Woensdag 28 Maart 1928 Derde Blad Pagina 1 Schoonmaak Het bezoek van Z. M. m .mm Maandag is 't een bende Dinsdag een kabaal; Woensdag' d'inventaris Is al aan de haal. Donderdag: veel water, Emmers en een dweil: Vrijdag: zeep en boenders Glijden op het zeil; Zaterdag het einde Van het schrob-gerurli: Alles weer naar binnen; Zondag: zeepsop-lucht. Ma flirt met den boender Mina met de dweil, Kre poetst met b ar ,ieön En een doek het zeil. Tante zeemt de ruiten Met een zeemelap, Staat te gillen op een Wiebelende trap. Buiten op het platje Ilangt het beddengoed. Dat daar een paar dagen Luchtig luchten moet. In de tuin de meubels Tafel en karpet, Midden in de kamer Eenzaam het buffet. In de keuken oorlog. Vaten overal, Ongestoord speelt .Duitje Daar nu: water-vol Alle deuren open En niet één raam dicht, Dat, is dezer dagen Moeder's schoonmaakplicht En is alles, schoon, weer Op z'n plaats gezet, Dan ligt Vader met een Zware kou in bed. „PASSING SHOW" Zij: „Zal ik dat mooie Liedje nog even zingen van: „Omdat Ik je liefheb Hij: „Nou, al3 je me werkelijk liefhebt, zing dan niet!" B ISM A R CK'S BI KRPR OEF Prins Bismarck was, als zoovele Duit- schers een liefhebber van bier, en tegen een „stevig glas", zoonis het heet, zag hij niet op. In verband hiermede wordt een gebeur tenis uit zijn leven verhaald, die zich af speelde, toen hij de laatste maal een bezoek aan Londen brat ht. Zijn geleider bij dat bezoek, sir Charles Dilke, liet hem bij zijn tocht door de stad o.m. een groote bierbrouwerij zien, en men bracht er een paar uur dooi-, waarbij van tijt tot tijd den hoogen bezoeker een proefje van het brouwsel werd voorgezet, dat Bis marck met gratie aanvaardde. Toen het oogeublik van vertrekken gekomen was, wenschten, de directeuren .der brouwerij hun gast eeri geschenk tot, aandenken aan te bieden. Zij brachten hem in een salon, waar op een tafel een buitengemeen fraaie bierpul met twee zilveren handvatsels stond, welke pul 2 liters kon bevatten. Die werd nu vol geschonken met oude ale en den prins aangeboden Aan de overigen werd het, uitgereikt in metalen kroezen. Bismarck zei nu zachtkens in het Fransch tot Charles Dilke: „Na alles wat men mij reeds liet drinken was ik op dit niet ver dacht. Maar men zal niet kunnen zeggen dat een Duitscher bang was voor Engelsch bier." Daarop vatte hij het gevaarte, waarin zijn naam gegraveerd was, bij de handvat sels, dronk het zonder pauseering leeg, be dankte zijn gastheeren en ging heen. Hij wilde op straat niet van zijn rijtuig Het was zeer warm en Bismarck leunde zwaar op den arm van Charles Dilke, die naar hij later vertelde, den Duitschen staats man den adem hoorde uitstooten met een geluid als van een blaasbalg. Bismarclc sprak niet; maar toen zij bij Londen-bridge kwamen, bieef hij plotseling stilstaan, keek geruinrien tijd nnarde oude brug en zei toen met gesmoorde stem tot sir Dilke: „Hè, ik had nog niet opgemerkt 4ftt het een draaibrug was!" Do ander zweeg uit beleefdheid. (Naar het Italiaansch). Den 12den December 1873, tegen twee uur in den middag, keerde Z. K- KL de Prins Regent van een jachtpartij terug naar de Residentie. Graaf B., de voorzitter van den ministeraad had aanstonds een onderhoud met hem, dat niet minder dan 20 minuten duurde. Onmiddellijk na dit onderhoud begaf z. K. 11. zich naar de vertrekken van Prinses Wilhelmina, zijn gemalin. Twee hofdames, die zich bij de doorluchtige vrouwe bevonden, en den Prins in jacht- costuum en met hoog' ernstig gelaat, zagen binnenkomen, oordeelden het voegzaam zich te verwijderen- Toen vroeg Z. K. H. aan zijn gemalin, of zij wist, dat senator H. op sterven