Duinroosje,
WOENSDAG 28 MAART 1928
DERDE BLAD
PAGINA 2
V
Mammie, hoe dikwijls op 'n dag krijgt die meneer middag
eten
XIII.
Weer lachte Jaap en hij liet zijn duim
Knippend van zijn ringvinger springen. Want
hij dacht aan den lotgenoot, wiens levens
geschiedenis hij nog pas gelezen had. Een
schrijver was die en een kunstenaar wiens
ongeluk het was, dat hij nieuw bloed deed
stroomen door de letterkunde zijner da
gen en daarom niet geacht, maar geschopt
werd door zijn tijdgenooten. Hij ook was be
gonnen met in zijn rijke verbeelding stapels
goud tot belooning voor de schoonheid, die
hij in zijn geschriften aan de menschen open
baarde. Hij lanceerde zijn eerste verhaal en
kreeg van een goedige uitgever de kapitale
som vantwee en zeventig gulden er voor.
Zijn hart bloedde, maar meer ervaren vrien
den brachten hem aan het verstand, dat hij
reden had tot erkentelijkheid, nu zijn eer
steling niet rechtstreeks geretourneerd werd
onder mededeeling, dat die net precies ge
schikt was voor kachel of prullemand, Dies
berichtte hij den uitgever met het goede hart
dat hij met het aanbod accoord ging, maar
kon toch niet verzwijgen, dat zelfs het slaaf-
sche werk zijner vingers niet betaald was.
De uitgever schokte bij de lectuur van het
weinig zakelijke epistelwaarschijnlijk het
groote goedige hoofd en constateerde eens te
meer, dat die artisten werkelijk onverbete-
lijke kankerpitten en veeleischers zijn. Wat
denken die Zondagskinderen wel? En zij
zouden op elk voortbrengsel van hun brein
een auto willen verdienen? De goed man be
antwoorde den brief niet, publiceerde de
roman in zijn meest gelezen tijdschriften en
feliciteerde de lezers, dat zij bij deze het ge
noegen smaakten kennis te maken met een
pas geopenbaard genie- „Wij hopen, aldus
besloot hij het vleiend betoog, dat deze jonge
auteur ons vaker op romans als deze zal
vergasten". „Deze" jonge auteur beduimelde
in zijn jaszak zenuwachtig de som van twee
en zeventig gulden. Toen vroeg hij raad aan
een doctor in de letterkunde. Die berichtte
hem uit zijn rijke ervaring dat er geen Zon
dagskinderen zijn in de kunst bij ons, dat
die kunst geen brood geeft doch hoog
stens suiker op het brood met. andere mid
delen verdiend.
Jaap was bij die laatste bepeinzingen voor
het venster gaan staan en had zijn warm ge
dacht voorhoofd tegen de ruiten gedrukt.
In deze stemming kwam het verlangen
naar hem op om aan zijn „Paradijsvogel"
te arbeiden Mogelijk den nu de tonen
der muziek naar hem toe, die paste in de
lijst van deze compositie. Mijnheer Stein-
hoven had hem daaraan gezet en in zijn
geestdrift voor het kunnen van zijn knap
pen nieuwen beschermeling voorspeld, dat
het een grootsche manifestatie van zijn genie
zou worden.
Driftig stapte hij als ten aanval naar zijn
schrijfbureau. Daar lagen kris kras onbe
schreven en bekladde papieren door elkaar
Voor hem was het echter geen chaos. Hij
kende in die wanorde schier op den last
het operatieterrein van zijn potlood
Met liefde in de oogen en een glimlach
van genegenheid op het gelaat keek hij
naar die paperassen, waarop zijn meester
werk in wording was. Zoodra hij dat vol
tooid had, kon hij de studie verlaten en
zich uitsluitend aan den scheppingsarbeid
gaan wijden.
Zou hij er succes mee heieven? Mijnheer
Steinhovcn stond er wel positief voor in
maar het was zoo moeilijk. De critici hou
den er zulke eigenaardige ideeën op na- Er
schuilen zooveel moordenaars tusschen hen.
Gesteld nu, dat alles ten beste uitviel, dat
„Paradijsvogel" hem inderdaad eenige be
roemdheid, zij het dan slechts voorloopig
een nationale of een plaatselijke bezorgde,
dan kon hij gerust alle doorleefde narig
heid als voldoende beloond beschouwen.
