WO3.MS-DAG 2 Mil 1928 DERDE BLAD PAGINA 2 —14;J; T 3 XVIII liet directe antwoord op zijn vraag gewerd Cor van onverwachte zijde. Want Jaap, die blijkbaar tot de overtuiging was gekomen dat in de gegeven omstandigheden de eerste stap ter verzoening door hem moest wor den gezet trad eensklaps naar voren. Ja, Cor, zei hij wat heesch en beverig van niet te verhelen aandoening, er was oneenigheid tusschen ons of liever hij glimlachte bleek je oom had het woord alleen en verweet me heel leelijke dingen. En, laat ik er maar voor uitkomen, gelijk had ie, groot gelijk. Ik heb het den laatsten tijd wel wat bont gemaakt. Verheugd en triomfantelijk viel Steinhoven hem in de rede: Ha, dus je Ja, weerde Jaap ernstig af, ik beken dat ik een stommeling was en dat ik verdiende Al de violen van Jupiter's toorn op je schuldigen schedel uitgestort te zien! lachte Cor met een fikschen greep naar des zon daars hand. Maar hij keek den ouden heer 'ns blank in de oogen nu zijn we toch weer goede vrienden, heEnne, da'a' waar ook, 'k vergat door de drukte haast te in- formeeren, hoe staat het met de kunst? Bezield als ze waren van dezelfde liefde, denzelfden trots antwoordden v. Stralen en Steinhoven als uit één mond: O, best, enorm! Prachtig! Maar, wat ik ook nog vragen woumoet ik hij lachte glunder als suceeskroond middelaar zoo blijven staan'? Steinhoven schrok. Heel zijn goede hart klopte weer voor de lijdende menschheid. Wel, allemachies, dat ik jou vergat! pakte hij uit. Gooi uit die rommel, jongen Wacht 'k zal het meisje bellen. Of liever nee, kom mee naar boven. Wat 'n pakken ook en dat bij die hitte! Hij keek rond naar hulp en ontmoette van zelf Jaap weer. Zeg, help jij ook "ns 'n handje, wil je? Jaap weigerde niet, maar had toch eerst nog iets anders te doen. Flink overwon hij het laatse overschotje van misplaatste trots en reikte zijn driftigen weldoener de volle hand. All right! sprak deze, keek hem niet aan, maar greep des te harder in de vijf vingers van zijn jongen vriend. Het was toch beroerd, dat ie zoo'n laf figuur geslagen had, meende Jaap, toen hij weer goed en wel buiten stond in het geroe zemoes van de straat en voor eenigst gezel schap aangewezen was op zijn thans heftig reageerend gemoed. Had ie zich niet voor eeuwig geblameerd in de oogen van Stein hoven en van zijn vriend Duursteen? Als 't nog maar gebleven was bij die studeer kamerscène tusschen hem en den woedenden ouden heer, b la bonne heure, het kwaad ware genoegzaam beperkt gebleven. Hij zou Cor een tipje van den sluier hebben laten lichten en dan bij beetjes de waarheid hebben toegediend, zoo tete-a-tete, sigaret tusschen de lippen, half gedoken in de blauwe tabaks wolken, die de gave bezitten veel te verdoeze len aan den ernst der dingen. Thans hadden ze hem tusschen béiden in op het terras onder de palmen gezét, waar ie zich voelde als een jongetje voor het eerst in den biecht stoel. Steinhoven stond er absoluut op precies tiit te zeggen wat zijn teleurgestelde ziel bezwaarde. Zeker alles had hij niet kunnen toegeven. Er was veel overdreven in de op gesomde feiten. Wat over mensckentongen gaat riekt altijd naar de bedorven natuur en naar het boosheid uitdampende hart. Maar de kern der beschuldigingen was niet te loo chenen. Daarvoor had hij zijn rood be schaamd hoofd moeten buigen. In een roes van verleiding, van brooddronkenheid, van hoogmoed had ie zich laten meeslepen, zich