ff Duinroosje. WOENSDAG 25 APRIL 1928 DERDE BLAD PAGINA 2 XVII. Kom je na afloop van de voorstelling ,eehtstreeks en zoo vlug mogelijk terug? O, zeker, mevrouw. Je moet den tram maar pakken, hoor. De kosten neem ik voor mijn rekening uit .sympathie voor je vriend. En maak je nu maar gauw klaar. Koba was de kamer al uit en hoorde niet eens den kleinen knaap van dank baarheid wild gieren. In eenige sprongen beklom ze de verschillende trappen, liet de drie verdiepingen van het deftige huis onder zich en stormde haar meidenkamer tje binnen. Niemand die haar zag. Niemand die haar beluisterde. Ze kon dus ongestraft cn ongehoord de onstuimigheid van haar tot storm gewekte natuur uitvieren. Haar offen sief gold het ledikant. Zij rende er heen, vol voerde kopje vooruit eenige charges op haar hoofdkussen, smeet het drie, viermaal tegen den wand, lachte, juichte en gierde, dat de muren er van schaterden. Toen ging ze zitten op den rand van het ijzeren ledikant en hijgde de al te groote vermoeienis uit. En nu fluks de spulletjes van dienstbaar heid uitgetrokken. In een kwartiertje tijd had het tweede meisje rich ontpopt in de frissche eenvoudige dorpsdeerne, die knappe Koba van de duinen. Zij spelde haar hoedje vast, wierp een laatsten blik in den spiegel, knikte lachend naar haar beeltenis en ver dween. Even later had ze haar plaatsje in het concertgebouw ingenomen en zat daar in spanning op de komende dingen te wach ten, temidden van opgedirkte juffies met glanzende of fletse gezichten, veel gepraat niet weinig om het. lijf, giegelende meis jes, wijsdoende oudere dames, bromlaehen- de, deftig berekend converseerende lieeren. Een golf van parfum streek haar langs. Zij snuffelde benauwd en wuifde met haar hand onder den neus. Hoe konden de men sehen in die verstikking leven? Het belletje rinkelde. Zij rekte den hals, want Jaap zou nu komen. En toen plots schrok ze en viel terug op haar stoel, ter wijl ze vingerkrommend naar d'r hart greep. Zoo zag ze Jaap weer na lange scheiding, hij daar ginds, hoog boven de menschen, op de planken, zij tusschen het publiek, naar welks handgeklap hij reeds verlangde in hun duinen. De jonge kunstenaar is te midden eeni- ger heerein en een dame te voorschijn ge treden. Hij buigt en buigt nogmaals voor het met roepen en handgebaar druk hul digende publiek. Ook Koba klapt iu de handen, terwijl ze kijkt en roept en lacht, bevend en bleek van aandoening en met tranen toch in haar oogen. Als de zaal zwijgt, laat ook zij handen en lippen vallen. Groote God, wat is ze aan gedaan, heelemaal in de war van vreugde en geestdrift. Dat had ze zich honderdmaal gedroomd. Dat was het waarnaar zij haakte uren van den nacht. Te zitten als nu, onge zien door hem, en luisterend naar den bijval 'der wereld voor zijn kunst en zijn persoon. Nog denkt het meisje daarover, ais zij plots wijd haar oogen opent om heter het voorwerp barer genegenheid op te nemen. Hoe erg is Jaap veranderd.... En tóch Is hij het. Dat is zijn haar, zoo zwart; cn dat is zijn gelaat, zoo bleek. Maar z'n oogen, wat is er met zijn oogen gebeurd? Die liggen zoo diep en zoo glanzend en zoo weemoedig niet meer. En zijn lach? Vanwaar die ge maakte, onoprechte lach, die hem vreemd was, toen ze 't zoo goed met elkaar konden? Waar is JaapWaar is zijn eenvoud. Ze vraagt zich af, waarom er tranen over haar wangen rollen niet van vreugde, zooals zoo juist, maar van echt verdriet, van echt leed, dat haar hart omprangt cn stille snik ken naar haar keel werpt. De musici, Jaap van Stralen in liun mid den, nemen plaats, befietelen liuu instrumen ten. De dame aan de piano legt haar handen slagvaardig vooruit. Da zaal zwijgt, gretig naar de eerste accoorden. Een heftige knik van v. Stralen, llatelend valt de" muziek los. In vermetel tempo, zon der aanloop, pardoes midden in de arena, ruiteren de vioolstokken