De jonge componist had zijn potlood in
verstrooid rondgrijpen der vingers vastge
pakt een krabbelde peinzerig eenige figuur
tjes.
Het beste zou wellicht wezen om zoodra
hij het conservatorium vaarwel gezegd had
een reisje buitenslands te maken. Er moes
ten andere genieën worden afgeluisterd, an
dere impressies opgedaan. liet vele zien zou
hem veel doen voelen.- En voelen wilde hij
steeds meer, en nooit genoeg, omdat uit
het diepste voelen van den kunstenaar de
hoogste schoonheid geboren wordt.
Het. was hem niet mogelijk te blijven zit
ten. Dies stond hij weer .op en stapte langs
i
Ken je geometrie
*en n°£f geen enkel meis
je van de school. Ik ben pas gis
teren hier gekomen!
de spiegel. Even binnenkijken. Hij was toch
wel magerder geworden, erg mager zelfs-
Wat zouden de goede menschen op Duin
poort wei zeggen, als hij er eens heenging
en zich zoo vertoonde?
Komaan men kreeg hem voorloopig niet
te zien. Na de magere jaren komen de vette.
Later, als hij ouder was en welverzorgd, zou
den ze hem weer onder oogen krijgen, maar
dan slechts om hem te bewonderen.
Er werd aan de kamerdeur geklopt. Niet
genegen om voor de spiegel betrapt te wor
den, glipte Jaap voorbij en riep binnen. Hij
wist dat het zijn hospita was, die zich aldus
aandiende en stond dan ook onverschillig
met. het gezicht naar de straat gekeerd, toen
zij binnentrad. Voorzichtig haar theeblaadje
met kop en schotel torsend, trippelde de
groote magere juffrouw naar de tafel en
deponeerde er de dampende vergasting voor
haar kamerhuurder.
Goeden middag mijnheer, groette zij
voor de vierde maal sinds twaalf uur een
einde aan don ochtend makend en schoof
haar brilletje iets hooger op den dunnen
neus-
Wel juffrouw Dozen, deed hij luidruch
tig, heeft u weer aan mij gedacht? 't Zal me
wel deugd doen hoor, want het ziet er buiten
maar miezerig en akelig uit-, vindt u ook
niet? Maar wat zie ik? U heeft er een koekje
bij gedaan? Kan dat wel lijden?
Ze lachten allebei eens hartelijk om de
familiariteit tusschen menschen, die van
elkaar weten, dat zij uiterst zuinig moeten
rondspringen om er te komen.
Ja mijnheer, zei ze aan het einde van
haar vroolijk buitje, dat is nu omdat het
gauw lente wordt-
Hemel, viel Jaap plagerig uit, zou Juf
mischien poëtisch zijn aangelegd? Houdt
u van de lente?
Haar donker gezicht stond ineens weer
ernstig.
En hoe zou ik anders, vroeg ze eenvou
dig en oprecht, waar ik niets heb om mij
te koesteren dan de lieve zon en geen anders
schoonheid onder de oogen kan krijgen dan
de bloemetjes, waarmee gevent wordt? Maar
mijnheer, viel zij zich met de levendigheid
van straks in de rede, haast zou ik vergeten
u dit te geven.
Een brief? vroeg hij verbaasd. En nog
wel uit Duinpoort? Van wien mag dat we
zen?
De juffrouw stond er nog-
Dank u, voegde iiij haar toe op een
toon, die *r zei, dat zij hier te veel werd.
Bescheiden knikte ze en verdween geruisch-
ioos.
Die hand kwam hem bekend voor. Hij
ging weer voor zijn bureau zitten en sneed
den omslag open. Hè, dat bevreemde hem,
dat. ie nu zoo zenuwachtig, quasi angstig
was.
Beste Jaap-...
Zijn oogen joegen naar de onderteekening
„Je vriend en leermeester v. Dummelen"-
Die naam ontspande op slag zijn bedrukt
gemoed. Hij hei-ademde en schoof een wei
nig achteruit. Die goede oude heer, wat had
hij hem nu te vertellen?
Mijn handen worden stram en oud. Je
moet dan ook niet op mijn schrift letten.
Briefschrijven is trouwens nooit mijn sterk
geweest. Ik liet het zooveel mogelijk de huis-
genooten doen. Voor die fout moet ik nu
misschien boeten.
