ZATERDAG 24 MAART 1928 TWEEDE BLAD PAGINA 4 HET SPOORWEGONGELUK BIJ RIJSWIJK WAT OORZAAK GEWEEST IS WELKE FOUTEN ER •GEMAAKT ZIJN RAPPORT DER COMMISSIE VAN ONDERZOEK DOELMATIGE OVERHEIDS BEMOEIING 1 DE MUZIKALE „DOCTOR" VERTELT DE INDONESISCHE STUDENTEN WAAROM ZE WERDEN VRIJGESPROKEN r* R. K. BEDIENDEN DE SCHULD BIJ HET PERSONEEL Het ongeval had wel voorkomen kunnen worden Verschenen is thans het verslag ran de com missie van onderzoek inzake de botsing vali "de treinen 1144 en 1145 der Nederlandsche Spoor wegen tusschen Rijswijk en Delft in den nacht yan 15 op 16 October 1927. Hoe het ongeval plaats had. Herinnerd wordt, boe de botsing heèft plaats gehad, wftarna een overzicht volgt van de ge. nomen maatregelen tot hulpverleening. Hoewel de medische hnlp niet te wensclien heeft over gelaten, mag zoo gaat het verslag voort niet onvermeld blijven, dat niet alle. maatrege len genomen zijn, welke genomen behooren te worden. Vermoedelijk ten gevolge van de opwinding, die de tijding van het ongeval veroorzaakte, Is er op het station Den Itaag niet aan gedacht de transportcolonne van het Roóde Krui3 op te roepen. Verder heeft het personeel evenzeer verzuimd terstond na de botsing het storingsbureau te Leidschendam— Voorburg met het gebeurde in kennis te stellen. Aangenomen kan worden, dat het gevaar tot den wagenvoerder van trein 1145 eerst kort na passage van post T. A., toen hij de witte kop. lichten van trein 1144 waarnam en besefte, dat hij ten onrechte verkeerd spoor reed, is door gedrongen. De wagenvoerder van den anderen trein heeft de witte koplichten van trein 1145 reeds op veel grooteren afstand gezien, maar, wat begrijpelijk is, niet kunnen denken, dat die trein op verkeerd spoor tegemoet reed. Hij liet zijn trein dan ook met volle snelheid door. loopen en toen hij trein 1145 tot op ongeveer 1000 M. genaderd was, twijfelde hij eenige oogenblikken aan de juistheid van zijn waar neming van het gevaar, doch weldra zag hij het duidelijker en bracht hij de snelrem in werking Fouten van den seinhuiswachter. Nadat de vorige trein nit Rotterdam de wis sels. die in verband met het binnennemen van dien ^reiu door station Den Haag op spoor III in plaats van op het normale aankomstspoor in krommen abnormalen stand waren gebracht, gepasseerd was, had de seinhuiswachter op post IIÏ Vaillantlaan in overeenstemming met de hem bekende voorschriften daarover, deze wis sels zoo .spoedig mogelijk weder recht moeten leggen, Hij verzuimde dit echter, zonder dat daartoe eenige aanleiding bestond en was zich dit verzuim niet bewust, toen hij de manipula ties in zijn seinhuis ging verrichten om zijn blokstinpaal M op veiiig te kunnen stellen en het uitrijsein G 3 van bevelpost T te Den Haag vrij te kunnen maken voor het uitrijden van trein 1145 van het normale vertrekspoor. Deze manipulaties gelukten niet alle wegens den ver karden stand der wissels voor de aangekon. digde rembeweging, weshalve seinen M en G. 8 niet vrij kwamen. Bij het zoeken naar de oorzaak van de stagnatie in de werking van zijn toestelten, waarbij hij zijn oog liet gaan over alle bedieningshandles van seineen en wis sels en naging of de pallen daarvan wel geheel uitgevoerd waren, slaagde liij er niet in een afwijking te vinden. Hij meldde dit per telefoon aan Post T te Den Haag, die hem in overweging gaf nog maar eens goed na te gaan, wat er aan haperde. Hij deed zulks, doch de oorzaak der storing ontging hem wederom, zoodat hij, toen post T hem opbelde en vroeg of hij de oorzaak al gevonden had, ontkennend antwoordde. -Hij aarzelde niet er aan toe te voegen: „Ik kan niet alle krukjes om krijgen, maar alles is veilig, laat hem maar komen", hiermede