over de gewillige snaren. Het concert is begonnen. Met de verga dering van verwende menschen luistert Koba Langevelclt. Maar geen vreugde beleeft ze van deze schitterende ,goudvergulde rnu- ziekwolken. Want die schittering lijkt haar te komen van een valsclio zon. En dat ver guldsel is van klatergoud. Waar zij diaman ten zocht meent ze kunstig geslepen glas gevonden te hebben. Is dat Jaap? vraagt ze zich weer, terwijl ze met weemoedig oog zijn wild-levende gestalte op het podium opneemt en bestu deert. En als ze thans met hem alleen was, zou ze dan om zijn hals kunnen vliegen en Vtr-. HUMORIST. „Mevrouw, de remmen weigeren te werken". »Wat Zl?g je.... weigeren! met glinsterende oogen naar de zijne op blikken in stomme verwondering voor zijn' macht Rond haar davert handgeklap als bij den aanvang van den avond. Stemmen roepen naar den kunstenaar, die temidden van kun stenaars, de eerste was. Koba ziet als in een droom, hoe hij dankbaar buigt met op zijn veranderd gelaat dat vreeselijke lachje van straks. Een chique gekleed meisje beklimt het tooneel, biedt lieftallig den toegejuich- ten artist een bouquet aan, reikt hem even eens namens heel de zaal het fijne handje en trekt zich clan blozend en buigend terug, terwijl onder haar de storm van applaus blijft loeien. Het gebouw stroomt ledig. Koba laat zich in den golf opnemen, bleek en ernstig tus schen zooveel geestdrift en jool. De frissche buitenlucht doet haar herademen. Het was daarbinnen ook zoo akelig zwoel en be nauwd. Nu huivert ze even, zoo pardoes valt de vrije nachtlucht op haar leden. Wat thans gedaan? Zich verwijderen, recht naar huis, zooals mevrouw Koster ge boden heeft? Of hem opwachten, zien dat ze hem te spreken krijgt? Maar ze voelt dat zij huilen zal, dat ze hem niets dan tranen zal kunnen geven in plaats van thuisgroetc-n bij het eerste weerzien in den Haag. En weer rijst in haar de vraag, wat er toch met haar vriend gebeurd is, hoe die oogen zoo anders zijn gaan staan en wat. zijn gelaatsuitdrukking wijzigde? Maar juist om die vraag mag ze niet zonder meer heengaan. Geen rust zal ze kennen, geen oog sluiten, zoolang liij zelf niet daarop het antwoord heeft verstrekt. Dadelijk komt hij huiten. Ze zal hem begroeten, met geweld haar gevoelens in houden, doen of alles heel gewoon is, blijd schap veinzen zelfs, hem zeggen dat hij er zoo goed uit ziet. Dan zal ze hem vragen of ze 'ns hij hem in zijn woning mag komen om over moeder cn over Duinpoort te praten. Natuurlijk vindt ie dat wel goed. En als het zoover is, als ze oog in oog alleen met hem kan keuvelen en ze heeft hem er toe gebracht te spelen zooals hij het deed in de duinen, dan o, ja, zal ze liem ontdekken en zal ze aan z'n moeder kunnen schrijven dat haar kind niets geleden heeft onder de aanraking van deze booze wereld, waarvoor de verstandige menschen iü Duinpoort en straks nog me vrouw Koster haar zoo ernstig waarschuw den. Onder die overwegingen is ze eenige ma len tusschen de uitkomende concertbezoekers op en neer gewandeld. Als ze eindelijk zoo goed als eenzaam daar loopt met haar veel opgemonterd gezichtje, besluit ze dat hij thans gauw op zijn beurt het gebouw ver laten moet. In spanning blijft ze staan voor het wijd geopende helverlichte portaal. Haar hart klopt naar d'r keel nu het oogenblik van het weerzien zoo nabij is. Zou hij haar terug kennen? Zou hij blijde zijn en aangenaam verrast? Hoe zal ie het vinden, dat ze naar den Haag is gekomen en er dient? Achter haar davert een auto zoo juist door den chauffeur aangezet. Die zal wel evenals zij op Jaap wachten. Maar waarom stampt en proest dat zware ding zoo onge duldig? Zij moet hem toch tegenhouden en hem spreken vóór hij instapt Bijna had ze zich omgekeerd om tot dien zwijgenden man te zeggen, dat hij den motor wel zoolang stop kon zetten. Er klinken stommen in de gang