ff
Duinroosje.
WOENSDAG 25 APRIL 1928
DERDE BLAD
PAGINA 2
XVII.
Kom je na afloop van de voorstelling
,eehtstreeks en zoo vlug mogelijk terug?
O, zeker, mevrouw.
Je moet den tram maar pakken, hoor.
De kosten neem ik voor mijn rekening uit
.sympathie voor je vriend. En maak je nu
maar gauw klaar.
Koba was de kamer al uit en hoorde
niet eens den kleinen knaap van dank
baarheid wild gieren. In eenige sprongen
beklom ze de verschillende trappen, liet
de drie verdiepingen van het deftige huis
onder zich en stormde haar meidenkamer
tje binnen. Niemand die haar zag. Niemand
die haar beluisterde. Ze kon dus ongestraft
cn ongehoord de onstuimigheid van haar tot
storm gewekte natuur uitvieren. Haar offen
sief gold het ledikant. Zij rende er heen, vol
voerde kopje vooruit eenige charges op haar
hoofdkussen, smeet het drie, viermaal tegen
den wand, lachte, juichte en gierde, dat de
muren er van schaterden. Toen ging ze zitten
op den rand van het ijzeren ledikant en
hijgde de al te groote vermoeienis uit.
En nu fluks de spulletjes van dienstbaar
heid uitgetrokken. In een kwartiertje tijd
had het tweede meisje rich ontpopt in de
frissche eenvoudige dorpsdeerne, die knappe
Koba van de duinen. Zij spelde haar hoedje
vast, wierp een laatsten blik in den spiegel,
knikte lachend naar haar beeltenis en ver
dween.
Even later had ze haar plaatsje in het
concertgebouw ingenomen en zat daar in
spanning op de komende dingen te wach
ten, temidden van opgedirkte juffies met
glanzende of fletse gezichten, veel gepraat
niet weinig om het. lijf, giegelende meis
jes, wijsdoende oudere dames, bromlaehen-
de, deftig berekend converseerende lieeren.
Een golf van parfum streek haar langs.
Zij snuffelde benauwd en wuifde met haar
hand onder den neus. Hoe konden de men
sehen in die verstikking leven?
Het belletje rinkelde. Zij rekte den hals,
want Jaap zou nu komen. En toen plots
schrok ze en viel terug op haar stoel, ter
wijl ze vingerkrommend naar d'r hart greep.
Zoo zag ze Jaap weer na lange scheiding,
hij daar ginds, hoog boven de menschen,
op de planken, zij tusschen het publiek, naar
welks handgeklap hij reeds verlangde in
hun duinen.
De jonge kunstenaar is te midden eeni-
ger heerein en een dame te voorschijn ge
treden. Hij buigt en buigt nogmaals voor
het met roepen en handgebaar druk hul
digende publiek.
Ook Koba klapt iu de handen, terwijl ze
kijkt en roept en lacht, bevend en bleek van
aandoening en met tranen toch in haar
oogen.
Als de zaal zwijgt, laat ook zij handen
en lippen vallen. Groote God, wat is ze aan
gedaan, heelemaal in de war van vreugde
en geestdrift. Dat had ze zich honderdmaal
gedroomd. Dat was het waarnaar zij haakte
uren van den nacht. Te zitten als nu, onge
zien door hem, en luisterend naar den bijval
'der wereld voor zijn kunst en zijn persoon.
Nog denkt het meisje daarover, ais zij
plots wijd haar oogen opent om heter het
voorwerp barer genegenheid op te nemen.
Hoe erg is Jaap veranderd.... En tóch
Is hij het. Dat is zijn haar, zoo zwart; cn
dat is zijn gelaat, zoo bleek. Maar z'n oogen,
wat is er met zijn oogen gebeurd? Die liggen
zoo diep en zoo glanzend en zoo weemoedig
niet meer. En zijn lach? Vanwaar die ge
maakte, onoprechte lach, die hem vreemd
was, toen ze 't zoo goed met elkaar konden?
Waar is JaapWaar is zijn eenvoud.