overgegeven aan uitspatting, aan overmaat. Cor had verklaard alles met den mantel der vriendschap te zullen bedekt houden. Geen haan kraaide er ooit naar. Oom van zijn kant lachte hartelijk en tevreden over de oplossing van hun oneenigheid en schudde den boosdoener bijna de handen uit het ge lid. Jongen, barstte hij joviaal, per saldo kan ik me dat, o, zoo best begrijpen. Als mij zooveel bedwelming van menschen over den kop was gekomen, zou ik mezelve mis schien nog veel minder gekend hebben. Dit alles te overdenken op het Ilaagsche asfalt gaf den jongen kunstenaar lang niet die voldoening, welke bij daarvan verwacht viacl, toen hij met een warmen handdruk van nijn twee beste vrienden scheidde. Voor 'n keertje had hij geen ooren voor 'dat gemaakte opgeschroefde hofstad taalt je rond zich. dat stinkt naar parfum, fatterig heid en opgeblazen verweeking en waarin men tevergeefs het stoere bewustheid, liet heele forsche, nuchtere wezen van den Hol- lander terugzoekt. Voor 'n keertje had liet geen vat op zijn al te zeer verwend provinc.i- alenhart. Nu dat alles voorbij was, nu na strijd, ver zoening on uitleg dat vernederd gemoed zonder tegenspraak het woord kon voeren, nu betreurde hij bijna zijn rouwmoedige houding van straks en luisterde gewillig naar den hoogmoed, die gekneusd en ver bitterd hem verweet, dat hij zich in den mod der had laten trappen, hij, de veelgeprezen artist door, nou ja, door een Steinhoven. Beter had ie weg kunnen loopen kop-in-den- nek en den ouden heer voor zijn woest optre den een briefje, dat klonk als 'n klok op het jak moeten nasturen. Ten prooi aan de grootste verbittering tegen zich zeiven en de geheele wereld, Sjn familie en vrienden incluis, belandde jonkman aan zijn woning. Hospita, die alle gangen van haar klanten gadesloeg, zag reeds uit de verte dat 't mis met hem was. Natuurlijk haarpijn na 't gezwier, dacht ze laatdunkend en trok zich temee voorzich tig in haar hoofdkwartier terug. Jaap smeet hoed, stok en handschoenen op tafel en plofte zelf zwaar als een koffie- baal op zijn divan neer. Heel en al in de houding der verveling, wenkbrauwen ge fronst, s'treek hij eentonig zijne hand door liet nijdig opspringende zwarte haar. Wat ligt daar op die lcaartencoupe? Zeker weer een coquettigbeidje van een of andereHij ruikt er aan. De geur zegt hem onfeilbaar welk kennisje hem zoo'n missive zendt. Lizette is het natuurlijk, dat misselijk verleidelijke ding, ook al en mees tendeels schuld van die scène bij Steinhoven. Zich opwindend smijt hij het welriekende vodje tegen den grond en trapt er eenige malen op. Nog is hij met deze verguizing, min of meer voor de schrijfster bedoeld, be zig als een zacht,, vleierig stemmetje achter liem in de deuropening hem stijf doet staan. Goeden dag, mijn groote kunstenaar! en oogenblikkelijk daarop droef verwijtend: Foei leelijke jongen, hou kon je dat nou doen? Met troebel in de oogen keerde hij zich tot de binnendringster, een bevallig en chic gekleed meisje met aardig gezicht en 'schalk- sche oogen, Toen wendde hij ongeduldig haar den rug weer toe, hield beide handen gewild onheusch in zijn zakken en keek door de ramen. De andere, die blijkbaar niet den trots bezat om even spoedig als zij ge komen was, weer te verdwijnen na dit af front, gleed integendeel, onhoorbaar als een slang, naderbij en ging vlak achter hem staan. Jaap, fluisterde zij op smeekenden toon. Ze