WO3.MS-DAG 2 Mil 1928
DERDE BLAD
PAGINA 2
—14;J;
T 3
XVIII
liet directe antwoord op zijn vraag gewerd
Cor van onverwachte zijde. Want Jaap, die
blijkbaar tot de overtuiging was gekomen
dat in de gegeven omstandigheden de eerste
stap ter verzoening door hem moest wor
den gezet trad eensklaps naar voren.
Ja, Cor, zei hij wat heesch en beverig
van niet te verhelen aandoening, er was
oneenigheid tusschen ons of liever hij
glimlachte bleek je oom had het woord
alleen en verweet me heel leelijke dingen.
En, laat ik er maar voor uitkomen, gelijk
had ie, groot gelijk. Ik heb het den laatsten
tijd wel wat bont gemaakt.
Verheugd en triomfantelijk viel Steinhoven
hem in de rede: Ha, dus je
Ja, weerde Jaap ernstig af, ik beken dat
ik een stommeling was en dat ik verdiende
Al de violen van Jupiter's toorn op je
schuldigen schedel uitgestort te zien! lachte
Cor met een fikschen greep naar des zon
daars hand. Maar hij keek den ouden heer
'ns blank in de oogen nu zijn we toch
weer goede vrienden, heEnne, da'a' waar
ook, 'k vergat door de drukte haast te in-
formeeren, hoe staat het met de kunst?
Bezield als ze waren van dezelfde liefde,
denzelfden trots antwoordden v. Stralen en
Steinhoven als uit één mond:
O, best, enorm!
Prachtig! Maar, wat ik ook nog vragen
woumoet ik hij lachte glunder als
suceeskroond middelaar zoo blijven staan'?
Steinhoven schrok. Heel zijn goede hart
klopte weer voor de lijdende menschheid.
Wel, allemachies, dat ik jou vergat!
pakte hij uit. Gooi uit die rommel, jongen
Wacht 'k zal het meisje bellen. Of liever nee,
kom mee naar boven. Wat 'n pakken ook en
dat bij die hitte!
Hij keek rond naar hulp en ontmoette van
zelf Jaap weer.
Zeg, help jij ook "ns 'n handje, wil je?
Jaap weigerde niet, maar had toch eerst
nog iets anders te doen. Flink overwon hij
het laatse overschotje van misplaatste trots
en reikte zijn driftigen weldoener de volle
hand.
All right! sprak deze, keek hem niet
aan, maar greep des te harder in de vijf
vingers van zijn jongen vriend.
Het was toch beroerd, dat ie zoo'n laf
figuur geslagen had, meende Jaap, toen hij
weer goed en wel buiten stond in het geroe
zemoes van de straat en voor eenigst gezel
schap aangewezen was op zijn thans heftig
reageerend gemoed. Had ie zich niet voor
eeuwig geblameerd in de oogen van Stein
hoven en van zijn vriend Duursteen? Als
't nog maar gebleven was bij die studeer
kamerscène tusschen hem en den woedenden
ouden heer, b la bonne heure, het kwaad
ware genoegzaam beperkt gebleven. Hij zou
Cor een tipje van den sluier hebben laten
lichten en dan bij beetjes de waarheid hebben
toegediend, zoo tete-a-tete, sigaret tusschen
de lippen, half gedoken in de blauwe tabaks
wolken, die de gave bezitten veel te verdoeze
len aan den ernst der dingen. Thans hadden
ze hem tusschen béiden in op het terras
onder de palmen gezét, waar ie zich voelde
als een jongetje voor het eerst in den biecht
stoel.
Steinhoven stond er absoluut op precies
tiit te zeggen wat zijn teleurgestelde ziel
bezwaarde. Zeker alles had hij niet kunnen
toegeven. Er was veel overdreven in de op
gesomde feiten. Wat over mensckentongen
gaat riekt altijd naar de bedorven natuur en
naar het boosheid uitdampende hart. Maar
de kern der beschuldigingen was niet te loo
chenen. Daarvoor had hij zijn rood be
schaamd hoofd moeten buigen. In een roes
van verleiding, van brooddronkenheid, van
hoogmoed had ie zich laten meeslepen, zich
overgegeven aan uitspatting, aan overmaat.