Ze vraagt zich af, waarom er tranen over
haar wangen rollen niet van vreugde, zooals
zoo juist, maar van echt verdriet, van echt
leed, dat haar hart omprangt cn stille snik
ken naar haar keel werpt.
De musici, Jaap van Stralen in liun mid
den, nemen plaats, befietelen liuu instrumen
ten. De dame aan de piano legt haar handen
slagvaardig vooruit. Da zaal zwijgt, gretig
naar de eerste accoorden.
Een heftige knik van v. Stralen, llatelend
valt de" muziek los. In vermetel tempo, zon
der aanloop, pardoes midden in de arena,
ruiteren de vioolstokken over de gewillige
snaren.
Het concert is begonnen. Met de verga
dering van verwende menschen luistert
Koba Langevelclt. Maar geen vreugde beleeft
ze van deze schitterende ,goudvergulde rnu-
ziekwolken. Want die schittering lijkt haar
te komen van een valsclio zon. En dat ver
guldsel is van klatergoud. Waar zij diaman
ten zocht meent ze kunstig geslepen glas
gevonden te hebben.
Is dat Jaap? vraagt ze zich weer, terwijl
ze met weemoedig oog zijn wild-levende
gestalte op het podium opneemt en bestu
deert. En als ze thans met hem alleen was,
zou ze dan om zijn hals kunnen vliegen en
Vtr-.
HUMORIST.
„Mevrouw, de remmen weigeren te werken".
»Wat Zl?g je.... weigeren!
met glinsterende oogen naar de zijne op
blikken in stomme verwondering voor zijn'
macht
Rond haar davert handgeklap als bij den
aanvang van den avond. Stemmen roepen
naar den kunstenaar, die temidden van kun
stenaars, de eerste was. Koba ziet als in een
droom, hoe hij dankbaar buigt met op zijn
veranderd gelaat dat vreeselijke lachje van
straks. Een chique gekleed meisje beklimt
het tooneel, biedt lieftallig den toegejuich-
ten artist een bouquet aan, reikt hem even
eens namens heel de zaal het fijne handje
en trekt zich clan blozend en buigend terug,
terwijl onder haar de storm van applaus
blijft loeien.
Het gebouw stroomt ledig. Koba laat zich
in den golf opnemen, bleek en ernstig tus
schen zooveel geestdrift en jool. De frissche
buitenlucht doet haar herademen. Het was
daarbinnen ook zoo akelig zwoel en be
nauwd. Nu huivert ze even, zoo pardoes valt
de vrije nachtlucht op haar leden.
Wat thans gedaan? Zich verwijderen,
recht naar huis, zooals mevrouw Koster ge
boden heeft? Of hem opwachten, zien dat ze
hem te spreken krijgt? Maar ze voelt dat
zij huilen zal, dat ze hem niets dan tranen
zal kunnen geven in plaats van thuisgroetc-n
bij het eerste weerzien in den Haag.
En weer rijst in haar de vraag, wat er
toch met haar vriend gebeurd is, hoe die
oogen zoo anders zijn gaan staan en wat.
zijn gelaatsuitdrukking wijzigde?
Maar juist om die vraag mag ze niet
zonder meer heengaan. Geen rust zal ze
kennen, geen oog sluiten, zoolang liij zelf
niet daarop het antwoord heeft verstrekt.
Dadelijk komt hij huiten. Ze zal hem
begroeten, met geweld haar gevoelens in
houden, doen of alles heel gewoon is, blijd
schap veinzen zelfs, hem zeggen dat hij
er zoo goed uit ziet. Dan zal ze hem vragen
of ze 'ns hij hem in zijn woning mag komen
om over moeder cn over Duinpoort te praten.
Natuurlijk vindt ie dat wel goed. En als het
zoover is, als ze oog in oog alleen met hem
kan keuvelen en ze heeft hem er toe gebracht
te spelen zooals hij het deed in de duinen,
dan o, ja, zal ze liem ontdekken en zal ze aan
z'n moeder kunnen schrijven dat haar kind
niets geleden heeft onder de aanraking van
deze booze wereld, waarvoor de verstandige
menschen iü Duinpoort en straks nog me
vrouw Koster haar zoo ernstig waarschuw
den.
