
blijven rijden.
De handelwijze van den hoofdconducteur
van trein 1145.
De handelwijze van den (inmiddels afgetre
den) hoofdconducteur geven der commissie
aanleiding op te merken, dat deze beambte
niet de eigenschappen bleek te bezitten, die
noodig zijn, om als hoofd van den trein op te
treden.
De wagenvoerder en de hoofdconducteur van
trein 1144 uit Rotterdam, die de koplichten van
trein ll45 reeds op grooten afstand waarnamen,
hebben niet eerder kunnen constateeren, dat
die trein zicb op verkeerd spoor bevond, zij heb
ben gedaan wat zij konden doen, toen zij de
botsing door de sneiremmen in werking te stel
len. trachtten te voorkomen.
Aanschrijvingen aan het personeel van
den treindienst.
In verband met de bekende mededeeling van
den hoofdconducteur over het groot aantal aan
schrijvingen waarvan het treinpersoneel kennis
moet nemen, heeft de commissie te Leidschen
dam nagegaan of dit aantal inderdaad zoo groot
was en zich verder op de hoogte gesteld van de
gevolgde wijze van bekendmaking aan bet per
soneel.
Het aantal aanschrijvingen was wel groot
maar vele aanschrijvingen waren van weinig
belangrijken inhoud. Ook is haar gebleken, dat
de aanschrijvingen in een overzichtelijke inge
plakte verzameling met register in de condüe-
teurskamer ter kennisneming lagen en dat op
het terrein de geldende aanschrijvingen op een
aanplakbord te lezen waren.
Bovenstaande feiten in aanmerking nemende,
lijkt liet kennisnemen e-> voor „gezien" teeke
nen van de overige aanschrijvingen voot het
personeel geen ernstig bezwaar te kunnen op
leveren.
De opleiding van de wagenvoerders.
Het kan niet oukend worden, dat de
eischen, gesteld om met liet besturen van een
locomotief te kunnen worden belast, zwaarder
zijn dan de eiscben ten behoeve van wagen
voerders.
Bij het stellen der eischen aan beide soor
ten van beambten, heeft blijkbaar de overwe
ging gegolden, dat de machinist zooveel tech
nische kennis moei bezitten van zijn- locomo
tief als hem in staat ^stelt, am bij. sommige
defecten en hij kleine ongevallen de juiste
maatregelen te nemen op eigen initiatief, ter
wijl een wagenvoerder (niet te verwarren met
een bestuurder- van een electrisclio locomotief)
óver minder technische kennis behoeft te be
schikken, omdat hij verondersteld wordt alleen
gemakkelijk te verhelpen storingen in de wer
king van sommige toestellen te moeten kun
nen wegnemen, doch zich van herstellingen aan
de electrische uitrusting te onthouden heeft
en dus wel een bekwaam bestuurder moet-zijn.
maar met beperkte monteurskennis volstaan
kan.
De totale duur vnn de opleiding tot wagen
voerder is niet gelijk voor alle daarvoor in
aanmerking komende personen. Gemiddeld vor
dert zij ongeveer drie en een halve maand,
waarvan 2 ii 3 weken bij een wagenvoerder op
een trein, om het rijden te leeren.
Naar het oordeel der commissie verdient het
geen aanbeveling om, zooals door de Neder
landsche Vereeniging van Spoor- en Tram-'
wegpersoneel in overweging is gegeven, leer
lingen-wagenvoerder aan te stellen, die regel-1
matig bij de wagenvoerders ge.niimen tij-d
dienst zouden moeten doen
Conclusie.
De commissie heefl uit de resultaten van
haar onderzoek de gevolgtrekking gemaakt, dat
het ongeval niet te wijten is aan onvoldoende
werking der veiligheidsinrichtingen, onvoldoen
de voorschriften voor de veiligheid of onvol
doende bezetting der electrische treinen en
dat verder de opleiding der wagenvoerders in
dit geval buiten de oorzaak van het gebeur
de staat.
Congres van de Nederlandsche Maatschappij
voor Nijverheid en Handel.
SAMENVATTING VAN DE INLEIDINGEN.
Op het congres inzake doelmatige overheids
bemoeiing, te houden op Maandag 26 Maart
in de groote zaal van hotel ,,De Twee Steden",
Buitenhof, 's-Gravenhage, zullen inleidingen
wórden uitgesproken door de heeren Mr. P.