herhaalde zijn naam en duwde hem daarbij heel even haar elleboog in de zijde. De aangeroepene schokte lichtelijk zijn schou ders op en bewaarde zijn houding van kop- pigen schooljongen. Niet zoo gauw ontmoe digd vervolgde zij haar alleenspraak. Ben je kwaad op Eizette? En wat heeft zij je misdaan, dat je haar briefje zoo gru welijk behandelt? Woedend barstte hij nu los, maar altijd van haar afgewend: Verschrikkelijke wezens, slangen zijn het, duivelinnen in in engelcngedaante, helaas! Wie, jongetje? informeerde zij ondeu gend achter hem. Jij en alle vrouwen! vonniste hij mee- doogenloos wreed. Het meisje ontstelde niet, weende niet, liep ook niet W9g. Zij schaterde slechts van pret, vlijmend en tergend, zoodat hij zich niet langer kon inhouden, maar driftig en woest opvloog, zich omdraaide en naar haar greep om ze gelijk een waardelooze zak door een te schudden. Zoo vlug had bij de bewe ging echter niet uitgevoerd, of ze was hem voor geweest en een meter achteruit ge deinsd. Terwijl ze afwerend de armen hield uitgestrekt, geeselde zij zijn gevoelige plek ken. O, die moderne kunstenaars! Ze zijn galant als dragonders. Een weerloos meisje slaanfoei! Beschaamd hield hij zijn handen thuis, en stampvoette over zijn hopeloos figuur. Ga dan toch weg! smeekte hij en beval hij tegelijk. Zij schudde weigerig den mooien kop en richtte op den teerhari.igen componist een blik zoo teeder verwijtend en zoo onweer staanbaar smeekend, dat al zijn toorn, al zijn wrok zich begaven als snsauw in de on. Boor dien eenen blik overwonnen vergat hij de stelligste beloften, de diepste vernede ring, de waardevolste lessen, schoot op het meisje toe, greep haar handen en bezwoer haar: En onrechtvaardig, voltooide zij met nauw verholen triomf. Wat moet ik doen om mijn schuld te delgen? Laat ons 'n sigaret opstegen om te be ginnen. Goed, hij tastte naar een' doosje „Du- bec" en deed een licifer vlammen, en wat dan? Zij leunde behaagziek achterover op den divan en blies een witten tabakswolk om hoog. Je rouwmoedigheid bewijst dat je 'n lieve jongen bent malgrétout. Danga je vanavond mee naar de opera. Top Ih, stemde hij toe. Maar laat ik nu de juffrouw bellen om den boel wat te bered deren 't Is hier een Capharnaum! Ja, giegelde ze, dat komt ervan als onze artist,'n naar verkeerde plaatsen gaan, vanwaar ze met azijnzuur gezicht en het hart vol booze plannen terugkéeren. Meteen rees ze vlug overeind, raapte hot getrapte briefje op, streek het onder zijn oogen glad en legde het weer op het kaarten- coupe. Zie, teemde ze, zoo gaat het met de meis jes, die oprecht liefhebben ook. Als de on dankbare minnaars haar trappen, strijken zij zich zelf weer glad. Mijnheer, men vraagt u te spreken. Mij fe spreken? U hebt toch zeker be let gemeld? Niet? Vraag excuus, mijnheer, U... Och, juffrouw, schei maar uit met uw explicaties. Ik wordt er gewoon nerveus van. Mijn schuld niet, nijdigt hospita, wier kin inmiddels eenige millimeters spitser is geworden. Dan de mijne! Dost u me nou 'n ple zier en zeg, dat ik... maar e... wie i3 het? Ongedurig, driftig, prikkelbaar in al zijn doen en laten grijpt Jaap v. Stralen, die heelemaal gekleed en toegerust is voor zijn avonduitstapje met Lizette, het hem eerst nu toegereikte kaartje, slaat er een woeden den blik op en onstelt. Cor Duursteen, bevindt hij hardop. On mogelijk hem terug te sturen. Wat 'n fata liteit. Enfin, misschien is