Onder die overwegingen is ze eenige ma
len tusschen de uitkomende concertbezoekers
op en neer gewandeld. Als ze eindelijk zoo
goed als eenzaam daar loopt met haar veel
opgemonterd gezichtje, besluit ze dat hij
thans gauw op zijn beurt het gebouw ver
laten moet.
In spanning blijft ze staan voor het wijd
geopende helverlichte portaal. Haar hart
klopt naar d'r keel nu het oogenblik van
het weerzien zoo nabij is. Zou hij haar terug
kennen? Zou hij blijde zijn en aangenaam
verrast? Hoe zal ie het vinden, dat ze naar
den Haag is gekomen en er dient?
Achter haar davert een auto zoo juist
door den chauffeur aangezet. Die zal wel
evenals zij op Jaap wachten. Maar waarom
stampt en proest dat zware ding zoo onge
duldig? Zij moet hem toch tegenhouden
en hem spreken vóór hij instapt Bijna had
ze zich omgekeerd om tot dien zwijgenden
man te zeggen, dat hij den motor wel zoolang
stop kon zetten.
Er klinken stommen in de gang naar de
vestibule. Ook die van lièm. llij is dus in
gezelschap? Hij lacht. Zij onderscheidt duide
lijk. Hij lacht alweer en praat overluid. Het
meisje springt terug in den schaduw van
een pilaar.
Hoe moet dat nu? Als hij met die lui in
den auto stapt? Och, God, wat is ie luid
ruchtig, hij, de zachte, stillo jongen van
Duinpoort
Daar komen ze. Koba Iioudt *r hart vast,
Lichte toiletten, glimmende hooge hoeden,
parfum, hoog opkletterendè taal vol ge
maaktheid en onnatuur, gruwelijk overdre
ven lachjes Dat alles glijdt langs den pilaar.
Binnen do spatie eener minuut is alles
gebeurd. Hij met de zijnen in de auto, die
schijnt te gnuiven en te grinniken over
haar teleurstelling. Zij alleen op het asfalt
en gebroken.
Tegen den pilaar geleund kijkt ze lang iu
het gat, waardoor die verschrikkelijke auto
verdween. En dan plots springt ze. op, schrei
end en snikkend cn spoedt zich huiswaarts
door don fijnen regen, die te vallen is be
gonnen.
Allons au revoir, waarde lui enne
De zicfrtbaar aangeschoten heer wuift naar
zijn gezelschap, laat de rest van zijn vol
zin in z n keel smoren en begint met onze
kere hand naar het sleutelgat te zoeken.
Zijn vrienden lachen, wenschen hem nog
maals adieu en glijden weg in den don
keren nacht, zich verkneukelend over de
grappen van den kunstenaar, die na zijn
successen zich zoo wonderbaar snel in een
vroolijken snaak ontpopt heeft.
Hom me de bon goüt, snatert de een.
Fameus! beklinkt de ander.
Met 11 hol hoestje dwaalt de jonge man
door de breede gang, tracht zijn beeneij te
behecrschen en bromt voor zich heen, dat
ie toch waarlijk niet zóó dronken kan zijn.
Moeizaam beklautert hij de trap, komt sput
terend voor zijn deur aan, verbeeldt zich
dat zijn nieuwe hospita lang niet zoo aar
dig als die lange, smalle, maar o, zoo puike
van vroeger zijn thuiskomst geniepig stil
beluistert, wenkt ironisch geruststellend naar
maakt gerust kan zijn over z'n nachtelijken
toestand en valt na veel dergelijke patsen
hijgend en puffend op den divan in zijn
weelderig gemeubileerde kamer neder. Met
moe gebaar en 'u dronkemanslaehje op het
„RIRE".
„Hebt u mijn raad gevolgd en geteld, toen
,n door slapeloosheid werdt gekweld?"
„Ja, ik telde t-ot 19.567".