lag. Zeker, wist zij dat: het hof zond drie malen daags om inlichtingen naar il.'s woning. Welnu, zei de Prins, graaf B. wenscht, dat ik er zelf heen ga. Senator H„ een beroemd geschiedvorscher en wijsgeer, werd als een nationale glorie beschouwd- Heftig repuiilikêinsch in zijn jeugd, bijna een persoonlijke vijand van den Koning, had hij zich later Verzoend met de monarchie, ten gevolge van zijn buiten sporige ijdelheid. Doch zijn filosofische en ongodsdienstige ideecn waarvan Prinses Wilhelmina zulk een afschuw had, wilde hij niet wijzigen- Gij gaat er natuurlijk toch niet heen. meende de Prinses. Z. K. H. werd zeer hoos, en antwoordde, dat hij er wél heen ging. Eigenlijk wilde hij er niet heen gaan en had hij lang den wensch van. zijn minister weerstreefd. Hij kon H als geleerde niet wan-rclcoren, diens luid ruchtige ongeloovigheld was hem antipa thiek, en de tegen zijn overleden broeder, den Koning uitgebrachte beleedigingén waren hem in 't hart blijven ziften, ook na de bekeering van den wijsgeer tot de monarchie. Maar K. li. was zwak en had ten slotte geen weerstand kunnen bieden aan zijn minister, die hem gesproken had van een verplicht eerbewijs aan H., ten einde het nationaal gevoel te ontzien en van het gevaar, dat een weigering zou wor den toegeschreven aan clericale invloeden. Want, hoe ongelooflijk ook; om dit bezoek was heimelijk verzocht door de eigen vrien den en geestverwanten van den stervende. Ontevreden over zijn inwilliging van dit verzoek, was de Prins thans hoos op zijn gemalin, juist ómdat zij hetzelfde sprak als zijn geweten; terwijl hij hij haar was geko men in de hoop van het omgekeerde. Hij" luchtte zijn toorn, zeggende, dat vrouwen altijd erg eenvoudige dingen voor stellen, maar dat de vraag een ingewikkelde was; dat vergiffenis van beleedigingen toch ook een christelijke daad was, en dat een goed echtgenoote beter zijn moeilijken toe stand tegenover den minister en publick moest inzien. De Prinses gaf een heftig antwoord en verweet den Prins dat als hel X., haar ge liefkoosde schrijver, had gegolden, de Prins zich de moeite van een bezoek zekerlijk niet zou getroost hebben. Nu ja, antwoordde hij, dat is een fat soenlijk menscb. Op diens sterfbed komt O. L- Heer zelf; die andere moet zich maar met mij behelpen. En hij gaf lust. aan een adjudant, om onmiddellijk aan H.'s won.ing te laten zeg gen, dat Z. K. H. orn vier uur een bezoek zou brengen Nauwelijks was Prinses Wilhelmina alleen, of zij liet in allerijl een. kanunnik van de kathedraal ontbieden. Deze was, behalve haar persoonlijke aalmoezenier, haar ge heime agent in de vele gewetenskwesties, waarin H.. K. H, zich placht te mengen zij was eenigszins „tiacessière en bien" volgens de uitdrukking van Chamfort; wat opdringerig in haar goede wenken niet voorbijgaan van den groot aalmoezenier van het hof. Zij wenschte te weten van den kanunnik, of de kerkelijke overheid reeds stappen beproefd had, of zou beproeven bij II., die in zijn eerste jeugd geloovig was geweest en bekende vriendschapsbetrekkin gen had onderhouden met een bisschop. De kanunnik antwoordde, dat de curie reeds pogingen in 't werk had gesteld, doch ver geefs. Al zou de stervende wellicht een goede gesteldheid getoond hebben, dan ware het nog onmogelijk hem te naderen, zoo sekuur werden zijn vertrekken bewaakt door den vijand. De Prinses achtte zulks een gering be zwaar en gaf de opmerking, dat God hel pen kon tegen duizenden bewakers, maar dat Zijn dienaren niet zoo kleingeestig moesten wezen. Misschien een weinig ge raakt, deelde toen de kanunnik in groot geheim aan de Prinses mede, dat buiten weten van den