Droogleever Fortuyn, Mr. A. C. Josephus Jitta,
Mr. L. G. Kortenhorst en Mr. Aug. Philips.
We laten hier een korte samenvatting van
hun betoog volgen.
Inleiding Mr. P. Droogleever Fortuyn.
X. De voortgaande ontwikkeling der maat.
schappelijke samenleving brengt mede, dat in
de begrenzing van een doelmatige overheids
bemoeiing, voor zoover betreft de taak der
gemeentebesturen, herhaaldelijk wijziging i3
gekomen en ook in de toekomst zal komen.
Die wijziging ging in den regel gepaard met
uitbreiding der greuzen en er is geen aanlei
ding om aan te nemen, dat dit ontwikkelings
proces nu tot stilstand is gekomen en dat de
tegenwoordige grenzen der gemeentelijke be
moeiingen niet meer zullen worden uitgelegd.
II. Toch is het zaak zich rekenschap te geven
van de bezwaren, welke die voortgaande uit
breiding meebrengt. Eén van de voornaamste
daarvan is, dat door de voortdurende uitbrei
ding van dé gemeentelijke bemoeiingen de
taak van de gemeentebesturen steeds zwaarder
wordt.
Dit brengt mede, dat het vinden van per
sonen. die geschikt en bereid zijn om de collec
tieve bestuurstaak samen op zich te nemen,
steeds moeilijker wordt en dat de invloed van
de onder het gemeentebestuur werkende
ambtenaren toeneemt, in die mate, dat feitelijk
een deel van de bestuurstaak overgaat op de
ambtenaren, die daarvoor geen politieke ver.
antwoordelijkheid dragen.
III. Deze bezwaren moeten door alle politieke
partijen in gelijke mate worden gevoeld en
moeten leiden tot liet zoeken en naar voren
brengen door elk van haar, van personen, die
het meest geschikt zijn om aan de bestuurstaak
deel te nemen,
IV. Tot een zoodanige vereenvoudiging kan
leiden het maken van scheiding tusschen de
eigenlijke bestuurstaak der gemeentebesturen
en de overige gemeentelijke bemoeiingen. In
dien zin. dat, terwijl de gemeentebesturen de
eigenlijke bestuurstaak in eigen land houden,
zij bij de overige gemeentelijke bemoeiingen,
welke daarvoor in aanmerking komen, de
ambtelijke bedrijfsvormen door particuliere
kunnen vervangen, evenwel met behoud van
de noodige controle.
V. Een zuivere vergelijking van de ambtelijke
en de particuliere bedrijfsvormen is moeilijk,
omdat de ambtelijk bestuurde bedrijven in den
regel een monopolistisch karakter dragen en
vergelijking met een gelijksoortig bedrijf dus
slechts zelden is te maken.
VI. Waar er aanleiding bestaat om voor een
gemeentelijke bemoeiing don ambtelijken be
drijfsvorm te vervangen door een particuliere,
kunnen verschillende rechtsfiguren bruikbaar
zijn (o. a. stichting, vereeniging, naamlooze
vennootschap). De keus tusschen deze ver.,
schillende vormen zal moeten afhangen van
de bijzondere omstandigheden Van elk bepaald
geval. Dit zelfde geldt ten aanzien van den
vorm. waarin de gemeentelijke medezeggen
schap zal worden uitgeoefend.
VII. De vorm voor de gemeentelijke mede
zeggenschap kan'-zeer verschillend zijn en zal
in de pr act ijk liggen tusschen het goedkeuren
van de begrooting en de rekening eener van
gemeentewege gesubsidieerde vereeniging en
het toezicht op dé bedrijfsleiding in een naam
looze vennootschap, waarvan uitsluitend pu
bliekrechtelijke lichamen aandeelhouders zijn.
Inleiding' Mr. A. C. Josephus Jitta.
Hot rapport van de Studie-commissie geeft
nog altijd ongeveer mijn meening weer met
dien verstande)'dat voor wat betreft de ver
betering iii de' procedure der wetgeving door
dé medewerking van deskundigen en van de
orgaxusati- van belanghebbenden liet zwaarte
punt meer moet worden gelegd bij de voor
bereiding aan de departementen dan bij de
behandeling in de Tweede Kamer. Aan de
Kamer moet hét amendeeringsrecht stellig niet
worden ontnomen, maar de Kamer moet dat
recht slechts in bescheiden m.ate hanteeren.