„En bent u toen ingeslapen
„Neen, dokter, want toen >a,s 't tijd om
wear op te staan!"
verhitte en valsch rose gelaat neemt hij den
hoogen zijden van z'n dampend hoofd,
ontdoet zich van z'n handschoenen en be-
wuift zich met den getuigen zakdoek.
Drommels, stamelt hij, 't Is net of ik
slaap heb
Zou ie maar stilletjes op den divan blij
ven en er uitslapen? Zoo verward is zijn
brein echter nog niet of hij ontwaart er
de beeltenis zijner verwonderde kamerver-
huurster, als ze hem straks onuitgekleed
op deze kamer vindt, terwijl het bed in hot
aanlendende vertrek onbelegen bleef. Neen,
zij mocht niet weten, dat ieVlug uitklee-
den en naar bed! Driftig werpt hij jas en
vest van zich af, ontknoopt das en boord,
rukt zijn laarzen uit en hijgt na zooveel
inspanning uit.
Hij kijkt over de tafel heen. Wat is dat?
Een brief? HèZiin vingers grissen naar
het couvert. Hij draait het rond en om.
Die hand kent hij
Wat duivel, walmt alles toch voor zijn
oogen, die duizeligheidzou ie werke
lijk niet recht nuchter meer wezen? Maar
wat had ie dan eigenlijk gebruikt? Een
wijntje, toen nog eenEn, toen die verve
lende Lizette kwam paaien en koezclen, nog
eenVerduiveld!
Hij lachte, lachte hol en lang z'n dron-
kernanslaeh.
Maar die handWie heeft dat alles
geschreven?En wat is het akelig stil
in huis!
Heidaar! roept liij Maar het geluid
valt in de dikke tapijten en gordijnen en
roept geen echo's op.
Met half onmachtige vingers peutert hij
het couvert open eri tracht te lezen.
„Lieve mijnheer Jaap"
Lief! Verduiveld aardig. Wie schreef 'm
dat? Niks gedistingeerd overigens, dat pootje.
Onderteekening? KobaWie, wat Koba?
O ja, hè, neen maar, Koba Langevcld
Hij lachte niet meer, krauwt zijn dunne
vingertoppen door z'n gepomadeerde haren
en doet z"n best om de draaiende, dansen
de letters vast te houden En zoo lukt het
hem tenslotte het volgende uit het episteltje
wijs te worden:
Misschien zult u wel verbaasd zijn over
dit schrijven Ik heb moeite gedaan om u gis
teren te spreken te krijgen na afloop van
het concert. Er waren dames bij u en ook
eenige lieeren en toen paste het mij niet u
aan te houden. Nu heb ik niet zoo gauw
meer vrij en moet een onderhoud dus wel
uitstellen tot over veertien dagen. Dan kom
ik hij u, als ik mag, en breng u vele groeten
over van uw moeder, uw familie, Duinpoort
cn van mijzelf ook. U zult dan weten dat ik
tegenwoordig in den Haag woon als tweede
meisje hij mevrouw Koster. Maar ik vertel u
dat n el allemaal over twee weken. Wel kan
ik u zeggen, dat ik u gisterenavond heb
zien bewonderen en toejuichen, net zooals
wij dat droomden in onze schoone duinen.
Weet u dat nog wel, mijnheer Jaap, van
die mooie, heerlijke uren daarginds, als de
zon ons verguldde cn u voor mij speelde?
En weet u ookMaar neen, dat alles voor
mondeling onderhoud, als u het goedvindt.
Tot weerziens van uwe
Koba Langeveld.
Het papiertje, waarop onzichtbaar voor
zijn beneveld oog de sporen van twee tranen
kleefden, dwarrelde naar den vloer. Hij had
er geen erg in en staarde voor zich uit. Een
wolk daalde voor zijn blikken. Daarin zag
hij dat meisje, zonncvlinder in de duinen en
zong met rond en zwierig beweeg der lichte
leden, met den strandbries in de stoeiende
lokken cn op baar fijn gesneden gezichtje
en in haar prachtige kijkers alle aantrek
kelijkheid van haar reinen glimlach.