Terzake jongen, hoe maak je het daar
ginds? Zijn er vorderingen? Bevalt je het
perspectief en ben je eindelijk gelukkig? Van
je moeder kwam ik te weten, dat vader nog
steeds geen belangstelling laat blijken. On
der ons gezegd, geloof ik dat hij van plan
is, je in je eigen vet te laten gaar smo
ren, wat misschien niet zoó mooi gezegd is,
maar voor jou alles beteekent. Heb je geluk
in tie wereld en kom je straks als een geëerd
man terug, dan zal hij je met open armen
ontvangen. Misschien is het zoo voor jou
nog maar het gelukkigste.
En wat ik jé ook nog wilde vertellen:
jongen, neem het van je oude meester aan,
dat je vooral de mooie meisjes en het
wijntje moet laten staan. Doe je dat, dan
wordt je de man. Neem je ze dan ben je
verloren! Ik put uit rijpe ervaring en had
geen rust, voor ik je dit geschreven had.
Antwoord me spoedig. Zeg me hoe het er
mee staat. Dan groet ik je ook van mijn
huisgenooten en verblijf, beste jongen
Altijd dezelfde bezorgde van Dummelen.
Wat schreef hij ook weer over wijn en
meisjes? Nee, maar, die was goed. Hij, de
brave, bovenste beste muziekleeraar, maar
die o, zoo graag nu en dan in een glaasje
loerde en nu de zedepreeker uithing? Rijpe
ervaring.... Nou ja, maar toch niet.., Of
zou v. Dummel en net als hij ooit in den
Haag gezeten hebben en ook geproefd van
het leven, en daarom misschien zijn carrière
gemist hebben?
De jongeman lachte niet meer. Best mo
gelijk was die man eens tot andere dingen
geroepen. Misschien was het zijn straf, dat
hij eindigde als leeraar in een dorp.
Hij overdacht de mogelijkheid van zoo iets
ook voor hem. Die mooie meisjes met haar
lieve lachjes en maniertjes tronen je mee
van genoegen tot genoegen, maken je gek
op partijen, doen je verdansen en verstoeien
je kostbaren tijd. En de tintelende koppige
wijn draagt er het zijne bij. Wijn en vrouwen
zijn bondgenooten om carrières te verwoes
ten, loophanen te verslingeren, 't Was maar
al te wel mogelijk. Zij zouden ook hem dat
ongeluk, die verwoesting van zijn leven kun
nen brengen.
Zelfbewust richtte Jaap zich op en legde
de gebalde vuist op de papieren.
Neen, mompelde hij strijdvaardig, dat
zal nooit gebeuren. Daarvoor heb ik niet
het offer der ouderwoning gebraciit en niet
zooveel smaad van mijn vader verdragen.
VaderDien naam hield de brief ook
in. De oude vriend had het over zijn vader
En dat die hem gaar liet smoren in zijn
eigen vet. Dus toch onverschilligheid, koude
gevoelloosheid voor het wel en wee van zijn
zoon? En dat, terwijl een vreemde zulke
brieven vol vaderlijk gevoel en zorgen
schreef? Maar was* dat dan geen misdaad?
Hij toomde zijn drift in en luisterde naar
de inwendige stem, die hem Vroeg of hij
dan zelf niet iets gedaan had, wat zijn
vader zich evenzeer kon aantrekken en dat
deze ook misdaad moest noemen? En was
het dan niet eerder zijn plicht zonder uit
stel aan zijn vader te schrijven en hem
om vergeving en verzoening vragen?
„Neen, weigerde hij halsstarig, neen, dat
kan ik niet doen. Daartoe ben ik ook niet
verplicht na wat hij mij deed."
Later zou de behoefte aan verzoening wel
opkomen. Nu was alles nog te versch en
lagen de wonden nog open. Vader rukte hem
imers die viool uit de handen en trapte
er in blinde woede op, onderwijl brutaal
den spot, drijvend met de kunst en haar
beoefenaars. Hij zag dat alles nog of het.
gisteren gebeurd was. En dan zou hij
Er kon daar geen sprake van zijn. Kwam
de dag, waarop zijn naam over duizenden
lippen ging- Dan zou hij terugkeeren tot
den vader en met opgeheven hoofd hem
zeggen: „Zie, vader, hoe ver ik het heb
gebracht op dezen door u bespuwden weg
met deze door u getrapte viool." Geen hoon
gelach had ie dan nog te vreezen. En de
verzoening kon haar gang gaan
Om de hinderlijke muizenissen uit zijn
hoofd te jagen ging Jaap recht voor zijn
schrijftafel zitten, greep het potlood en
werkte. Zoo kwam ongemerkt de Inspiratie
voor zijn „Paradijsvogel."
