Duinroosje, WOENSDAG 28 MAART 1928 DERDE BLAD PAGINA 2 V Mammie, hoe dikwijls op 'n dag krijgt die meneer middag eten XIII. Weer lachte Jaap en hij liet zijn duim Knippend van zijn ringvinger springen. Want hij dacht aan den lotgenoot, wiens levens geschiedenis hij nog pas gelezen had. Een schrijver was die en een kunstenaar wiens ongeluk het was, dat hij nieuw bloed deed stroomen door de letterkunde zijner da gen en daarom niet geacht, maar geschopt werd door zijn tijdgenooten. Hij ook was be gonnen met in zijn rijke verbeelding stapels goud tot belooning voor de schoonheid, die hij in zijn geschriften aan de menschen open baarde. Hij lanceerde zijn eerste verhaal en kreeg van een goedige uitgever de kapitale som vantwee en zeventig gulden er voor. Zijn hart bloedde, maar meer ervaren vrien den brachten hem aan het verstand, dat hij reden had tot erkentelijkheid, nu zijn eer steling niet rechtstreeks geretourneerd werd onder mededeeling, dat die net precies ge schikt was voor kachel of prullemand, Dies berichtte hij den uitgever met het goede hart dat hij met het aanbod accoord ging, maar kon toch niet verzwijgen, dat zelfs het slaaf- sche werk zijner vingers niet betaald was. De uitgever schokte bij de lectuur van het weinig zakelijke epistelwaarschijnlijk het groote goedige hoofd en constateerde eens te meer, dat die artisten werkelijk onverbete- lijke kankerpitten en veeleischers zijn. Wat denken die Zondagskinderen wel? En zij zouden op elk voortbrengsel van hun brein een auto willen verdienen? De goed man be antwoorde den brief niet, publiceerde de roman in zijn meest gelezen tijdschriften en feliciteerde de lezers, dat zij bij deze het ge noegen smaakten kennis te maken met een pas geopenbaard genie- „Wij hopen, aldus besloot hij het vleiend betoog, dat deze jonge auteur ons vaker op romans als deze zal vergasten". „Deze" jonge auteur beduimelde in zijn jaszak zenuwachtig de som van twee en zeventig gulden. Toen vroeg hij raad aan een doctor in de letterkunde. Die berichtte hem uit zijn rijke ervaring dat er geen Zon dagskinderen zijn in de kunst bij ons, dat die kunst geen brood geeft doch hoog stens suiker op het brood met. andere mid delen verdiend. Jaap was bij die laatste bepeinzingen voor het venster gaan staan en had zijn warm ge dacht voorhoofd tegen de ruiten gedrukt. In deze stemming kwam het verlangen naar hem op om aan zijn „Paradijsvogel" te arbeiden Mogelijk den nu de tonen der muziek naar hem toe, die paste in de lijst van deze compositie. Mijnheer Stein- hoven had hem daaraan gezet en in zijn geestdrift voor het kunnen van zijn knap pen nieuwen beschermeling voorspeld, dat het een grootsche manifestatie van zijn genie zou worden. Driftig stapte hij als ten aanval naar zijn schrijfbureau. Daar lagen kris kras onbe schreven en bekladde papieren door elkaar Voor hem was het echter geen chaos. Hij kende in die wanorde schier op den last het operatieterrein van zijn potlood Met liefde in de oogen en een glimlach van genegenheid op het gelaat keek hij naar die paperassen, waarop zijn meester werk in wording was. Zoodra hij dat vol tooid had, kon hij de studie verlaten en zich uitsluitend aan den scheppingsarbeid gaan wijden. Zou hij er succes mee heieven? Mijnheer Steinhovcn stond er wel positief voor in maar het was zoo moeilijk. De critici hou den er zulke eigenaardige ideeën op na- Er schuilen zooveel moordenaars tusschen hen. Gesteld nu, dat alles ten beste uitviel, dat „Paradijsvogel" hem inderdaad eenige be roemdheid, zij het dan slechts voorloopig een nationale of een plaatselijke bezorgde, dan kon hij gerust alle doorleefde narig heid als voldoende beloond beschouwen. De jonge componist had zijn potlood in verstrooid rondgrijpen der vingers vastge pakt een krabbelde peinzerig eenige figuur tjes. Het beste zou wellicht wezen om zoodra hij het conservatorium vaarwel gezegd had een reisje buitenslands te maken. Er moes ten andere genieën worden afgeluisterd, an dere impressies opgedaan. liet vele zien zou hem veel doen voelen.