Koba was dat, Koba waardevoller dan
al die misselijke poppen van cleze stad
De jonge artist vergat hospita en con
venties, zeeg langzaam terzijde in het kus
sen van den divan, mompelde den naam
van Koba, zuchtte en sliep.
Mijnheer Steinhoven bevindt zich heden
morgen ontzettend overstuur.Hij heeft zijn
ontbijt nauwelijks aangeroerd, snauwt zijn
huishoudster af, raadpleegt twintigmaal zijn
horloge, is al drie keer naar de telefoon ge-
loopen en vult de korte tusschenpoozen met
dribbeiig geloop van de eene kamer in de
andere.
Wat liem aldus overstag deed slaan, hem,
den populairen dikkerd met zijn eeuwig goe
dig gezicht? 't. Weertje kon het hem niet
doen, want gul en royaal blinkt de zon aan
een hemel van het zuiverst Hollandsche
blauw en tropisch statig waaieren de pal
men uit in Steinhoven s prachtigen tuin.
Tegen elf uur belandt de opgewonden oude
heer weer eens in zijn studeerkamer, mop
pert tegen de sclicl aanlichtende zon, bant
haar met een ruk aan de gordijnen buiten,
neemt een opengeslagen boek van den tafel,"
werpt het nijdassig op den divan en laat
zijn wild dwalende versiinder«blikkert ten
slotte even rusten op een blacl muziek te
midden van zijn bureau-ministre. Handen
in de zakken houdt hij daartegen een vij
andig betoog clat. echter klaarblijkelijk voor
den componist bestemd is.
Muziek!-.. Kunst!... Ja, cn dan de wijn,
dan de meisjes. Stommeling, clat is je dank,
Steinhoven je dank voor... Och, jandorie, ik
mag er niet naar kijken, niet aan denken
zelfs.
Driftig rukt hij zich om cn trekt, het gor
dijn weer open. De telefoon rinkelt. Wat
moet die weer?
Ja? Met Steinhoven... Nou?... Of wat?
Loop naar de Hó?O, zoo, kan me
niet schelen, hoorof liever, koop ze dan
maar tegen 58Niks opruimenOf ik
wal? Ach, man ik lieh alle duivels in. Dat
moet je toch hegrijpen... Adieu!
Kletterend viel de hoorn op zijn standaard
je. Steinhoven controleert weer den stand
van zijn uurwerk.
Laat me nog wachten ook, dat uils
kuiken. Brr. wat is het hier warm!
Opeens daar houdt hij zich onbeweeglijk cn
luistert Waarachtig de verwachte is op
komst. Dan gestaakt de wandeling en een
gepaste houding aangenomen. Hij neemt
plaats voor zijn schrijfbureau, den rug naai
de deur gekeerd, neemt een krant op en
verdiept zich oogenschijnlijk in de buiten-
landsche berichten.
Er wordt geklopt. In de meening dat Jaap
het is antwoordt hij niet aanstonds. Tegen
zijn gewoonte in laat v. Stralen zich aan
dienen. Dit bemerkend bromt de oude: „Die
voelt natuurlijk nattigheid" en roept binnen
Mijnheer kondigt liet intredende dienst
meisje aan, da'ar is iemand voor u.
Hij neemt het kaartje en overtuigt zich,
dat inderdaad Jaap van Stralen wenscht
toegelaten te worden.
Laat dien heer binnenkomen, Elsje.
Eenige oogenbiikken later treedt langs het
introduceerende meisje heen Jaap v. Stralen
in licht zomereostuum door de deuropening.
Hij heeft stroohoed cn rotting in de linker
hand en verkent in een snellen rondblik liet
terrein. Aan de uitdrukking zijner oogen en
liet bijna onmerkbare trekken van zijn mond
hoeken te zien, verwacht de jonge man al
lerminst een aangenaam onderhoud. Toch
tracht hij den toestand te beheerschen, kucht
vroolijk, treedt vief naar het schrijfbureau
en groet bijna lawaaierig familiair:
Goeden morgen, mijnheer Steinhoven!
Hoe gaat het met u?