naar de vestibule. Ook die van lièm. llij is dus in gezelschap? Hij lacht. Zij onderscheidt duide lijk. Hij lacht alweer en praat overluid. Het meisje springt terug in den schaduw van een pilaar. Hoe moet dat nu? Als hij met die lui in den auto stapt? Och, God, wat is ie luid ruchtig, hij, de zachte, stillo jongen van Duinpoort Daar komen ze. Koba Iioudt *r hart vast, Lichte toiletten, glimmende hooge hoeden, parfum, hoog opkletterendè taal vol ge maaktheid en onnatuur, gruwelijk overdre ven lachjes Dat alles glijdt langs den pilaar. Binnen do spatie eener minuut is alles gebeurd. Hij met de zijnen in de auto, die schijnt te gnuiven en te grinniken over haar teleurstelling. Zij alleen op het asfalt en gebroken. Tegen den pilaar geleund kijkt ze lang iu het gat, waardoor die verschrikkelijke auto verdween. En dan plots springt ze. op, schrei end en snikkend cn spoedt zich huiswaarts door don fijnen regen, die te vallen is be gonnen. Allons au revoir, waarde lui enne De zicfrtbaar aangeschoten heer wuift naar zijn gezelschap, laat de rest van zijn vol zin in z n keel smoren en begint met onze kere hand naar het sleutelgat te zoeken. Zijn vrienden lachen, wenschen hem nog maals adieu en glijden weg in den don keren nacht, zich verkneukelend over de grappen van den kunstenaar, die na zijn successen zich zoo wonderbaar snel in een vroolijken snaak ontpopt heeft. Hom me de bon goüt, snatert de een. Fameus! beklinkt de ander. Met 11 hol hoestje dwaalt de jonge man door de breede gang, tracht zijn beeneij te behecrschen en bromt voor zich heen, dat ie toch waarlijk niet zóó dronken kan zijn. Moeizaam beklautert hij de trap, komt sput terend voor zijn deur aan, verbeeldt zich dat zijn nieuwe hospita lang niet zoo aar dig als die lange, smalle, maar o, zoo puike van vroeger zijn thuiskomst geniepig stil beluistert, wenkt ironisch geruststellend naar maakt gerust kan zijn over z'n nachtelijken toestand en valt na veel dergelijke patsen hijgend en puffend op den divan in zijn weelderig gemeubileerde kamer neder. Met moe gebaar en 'u dronkemanslaehje op het „RIRE". „Hebt u mijn raad gevolgd en geteld, toen ,n door slapeloosheid werdt gekweld?" „Ja, ik telde t-ot 19.567". „En bent u toen ingeslapen „Neen, dokter, want toen >a,s 't tijd om wear op te staan!" verhitte en valsch rose gelaat neemt hij den hoogen zijden van z'n dampend hoofd, ontdoet zich van z'n handschoenen en be- wuift zich met den getuigen zakdoek. Drommels, stamelt hij, 't Is net of ik slaap heb Zou ie maar stilletjes op den divan blij ven en er uitslapen? Zoo verward is zijn brein echter nog niet of hij ontwaart er de beeltenis zijner verwonderde kamerver- huurster, als ze hem straks onuitgekleed op deze kamer vindt, terwijl het bed in hot aanlendende vertrek onbelegen bleef. Neen, zij mocht niet weten, dat ieVlug uitklee- den en naar bed! Driftig werpt hij jas en vest van zich af, ontknoopt das en boord, rukt zijn laarzen uit en hijgt na zooveel inspanning uit. Hij kijkt over de tafel heen. Wat is dat? Een brief? HèZiin vingers grissen naar het couvert. Hij draait het rond en om. Die hand kent hij Wat duivel, walmt alles toch voor zijn oogen, die duizeligheidzou ie werke lijk niet recht nuchter meer wezen? Maar wat had ie dan eigenlijk gebruikt? Een wijntje, toen nog eenEn, toen die verve lende Lizette kwam paaien en koezclen, nog eenVerduiveld! Hij lachte, lachte hol en lang z'n dron- kernanslaeh. Maar die handWie heeft dat alles geschreven?En wat is het akelig stil in huis! Heidaar! roept liij Maar het geluid valt in de dikke tapijten en gordijnen en roept geen echo's op. Met half onmachtige vingers peutert hij het couvert open eri tracht te lezen. „Lieve mijnheer Jaap" Lief! Verduiveld aardig. Wie schreef 'm dat? Niks gedistingeerd overigens, dat pootje. Onderteekening? KobaWie, wat Koba? O ja, hè, neen