bedoe lende: „Bij mij is de weg veilig, laat trein 1145 maar vertrekken". Hij ontving hierop van den treindienstleider ten antwoord, dat deze een lastgeving model A tot voorbij rijden zoowel van onveilig sein G 3 als van onveilig sein M zou afgeven en trein 1145 daarna zou doen vertrekken. Onverklaarbaar is het, dat aan den wachter van post III, bij zijn pogingen om de oorzaak van het haperen der manipulaties te vinden, de abnormale stand der lange bedie ningshandels van de wissels 152 en 153 niet is opgevallen. Deze; behoorden „omlaag' te staan, doch wezen bij zijn onderzoek „Is twee waarschuwende armen „omhoog". Toen trein 1145 kort daarop post III met. aanmerkelijke snelheid voorbij reed en door de nog steeds jkrom liggende wissels op het verkeerde spoor overging^ is dit. den wachter van dien post. niet Opgevallen. :i Eerst toen post T hem even later het aan komst-venster voor trein 1144 op spool V gaf en de voor binnenkomst van dien trein door hem te verwachten manipulaties niet volbracht blekgn te kunnen worden, bemerkte hij plotse ling den verkeerden stand der wissels en be greep bij, dat trein 1145 op verkeerd spoor geloopen moest zijn en er dientengevolge een botsing met den reeds aangeboiuligden trein 1144 dreigde. Hij heeft toen achtereenvolgens de halte Rjjkswijk en blokpest T A per telefoon opgebeld en verzocht trein 1145 op te houden. Dit verzoek bereikte beide posten op bet oogen- blik, dat die trein niet meer op te houden was. Hij heeft, daarna post T te Den Haag opge roepen en met het. gebeurde in keunis gesteld. Deze maatregelen waren in de gegeven om standigheden niet de juiste. Toen hij zijn nood- - lottige fout bemerkte had hij op den blok wekker alarmsein moeten geven aan de halte Rijswijk en vervolgens post T te Den Haag moeten vragen, onmiddellijk alarmsein op de blokken langs den weg naar Delft te gaven. Fouten van den treindienstleider station Den Haag, Ofschoon de treindienstleider te Den Haag uit de vóór vertrek van trein 1145 met dec wachter van post III telepboniscb gevoerde gesprekken de overtuiging had gekregen, dat een storing in de velligheidstoestellen, op dien ^ost de oorzaak van de onbedienbaarbeid der seinen G -1 en M„ doch dat. overigens de weg voor dien trein veilig was. had hij. geen last geving model A, waarbij aan hoofdconducteur en wage u voer tl er werd opgedragen die onveilig toonende seinen voorbij te rijden, mogen uit reiken. Nog op een paar andere punten is de trein dienstleider in de uitoefening van zijn dienst te kort geschoten Toen do wachter van post III hem telephonisch in kennis had gestold met hot op verkeerd spoor geraken vau trein 1145 en met het dreigen van de botsing, had de trein dienstleider meer tegenwoordigheid van geest moeten toonen, door onmiddellijk alarmsein op de klokken langs de baan naar Delft te geven. Hij verzuimde dit, waardoor de kans, die moge lijk toen nog bestond om het onhejl te voor komen. voorbij ging. Ook verzuimde bij na het vernemen van het ongeval het storingsbureau te LeidschendamVoorburg aanstonds op te bellen ente verzoeken den trein voor tech nische hulp zoo spoedig mogelijk af te zenden. Wat de wagenvoerder van trein 1145 verzuimde. Het ontvangen van een model A voor het rijden door onveilige seinen heeft den wagen- voerder van trein 1145 geen aanleiding gegeven de behoedzaamheid te betrachten, die een eisch der veiligheid is, wanne°r de normale werking der beveiligingsinrichtingen gestoord Is. Geble ken is, dat hij zijn trein na vertrek van Den Haag terstond op volle snelheid heeft gebracht en met die snelheid op verkeerd spoor is door gereden, totdat bij, op het lange rechte deel der baan