- En voelen wilde hij steeds meer, en nooit genoeg, omdat uit het diepste voelen van den kunstenaar de hoogste schoonheid geboren wordt. Het. was hem niet mogelijk te blijven zit ten. Dies stond hij weer .op en stapte langs i Ken je geometrie *en n°£f geen enkel meis je van de school. Ik ben pas gis teren hier gekomen! de spiegel. Even binnenkijken. Hij was toch wel magerder geworden, erg mager zelfs- Wat zouden de goede menschen op Duin poort wei zeggen, als hij er eens heenging en zich zoo vertoonde? Komaan men kreeg hem voorloopig niet te zien. Na de magere jaren komen de vette. Later, als hij ouder was en welverzorgd, zou den ze hem weer onder oogen krijgen, maar dan slechts om hem te bewonderen. Er werd aan de kamerdeur geklopt. Niet genegen om voor de spiegel betrapt te wor den, glipte Jaap voorbij en riep binnen. Hij wist dat het zijn hospita was, die zich aldus aandiende en stond dan ook onverschillig met. het gezicht naar de straat gekeerd, toen zij binnentrad. Voorzichtig haar theeblaadje met kop en schotel torsend, trippelde de groote magere juffrouw naar de tafel en deponeerde er de dampende vergasting voor haar kamerhuurder. Goeden middag mijnheer, groette zij voor de vierde maal sinds twaalf uur een einde aan don ochtend makend en schoof haar brilletje iets hooger op den dunnen neus- Wel juffrouw Dozen, deed hij luidruch tig, heeft u weer aan mij gedacht? 't Zal me wel deugd doen hoor, want het ziet er buiten maar miezerig en akelig uit-, vindt u ook niet? Maar wat zie ik? U heeft er een koekje bij gedaan? Kan dat wel lijden? Ze lachten allebei eens hartelijk om de familiariteit tusschen menschen, die van elkaar weten, dat zij uiterst zuinig moeten rondspringen om er te komen. Ja mijnheer, zei ze aan het einde van haar vroolijk buitje, dat is nu omdat het gauw lente wordt- Hemel, viel Jaap plagerig uit, zou Juf mischien poëtisch zijn aangelegd? Houdt u van de lente? Haar donker gezicht stond ineens weer ernstig. En hoe zou ik anders, vroeg ze eenvou dig en oprecht, waar ik niets heb om mij te koesteren dan de lieve zon en geen anders schoonheid onder de oogen kan krijgen dan de bloemetjes, waarmee gevent wordt? Maar mijnheer, viel zij zich met de levendigheid van straks in de rede, haast zou ik vergeten u dit te geven. Een brief? vroeg hij verbaasd. En nog wel uit Duinpoort? Van wien mag dat we zen? De juffrouw stond er nog- Dank u, voegde iiij haar toe op een toon, die *r zei, dat zij hier te veel werd. Bescheiden knikte ze en verdween geruisch- ioos. Die hand kwam hem bekend voor. Hij ging weer voor zijn bureau zitten en sneed den omslag open. Hè, dat bevreemde hem, dat. ie nu zoo zenuwachtig, quasi angstig was. Beste Jaap-... Zijn oogen joegen naar de onderteekening „Je vriend en leermeester v. Dummelen"- Die naam ontspande op slag zijn bedrukt gemoed. Hij hei-ademde en schoof een wei nig achteruit. Die goede oude heer, wat had hij hem nu te vertellen? Mijn handen worden stram en oud. Je moet dan ook niet op mijn schrift letten. Briefschrijven is trouwens nooit mijn sterk geweest. Ik liet het zooveel mogelijk de huis- genooten doen. Voor die fout moet ik nu