maar, Koba Langevcld Hij lachte niet meer, krauwt zijn dunne vingertoppen door z'n gepomadeerde haren en doet z"n best om de draaiende, dansen de letters vast te houden En zoo lukt het hem tenslotte het volgende uit het episteltje wijs te worden: Misschien zult u wel verbaasd zijn over dit schrijven Ik heb moeite gedaan om u gis teren te spreken te krijgen na afloop van het concert. Er waren dames bij u en ook eenige lieeren en toen paste het mij niet u aan te houden. Nu heb ik niet zoo gauw meer vrij en moet een onderhoud dus wel uitstellen tot over veertien dagen. Dan kom ik hij u, als ik mag, en breng u vele groeten over van uw moeder, uw familie, Duinpoort cn van mijzelf ook. U zult dan weten dat ik tegenwoordig in den Haag woon als tweede meisje hij mevrouw Koster. Maar ik vertel u dat n el allemaal over twee weken. Wel kan ik u zeggen, dat ik u gisterenavond heb zien bewonderen en toejuichen, net zooals wij dat droomden in onze schoone duinen. Weet u dat nog wel, mijnheer Jaap, van die mooie, heerlijke uren daarginds, als de zon ons verguldde cn u voor mij speelde? En weet u ookMaar neen, dat alles voor mondeling onderhoud, als u het goedvindt. Tot weerziens van uwe Koba Langeveld. Het papiertje, waarop onzichtbaar voor zijn beneveld oog de sporen van twee tranen kleefden, dwarrelde naar den vloer. Hij had er geen erg in en staarde voor zich uit. Een wolk daalde voor zijn blikken. Daarin zag hij dat meisje, zonncvlinder in de duinen en zong met rond en zwierig beweeg der lichte leden, met den strandbries in de stoeiende lokken cn op baar fijn gesneden gezichtje en in haar prachtige kijkers alle aantrek kelijkheid van haar reinen glimlach. Koba was dat, Koba waardevoller dan al die misselijke poppen van cleze stad De jonge artist vergat hospita en con venties, zeeg langzaam terzijde in het kus sen van den divan, mompelde den naam van Koba, zuchtte en sliep. Mijnheer Steinhoven bevindt zich heden morgen ontzettend overstuur.Hij heeft zijn ontbijt nauwelijks aangeroerd, snauwt zijn huishoudster af, raadpleegt twintigmaal zijn horloge, is al drie keer naar de telefoon ge- loopen en vult de korte tusschenpoozen met dribbeiig geloop van de eene kamer in de andere. Wat liem aldus overstag deed slaan, hem, den populairen dikkerd met zijn eeuwig goe dig gezicht? 't. Weertje kon het hem niet doen, want gul en royaal blinkt de zon aan een hemel van het zuiverst Hollandsche blauw en tropisch statig waaieren de pal men uit in Steinhoven s prachtigen tuin. Tegen elf uur belandt de opgewonden oude heer weer eens in zijn studeerkamer, mop pert tegen de sclicl aanlichtende zon, bant haar met een ruk aan de gordijnen buiten, neemt een opengeslagen boek van den tafel," werpt het nijdassig op den divan en laat zijn wild dwalende versiinder«blikkert ten slotte even rusten op een blacl muziek te midden van zijn bureau-ministre. Handen in de zakken houdt hij daartegen een vij andig betoog clat. echter klaarblijkelijk voor den componist bestemd is. Muziek!-.. Kunst!... Ja, cn dan de wijn, dan de meisjes. Stommeling, clat is je dank, Steinhoven je dank voor... Och, jandorie, ik mag er niet naar kijken, niet aan denken zelfs. Driftig rukt hij zich om cn trekt, het gor dijn weer open. De telefoon rinkelt. Wat moet die weer? Ja? Met Steinhoven... Nou?... Of wat? Loop naar de Hó?O, zoo, kan me niet schelen, hoorof liever, koop ze dan maar tegen 58Niks opruimenOf ik wal? Ach, man ik lieh alle duivels in. Dat moet je toch hegrijpen... Adieu! Kletterend viel de hoorn op zijn standaard je. Steinhoven controleert weer den stand van zijn uurwerk. Laat me nog wachten ook, dat uils kuiken. Brr. wat is het hier warm! Opeens daar houdt hij zich onbeweeglijk cn luistert Waarachtig de verwachte is op komst. Dan gestaakt de wandeling en een gepaste houding aangenomen. Hij neemt plaats voor zijn