rijdende, de witte koplichten van trein 1144, die zelf toen reeds honderden meter op dat rechte baanvak in tegenovergestelde richting had afgelegd en gedurende vele seconden voor hem reeds zichtbaar moet zijn geweest, waar nam. De kromliggende wissels brachten hem bij verrassing op het verkeerde spoor, waarna hij volgens zijn verklaring Is gaan weifelen, of hij wel gerechtigd was op dat spoor te rijden. Doch desondanks is hij met volle snelheid door blijven rijden. De handelwijze van den hoofdconducteur van trein 1145. De handelwijze van den (inmiddels afgetre den) hoofdconducteur geven der commissie aanleiding op te merken, dat deze beambte niet de eigenschappen bleek te bezitten, die noodig zijn, om als hoofd van den trein op te treden. De wagenvoerder en de hoofdconducteur van trein 1144 uit Rotterdam, die de koplichten van trein ll45 reeds op grooten afstand waarnamen, hebben niet eerder kunnen constateeren, dat die trein zicb op verkeerd spoor bevond, zij heb ben gedaan wat zij konden doen, toen zij de botsing door de sneiremmen in werking te stel len. trachtten te voorkomen. Aanschrijvingen aan het personeel van den treindienst. In verband met de bekende mededeeling van den hoofdconducteur over het groot aantal aan schrijvingen waarvan het treinpersoneel kennis moet nemen, heeft de commissie te Leidschen dam nagegaan of dit aantal inderdaad zoo groot was en zich verder op de hoogte gesteld van de gevolgde wijze van bekendmaking aan bet per soneel. Het aantal aanschrijvingen was wel groot maar vele aanschrijvingen waren van weinig belangrijken inhoud. Ook is haar gebleken, dat de aanschrijvingen in een overzichtelijke inge plakte verzameling met register in de condüe- teurskamer ter kennisneming lagen en dat op het terrein de geldende aanschrijvingen op een aanplakbord te lezen waren. Bovenstaande feiten in aanmerking nemende, lijkt liet kennisnemen e-> voor „gezien" teeke nen van de overige aanschrijvingen voot het personeel geen ernstig bezwaar te kunnen op leveren. De opleiding van de wagenvoerders. Het kan niet oukend worden, dat de eischen, gesteld om met liet besturen van een locomotief te kunnen worden belast, zwaarder zijn dan de eiscben ten behoeve van wagen voerders. Bij het stellen der eischen aan beide soor ten van beambten, heeft blijkbaar de overwe ging gegolden, dat de machinist zooveel tech nische kennis moei bezitten van zijn- locomo tief als hem in staat ^stelt, am bij. sommige defecten en hij kleine ongevallen de juiste maatregelen te nemen op eigen initiatief, ter wijl een wagenvoerder (niet te verwarren met een bestuurder- van een electrisclio locomotief) óver minder technische kennis behoeft te be schikken, omdat hij verondersteld wordt alleen gemakkelijk te verhelpen storingen in de wer king van sommige toestellen te moeten kun nen wegnemen, doch zich van herstellingen aan de electrische uitrusting te onthouden heeft en dus wel een bekwaam bestuurder moet-zijn. maar met beperkte monteurskennis volstaan kan. De totale duur vnn de opleiding tot wagen voerder is niet gelijk voor alle daarvoor in aanmerking komende personen. Gemiddeld vor dert zij ongeveer drie en een halve maand, waarvan 2 ii 3 weken bij een wagenvoerder op een trein, om het rijden te leeren. Naar het oordeel der commissie verdient het geen aanbeveling om, zooals door de Neder landsche Vereeniging van Spoor- en Tram-' wegpersoneel in overweging is gegeven, leer lingen-wagenvoerder aan te stellen, die regel-1 matig bij de wagenvoerders ge.niimen tij-d dienst zouden moeten doen Conclusie. De commissie heefl uit de resultaten van haar onderzoek de gevolgtrekking gemaakt, dat het ongeval niet te wijten is aan