Cor had verklaard alles met den mantel
der vriendschap te zullen bedekt houden.
Geen haan kraaide er ooit naar. Oom van
zijn kant lachte hartelijk en tevreden over
de oplossing van hun oneenigheid en schudde
den boosdoener bijna de handen uit het ge
lid.
Jongen, barstte hij joviaal, per saldo
kan ik me dat, o, zoo best begrijpen. Als
mij zooveel bedwelming van menschen over
den kop was gekomen, zou ik mezelve mis
schien nog veel minder gekend hebben.
Dit alles te overdenken op het Ilaagsche
asfalt gaf den jongen kunstenaar lang niet
die voldoening, welke bij daarvan verwacht
viacl, toen hij met een warmen handdruk van
nijn twee beste vrienden scheidde.
Voor 'n keertje had hij geen ooren voor
'dat gemaakte opgeschroefde hofstad taalt je
rond zich. dat stinkt naar parfum, fatterig
heid en opgeblazen verweeking en waarin
men tevergeefs het stoere bewustheid, liet
heele forsche, nuchtere wezen van den Hol-
lander terugzoekt. Voor 'n keertje had liet
geen vat op zijn al te zeer verwend provinc.i-
alenhart.
Nu dat alles voorbij was, nu na strijd, ver
zoening on uitleg dat vernederd gemoed
zonder tegenspraak het woord kon voeren,
nu betreurde hij bijna zijn rouwmoedige
houding van straks en luisterde gewillig
naar den hoogmoed, die gekneusd en ver
bitterd hem verweet, dat hij zich in den mod
der had laten trappen, hij, de veelgeprezen
artist door, nou ja, door een Steinhoven.
Beter had ie weg kunnen loopen kop-in-den-
nek en den ouden heer voor zijn woest optre
den een briefje, dat klonk als 'n klok op het
jak moeten nasturen.
Ten prooi aan de grootste verbittering
tegen zich zeiven en de geheele wereld,
Sjn familie en vrienden incluis, belandde
jonkman aan zijn woning. Hospita, die
alle gangen van haar klanten gadesloeg, zag
reeds uit de verte dat 't mis met hem was.
Natuurlijk haarpijn na 't gezwier, dacht
ze laatdunkend en trok zich temee voorzich
tig in haar hoofdkwartier terug.
Jaap smeet hoed, stok en handschoenen
op tafel en plofte zelf zwaar als een koffie-
baal op zijn divan neer. Heel en al in de
houding der verveling, wenkbrauwen ge
fronst, s'treek hij eentonig zijne hand door
liet nijdig opspringende zwarte haar.
Wat ligt daar op die lcaartencoupe?
Zeker weer een coquettigbeidje van een of
andereHij ruikt er aan. De geur zegt
hem onfeilbaar welk kennisje hem zoo'n
missive zendt. Lizette is het natuurlijk, dat
misselijk verleidelijke ding, ook al en mees
tendeels schuld van die scène bij Steinhoven.
Zich opwindend smijt hij het welriekende
vodje tegen den grond en trapt er eenige
malen op. Nog is hij met deze verguizing,
min of meer voor de schrijfster bedoeld, be
zig als een zacht,, vleierig stemmetje achter
liem in de deuropening hem stijf doet staan.
Goeden dag, mijn groote kunstenaar!
en oogenblikkelijk daarop droef verwijtend:
Foei leelijke jongen, hou kon je dat
nou doen?
Met troebel in de oogen keerde hij zich
tot de binnendringster, een bevallig en chic
gekleed meisje met aardig gezicht en 'schalk-
sche oogen, Toen wendde hij ongeduldig
haar den rug weer toe, hield beide handen
gewild onheusch in zijn zakken en keek
door de ramen. De andere, die blijkbaar niet
den trots bezat om even spoedig als zij ge
komen was, weer te verdwijnen na dit af
front, gleed integendeel, onhoorbaar als een
slang, naderbij en ging vlak achter hem
staan.
Jaap, fluisterde zij op smeekenden toon.
Ze herhaalde zijn naam en duwde hem
daarbij heel even haar elleboog in de zijde. De
aangeroepene schokte lichtelijk zijn schou
ders op en bewaarde zijn houding van kop-
pigen schooljongen. Niet zoo gauw ontmoe
digd vervolgde zij haar alleenspraak.