schrijfbureau, den rug naai de deur gekeerd, neemt een krant op en verdiept zich oogenschijnlijk in de buiten- landsche berichten. Er wordt geklopt. In de meening dat Jaap het is antwoordt hij niet aanstonds. Tegen zijn gewoonte in laat v. Stralen zich aan dienen. Dit bemerkend bromt de oude: „Die voelt natuurlijk nattigheid" en roept binnen Mijnheer kondigt liet intredende dienst meisje aan, da'ar is iemand voor u. Hij neemt het kaartje en overtuigt zich, dat inderdaad Jaap van Stralen wenscht toegelaten te worden. Laat dien heer binnenkomen, Elsje. Eenige oogenbiikken later treedt langs het introduceerende meisje heen Jaap v. Stralen in licht zomereostuum door de deuropening. Hij heeft stroohoed cn rotting in de linker hand en verkent in een snellen rondblik liet terrein. Aan de uitdrukking zijner oogen en liet bijna onmerkbare trekken van zijn mond hoeken te zien, verwacht de jonge man al lerminst een aangenaam onderhoud. Toch tracht hij den toestand te beheerschen, kucht vroolijk, treedt vief naar het schrijfbureau en groet bijna lawaaierig familiair: Goeden morgen, mijnheer Steinhoven! Hoe gaat het met u? Natuurlijk geeft dc lieve man zich nu da delijk gewonnen cn laat ie al zijn telefonisch gebrom van straks in den steek. Een slip pertje heeft ie gemaakt door een of ander jaloerschen collega aan de oorc-n van zijn beschermer en besten vriend overgebracht. Maar dat kan een Hagenaar met zijn groot- steedsehe opvattingen wel hebben. Hij heeft het zelf toch ook wel eens bont gemaakt naar zijn verhalen uit den luidruchtigen stu dententijd te oordeelen. Jaap blijk intusschen den omvang van de onweer zwangere wolken al lieel ondes kundig gemeten te hebben. De lucht, wel verre van bij zijn verschijnen aanstonds op te klaren, bewaart de stilte, die den storm voorafgaat. Steinhoven laat zijn bezoeker tot vlak ach ter zijn stoel naderen, zonder beweging of geluid te geven. Dan draait hij langzaam het zware hoofd links-om op zijn schouders cn staart den ander, mondhoeken omlaag, onderzoekend en haast minachtend aan- Zoo ben jij het? Ook een vraag! zegt het schouderrukj© van clen aangesprokene, die liet nu wel laat te glimlachen cn luchtig te doen. Omdat Jaap van Stralen het niet nocdig achtte be scheid te geven, pakte dc oude man norsch uit: Nou, zijn we geen antwoord meer waard? De artiest kon zijn gevoelens niet langer verhelen. Droefheid, teleurstelling cn ge krenkte trots spiegele?, zich dooreen op zijn bleeker uitziende trekken af. Hij treedt twee schreden achteruit, en zegt op zenuwaehtig- liukkende toon: Op zulk een vraag mag ik het, antwoord schuldig blijven, mijnheer. Neemt u mij niet kwalijk Resoluut wendt hij zich om en begeeft, zich naar de deur. Dit is voor Steinhoven het geschikte moment om uit zijn rol te vallen. Bloedrood thans van opwinding cn kwaadheid, smijt hij zijn krant neer en achterhaalt den zondaar. Jaap! snauwt Iiij. En als de kunstenaar maar even goed zijn weg vervolgt, herhaalt hij tlians gebiedend met iets in zijn stem, dat van Stralen herinnert aan al hetgeen deze man voor hem gedaan heeft: Jaap! In zijn drift kan hij zijn bescher meling nog niet anders dan hij den voor naam noemen. Mijnheer?... Jaap blijft staan. Het liefst zou Steinhoven zijn verbolgen heid in een flinke ranselpartij gekoeld heb ben. Maar al de vatlustigheid van zijn kleine vuisten stuitte af op de verschrikkelijke koel heid, waarin de bezoeker zijn houding ge harnast had. Maar het moest er uit. Hij zou den jongen zeggen wat hem het zwaar ste op zijn hart lag. Dus plaatste hij zich snel tusschen Jaap en de deur ten siste kwaadaardig: Ondankbare! Een rilling voer don beleedigde door bef lichaam- Zijn oogen vlamden. Ja, ondankbare, beet de dikke man hem weer toe. Een oogenblik kromden zich de vingers van den jongen man cn luister de hij naar de stem van den wraaklust, die