Natuurlijk geeft dc lieve man zich nu da
delijk gewonnen cn laat ie al zijn telefonisch
gebrom van straks in den steek. Een slip
pertje heeft ie gemaakt door een of ander
jaloerschen collega aan de oorc-n van zijn
beschermer en besten vriend overgebracht.
Maar dat kan een Hagenaar met zijn groot-
steedsehe opvattingen wel hebben. Hij heeft
het zelf toch ook wel eens bont gemaakt
naar zijn verhalen uit den luidruchtigen stu
dententijd te oordeelen.
Jaap blijk intusschen den omvang van
de onweer zwangere wolken al lieel ondes
kundig gemeten te hebben. De lucht, wel
verre van bij zijn verschijnen aanstonds op
te klaren, bewaart de stilte, die den storm
voorafgaat.
Steinhoven laat zijn bezoeker tot vlak ach
ter zijn stoel naderen, zonder beweging of
geluid te geven.
Dan draait hij langzaam het zware hoofd
links-om op zijn schouders cn staart den
ander, mondhoeken omlaag, onderzoekend
en haast minachtend aan-
Zoo ben jij het?
Ook een vraag! zegt het schouderrukj©
van clen aangesprokene, die liet nu wel laat
te glimlachen cn luchtig te doen. Omdat
Jaap van Stralen het niet nocdig achtte be
scheid te geven, pakte dc oude man norsch
uit:
Nou, zijn we geen antwoord meer
waard?
De artiest kon zijn gevoelens niet langer
verhelen. Droefheid, teleurstelling cn ge
krenkte trots spiegele?, zich dooreen op zijn
bleeker uitziende trekken af. Hij treedt twee
schreden achteruit, en zegt op zenuwaehtig-
liukkende toon:
Op zulk een vraag mag ik het, antwoord
schuldig blijven, mijnheer. Neemt u mij niet
kwalijk
Resoluut wendt hij zich om en begeeft,
zich naar de deur. Dit is voor Steinhoven
het geschikte moment om uit zijn rol te
vallen. Bloedrood thans van opwinding cn
kwaadheid, smijt hij zijn krant neer en
achterhaalt den zondaar.
Jaap! snauwt Iiij. En als de kunstenaar
maar even goed zijn weg vervolgt, herhaalt
hij tlians gebiedend met iets in zijn stem,
dat van Stralen herinnert aan al hetgeen
deze man voor hem gedaan heeft:
Jaap! In zijn drift kan hij zijn bescher
meling nog niet anders dan hij den voor
naam noemen.
Mijnheer?... Jaap blijft staan.
Het liefst zou Steinhoven zijn verbolgen
heid in een flinke ranselpartij gekoeld heb
ben. Maar al de vatlustigheid van zijn kleine
vuisten stuitte af op de verschrikkelijke koel
heid, waarin de bezoeker zijn houding ge
harnast had. Maar het moest er uit. Hij
zou den jongen zeggen wat hem het zwaar
ste op zijn hart lag. Dus plaatste hij zich
snel tusschen Jaap en de deur ten siste
kwaadaardig:
Ondankbare!
Een rilling voer don beleedigde door bef
lichaam- Zijn oogen vlamden.
Ja, ondankbare, beet de dikke man
hem weer toe. Een oogenblik kromden zich
de vingers van den jongen man cn luister
de hij naar de stem van den wraaklust, die
hem ophitste uit de golf bloeds, welke naar
zijn slapen welde. Ziin wangen gloeiden
alsof hij daarop een slag ontvangen had.