'Ten aanzien van cle organisatie der openbare
diensten en bedrijven wijs ik ip de groote
overeenstemming, die bestaat tusschen de derde
conclusie der Studielcommissie en de conclu
sies, die eenerzijds het Socialisatierapport der
S. D. A. P. van 1920 trekt t. a. v. het gesociali
seerde bedrijf en die anderzijds het onlangs
gepubliceerde rar >ort van de Engelsche liberale -
paftij over de economische toekomst van
Engeland geeft óver de inrichting van
overheidsbedrijven.'Tk verwacht in dit.opzicht!
méér van in soepelen vorm georganiseerde
öyerheid'gdienstejj én bedrijven, zooals die in
de gelneehte 's-Gravenljage .bestaan,."dan van
gemengde bedrijven.
Inleiding mr'. L G. Kóvteiihorst.
Administratie en Beheer van Staatsbedrijven.
1. Door de totstandkoming dor Bedrijfswet
1912 (Wet van 16 Februari 1912, Staatsblad",
no. 85) is de mogelijkheid geopend om voor
sommige takken van Staatsdienst een beter in
zicht te verkrijgen in de geldelijke uitkomsten
van het beheer.
Door deze Wet konden de Staatsbedrijven ad
ministratief losgemaakt worden van de alge-
meene Staatsbegrooting en een zelfstandige
commercieeie boekhouding invoeren.
Sedert haar inwerkingtreding is de Bedrij-
venwet. 1912 van toepassing verklaard op de
Artillerie-Inrichtingen,, de Rijksmunt, de Poste
rijen, Telegrafie, en Telefonie, de Algemeene
Landsdrukkerij, het Staatsvisscherghavenbedrijf
en het Staatsboschbeheer. De aanwijzing aan
het Staatsbosoheheheer tot Staatsbedrijf is bij
de wet van 23 Juni 1925 ingetrokken". (M. v.
T. Ontwerp wijziging Bedrijvenwet 1927-1923
Stuk no. 251).
2. De organisatie van het Staatsbedrijf in
^^^>^PPPPPPPP«|R|R|I!|PP|HBPPPPHMH|
-.. - -! vajSJ
DE AMERIKAAN8CHE SÜPER-DREADXOÜGHT „CALIFORNIA" gekiekt tijdens liet af
vuren van het zware geschut bij de oorlogsmanoeuvres.
Naar haar meening zijn de fouten, in de
uitoefening van hun dienst door den seinwach-
ter van post III, den treindienstleider van
post T te Den Haag en van den wagenvoerder
en den hoofdconducteur van trein 1145 de oor
zaken, dat het ernstige ongeval heeft kunnen
plaats vinden.
Limburg, berustende op het Koninklijk Besluit
van 25 April 1913, is afzonderlijk geregeld en
staat, wat het beheer betreft onder een directie,
bestaande uit één of meer leden, die door de
Kroon worden benoemd, geschorst en ontslagen,
of die met machtiging der Koningin door den
Minister van Waterstaat bij arbeidsovereen
komst worden in dienst genomen.
De Directie i3 verplicht den Mijnraad, die
bij hetzelfde K. B. is ingesteld, steeds de ge
vraagde inlichtingen te geven, betreffende den
administratieven, comptabelen en technischen
dienst, Inzage te verstrekken van alle daarop
betrekking hebbende bescheiden en hem toe te
laten tot alle gebouwen en inrichtingen.
3. De ervaring met de Bedrijvenwet 1912 op
gedaan is voor de Regeering aanleiding ge
weest om bij K. B. van 24 December 1927 een
wetsontwerp bij de Tweede Kamer in te die
nen, waarin wordt voorgesteld de inrichting
der begrotingsadministratie meer in overeen
stemming te brengen met tie beginselen, die
aan het bedrijfsbeheer ten grondslag liggen en
zoodoende de staatsbedrijven zoo volledig moge
lijk te maken tot administratieve eenheden.
4. Het financieele toezicht op de Staatsbe
drijven van den Minister van Financiën, dat
in het Wetsontwerp wordt voorgesteld verwe
zenlijkt den wensch naar meerdere centralisa
tie (noot op blz. 32 van het Rapport der Studie
commissie over „Doelmatige overheidsbe
moeiing").