hem ophitste uit de golf bloeds, welke naar zijn slapen welde. Ziin wangen gloeiden alsof hij daarop een slag ontvangen had. Maar zijn nobele inborst weerhield hem van een daad die zelfs in deze omstandigheid niet gewettigd was. Zijn vingers opecnknellend beteugelde hij den ©plaatenden drift, beet zijn kaken opeen en wilde Steinhoven met een heuseh: „Permitteer, mijnheer", op zijn duwen teneinde zich te verwijderen. Maar Steinhoven was niet bevredigd, integendeel V ikl en onberekend tuimelde de zweepende en rammelende woordenstroom uit zijn mond: Ik moet het je zeggen, hier, onder vier oogen, hier, waar ik je heb aangemoedigd en tot roem gebracht. Ik zal het je zeggen, omdat ik het niet meer houden kan cn recht meen te hebben je rekenschap te vragen. Weet dan, dat de „haut monde" er vol van is en er mee spot, hoe je het niet onder je geacht hebt te drinken als een kaairidder en je te begeven in gezelschap van typen, die-... Bah, dat ik zooiets van jou moest, ondervinden. Waar blijft je naam, waar je roem, waar alles, wat met zooveel moeite veroverd, zoo ras verloren gaat, als ze je morgen in de goot vinden? God, wat ben je toch een ezel geweest!.... Hij schoot weg, stampvoetend en door- morrend, en liet zijn getrapten bescherme ling ten prooi aan een ontzettende emotie vertrekken. Maar ook ditmaal wercl de componist bij de deur tegengehouden. Want, voor hij den drempel bereikt had, verscheen daarop zijn plaatsgenoot en jeugdvriend Cor Duur steen in reiskleeding. De jonge industrieel had niet zoo gauw erg in de allesbehalve gelukkige gelaatsuitdrukking van zijn ka meraad. Jaap, riep hij Mij verrast, wat een ge noegen dat ik jou hier aantref. Rechtsomkeer ouwe jongen. Van Stralen nam zwijgend den handdruk van weerzien in ontvangst en deed Duur steen niet weinig verbaasd naar binnen kij ken. Als hij daar het woeste uiterlijk van zijn oom ontwaarde, begreep hij, dat er tusschen die beiden iets niet in orde was. Snel Inslo ten sloot hij de deur achter zich toe om een eventueele vlucht van Jaap te voor komen en riep kwansuis niets vermoedend: Dag oompje, hoe staan de zaken? Steinhoven reikte hem zijn rechter met een verwijtenden cn verklarenden oogopslag naar Jaap. Dank je jongen, 't gaat wel. Ik breng u de groeten mee uit Duin- poort en kom u vragen nu eens spoedig naar mijn fabriek te komen kijken. Ziet u, hij trok al pratende zijn handschoenen uit, ter wijl Jaap stilletjes voor zich heen zich op wond, maar door de oogen van Cor Duur steen vastgehouden werd ik heb nu eens vacantie genomen om eenige gezellige daag jes met mijn goede vrienden, oompje Stein hoven en Jaap van Stralen, door te bren gen in het Haagje enhier liet hij zijn gelaat versomberen in plaats van blijde tronies vindt ikhommeles. Een der vele betere snaren van Steia- hoven's hart werd daar weldoend gestreeld. Nou, laat dat nraar rusten. Toch oompje... Krakeel zoo'n beetje tusschen beschermheer en kunstenaar? (Wordt vervolgd). „HUMORIST". Moeder: „Waarom laat je Lilly daar zoo staan. Waarom laat je haar niet meespelen?" Jaantje: „Ze speelt mee, moeder. Zij is de klant, die wacht tot ze geholpen wordt". DE POT VERWIJT...» Krelis (in don dorpsgemeenteraad): Dat er een klok in den toren zal ltomcn, daar heb ik niets op logen meneer de voor zette i: maar vier wijzer borden, dat is geld van de gemeente verkwisten. Hannes (de wethouder): Je praat weer naar dat je verstand hebt> man. En als er dam eens vier mensehen tegelijk wilden kijken hoe laat het is, en er was maar cén wijzerbord, dan zouden ze Beker maar op elkaar moeten wachten, hè? GEMOEDELIJK Zeg eens Jan! Nu wacht ik hier al eeg vol half uur op dien biefstuk met aard appelen! Al een half uur, mijnheer? Ja, 't is waai Waar blijft toch de tijd zeg ik dikwijls tegen de heeren. «tdi-Ü s. StAflA-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 10