onvoldoende werking der veiligheidsinrichtingen, onvoldoen de voorschriften voor de veiligheid of onvol doende bezetting der electrische treinen en dat verder de opleiding der wagenvoerders in dit geval buiten de oorzaak van het gebeur de staat. Congres van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. SAMENVATTING VAN DE INLEIDINGEN. Op het congres inzake doelmatige overheids bemoeiing, te houden op Maandag 26 Maart in de groote zaal van hotel ,,De Twee Steden", Buitenhof, 's-Gravenhage, zullen inleidingen wórden uitgesproken door de heeren Mr. P. Droogleever Fortuyn, Mr. A. C. Josephus Jitta, Mr. L. G. Kortenhorst en Mr. Aug. Philips. We laten hier een korte samenvatting van hun betoog volgen. Inleiding Mr. P. Droogleever Fortuyn. X. De voortgaande ontwikkeling der maat. schappelijke samenleving brengt mede, dat in de begrenzing van een doelmatige overheids bemoeiing, voor zoover betreft de taak der gemeentebesturen, herhaaldelijk wijziging i3 gekomen en ook in de toekomst zal komen. Die wijziging ging in den regel gepaard met uitbreiding der greuzen en er is geen aanlei ding om aan te nemen, dat dit ontwikkelings proces nu tot stilstand is gekomen en dat de tegenwoordige grenzen der gemeentelijke be moeiingen niet meer zullen worden uitgelegd. II. Toch is het zaak zich rekenschap te geven van de bezwaren, welke die voortgaande uit breiding meebrengt. Eén van de voornaamste daarvan is, dat door de voortdurende uitbrei ding van dé gemeentelijke bemoeiingen de taak van de gemeentebesturen steeds zwaarder wordt. Dit brengt mede, dat het vinden van per sonen. die geschikt en bereid zijn om de collec tieve bestuurstaak samen op zich te nemen, steeds moeilijker wordt en dat de invloed van de onder het gemeentebestuur werkende ambtenaren toeneemt, in die mate, dat feitelijk een deel van de bestuurstaak overgaat op de ambtenaren, die daarvoor geen politieke ver. antwoordelijkheid dragen. III. Deze bezwaren moeten door alle politieke partijen in gelijke mate worden gevoeld en moeten leiden tot liet zoeken en naar voren brengen door elk van haar, van personen, die het meest geschikt zijn om aan de bestuurstaak deel te nemen, IV. Tot een zoodanige vereenvoudiging kan leiden het maken van scheiding tusschen de eigenlijke bestuurstaak der gemeentebesturen en de overige gemeentelijke bemoeiingen. In dien zin. dat, terwijl de gemeentebesturen de eigenlijke bestuurstaak in eigen land houden, zij bij de overige gemeentelijke bemoeiingen, welke daarvoor in aanmerking komen, de ambtelijke bedrijfsvormen door particuliere kunnen vervangen, evenwel met behoud van de noodige controle. V. Een zuivere vergelijking van de ambtelijke en de particuliere bedrijfsvormen is moeilijk, omdat de ambtelijk bestuurde bedrijven in den regel een monopolistisch karakter dragen en vergelijking met een gelijksoortig bedrijf dus slechts zelden is te maken. VI. Waar er aanleiding bestaat om voor een gemeentelijke bemoeiing don ambtelijken be drijfsvorm te vervangen door een particuliere, kunnen verschillende rechtsfiguren bruikbaar zijn (o. a. stichting, vereeniging, naamlooze vennootschap). De keus tusschen deze ver., schillende vormen zal moeten afhangen van de bijzondere omstandigheden Van elk bepaald geval. Dit zelfde geldt ten aanzien van den vorm. waarin de gemeentelijke medezeggen schap zal worden uitgeoefend. VII. De vorm voor de gemeentelijke mede zeggenschap kan'-zeer verschillend zijn en zal in de pr act ijk liggen tusschen het goedkeuren van de begrooting en de rekening eener van gemeentewege gesubsidieerde vereeniging en het toezicht op dé bedrijfsleiding in een naam looze vennootschap, waarvan uitsluitend pu