misschien boeten. Terzake jongen, hoe maak je het daar ginds? Zijn er vorderingen? Bevalt je het perspectief en ben je eindelijk gelukkig? Van je moeder kwam ik te weten, dat vader nog steeds geen belangstelling laat blijken. On der ons gezegd, geloof ik dat hij van plan is, je in je eigen vet te laten gaar smo ren, wat misschien niet zoó mooi gezegd is, maar voor jou alles beteekent. Heb je geluk in tie wereld en kom je straks als een geëerd man terug, dan zal hij je met open armen ontvangen. Misschien is het zoo voor jou nog maar het gelukkigste. En wat ik jé ook nog wilde vertellen: jongen, neem het van je oude meester aan, dat je vooral de mooie meisjes en het wijntje moet laten staan. Doe je dat, dan wordt je de man. Neem je ze dan ben je verloren! Ik put uit rijpe ervaring en had geen rust, voor ik je dit geschreven had. Antwoord me spoedig. Zeg me hoe het er mee staat. Dan groet ik je ook van mijn huisgenooten en verblijf, beste jongen Altijd dezelfde bezorgde van Dummelen. Wat schreef hij ook weer over wijn en meisjes? Nee, maar, die was goed. Hij, de brave, bovenste beste muziekleeraar, maar die o, zoo graag nu en dan in een glaasje loerde en nu de zedepreeker uithing? Rijpe ervaring.... Nou ja, maar toch niet.., Of zou v. Dummel en net als hij ooit in den Haag gezeten hebben en ook geproefd van het leven, en daarom misschien zijn carrière gemist hebben? De jongeman lachte niet meer. Best mo gelijk was die man eens tot andere dingen geroepen. Misschien was het zijn straf, dat hij eindigde als leeraar in een dorp. Hij overdacht de mogelijkheid van zoo iets ook voor hem. Die mooie meisjes met haar lieve lachjes en maniertjes tronen je mee van genoegen tot genoegen, maken je gek op partijen, doen je verdansen en verstoeien je kostbaren tijd. En de tintelende koppige wijn draagt er het zijne bij. Wijn en vrouwen zijn bondgenooten om carrières te verwoes ten, loophanen te verslingeren, 't Was maar al te wel mogelijk. Zij zouden ook hem dat ongeluk, die verwoesting van zijn leven kun nen brengen. Zelfbewust richtte Jaap zich op en legde de gebalde vuist op de papieren. Neen, mompelde hij strijdvaardig, dat zal nooit gebeuren. Daarvoor heb ik niet het offer der ouderwoning gebraciit en niet zooveel smaad van mijn vader verdragen. VaderDien naam hield de brief ook in. De oude vriend had het over zijn vader En dat die hem gaar liet smoren in zijn eigen vet. Dus toch onverschilligheid, koude gevoelloosheid voor het wel en wee van zijn zoon? En dat, terwijl een vreemde zulke brieven vol vaderlijk gevoel en zorgen schreef? Maar was* dat dan geen misdaad? Hij toomde zijn drift in en luisterde naar de inwendige stem, die hem Vroeg of hij dan zelf niet iets gedaan had, wat zijn vader zich evenzeer kon aantrekken en dat deze ook misdaad moest noemen? En was het dan niet eerder zijn plicht zonder uit stel aan zijn vader te schrijven en hem om vergeving en verzoening vragen? „Neen, weigerde hij halsstarig, neen, dat kan ik niet doen. Daartoe ben ik ook niet verplicht na wat hij mij deed." Later zou de behoefte aan verzoening wel opkomen. Nu was alles nog te versch en lagen de wonden nog open. Vader rukte hem imers die viool uit de handen en trapte er in blinde woede op, onderwijl brutaal den spot, drijvend met de kunst en haar beoefenaars. Hij zag dat alles nog of het. gisteren gebeurd was. En dan zou hij Er kon daar geen sprake van zijn. Kwam de dag, waarop zijn naam over duizenden lippen ging- Dan zou hij terugkeeren tot den vader en met opgeheven hoofd hem zeggen: „Zie, vader, hoe ver ik het heb gebracht op dezen door u