het maar voor even Laat mijnheer maar binnenkomen. Terwijl het mensch zich van deze taak kweet en de visite door haar gangen en over haar trappen leidde, ontdeed de componist zich haastig van zijn handschoenen, depo neerde hoed, stok en de rest bijeen op een stoel en trad voor het venster om zijn uiter lijk den gewenschten vorm te geven. Drommels vervelend, dat vriend Cor juist op dit uur moest komen. Daar had ie van morgen toch geen adem van gegeven, heele- gaar niet doen vermoeden, dat ie er zoo tuk op was Jaaps behuizing te zien. En toch was het wel aardig van den vent. 'tbe tuigde van z'n vriendschap, van z'n echte, ongehuichelde vriendschap, zooveel heter dan de zijne, die het bezoek zoo-even dorst te verwenschen. Hij stampvoette. Ellendeling, die ik ben. Zoo ver dwaal de ik reeds af, dat m'n beste vriend niet meer gelegen komt. Ei maar ja, Lizette. Natuurlijk aan haar lag dat alles. Zij was oorzaakMaar hij heeft beloofd er te zijn. En was moet ie dan nu doen? Hem wegsturen en naar Lizet te gaan? Of Lizette op de keieri laten en Cor gezelschap houden? Maar dan was ze morgen vast weer over zijn vloer. Ze zou hem met haar slangachtig sarcasme zwee- pen om hem "tenslotte toch weer als in even veel spinnedraden te wentelen' en te vangen in haar onweerstaanbare kozerijtjes Groote hemel, zuchtte hij radeloos, met koorts op zijn slapen en benauwenis in zijne borst, waar moet dat heen? Waar ben ik terecht gekomen? Waar is Jaap, Jaap v. Stralen, Jaap van Duinpoort? De arme jongen wist niet dat dezelfde vraag gebrand had in de oogen en op "de lippen van het meisje, dat expres voor hem uit Duinpoort was gekomen, had opgeofferd haar prachtige zee en' haar glinsterende dui nen om in engen kring onder de oogen van een oppervlakkig mevrouwtje te dienen. En hij kon ook niet weten, dat dezelfde vraag den jongen man bezig hield, die, niet zoo vlug als een die vroolijk bezoek brengt, de trappen was opgekomen en thans zijn naam noemend met vriendelijk lachend ge zicht de deur openduwde. Vlug springt de bewoner dezer luxueus ingerichte vertrekken om en komt met uit gestoken handen op zijn trouwen vriend af. Wel, Cor, dat doet me heusch genoegen. Duursteen glimlachte een beetje ongeloo- vig, trekt zijn handschoenen uit en valt op 'n stoel neer. Ik zal maar doen' of ik thuis ben, hé, Jaap? Dat spreekt toch" van zelf! beaamt de ander, die naar sigaretten zoekt, meer om zijn gejaagdheid te verbergen, dan om zijn vriend te trakteeren. Cor van zijn kant doet al het mogelijke om Jaap te overtuigen dat hij zich reus achtig op zijn gemak voelt en dat hem het bijzondere in de hpuding van zijn vriend vol strekt niet opgevalen is. Jaap, zegt hij met vroolijk hand wrijven rondkijkend, je bent blijkbaar aan weelde en schijn gaan hechten. Maar je hart is nog hetzelfde, hé? En we zijn nog altijd en on- vervalscht de vroolijke nou ja, vroolijk op onze manier toffe jongens van Duin poort, zoekend naar levensvolheid en levens vreugde in solidariteit en kunstdrift. We had den zulke schoone idealen Ik heb de mijne reeds gevonden, merkt Jaap cp zonder overmoed, luchtigjes, met in zijn stem een intens verlangen om asje blief niet op dit onderwerp door te boomen. Meer dan dat heb jij gevonden, drijft Cor fijntjes en ondeugend door, terwijl hij met vlot gebaar een sigaret opsteekt, tenein de den ernst van zijne bijbedoeling zooveel mogelijk te verdoezelen. Jaap mocht