5. Naast de Bedrijvenwet zal in elk bijzonder
geval overwogen moeten worden of aan de di
rectie meerdere vrijheid van handelen kan wor
den toegestaan op het wetspoor van de beheers
organisatie van het mijnbedrijf in Limburg.
De instelling en doorvoering van een commer
cieeie boekhouding in alle staatsbedrijven opent
de practische mogelijkheid om geleidelijk tot
geheele of gedeeltelijke ontambtelijking der
staatsbedrijven over te gaan.
Inleiding mr. Aug. Philips.
Ongetwijfeld wordt een bevredigende werking
van ons overheidsapparaat bemoeilijkt door een
toenemend gebrek aan deskundigheid' bij zijn
verschillende organen ten gevolge van de voort
schrijding der techniek, het intenser verkeer
en de steeds ingewikkelder vormen van bet
maatschappelijk leven.
Wat het tot stand komen van wetten betreft,
ligt het zwaartepunt echter niet zoozeer in het
onvermijdelijke gebrek aan deskundigheid van
de Kamers als in de dikwijls onvoldoend des
kundige voorbereiding door de departementera.
De oplossing van de moeilijkheid moet dan
ook niet gezocht worden in aan de'Kamers ter
zijde te stellen deskundige commissies, maar
in het veelvuldiger te hulp roepen door de
departementen van telkens andere deskundige
personen rechtstreeks uit de vrije maatschappij.
Daarbij zullen de departementen in toenemen-
dé mate steun kunnen zoeken bij de vrijelijk
ontstane organisaties van verschillende belan
gengroepen.
Waarin bestaat de opruiing tot
gewelddadig optreden
De Haagsche Rechtbank overwoog in haar
vonnis, waarvan wij Donderdag reeds melding
maakten, dat opruiing tot. gewelddadig optreden
toch bestaat in het spreken en schrijven op
zoodanige wijze, dat zij, die het hooren of lezen
redelijkerwijze bewogen kunnen worden tot ge
welddadig optreden. In casu was het geschre
vene het tot uiting brengen van denkbeelden
en gedachten met. het oogmerk om die aan
derden mede te deelen. Het plaatsen van op
stellen In het tijdschrift was, naar het oordeel
der Rechtbank, op zich zelf niet geëigend ge
weld te veroorzaken. Ook de bewoordingen der
opstellen hadden daartoe In dit geval niet de
uitgedrukte strekking.
Daartegenover waren de opstellen" echter ook
niet van zoodanig beschouwenden aard, dat zij
het vermogen tot het veroorzaken van geweld
redelijkerwijze zouden moeten missen; het oog
merk tot hét aansporen tot geweld zou wel
kunnen worden vermoed. Dit oogmerk moet dan
echter op andere wijze komen vast, te staan.
Dit ls echter, meende de Rechtbank, hier niet
het geval geweest De Rechtbank achtte dit
buitendien.ook niet zeer aannemelijk, nadat zoo
kort geleden onlusten op groote schaal waren
mislukt.
De belangstelling voor de uitspraak was zeer
groot.
Dezer dagen werd door den R. K. Bond van
Handels-, Kantoor- en "Winkelbedienden eme
Dank zij de krachtige propaganda konden bij
de oprienttng 20 leden wo.'i l geïnstalleerd.
Het secretariaat is gevestigd: HaLlerweg D 23
Bergen op Zoom.
Beelden uit zijn jongensjaren j
1
HOE HIJ VOOR 'T EERST ALS
DIRIGENT OPTRAD.
»oor de rubriek „Onder de Menschen" van
de N.R.Ct. heeft Willem Mengelberg van zijn
„Dagtaak" verteld, waarbij hij ook een en ander
uit zijn jongensjaren ophaalde.
Over zijn eerste optreden als „dirigent" lezen
wij het volgende
„Mijn vader wilde niet
dat ik musicus zou
worden, omdat ik naai
zijn vaderlijk begrip t'
veel talent had voor
schilderera, teekenen
boetseerenMaar mij
trok de muziek sterke:,
aan. Ik had die liefcl'
wel vgn mijra moeder
zij speelde goed pianr
en zij zong met een
lieve, gevoelige stem,
Trouwens, nog altijd, op haar vier-en-taobtigste
jaar, speelt en zingt zij, en geregeld als ik
bij haar kom, moet ik voor liaar aan den
vleugel gaan zitten.