bespuwden weg met deze door u getrapte viool." Geen hoon gelach had ie dan nog te vreezen. En de verzoening kon haar gang gaan Om de hinderlijke muizenissen uit zijn hoofd te jagen ging Jaap recht voor zijn schrijftafel zitten, greep het potlood en werkte. Zoo kwam ongemerkt de Inspiratie voor zijn „Paradijsvogel." De schemer daalde, vulde eerst de hpeken en achterafjes van zijn kamer, dons te toen over 't papier, venvaasde de noten... Ten laatste, moe van hoofd en oogen, liet hij het potlood rusten, rekte zicli uit en sprong lachend op zijn voeten. Niet één keer had hij zoo driftig en zoo vruchtbaar gearbeid. De Paradijsvogel sloeg zijn vleu gels al uit. 't Was in geen jaren zoo druk geweest op de straten van Duinpoort. De huis moeders lieten voor de gebeurtenis van den dag hun kleuters en pannen in den steek of onder de hoede van mopperende meiden en dochters. Wat maar eenigszins kon-, wilde dat bijwonen. Do kerk liep omstreeks de II. Mis van negen uur ook voller dan bij do plechtige uitvaart van Jonkheer Duinrij tot Wester- veel, die twee maanden geleden aan een beroerte bezweken was. Toen fluisterden de menschen. Thans lachten zij. t Moet dan wel een bruiloft wezen of een opzienbarend jubileum. Rijtuigen met palfreniers, loopers in de kerk, bloemen, zilver, alles prima en in het teeken van rijkdom. t Is en blijft voor alle geslachten van dorp en stad een aantrekkelijke gebeurte nis zoo'n bruiloft van eerste klasse men schen. Do jongeren verheugen zich in de weelde der equipages en 't hoeven geratel der fier stijgerende paarden, de laarzen kappen met gele omslagen, de tressen, de hooge dop met cocarde van de palfreniers, in de spiegelgladde paneelen der gala koetsen, in de kantjes en wolkjes der bruidsmeisjes, in alles wat glimt en buiten gewoon is in de lijst van het feest. De huwbare meisjes beloeren vooral de bruid en bestudeeren de uitdrukking van haar gezicht. En alle weten zij na afloop te vertellen dat de jonge vrouw bleek zag en zorgelijk keek als had ze geen vréugde, schoon het toch wel kinderachtig van haar was, nu ze zus-en-zao'n man had ge kregen. Maar stilletjes in haar eentje droomt eik meisje, dat ze ook eenmaal als bestudeerde bruid met wit neusje achter doorschijnende witten sluier in een glimmend rijtuig zal zitten. Misschien wel een beetje eng zoo het middelpunt, te zijn van aller nieuwsgierigheid, maar overigens nou, als ze mij vroegen morgen bruidje te zijn, zou ik niet zeggen neen En meteen, dat zij zoo haar hart over de lippen laten gaan, kijken ze schuw om of niemand het gehoord heeft. De ouderen, de kort of-lang getrouwden, de vaders en moeders van twee of van tien kinderen lachen maar eens hartelijk hij het zien van den stoet. Zij hebben hem en haar als zóó (horizontaal uitspreiden der hand) gekend. Het was altijd een vreemde meid. Gut, dat ze 't nog zoo ver zou brengen. En dat die twee ncu toch een stel moesten worden. Nee, zooiets had zelfs vader Bart niet kunnen droomen. Het kan toch gek loopen, maar je krijgt toch niet anders dan hetgeen voor je besteld is. En terwijl ze dan heen klossen naar de kerk, die haar hoofd ver hoven de lage woningen uitsteekt, als hen en kiekens, en met koperen galm ter H. Misse noodt, halen de oudjes hun ver in 't verleden ge weken liefdesgeschiedenissen weer eens op en vertellen, lipsmakkend van geluk, hoe zij idee in hem kreeg en, hoe hij haar hand veroverde. Het was een heel mooie tijd. Ze bezaten niets dan de kleeren, die ze aan het lijf hadden, plus, hij, een paar sokken en zij een beetje grof lijfgoed. Maar gelukkig als ze waren! Och, daar hebben