Ben je kwaad op Eizette? En wat heeft
zij je misdaan, dat je haar briefje zoo gru
welijk behandelt?
Woedend barstte hij nu los, maar altijd
van haar afgewend:
Verschrikkelijke wezens, slangen zijn
het, duivelinnen in in engelcngedaante,
helaas!
Wie, jongetje? informeerde zij ondeu
gend achter hem.
Jij en alle vrouwen! vonniste hij mee-
doogenloos wreed.
Het meisje ontstelde niet, weende niet,
liep ook niet W9g. Zij schaterde slechts van
pret, vlijmend en tergend, zoodat hij zich
niet langer kon inhouden, maar driftig en
woest opvloog, zich omdraaide en naar haar
greep om ze gelijk een waardelooze zak door
een te schudden. Zoo vlug had bij de bewe
ging echter niet uitgevoerd, of ze was hem
voor geweest en een meter achteruit ge
deinsd. Terwijl ze afwerend de armen hield
uitgestrekt, geeselde zij zijn gevoelige plek
ken.
O, die moderne kunstenaars! Ze zijn
galant als dragonders. Een weerloos meisje
slaanfoei!
Beschaamd hield hij zijn handen thuis,
en stampvoette over zijn hopeloos figuur.
Ga dan toch weg! smeekte hij en beval
hij tegelijk.
Zij schudde weigerig den mooien kop en
richtte op den teerhari.igen componist een
blik zoo teeder verwijtend en zoo onweer
staanbaar smeekend, dat al zijn toorn, al
zijn wrok zich begaven als snsauw in de
on. Boor dien eenen blik overwonnen vergat
hij de stelligste beloften, de diepste vernede
ring, de waardevolste lessen, schoot op het
meisje toe, greep haar handen en bezwoer
haar:
En onrechtvaardig, voltooide zij met
nauw verholen triomf.
Wat moet ik doen om mijn schuld te
delgen?
Laat ons 'n sigaret opstegen om te be
ginnen.
Goed, hij tastte naar een' doosje „Du-
bec" en deed een licifer vlammen, en wat
dan?
Zij leunde behaagziek achterover op den
divan en blies een witten tabakswolk om
hoog.
Je rouwmoedigheid bewijst dat je 'n
lieve jongen bent malgrétout. Danga je
vanavond mee naar de opera.
Top Ih, stemde hij toe. Maar laat ik nu
de juffrouw bellen om den boel wat te bered
deren 't Is hier een Capharnaum!
Ja, giegelde ze, dat komt ervan als
onze artist,'n naar verkeerde plaatsen gaan,
vanwaar ze met azijnzuur gezicht en het
hart vol booze plannen terugkéeren.
Meteen rees ze vlug overeind, raapte hot
getrapte briefje op, streek het onder zijn
oogen glad en legde het weer op het kaarten-
coupe.
Zie, teemde ze, zoo gaat het met de meis
jes, die oprecht liefhebben ook. Als de on
dankbare minnaars haar trappen, strijken
zij zich zelf weer glad.
Mijnheer, men vraagt u te spreken.
Mij fe spreken? U hebt toch zeker be
let gemeld? Niet?
Vraag excuus, mijnheer, U...
Och, juffrouw, schei maar uit met
uw explicaties. Ik wordt er gewoon nerveus
van.
Mijn schuld niet, nijdigt hospita, wier
kin inmiddels eenige millimeters spitser is
geworden.
Dan de mijne! Dost u me nou 'n ple
zier en zeg, dat ik... maar e... wie i3 het?
Ongedurig, driftig, prikkelbaar in al zijn
doen en laten grijpt Jaap v. Stralen, die
heelemaal gekleed en toegerust is voor zijn
avonduitstapje met Lizette, het hem eerst
nu toegereikte kaartje, slaat er een woeden
den blik op en onstelt.
Cor Duursteen, bevindt hij hardop. On
mogelijk hem terug te sturen. Wat 'n fata
liteit. Enfin, misschien is het maar voor
even
Laat mijnheer maar binnenkomen.