De schemer daalde, vulde eerst de hpeken
en achterafjes van zijn kamer, dons te toen
over 't papier, venvaasde de noten... Ten
laatste, moe van hoofd en oogen, liet hij
het potlood rusten, rekte zicli uit en
sprong lachend op zijn voeten. Niet één
keer had hij zoo driftig en zoo vruchtbaar
gearbeid. De Paradijsvogel sloeg zijn vleu
gels al uit.
't Was in geen jaren zoo druk geweest
op de straten van Duinpoort. De huis
moeders lieten voor de gebeurtenis van den
dag hun kleuters en pannen in den steek
of onder de hoede van mopperende meiden
en dochters. Wat maar eenigszins kon-,
wilde dat bijwonen.
Do kerk liep omstreeks de II. Mis van
negen uur ook voller dan bij do plechtige
uitvaart van Jonkheer Duinrij tot Wester-
veel, die twee maanden geleden aan een
beroerte bezweken was. Toen fluisterden
de menschen. Thans lachten zij. t Moet dan
wel een bruiloft wezen of een opzienbarend
jubileum. Rijtuigen met palfreniers, loopers
in de kerk, bloemen, zilver, alles prima
en in het teeken van rijkdom.
t Is en blijft voor alle geslachten van
dorp en stad een aantrekkelijke gebeurte
nis zoo'n bruiloft van eerste klasse men
schen. Do jongeren verheugen zich in de
weelde der equipages en 't hoeven geratel
der fier stijgerende paarden, de laarzen
kappen met gele omslagen, de tressen, de
hooge dop met cocarde van de palfreniers,
in de spiegelgladde paneelen der gala
koetsen, in de kantjes en wolkjes der
bruidsmeisjes, in alles wat glimt en buiten
gewoon is in de lijst van het feest. De
huwbare meisjes beloeren vooral de bruid
en bestudeeren de uitdrukking van haar
gezicht. En alle weten zij na afloop te
vertellen dat de jonge vrouw bleek zag en
zorgelijk keek als had ze geen vréugde,
schoon het toch wel kinderachtig van
haar was, nu ze zus-en-zao'n man had ge
kregen. Maar stilletjes in haar eentje
droomt eik meisje, dat ze ook eenmaal
als bestudeerde bruid met wit neusje
achter doorschijnende witten sluier in een
glimmend rijtuig zal zitten. Misschien wel
een beetje eng zoo het middelpunt, te zijn
van aller nieuwsgierigheid, maar overigens
nou, als ze mij vroegen morgen bruidje te
zijn, zou ik niet zeggen neen En meteen,
dat zij zoo haar hart over de lippen laten
gaan, kijken ze schuw om of niemand het
gehoord heeft.
De ouderen, de kort of-lang getrouwden,
de vaders en moeders van twee of van
tien kinderen lachen maar eens hartelijk hij
het zien van den stoet. Zij hebben hem en
haar als zóó (horizontaal uitspreiden der
hand) gekend. Het was altijd een vreemde
meid. Gut, dat ze 't nog zoo ver zou
brengen. En dat die twee ncu toch een
stel moesten worden. Nee, zooiets had zelfs
vader Bart niet kunnen droomen. Het
kan toch gek loopen, maar je krijgt toch
niet anders dan hetgeen voor je besteld is.
En terwijl ze dan heen klossen naar de
kerk, die haar hoofd ver hoven de lage
woningen uitsteekt, als hen en kiekens,
en met koperen galm ter H. Misse noodt,
halen de oudjes hun ver in 't verleden ge
weken liefdesgeschiedenissen weer eens op
en vertellen, lipsmakkend van geluk, hoe
zij idee in hem kreeg en, hoe hij haar hand
veroverde. Het was een heel mooie tijd.
Ze bezaten niets dan de kleeren, die ze
aan het lijf hadden, plus, hij, een paar
sokken en zij een beetje grof lijfgoed.