de menschen van tegenwoordig zoo geen begrip meer van. Die moeten van alles veel hebben en weten dan nog niet wat echt, wat mooi* gel uk is Over de Kruisstraat wandelden twee huis moeders naast elkaar op. Zeg, had jij dat gedacht? Wat? Dat die twee....? Wel mensch, van z'n leven niet. Maar wie zou dat ook hebben geraden? Onder ons gezeid, ik doch eerder ja, de menschen praten soms raar, dat weet je dat ze d'r van door zou gaan met dde jonge Van Stralen. Och, kom nou, mensch. D'r is nooit of te nimmer sprake van geweest. En als ze 't jou gezeid hebbe, ben je bedrogen ge worden. Maar zal ik je dan 'ns wat ver tellen? En dat zeggen ze niet, dat weet ik van m'n eiges. Nou? Dat ze groote kans heeft gehad op Cor Duursteen, die... De drukpraterige vrouw zwijgt eens klaps. Stil! Daar heb Je 'm, had de ander gewaarschuwd met een elleboog-por in haar zijde. Inderdaad trad Cor Duursteen toevallig zooals alles toeval lijkt in het onder- maansche mot vluggen tred langs de bedde vrouwen. Hij glunderde en wierp zijn sigaretten- stompje weg. Als je van den duivel spreekt., trap je 'm op den staart, dacht hij zonder opkijken. Of 't dan niet waar was, dat ie Marie Gerritsen kansen had geboden? Och zeker, hij had een tijd zin in dat meisje gehad. Zij was ook ontegenzeggelijk een knap ding Maar de zucht naar wat oppervlakkige jool, naar steeds grooter genot zat er bij haar te diep in. Al versmaadde hij zelf, vooral vroeger, niet een pleziertje op z'n tijd, het mocht geen dagtaak, veel minder nog een levensideaal worden, De dood van z'n vader kort geleden had hem op dat gebied rijpere inzichten gegeven. Met de verantwoordelijkheid over een groot bedrijf, waarvan hij directeur was geworden was de ernst in den jongen man gedrongen en regelde thans al zijn daden en zijn wen- scihen. Zoo was hij er toe gekomen Marie Gerritsen te laten loopen. Niet dat het nooit een verloving was geweest. Maar een probeersel toch wel, waarvan alleen het echtpaar Gerritsen het fijne afwist. Als ie twee maanden later officieel in kennis werd gesteld van de verloving dei- gewezen beminde met hotelhouder Kalk man van den hoek, kon hij zich gelukwcn- sehen met de verstandige daad, die hij door den hand te verbreken gesteld had. Een vrouw, die zoo spoedig vergeet, kon de zijne niet wezen. Die verloving was het beste bewijs, dat er geen greintje solidi teit in dat meisje zat. Een kreet uit den mond van twee heftig geagiteerde kleuters deed den jongen man opkijken. Daar komen ze! De feestelijke equipages rolden hem voor bij. Hij heeft rap een blik naar het binnen ste der eerste koets geworpen en haar gezien. Zoo had ie met haar naast zich kunnen zitten in de plaats van dien andere. En over een uur had ie een der knapste meisjes uit de omgeving tot vrouw gehad. Hij glimlachte even en iets bitter. Want de vraag drong zich op wat dan? Was haar uiterlijke schoonheid niet een beletsel voor de innerlijke schoonheid van een hoog gestemd huwelijksleven? En ziet men van elkander de mooie trekken nog, als in de oprechtheid der verhouding na het leggen vaai den band een leelijke of gebrekkige ziel zich geopenbaard heeft? In de andere rijtuigen bevonden zich ver schillende kennissen van hem. Ilij was zelf ook genoodigd, maar hij had natuurlijk be richt van verhindering gezonden, 't Stuitte hem terecht tegen de borst ergens in de nabij heid van de jonge vrouw aan tafel of ten dans plaats te nemen. Ei, wie gaat daar de Kortstraat uit en ook kerkwaarts? 