immers niet direct begrijpen waarheen dit gesprek moest voeren. Ongemerkt was hij alreeds in voor hem zeer kliprijk vaarwater aangeko men. Wantrouwend keek hij naar zijn vriend en kleurde van verlegenheid. Om afleiding te bezorgen en aan dit onderwerp te ontko men begon hij zich opeens vreeselijk op te winden tegen de juffrouw, die met haar koffie zoo lang uitbleef. Je hebt geen idee wat voor 'n' plaag dat slag lieden beteekent voor de heeren en dames, die het ongeluk hebben op kamers te moeten zitten, mopperde hij, heftig geba rend onder het verbaasd toeziende oog van derf industrieel. Hij belde, wachtte zelfs geen seconde, maar stormde naar de deur, opende die met 'n ruk eii verdween in de gang. Arme kerel, mompelde Cor, wat doet hij druk om zijn figuur tegenover mij te red den. En wat moeten' wij hem van ver terug halen in ons kalm, gezond en gezellig Duin poort. Hoofdschuddend staat hij op, wandelt naai de straatzijde en beschouwt even den men- schenstroom, die in zomertooi voortschuift over de straten, rechts en links in tegenge stelde richting, het midden begaan door de luidruchtige vervoermiddelen der moderne groote stad. Hoe is 't mogelijk, vraagt hij zich af, hoe is 't mogelijk, dat een buitenmensch het uithoudt in zoo'n geroes? Met keert hij zich om, kuiert handen op den rug naar de tafel, werpt er een onbe- stemden blik over heert en ontmoet vanzelf de coupe, waarop keurig uitgestreken het briefje van Lizette. Waarom hij dat leest? 't Is zijn gewoonte niet inzage te nemen van andermans cor respondentie. Maar in deze buitengewone omstandigheden zegt het vriendschapsin- stinkt hem dat hij zich voor alle woorden en geschriften die Jaap betreffen, moet interes- seererf. Lieve boy, We moeten dat knusse avondje nog eens overmaken en ik verwacht je daarom zeker voor de opera. Je darling LIZETTE. Als v. Stralen weer binnentreedt, staat Cor heel onschuldig een stilleven te bezichtigen. Hoor 'ns, Jaap, ik geloof dat ik je op houd. Mij? Heelemaal niet, jokt de artist. Neen heusch, ik ken daarin je vriend schap. Je wilt me niet teleurstellen. Maar je hoed, je stok, je handschoenen daar op dien stoel daar... en de juffrouw, die me opendeed, alles zegt me dat je uit wilde gaan,. Zeg het maar gerust, ouwe jongen, als ik ongelegen kom. Tijdens zijn korte afwezigheid had Jaap zijn besluit genomen. Hij zou Cor niet be driegen, waar deze bij stond. Hij zou niet van zijn vriend heengaan om te gaan doen v/at hij hem dezen morgen heilig beloofd had te zullen laten. Hij zou zijn gezelschap niet ontvluchten om dat op te zoeken wat hij tegenover Steinhoven en Cor Duursteen had afgezworen. Dan in 's Hemels naam haar maar teleurgesteld. Zij had zich im mers ook onbeschaamd opgedrongen en hem de belofte afgeperst. Resoluut, greep hij de door Cor aangedui de kleedingstukken van de stoel en ging ze in zijn slaapkamer deponeeren. —Goed, sprak hij bij zijn terugkomst, ik was voornemens uit te gaan... een beetje afleiding, zie je, na zooveel schokken. Maar het is nu in orde. Jij gaat voor. Maar ga weer zitten, zeg. Ik hoor de jufrouw met haar koffieeindelijk. Of dronk je mis schien liever een wijntje? Nee, weerde Cor af, ik dank je en laat mijn bolletje liever koel, zoolang ik in 't Haagje ben. 