Maar gelukkig als ze waren! Och, daar
hebben de menschen van tegenwoordig zoo
geen begrip meer van. Die moeten van
alles veel hebben en weten dan nog niet
wat echt, wat mooi* gel uk is
Over de Kruisstraat wandelden twee huis
moeders naast elkaar op.
Zeg, had jij dat gedacht?
Wat?
Dat die twee....?
Wel mensch, van z'n leven niet. Maar
wie zou dat ook hebben geraden?
Onder ons gezeid, ik doch eerder
ja, de menschen praten soms raar, dat weet
je dat ze d'r van door zou gaan met dde
jonge Van Stralen.
Och, kom nou, mensch. D'r is nooit
of te nimmer sprake van geweest. En als ze
't jou gezeid hebbe, ben je bedrogen ge
worden. Maar zal ik je dan 'ns wat ver
tellen? En dat zeggen ze niet, dat weet
ik van m'n eiges.
Nou?
Dat ze groote kans heeft gehad op
Cor Duursteen, die...
De drukpraterige vrouw zwijgt eens
klaps.
Stil! Daar heb Je 'm, had de ander
gewaarschuwd met een elleboog-por in
haar zijde.
Inderdaad trad Cor Duursteen toevallig
zooals alles toeval lijkt in het onder-
maansche mot vluggen tred langs de
bedde vrouwen.
Hij glunderde en wierp zijn sigaretten-
stompje weg.
Als je van den duivel spreekt., trap
je 'm op den staart, dacht hij zonder
opkijken.
Of 't dan niet waar was, dat ie Marie
Gerritsen kansen had geboden? Och zeker,
hij had een tijd zin in dat meisje gehad.
Zij was ook ontegenzeggelijk een knap ding
Maar de zucht naar wat oppervlakkige
jool, naar steeds grooter genot zat er bij
haar te diep in. Al versmaadde hij zelf,
vooral vroeger, niet een pleziertje op z'n
tijd, het mocht geen dagtaak, veel minder
nog een levensideaal worden, De dood van
z'n vader kort geleden had hem op dat
gebied rijpere inzichten gegeven. Met de
verantwoordelijkheid over een groot bedrijf,
waarvan hij directeur was geworden was
de ernst in den jongen man gedrongen en
regelde thans al zijn daden en zijn wen-
scihen. Zoo was hij er toe gekomen Marie
Gerritsen te laten loopen. Niet dat het
nooit een verloving was geweest. Maar
een probeersel toch wel, waarvan alleen
het echtpaar Gerritsen het fijne afwist.
Als ie twee maanden later officieel in
kennis werd gesteld van de verloving dei-
gewezen beminde met hotelhouder Kalk
man van den hoek, kon hij zich gelukwcn-
sehen met de verstandige daad, die hij
door den hand te verbreken gesteld had.
Een vrouw, die zoo spoedig vergeet, kon
de zijne niet wezen. Die verloving was
het beste bewijs, dat er geen greintje solidi
teit in dat meisje zat.
Een kreet uit den mond van twee heftig
geagiteerde kleuters deed den jongen man
opkijken.
Daar komen ze!
De feestelijke equipages rolden hem voor
bij. Hij heeft rap een blik naar het binnen
ste der eerste koets geworpen en haar
gezien. Zoo had ie met haar naast zich
kunnen zitten in de plaats van dien
andere. En over een uur had ie een der
knapste meisjes uit de omgeving tot vrouw
gehad. Hij glimlachte even en iets bitter.
Want de vraag drong zich op wat dan?
Was haar uiterlijke schoonheid niet een
beletsel voor de innerlijke schoonheid van
een hoog gestemd huwelijksleven? En ziet
men van elkander de mooie trekken nog,
als in de oprechtheid der verhouding na
het leggen vaai den band een leelijke of
gebrekkige ziel zich geopenbaard heeft?
In de andere rijtuigen bevonden zich ver
schillende kennissen van hem. Ilij was zelf
ook genoodigd, maar hij had natuurlijk be
richt van verhindering gezonden, 't Stuitte
hem terecht tegen de borst ergens in de nabij
heid van de jonge vrouw aan tafel of ten
dans plaats te nemen.
Ei, wie gaat daar de Kortstraat uit en
ook kerkwaarts? 't Lijkt van Stralen wel.
Tjonge wat moet die oude 't land in hebben,
maar toch nieuwsgierig, toch de rijtuigen
achterna?