't Lijkt van Stralen wel. Tjonge wat moet die oude 't land in hebben, maar toch nieuwsgierig, toch de rijtuigen achterna? Hij komt langs de kerk, licht zijn hoed op ter begroeting van den Bewoner dezer plaats en begeeft zich naar de fabriek. In de haag van menschen, die langs den looper voor het kerkgebouw geschaard staan, bevond zich Koba Langeveld. „Wat is ze mooi, hè?" mompelt er een naast haar als de bruid haai" rijtuig verlaat en aan den arm der stoep naar de vestibule beklimt. Mooi, ja, dat is ze. Koba moet het toe stemmen en denkt er zelfs niet over, dat ze zelve in die kleeren nog veel mooier zou zijn. Ze opent de mond om te lachen, zoo luid dat haar tanden kalkwit zich vertoonen en de menschen opkijken met in hun oogen de vraag waarom die meid zich zoo aanstelt. Maar het meisje stoort zich niet daaraan en lacht weer, omdat die bruid haar vriend Jaap toch niet gekregen heeft Waarom ze de inwendige slem haar dat en drong haar tot vroolijkheid en zieh-gelukkig-voelen? Waarom gaf deze bruiloft, haar het gevoel dat zij aan haar twee voeten (e weinig had en dat ze vleugels moest bezitten, gelijk de vogels daar hbog boven den kerktoren, om als zij te klimmen en te dalen, te zwenken en te zwieren in onbegrensde bewegings mogelijkheid? En dat alles om uit te jube len hare vreugde. O, zij wist het wel, want levendig kwam haar weer voor den geest het tragische ge sprek, dat ze met Jaap voerde den avond van zijn vlucht naar Den Haag onder het venster van zijn kamer. Zij hoorde zich' zelf in nameloozen angst nog tot den jongen artist fluisteren: „Och, zeg me, dat je niet naar 'm zult luisteren, dat je niet met Marie Gerritsen zult trouwen. Want dan kan ik je zuster niet meer wezen en daar heb je toch zoo'n behoefte aan, niet waar?" Thans was alle gevaar voorhij dat dit meisje van rijke afkomst de vrouw werd van Jaap. Thans hoefde Koba niet meer te vreezen, dat zij door een hooghartige plaats- genoote van de deur zou worden gewezen, wanneer ze straks kwam vragen om in zij nen dienst te mogen treden. Want Marie Gerritsen had geen goeden naam tusschen de kleineren van haar geslacht in Duin poort. In Koba's overtuiging zat het dan ook vast, dat zij haar vriend een ongeluk kig leven zou hebben bezorgd als zijn levens gezellin en de dagelijksche getuige van zijnen strijd tegen alles wat den droomer in hem griefde. Zou ie het weten, dat ze vandaag trouwde? Zouden ze hem een kaartje of uitnoodiging gestuurd hebben? Wellicht neen, omdat hij immers haar hand versmaad had en zijne bruid, de kunst was trouw gebleven, de ar- moed met haar verkiezend boven den rijkdom met een wereldsche vrouw. Al die feeste lingen zouden misschien nog wel 'ns hartelijk lachen om zijn krankzinnigheid van den gevluchten jonkman, die z'n leven zat te ver kniezen op een kamertje te Den Haag. Oef! wat zou het hem kunnen deren, hem, die al zoo veel verduurd had voor zijn ide alen? Laat ze lachen, laat ze spotten, gestaag gaat hij zijn eigen weg. En als hij terugkomt het hoofd gekranst met de lauweren van zijn successen, dan lacht reeds niemand meer, maar buigen allen het hoofd. Terwijl ze zoo met haar oogen langs de toe schouwers van het feestelijk gebeuren dwaalt en toch met haar fantasie duizelingwekkende huitelingen volvoert hoog boven het mensch- dom en in dolle blijdschap, treft haar een scherpe blik uit de rij der nabijstaanden. Die trekt haar omlaag uit de vrengdesferen en ploft haar aan z'n voeten in het stof. ("Wordt vervolgd). „PASSING SHOW". De bedelaar: „Ik ben een arme schrijver; van mij is het boek: „Honderd manieren om geld te verdienen". „Waarom bedel je dan „Nou, dat is juist één van die honderd manieren

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 10