Aartsbisschop en de curie, een geestelijke den volgenden nacht nog een poging zou wagen, om tot den zieke door te dringen door de post van ziekenzus ter in te nemen, met wie reeds alle maat regelen waren getroffen. De Prinses klapte in de handen van blijd schap. En wie was die priester? Misschien wel hij zelf? Neeon het was die en die, een groot be delaar van aalmoezen voor anderen; de Prinses kende hem wel; 't was een heilig man, niet zeer ontwikkeld, maar vol geest drift. II. K. H. was slechts middelmatig vol daan over de keuze, maar de kanunnik stelde haar gerust met de opmerking, dat ook het slechtste werktuig goed kon worden in handen van God. Ten huize van II. was het een komen en gaan als in het paleis van een overleden vorst waar een reusachtige openbare ver- kooping zou plaats hebben. Er waren daar inderdaad een menigte ijdele lieden, som migen tuk op faam als eerste levensbehoef te. Zij stopte zich vol met roem op good- koope manier, door zich zeiven vrietfden van den grooten man te noemen, iemand, die al had hij 'n vriend onder het katho lieke episcopaat, er maar al te veel onder het anticlericale grauw telde. Deze vriendjes uit zijn revolutionaire jeugd hadden zich aan zijn rokspanden ge klampt, toen hij in roem gestegen was. En hoe hfj hen ook van zich af trachtte te schudden, hij was er nooit in geslaagd. De brutaalst en, heftigsten en meest be- ruchtsten van dat volkje, allen dom-fana tiek atheïsten, hadden hun hoofdkwartier opgeslagen in de kamer van den zieke en in een klein vertrek daarnaast. De bedees de familie van den professor, pon zuster en een zwager, had men bijna met geweld in een hoek gedrongen on de heeren hadden bezit genomen van H. alsof hij hun eigen dom was. Zij hadden door de den minister gezonden geneesheer vervangen door een radikalcn professor en streng verboden om toegang te geven aan priesters, religieuzen of nonnen. Zij ontvingen en openden de telegrammen, stelden de bulletins op, lie ten groote vuren in den haard aanleggen en trakteerden zich dikwijls op port, mar- sala of cognac van het huis. Een hunner dorst zelfs te ronken, maar dit werd door de meerderheid afgekeurd. Zij hadden zich zoodanig vereenzelvigd met de persoon van hun vermaarden vriend, dat zij altijd in het meervoud antwpord gaven, wanneer men hun naar zijn toestand vroeg: „Heden morgen gevoelen wij ons een weinig beter; van avond gaat. het minder goed". Totdat er ten slotte een oogeublik zou komen, om té zeggen: „Wij zijn dood". II. had een horsen verlamming; er restte hem slechts een sprankje bewustzijn. Hij gaf alleen teekenen van loven, wanneer men hem berichtte, dat het hof of de groote staatslichamen om inlichtingen over hem ge zonden hadden: dat telegrammen van hooge personages waren ingekomen, dat de kran ten zich met zijn ziekte bezig hielden, dal zij le beste wenseben voor zijn herstel uitten en dat heel de natie zulks ook deed. Dan lispte de senator met een verdwaasd ge zicht: „Ha, het Hof, ba, de Senaat; ha, de Kamer". Voor d-e anderen kwam er slechts een dof gekreun uit zijn mond. Kwam er een van die boodschappen, een van die pers-artikelen, dan gevoelde zelfs de .vriend, die bezig was met de cognac-- flescli aan te spreken, of een andere, die het vuur oppookte, zich groeien in waardig heid en majesteit. Er kwamen ook ver schillende dames, om zich de glorie te geven van aan H. een portie ijs aan te bieden, maar hun oogen hieven even hard en koud als hun geschenken. Tegen middernacht echter bleef alleen zijn oude verpleegster in de kamer. De „vrienden" hadden pressie uitgeoefend op den voorzitter van den ministerraad, op dat de zieke zou „bediend" worden door den Prins Regent, waarin zij geslaagd wa ren, zooals wij zagen. Even voor drieën kwam een adjudant de zuster en den zwa ger waarschuwen dat Z. K. H. dien mid dag om vier uur zou komen. De vrienden gaven nier aanstonds den zieke bericht van en voegden er een kleine inleiding bij, ten einde de droeve beteekenis van het bezoek te verbergen. Maar H. kon blijkbaar niet al les meer verstaan; slechts zijn stervende ijdelheid flikkerde een weinig op bij deze heftige j rikkel. Ha, de Prins, stamelde hij, en zijn ongen glinsterden een oogenblik. Toen Z. K. H. uit zijn koets stapte, be vond hij zich tegenover vier of vijf vrien den, in plaats van de zusters en den zwa ger. Hij scheen er zeer verbolgen om. Snel liep hij de trap op, zeggende, dat het zijn wensch was om door de familie te worden binnengeleid, maar de anderen drongen vlak achter hem aan, zoodat de kamer vol volk was. De Prins ging naar het lied en boog zich over de zieke. De opfleuring van het oogenblik was echter gevolgd door vol slagen bewusteloosheid. Herkent u mij, waarde senator, vroeg Z. K. H. ik ben Adelbert. Ik kom u moed inspreken; u heeft zooveel gearbeid voor uw roem en die van ons land. Wij brengen u daarvoor dank ik en het volk. Wij wen- schen u een spoedig herstel en voortzetting van uw arbeid. De Prins zweeg, boog nog een oogenblik over de stervenssponde, richtte zich toen op, zachtjes zeggende: Ik geloof, dat hij mij niet verstaan heeft. De zuster van H. bedankte weenende Z. K. H. Een der vrienden sprak plechtig en op lui den toon: De natie zal het verstaan en de nako melingschap zal het lok verstaan. De Prins gaf daar geen acht op en nam afscheid van de zuster en haar echtgenoot, zeggende, dat hij terug zou komen om hem te herkennen. Toen hij, door deu salon kwam, begon een slecht gekleed en half ge schoren individu hem toe te spreken. Uwe Hoogheid heeft heden een van die daden volbracht. Doch Zijne Hoogheid had genoeg van dat gezelschap, draaide het den rug toe en vertrok. Tegen den avond oordeelden de - genees- heeren dat er een kleine verbetering in den toestand was gekomen, en dat de nacht waarschijnlijk zonder nieuws zou worden doorgebracht. De senator was iets vooruit gegaan in bewustzijn en spraakvermogen. Tegen negen uur had hij aan de genees- heeren met vrij duidelijke stem gevraagd, wanneer de Koning zou komen. Hij had dui delijk gezegd „de Koning", maar deze ver wisseling van den Koning met diens broe der den Regent, was wel begrijpelijk in dat oogenblik van het leven, waarin iedereen meer de werkelijkheid dan den schijn dor dingen waarneemt. x Zij antwoordden hem, dat de Prins... De koning, de koning. Hij wilde abso luut een koning aan zijn sterfbed; en zij gaven hem er een. Zij zeiden hem dus, dat de Koning gekomen was, dat hij toen sliep en dat Zijne Hoogheid... Zijne Majesteit gromde de zieke goed, dat Zijne Majesteit beloofd had, om'spoedig terug te keeren. Bij het slaan van twaalf uur, toen alles stil was, begaven de familieleden zich ter ruste. De beide vfiènden, die dezen nacht de wacht hadden, begaven zich niet naar bed, maar gingen slapen in de weeke diepte van twee enorme sofa s. Om beter te kun nen slapen, hadden zij het nachtlicht achter een andere sofa geplaatst De ziekenoppasser, naast het lied gezeten stak het hoofd een weinig vooruit, om naar den zieke te kijken. Zij richtte zich voor zichtigjes op en keek den zieke aan van dichter hij. Hij had de oogen gesloten, zijn ademhaling was regelmatig. De verpleeg ster sloeg toen haar grijzen omslagdoek over de schouders, verliet de kamer, liep op de teenon door het voorsalonnetje en verdween. Na