bliekrechtelijke lichamen aandeelhouders zijn. Inleiding' Mr. A. C. Josephus Jitta. Hot rapport van de Studie-commissie geeft nog altijd ongeveer mijn meening weer met dien verstande)'dat voor wat betreft de ver betering iii de' procedure der wetgeving door dé medewerking van deskundigen en van de orgaxusati- van belanghebbenden liet zwaarte punt meer moet worden gelegd bij de voor bereiding aan de departementen dan bij de behandeling in de Tweede Kamer. Aan de Kamer moet hét amendeeringsrecht stellig niet worden ontnomen, maar de Kamer moet dat recht slechts in bescheiden m.ate hanteeren. 'Ten aanzien van cle organisatie der openbare diensten en bedrijven wijs ik ip de groote overeenstemming, die bestaat tusschen de derde conclusie der Studielcommissie en de conclu sies, die eenerzijds het Socialisatierapport der S. D. A. P. van 1920 trekt t. a. v. het gesociali seerde bedrijf en die anderzijds het onlangs gepubliceerde rar >ort van de Engelsche liberale - paftij over de economische toekomst van Engeland geeft óver de inrichting van overheidsbedrijven.'Tk verwacht in dit.opzicht! méér van in soepelen vorm georganiseerde öyerheid'gdienstejj én bedrijven, zooals die in de gelneehte 's-Gravenljage .bestaan,."dan van gemengde bedrijven. Inleiding mr'. L G. Kóvteiihorst. Administratie en Beheer van Staatsbedrijven. 1. Door de totstandkoming dor Bedrijfswet 1912 (Wet van 16 Februari 1912, Staatsblad", no. 85) is de mogelijkheid geopend om voor sommige takken van Staatsdienst een beter in zicht te verkrijgen in de geldelijke uitkomsten van het beheer. Door deze Wet konden de Staatsbedrijven ad ministratief losgemaakt worden van de alge- meene Staatsbegrooting en een zelfstandige commercieeie boekhouding invoeren. Sedert haar inwerkingtreding is de Bedrij- venwet. 1912 van toepassing verklaard op de Artillerie-Inrichtingen,, de Rijksmunt, de Poste rijen, Telegrafie, en Telefonie, de Algemeene Landsdrukkerij, het Staatsvisscherghavenbedrijf en het Staatsboschbeheer. De aanwijzing aan het Staatsbosoheheheer tot Staatsbedrijf is bij de wet van 23 Juni 1925 ingetrokken". (M. v. T. Ontwerp wijziging Bedrijvenwet 1927-1923 Stuk no. 251). 2. De organisatie van het Staatsbedrijf in ^^^>^PPPPPPPP«|R|R|I!|PP|HBPPPPHMH| -.. - -! vajSJ DE AMERIKAAN8CHE SÜPER-DREADXOÜGHT „CALIFORNIA" gekiekt tijdens liet af vuren van het zware geschut bij de oorlogsmanoeuvres. Naar haar meening zijn de fouten, in de uitoefening van hun dienst door den seinwach- ter van post III, den treindienstleider van post T te Den Haag en van den wagenvoerder en den hoofdconducteur van trein 1145 de oor zaken, dat het ernstige ongeval heeft kunnen plaats vinden. Limburg, berustende op het Koninklijk Besluit van 25 April 1913, is afzonderlijk geregeld en staat, wat het beheer betreft onder een directie, bestaande uit één of meer leden, die door de Kroon worden benoemd, geschorst en ontslagen, of die met machtiging der Koningin door den Minister van Waterstaat bij arbeidsovereen komst worden in dienst genomen. De Directie i3 verplicht den Mijnraad, die bij hetzelfde K. B. is ingesteld, steeds de ge vraagde inlichtingen te geven, betreffende den administratieven, comptabelen en technischen dienst, Inzage te verstrekken van alle daarop betrekking hebbende bescheiden en hem toe te laten tot alle gebouwen en inrichtingen. 3. De ervaring met de Bedrijvenwet 1912 op gedaan is voor de Regeering aanleiding ge weest om bij K. B. van 24 December 1927 een wetsontwerp bij de Tweede Kamer in te die nen, waarin wordt voorgesteld de inrichting der begrotingsadministratie meer in overeen stemming te brengen met tie beginselen, die aan het bedrijfsbeheer ten grondslag liggen en zoodoende de staatsbedrijven zoo volledig moge lijk te maken tot administratieve eenheden. 