't Lijkt me hier 'n boel, waar je je zinnen niet genoeg bij elkaar kunt hou den. Rustig deporteerde bij zich onderwijl in den ruimen stoel bij het venster, stak een tweede sigaret aan en slaagde er in Jaap geheel en ai op zijn gemak te stellen. Zoo viel de schemer en verborg in een waas hun jeugdige gezichten. Op den rook van tabak, op den walm van de koffie en op den kout over Haagsche asfalt en hof stadleven daalde het uur van vertrouwelijk heden. Onder ons, vroeg Cor na een pauze, vindt jij niet dat er een kolossale afstand is tusschen den Haag en Duinpoort, tusschen duin en asfalt. Och, wat, mijmerde Jaap, zooiets als de afstand tusschen mensch en natuur. Juist, als ik je goed begrijp. Ik heb dat ook al gevóeld tijdens mijnB korte verblijven hier. Nu weet ik ook dat de aanraking met den' mensch ons évenzeer ver verkleint hij durfde het woord verlagen niet bezigen als het samenzijn met de natuur veredelt. Hoe grootscher die natuur, hoe hooger onze verheffing. De Hagenaar bleef het antwoord schuldig. De woorden van Cor Duursteen brachten een groote droefheid over hem. Hij voelde zich zoo schuldig en Cor sprak zoo waar. Het stadsleven vergalde het mooiste in hem, verzwakte zijn energie, was bezig de vleu gels te beknotten en te breken, waarop hij herwaarts en tot het succes was gedragen. 't Was er goed in de duinen, fluisterde hij. En 't deugt, er niet in den Haag, althans niet voor jou, sprak Cor zonder klem en zonder stemverheffing om zijn vriend niet te verbitteren. Wat zal ik je zeggen? Jaap verhief zich van zijn stoel. Hij sprak vlugger, be slister en durfde dat al beter, nu de sche mer steeds dichter viel ik was niet ge lukkig daarginds. Maar thans zoudt ge het kunnen zijn. Want wat aan je geluk ontbrak heb je ge vonden: kunstenaar-te-zijn, roem, eer De jonge kunstenaar spreidde in een groot gebaar beide armen uit en liet ze machte loos weer vallen. De wereld heeft mijn kunst erkend en laat me niet meer los, klaagde hij dof. Och, kom, vriend! Cor greep zijn handen en smeekte schier Kom terug, zeg, naar Duinpoort. Laat dit stinkhol van verleiding, laat die Lizette, die meisjes, die opera's, al dat holle, gevaarlijke gedoe, dat je njeertrekt uit je luchten van idealis me en je smoort in den modder. Kom, Jaap, terug naar de natuur, die jc beter dan de menschen begrijpt en je praal vol ler zal huldigen. Jaap schudde het hoofd en' trok zacht jes zijne hand terug. Ik heb honger en dorst nanr applaus, naar eerbetoon, schoone recensies enzoo- voorts gefc-egen. 't Is me daarginds te stil af. Die doodsche eenzaamheid zou me thans verpletteren^ geloof ik. Hoe kom je daarbij Jaap? weerde Cor schier heftig af. En hoe stel jij je tegen woordig onze kunst voor? Is 't. er ooit stil? Zingt de zee niet altoos 't zij haar lied van vrede, 't zij haar zang van kracht en majesteit? Je bent kuntenaar, beelden schepper. Maar dan moet je ook je kun nen herinneren welk geluid de wind maakt over de golven, hoe die spreekt in de dui nen en het helmgras, hoe de zon gloeit op het kristallen duinzand en hoe ze spoelt op het rustelooze watervlak Schei ,maar uit, Cor. 