vijf minuten keerde zij weder, altijd in haar grijzen omslagdoek gewik keld. Haar passen waren echter breeder; de pas van een omzichtig persoon, die on zeker is van zijn zaak. Er .werd eventjes tegen een tafel aangestooten. en toen een minuut lang gewacht. De vier zwarte beenen, welke uit de sofa's naar den haard gericht waren, bewogen zich niet en de verpleegster bereikte zonder verdere onge vallen de kamer van haar zieke. Daar was het nog donkerder. Een nacht lichtje wierp een zwak schijnsel door het v erti ek. De verpleegster keek een oogen blik rond, alsof zij het bed niet herkende, wierp een blik op den zieke, die nog sliep, en, zonder den omslagdoek af te doen, be gon zij vurig te bidden, in zachte en haastige woorden. Na tien minuten slaakte de zieke een zucht, loon richtte de gewaande verpleeg ster zich op. boog zich over hem heen, en sprak hem (oe, met ingehouden vuur: Senator, senator. Deze opende de moede oogen en draaide het hoofd naar de stem. Een bezoek, senator, een bezoek. Zijne Majesteit, stamelde de senator. Zijne Majesteit en hij trachtte het hoofd op te richten Ja. ja. Zijne Majesteit riep de kleine priester, plotseling een geestdriftige toon aannemend. De oogon van den senator openden zich wijd. De koning? de koning? vroeg hij. God, antwoordde de priester De grijze doek gleed hem van de schouders, terwijl hij uit zijn borst een kruisbeeld haalde, en het met geheven handen toonde. Zijn gelaat nam een verheven uitdrukking aan in zijn onvoorzichtige ijver. Zijn goddelijke Majesteit, de groote God, de barmhartige God, die u Zijne armen opent, die u roept, die mij zendt, mij zijn dienaar.... Toen hij het woord „God" had uitgespro ken, bewogen de kussens, alsof zij door een stuip bevangen waren. En bij het zeg gen van „zijn dienaar" werd hij onder broken door een gorgelend vreemd, angst wekkend geluid. Alle beweging in de kus sens hield op De verschrikte priester zag naar H. Hij was dood. De naam van God had hem getroffen en gedood in weinige seconden. Deze zijn voldoende, om een vrome hoop te laten aan ons en de Prinses. Maar de kanunnik kon niet zeg gen, of de ongelukkige, en te .eenvoudige priester, in de handen van God een werk- tuiig van verlossing, of van toorn en recht vaardigheid geweest was. v- •rit' >r IN AMSTERDAM WERD EEN DEMONSTRATIE GEHOUDEN met Verhoop's railloozeu trein. De trein passeert de Beijenkorf op het Damrait. DE KONINKLIJKE LIJFWACHT Bij de plechtige opening van het Engelsche Parlement heeft men onlangs weer de vermaarde lijfwacht des konings zien optrek ken in de kleurige uniform, welke uit den tijd van de Tudors .dagteekent. De garde bestaat al sinds 1485 en deed aanvankelijk inderdaad als lijfwacht dienst, in dien zin, dat de mannen niet alleen 's konings beschermers, maar ook zijn lijfdie naren waren. Van den beginne af heeft de uniform bestaan uit een tuniek van konings- rood met purperen tressen en afzetsels en versieringen van goudlak, waarbij roode kniebroeken, roode kousen, een platte hoed en zwarte schoenen met rood-wit en blauwe rosetter. worden gedragen. Thans doet de lijfgarde alleen nog dienst bij plechtige ontvangsten ten hove en eenige andere bizondere gelegenheden. I)e bijnaam beef-eaters kreeg de lijfgarde in 1669, toen Groothertog Cosimo van Tos cane schreef: „Zij zijn groote biefstuketers, waarvan ze dagelijks een flinke portie krij gen aan het hof, zoodat men hen beef-eaters zou kunnen noemen." De naam wordt ook wel aan de bewakers van de Tower gegeven, wier uniform echter iets van dat van do garde afwijkt, al is het er wel van afgo- leid- -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 9