4. Het financieele toezicht op de Staatsbe drijven van den Minister van Financiën, dat in het Wetsontwerp wordt voorgesteld verwe zenlijkt den wensch naar meerdere centralisa tie (noot op blz. 32 van het Rapport der Studie commissie over „Doelmatige overheidsbe moeiing"). 5. Naast de Bedrijvenwet zal in elk bijzonder geval overwogen moeten worden of aan de di rectie meerdere vrijheid van handelen kan wor den toegestaan op het wetspoor van de beheers organisatie van het mijnbedrijf in Limburg. De instelling en doorvoering van een commer cieeie boekhouding in alle staatsbedrijven opent de practische mogelijkheid om geleidelijk tot geheele of gedeeltelijke ontambtelijking der staatsbedrijven over te gaan. Inleiding mr. Aug. Philips. Ongetwijfeld wordt een bevredigende werking van ons overheidsapparaat bemoeilijkt door een toenemend gebrek aan deskundigheid' bij zijn verschillende organen ten gevolge van de voort schrijding der techniek, het intenser verkeer en de steeds ingewikkelder vormen van bet maatschappelijk leven. Wat het tot stand komen van wetten betreft, ligt het zwaartepunt echter niet zoozeer in het onvermijdelijke gebrek aan deskundigheid van de Kamers als in de dikwijls onvoldoend des kundige voorbereiding door de departementera. De oplossing van de moeilijkheid moet dan ook niet gezocht worden in aan de'Kamers ter zijde te stellen deskundige commissies, maar in het veelvuldiger te hulp roepen door de departementen van telkens andere deskundige personen rechtstreeks uit de vrije maatschappij. Daarbij zullen de departementen in toenemen- dé mate steun kunnen zoeken bij de vrijelijk ontstane organisaties van verschillende belan gengroepen. Waarin bestaat de opruiing tot gewelddadig optreden De Haagsche Rechtbank overwoog in haar vonnis, waarvan wij Donderdag reeds melding maakten, dat opruiing tot. gewelddadig optreden toch bestaat in het spreken en schrijven op zoodanige wijze, dat zij, die het hooren of lezen redelijkerwijze bewogen kunnen worden tot ge welddadig optreden. In casu was het geschre vene het tot uiting brengen van denkbeelden en gedachten met. het oogmerk om die aan derden mede te deelen. Het plaatsen van op stellen In het tijdschrift was, naar het oordeel der Rechtbank, op zich zelf niet geëigend ge weld te veroorzaken. Ook de bewoordingen der opstellen hadden daartoe In dit geval niet de uitgedrukte strekking. Daartegenover waren de opstellen" echter ook niet van zoodanig beschouwenden aard, dat zij het vermogen tot het veroorzaken van geweld redelijkerwijze zouden moeten missen; het oog merk tot hét aansporen tot geweld zou wel kunnen worden vermoed. Dit oogmerk moet dan echter op andere wijze komen vast, te staan. Dit ls echter, meende de Rechtbank, hier niet het geval geweest De Rechtbank achtte dit buitendien.ook niet zeer aannemelijk, nadat zoo kort geleden onlusten op groote schaal waren mislukt. De belangstelling voor de uitspraak was zeer groot. Dezer dagen werd door den R. K. Bond van Handels-, Kantoor- en "Winkelbedienden eme Dank zij de krachtige propaganda konden bij de oprienttng 20 leden wo.'i l geïnstalleerd. Het secretariaat is gevestigd: HaLlerweg D 23 Bergen op Zoom. Beelden uit zijn jongensjaren j 1 HOE HIJ VOOR 'T EERST ALS DIRIGENT OPTRAD. »oor de rubriek „Onder de Menschen" van de N.R.Ct. heeft Willem Mengelberg van zijn „Dagtaak" verteld, waarbij hij ook een en ander uit zijn jongensjaren ophaalde. Over zijn eerste optreden als „dirigent" lezen wij het volgende „Mijn vader wilde niet dat ik musicus zou worden, omdat ik naai zijn vaderlijk