Hij komt langs de kerk, licht zijn hoed
op ter begroeting van den Bewoner dezer
plaats en begeeft zich naar de fabriek.
In de haag van menschen, die langs den
looper voor het kerkgebouw geschaard staan,
bevond zich Koba Langeveld.
„Wat is ze mooi, hè?" mompelt er een
naast haar als de bruid haai" rijtuig verlaat
en aan den arm der stoep naar de vestibule
beklimt.
Mooi, ja, dat is ze. Koba moet het toe
stemmen en denkt er zelfs niet over, dat ze
zelve in die kleeren nog veel mooier zou zijn.
Ze opent de mond om te lachen, zoo luid
dat haar tanden kalkwit zich vertoonen en
de menschen opkijken met in hun oogen de
vraag waarom die meid zich zoo aanstelt.
Maar het meisje stoort zich niet daaraan en
lacht weer, omdat die bruid haar vriend
Jaap toch niet gekregen heeft Waarom ze
de inwendige slem haar dat en drong haar
tot vroolijkheid en zieh-gelukkig-voelen?
Waarom gaf deze bruiloft, haar het gevoel
dat zij aan haar twee voeten (e weinig had
en dat ze vleugels moest bezitten, gelijk de
vogels daar hbog boven den kerktoren, om
als zij te klimmen en te dalen, te zwenken
en te zwieren in onbegrensde bewegings
mogelijkheid? En dat alles om uit te jube
len hare vreugde.
O, zij wist het wel, want levendig kwam
haar weer voor den geest het tragische ge
sprek, dat ze met Jaap voerde den avond
van zijn vlucht naar Den Haag onder het
venster van zijn kamer. Zij hoorde zich'
zelf in nameloozen angst nog tot den jongen
artist fluisteren: „Och, zeg me, dat je niet
naar 'm zult luisteren, dat je niet met Marie
Gerritsen zult trouwen. Want dan kan ik
je zuster niet meer wezen en daar heb je
toch zoo'n behoefte aan, niet waar?"
Thans was alle gevaar voorhij dat dit
meisje van rijke afkomst de vrouw werd
van Jaap. Thans hoefde Koba niet meer te
vreezen, dat zij door een hooghartige plaats-
genoote van de deur zou worden gewezen,
wanneer ze straks kwam vragen om in zij
nen dienst te mogen treden. Want Marie
Gerritsen had geen goeden naam tusschen
de kleineren van haar geslacht in Duin
poort. In Koba's overtuiging zat het dan
ook vast, dat zij haar vriend een ongeluk
kig leven zou hebben bezorgd als zijn levens
gezellin en de dagelijksche getuige van zijnen
strijd tegen alles wat den droomer in hem
griefde.
Zou ie het weten, dat ze vandaag trouwde?
Zouden ze hem een kaartje of uitnoodiging
gestuurd hebben? Wellicht neen, omdat hij
immers haar hand versmaad had en zijne
bruid, de kunst was trouw gebleven, de ar-
moed met haar verkiezend boven den rijkdom
met een wereldsche vrouw. Al die feeste
lingen zouden misschien nog wel 'ns hartelijk
lachen om zijn krankzinnigheid van den
gevluchten jonkman, die z'n leven zat te ver
kniezen op een kamertje te Den Haag.
Oef! wat zou het hem kunnen deren, hem,
die al zoo veel verduurd had voor zijn ide
alen? Laat ze lachen, laat ze spotten, gestaag
gaat hij zijn eigen weg. En als hij terugkomt
het hoofd gekranst met de lauweren van zijn
successen, dan lacht reeds niemand meer,
maar buigen allen het hoofd.
Terwijl ze zoo met haar oogen langs de toe
schouwers van het feestelijk gebeuren dwaalt
en toch met haar fantasie duizelingwekkende
huitelingen volvoert hoog boven het mensch-
dom en in dolle blijdschap, treft haar een
scherpe blik uit de rij der nabijstaanden.
Die trekt haar omlaag uit de vrengdesferen
en ploft haar aan z'n voeten in het stof.
("Wordt vervolgd).
„PASSING SHOW".
De bedelaar: „Ik ben een arme schrijver;
van mij is het boek: „Honderd manieren om
geld te verdienen".
„Waarom bedel je dan
„Nou, dat is juist één van die honderd
manieren