't Is alles zceh waar en mooi gezegd, maar dat is niets voor den schepper. Hij kan er inspiratie halen, geen belooning. Die duizenden oogen op je gericht, die mensclielijke schoonheid, die rijkdom, welke knielen aan je voeten om zoo te zeggen, als je hoog op het podium de snaren roert om eigen' gewrocht uit te spelen, Dat handgeklap, die stor men van toejuichingen, die bouquetten Och je hebt dat nooit meegemaakt en kunt ook niet begrijpen' hoe onmisbaar die din gen worden voor een eerzuchtige ziel. Allemaal ijdelheid, Afgedaald van je ver hevenheid, beteekenen ze niets meer dan elke hongerlijdende planken-artist. Eén afkam mende recensie,één enkele wanklank en ze hoonen je. Er viel zwijgen tusschen hen. Zij ver gaten zelfs te rooken. Buiten gilden de trams en tuften de taxi's. De straatlichten floepten aan. Hier en daar volgden winkels dit voorbeeld. —Toe Jaap, omwille onzer vriendschap s ik wil niet eens een ander argument laten geldenkeer terug in ons midden om op adem te komen, zoo je niet blijvend vari den Haag wilt scheiden. Ja, maar, Cor, driftigde Jaap, voel je dan niet dat het laatste ook onmogelijk i. Onmogelijk?... Nou ja, maar dan tor i wel voor 'n poos... Ik zeg je toch dat hr-t slechts voor 'n jaartje, laat ons zeggen 'u half jaartje behoeft te wezen. Alle betoogen van den bezorgden vrien 1 mochten niet baten. Jaap voelde het rede lijke in zijn voorstellen, maar kon niet be sluiten. Ik kan jo alles beloven, verontschuldig de hij zich, maar wat schieten wee daarmede op, als ik straks mijn beloften' niet zou kunnen houden? En om je te bewijzen hoe moeilijk beloofde dingen Al sprekende trad hij op de kaartencorpe toe om Cor hot briefje van Lizette te ico nen en hem te bekennen, dat hij op let punt had gestaan zijn woord te breken, maar Duursteen ctond op en hield herx terug. Laat maar liggen, zei hij, ik weet cr alles van. Je wilde je woord breken o, verbaas je maar niet, ik heb dat pri i- letje gelezen'k zag het toevallig maar tenminste heb je getoond meer wra-r •de te hechten aan mijn vriendschap ('nn aan de hare. Dat je hier bleef voor Vj getuigt voor je betere-ik. Maar adieu, Jaap, ik moet nu weg. Oom wacht op mij. Zie ik je morgen om dezen tijd weer? Ofmet een vre genden blik, krijgt zij ecu beurt? Jaap nam dit liever als een éJftip on on duwde zijn vrierid straffend zijn vuici ia de zijde. Wreedaard, lachte hij. Zoo scheidden zij. Cor liep zeer in gedachten de straat cp en vergat zelfs de juffrouw goeden dag ta zeggen, die deswege met een fermen tik c!e deur achter hem dicht sloeg. Geen twintig schreden had hij daar'. i- ten gezet of men nbemde zijn naam a-! -i' hem. Zeker 'n zakenkennis... Hij kc o,.i. Wel, Koba Langeveld, hoe kom jij y.jo hier? Blozend trad het meisje op hem o liet zich de hand geven. Hij had v i iets gehoord omtrent haar vertrek r u dood van 'r moeder, en ook dat w r den Haag was gegaan, maar dat i i hem toch niet zich eenigszin3 ov avondlijke ontmoeting te verbazen. Dai i! - de bij haar dan ook, na informatie om t haar gezondheid, als gebruikelijk, med O, zei ze, dat hoeft u niet te verwon - ren, want. ik heb het er op aangelegd h r te komen. Niet te denken echter, dat ik u in den Haag zou vinden, terwijl iedi 1 ii goed en wel in Duinpoort kan wan Ik kom vac anti e houden. Maar u kwam toch van mijnheer v. Stralen? Natuurlijk. Weet jij dan...? Dat hij daar v/oont? En hou zou ik het niet weten? (Wordt vervolgd) „PASSING SHOW". Verrukte klant: „Is "het waar, dat u pas 1500 nieuwe model-hoeden uit Parijs ontvan- j gen hebt?" Chef afdeeling hoeden: „Ja. mevrouw". Verrukte klant: „Dan zal ik ze gauw eeni even passen". HIJ WIST T. Moester: Als ik zeg „mijn broer trouwt dej dochter van onzen buurman, boe is dan d« lijdende vorm van dezen zin?" Jantje: „Mijn broer laat ze zitten." J" V V - J v

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 10