Als heel klein kind al moet ik sterk onder
den indruk van moeder's zingen zijn gekomen.
Zij vertelt wel: toen lk 'n jongetje van 6ën
jaar was, en zij speelde en zong, dan kroop
ik.... ónder de piano. En als 't aandoenlijk
werd, begon ik vreeselijk te huilen.
Later, in de kinderkamer u moet niet
vergeten: wij waren met zestien broers en
zusters, die niet altijd in de huiskamer rond
konden stoeien en dus hun eigen domein had
den: de kinderkamer. Daar stond óók een
plano als een speeltuig, In dubbelen zin, en
bovendien: als een paedagogisch tuchtmiddel.
Want wanneer we ondeugend waren, werden
we om te kalmeeren op een stoeltje aan da
piano gezet.: Eu als kleine jongen speelde ik
dan al gauw mijn eigen liedjes, op een eigen
tekst.
Op mijn vierde en vijfde jaar kreeg ik mijn
eersten pianomeestèr. „Wat moet ik u voor
spelen vroeg ik tot zijn verbazing. Dat
moeder ons voor-zong en -speelde, en de piano
in de kinderkamer, die omstandigheden '-eb
ben feitelijk over mijn bestemming beslist.
Zeven, acht jaar oud, zong ik mee in het
kerkkoor. Ik had zegt men een heel mooia
sopraanstem. Wij zongen daar a capella. Muziek-
vrienden kwamen er dikwijls naar luisteren in
die dagen. Enkwam er een sopraan-solotje in
voor, dan mocht ik dat zingen,
ült mijzelf begon ik ook orgel te spelen, al
kon ik dan nog niet bij de pedalen van dat
enorme nernorgel. Maar in de kleine pauzes liet
de organist mij wel eens zoo maar wat fanta-
seeren, waarbij ik dan over de pedalen heen
liep. Ik geloof, dat lk nog wel een handige
longen was. En de muziek, die leerde je zoo
spelenderwijs. Mijn stem Zoo tusschen
de zestien en zeventien jaar ging die om.
Ook heb lk al heel jong gedirigeerd. Vader
had In de verschillende ateliers schilders, model
leurs, enzoovoort, die onder 't werk zongen. Een
of twee maal per jaar werd voor deze menschen
met hun vrouwen en kinderen een gezellige
avond georganiseerd, voordrachten, ik speel
de er piano. Uit dit gezelschap had zich op
een goeden heer een plechtige delegatie ge
vormd. dievader kwam zeggen, dat zij' een
mannenkoor uit het personeel wilden oprichten
en ik zou hun dirigent moeten zijn.
Ik was toen 'n jaar of acht, negen. Vader
liet mij dadelijk van de straat halen, waar lk
met de jongens speelde. Zonder verderen om
slag stelde hij mij voor het feit: „En vanavond
beginnen". „Goed" zei ik „dan zal ik
eerst de stemmen uitzoeken'Zóóveel begrip
bleek ik er dus wel van te hebben. En dien
avond klom ik boven op een tafel, liet al die
mannen, 'n veertig, vijftig, zingen, en
deelde ze ln naar de hoogte, de laagte van hun
stemmen. Vader overlegde, dat ik nu eerst
accoorden, crescendi en diminuëndi met hen
moest'studeeren. Zelfcomponeerde ik de liede
ren.... En, tóch was 't wel aardig: toen ilc
'n vijftien jaar geleden daar te Utrecht nog
weer eens ln die ateliers kwam, bleken ze er
nóg de liederen te zingen, die ik als jongen
had geschreven".
Stuurlieden-examen.
's-GRAVENHAGE, 23 Maart. Geslaagd voor
3e. stuurman Groote Stoomvaart de heeren J.
M. A. Plantfeher en S. Smit en voor stuurman,
kleine stoomvaart de heeren B. Otte. J. Baas,
J. Patje en J. Kramer.
Machinisten-examen.
's-GRAVENHAGE, 23 Maart. Geslaagd voor
diploma A de heeren J. Ch. Meerbeek, J. G.
Wissingh en M. J. van Hercules. -