Maar zijn nobele inborst weerhield hem van
een daad die zelfs in deze omstandigheid niet
gewettigd was. Zijn vingers opecnknellend
beteugelde hij den ©plaatenden drift, beet
zijn kaken opeen en wilde Steinhoven met
een heuseh: „Permitteer, mijnheer", op zijn
duwen teneinde zich te verwijderen. Maar
Steinhoven was niet bevredigd, integendeel
V ikl en onberekend tuimelde de zweepende
en rammelende woordenstroom uit zijn
mond:
Ik moet het je zeggen, hier, onder vier
oogen, hier, waar ik je heb aangemoedigd
en tot roem gebracht. Ik zal het je zeggen,
omdat ik het niet meer houden kan cn
recht meen te hebben je rekenschap te
vragen. Weet dan, dat de „haut monde" er
vol van is en er mee spot, hoe je het niet
onder je geacht hebt te drinken als een
kaairidder en je te begeven in gezelschap
van typen, die-... Bah, dat ik zooiets van
jou moest, ondervinden. Waar blijft je naam,
waar je roem, waar alles, wat met zooveel
moeite veroverd, zoo ras verloren gaat, als
ze je morgen in de goot vinden? God, wat
ben je toch een ezel geweest!....
Hij schoot weg, stampvoetend en door-
morrend, en liet zijn getrapten bescherme
ling ten prooi aan een ontzettende emotie
vertrekken.
Maar ook ditmaal wercl de componist bij
de deur tegengehouden. Want, voor hij
den drempel bereikt had, verscheen daarop
zijn plaatsgenoot en jeugdvriend Cor Duur
steen in reiskleeding. De jonge industrieel
had niet zoo gauw erg in de allesbehalve
gelukkige gelaatsuitdrukking van zijn ka
meraad.
Jaap, riep hij Mij verrast, wat een ge
noegen dat ik jou hier aantref. Rechtsomkeer
ouwe jongen.
Van Stralen nam zwijgend den handdruk
van weerzien in ontvangst en deed Duur
steen niet weinig verbaasd naar binnen kij
ken. Als hij daar het woeste uiterlijk van zijn
oom ontwaarde, begreep hij, dat er tusschen
die beiden iets niet in orde was. Snel Inslo
ten sloot hij de deur achter zich toe om
een eventueele vlucht van Jaap te voor
komen en riep kwansuis niets vermoedend:
Dag oompje, hoe staan de zaken?
Steinhoven reikte hem zijn rechter met
een verwijtenden cn verklarenden oogopslag
naar Jaap.
Dank je jongen, 't gaat wel.
Ik breng u de groeten mee uit Duin-
poort en kom u vragen nu eens spoedig naar
mijn fabriek te komen kijken. Ziet u, hij
trok al pratende zijn handschoenen uit, ter
wijl Jaap stilletjes voor zich heen zich op
wond, maar door de oogen van Cor Duur
steen vastgehouden werd ik heb nu eens
vacantie genomen om eenige gezellige daag
jes met mijn goede vrienden, oompje Stein
hoven en Jaap van Stralen, door te bren
gen in het Haagje enhier liet hij
zijn gelaat versomberen in plaats van
blijde tronies vindt ikhommeles.
Een der vele betere snaren van Steia-
hoven's hart werd daar weldoend gestreeld.
Nou, laat dat nraar rusten.
Toch oompje... Krakeel zoo'n beetje
tusschen beschermheer en kunstenaar?
(Wordt vervolgd).
„HUMORIST".
Moeder: „Waarom laat je Lilly daar zoo
staan. Waarom laat je haar niet meespelen?"
Jaantje: „Ze speelt mee, moeder. Zij is de
klant, die wacht tot ze geholpen wordt".
DE POT VERWIJT...»
Krelis (in don dorpsgemeenteraad): Dat
er een klok in den toren zal ltomcn, daar
heb ik niets op logen meneer de voor
zette i: maar vier wijzer borden, dat is
geld van de gemeente verkwisten.
Hannes (de wethouder): Je praat weer
naar dat je verstand hebt> man. En als
er dam eens vier mensehen tegelijk wilden
kijken hoe laat het is, en er was maar
cén wijzerbord, dan zouden ze Beker maar
op elkaar moeten wachten, hè?
GEMOEDELIJK
Zeg eens Jan! Nu wacht ik hier al eeg
vol half uur op dien biefstuk met aard
appelen!
Al een half uur, mijnheer? Ja, 't is waai
Waar blijft toch de tijd zeg ik dikwijls
tegen de heeren.
«tdi-Ü s.
StAflA-