begrip t' veel talent had voor schilderera, teekenen boetseerenMaar mij trok de muziek sterke:, aan. Ik had die liefcl' wel vgn mijra moeder zij speelde goed pianr en zij zong met een lieve, gevoelige stem, Trouwens, nog altijd, op haar vier-en-taobtigste jaar, speelt en zingt zij, en geregeld als ik bij haar kom, moet ik voor liaar aan den vleugel gaan zitten. Als heel klein kind al moet ik sterk onder den indruk van moeder's zingen zijn gekomen. Zij vertelt wel: toen lk 'n jongetje van 6ën jaar was, en zij speelde en zong, dan kroop ik.... ónder de piano. En als 't aandoenlijk werd, begon ik vreeselijk te huilen. Later, in de kinderkamer u moet niet vergeten: wij waren met zestien broers en zusters, die niet altijd in de huiskamer rond konden stoeien en dus hun eigen domein had den: de kinderkamer. Daar stond óók een plano als een speeltuig, In dubbelen zin, en bovendien: als een paedagogisch tuchtmiddel. Want wanneer we ondeugend waren, werden we om te kalmeeren op een stoeltje aan da piano gezet.: Eu als kleine jongen speelde ik dan al gauw mijn eigen liedjes, op een eigen tekst. Op mijn vierde en vijfde jaar kreeg ik mijn eersten pianomeestèr. „Wat moet ik u voor spelen vroeg ik tot zijn verbazing. Dat moeder ons voor-zong en -speelde, en de piano in de kinderkamer, die omstandigheden '-eb ben feitelijk over mijn bestemming beslist. Zeven, acht jaar oud, zong ik mee in het kerkkoor. Ik had zegt men een heel mooia sopraanstem. Wij zongen daar a capella. Muziek- vrienden kwamen er dikwijls naar luisteren in die dagen. Enkwam er een sopraan-solotje in voor, dan mocht ik dat zingen, ült mijzelf begon ik ook orgel te spelen, al kon ik dan nog niet bij de pedalen van dat enorme nernorgel. Maar in de kleine pauzes liet de organist mij wel eens zoo maar wat fanta- seeren, waarbij ik dan over de pedalen heen liep. Ik geloof, dat lk nog wel een handige longen was. En de muziek, die leerde je zoo spelenderwijs. Mijn stem Zoo tusschen de zestien en zeventien jaar ging die om. Ook heb lk al heel jong gedirigeerd. Vader had In de verschillende ateliers schilders, model leurs, enzoovoort, die onder 't werk zongen. Een of twee maal per jaar werd voor deze menschen met hun vrouwen en kinderen een gezellige avond georganiseerd, voordrachten, ik speel de er piano. Uit dit gezelschap had zich op een goeden heer een plechtige delegatie ge vormd. dievader kwam zeggen, dat zij' een mannenkoor uit het personeel wilden oprichten en ik zou hun dirigent moeten zijn. Ik was toen 'n jaar of acht, negen. Vader liet mij dadelijk van de straat halen, waar lk met de jongens speelde. Zonder verderen om slag stelde hij mij voor het feit: „En vanavond beginnen". „Goed" zei ik „dan zal ik eerst de stemmen uitzoeken'Zóóveel begrip bleek ik er dus wel van te hebben. En dien avond klom ik boven op een tafel, liet al die mannen, 'n veertig, vijftig, zingen, en deelde ze ln naar de hoogte, de laagte van hun stemmen. Vader overlegde, dat ik nu eerst accoorden, crescendi en diminuëndi met hen moest'studeeren. Zelfcomponeerde ik de liede ren.... En, tóch was 't wel aardig: toen ilc 'n vijftien jaar geleden daar te Utrecht nog weer eens ln die ateliers kwam, bleken ze er nóg de liederen te zingen, die ik als jongen had geschreven". Stuurlieden-examen. 's-GRAVENHAGE, 23 Maart. Geslaagd voor 3e. stuurman Groote Stoomvaart de heeren J. M. A. Plantfeher en S. Smit en voor stuurman, kleine stoomvaart de heeren B. Otte. J. Baas, J. Patje en J. Kramer. Machinisten-examen. 's-GRAVENHAGE, 23 Maart. Geslaagd voor diploma A de heeren J. Ch. Meerbeek, J. G. Wissingh en M. J. van Hercules. -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 8