Terwijl het mensch zich van deze taak
kweet en de visite door haar gangen en over
haar trappen leidde, ontdeed de componist
zich haastig van zijn handschoenen, depo
neerde hoed, stok en de rest bijeen op een
stoel en trad voor het venster om zijn uiter
lijk den gewenschten vorm te geven.
Drommels vervelend, dat vriend Cor juist
op dit uur moest komen. Daar had ie van
morgen toch geen adem van gegeven, heele-
gaar niet doen vermoeden, dat ie er zoo
tuk op was Jaaps behuizing te zien. En toch
was het wel aardig van den vent. 'tbe
tuigde van z'n vriendschap, van z'n echte,
ongehuichelde vriendschap, zooveel heter dan
de zijne, die het bezoek zoo-even dorst te
verwenschen.
Hij stampvoette.
Ellendeling, die ik ben. Zoo ver dwaal
de ik reeds af, dat m'n beste vriend niet
meer gelegen komt.
Ei maar ja, Lizette. Natuurlijk aan haar
lag dat alles. Zij was oorzaakMaar hij
heeft beloofd er te zijn. En was moet ie
dan nu doen? Hem wegsturen en naar Lizet
te gaan? Of Lizette op de keieri laten en
Cor gezelschap houden? Maar dan was ze
morgen vast weer over zijn vloer. Ze zou
hem met haar slangachtig sarcasme zwee-
pen om hem "tenslotte toch weer als in even
veel spinnedraden te wentelen' en te vangen
in haar onweerstaanbare kozerijtjes
Groote hemel, zuchtte hij radeloos, met
koorts op zijn slapen en benauwenis in zijne
borst, waar moet dat heen? Waar ben ik
terecht gekomen? Waar is Jaap, Jaap v.
Stralen, Jaap van Duinpoort?
De arme jongen wist niet dat dezelfde
vraag gebrand had in de oogen en op "de
lippen van het meisje, dat expres voor hem
uit Duinpoort was gekomen, had opgeofferd
haar prachtige zee en' haar glinsterende dui
nen om in engen kring onder de oogen van
een oppervlakkig mevrouwtje te dienen. En
hij kon ook niet weten, dat dezelfde vraag
den jongen man bezig hield, die, niet zoo
vlug als een die vroolijk bezoek brengt,
de trappen was opgekomen en thans zijn
naam noemend met vriendelijk lachend ge
zicht de deur openduwde.
Vlug springt de bewoner dezer luxueus
ingerichte vertrekken om en komt met uit
gestoken handen op zijn trouwen vriend af.
Wel, Cor, dat doet me heusch genoegen.
Duursteen glimlachte een beetje ongeloo-
vig, trekt zijn handschoenen uit en valt op 'n
stoel neer.
Ik zal maar doen' of ik thuis ben, hé,
Jaap?
Dat spreekt toch" van zelf! beaamt de
ander, die naar sigaretten zoekt, meer om
zijn gejaagdheid te verbergen, dan om zijn
vriend te trakteeren.
Cor van zijn kant doet al het mogelijke
om Jaap te overtuigen dat hij zich reus
achtig op zijn gemak voelt en dat hem het
bijzondere in de hpuding van zijn vriend vol
strekt niet opgevalen is.
Jaap, zegt hij met vroolijk hand wrijven
rondkijkend, je bent blijkbaar aan weelde en
schijn gaan hechten. Maar je hart is nog
hetzelfde, hé? En we zijn nog altijd en on-
vervalscht de vroolijke nou ja, vroolijk
op onze manier toffe jongens van Duin
poort, zoekend naar levensvolheid en levens
vreugde in solidariteit en kunstdrift. We had
den zulke schoone idealen
Ik heb de mijne reeds gevonden, merkt
Jaap cp zonder overmoed, luchtigjes, met
in zijn stem een intens verlangen om asje
blief niet op dit onderwerp door te boomen.
Meer dan dat heb jij gevonden, drijft
Cor fijntjes en ondeugend door, terwijl hij
met vlot gebaar een sigaret opsteekt, tenein
de den ernst van zijne bijbedoeling zooveel
mogelijk te verdoezelen. Jaap mocht immers
niet direct begrijpen waarheen dit gesprek
moest voeren. Ongemerkt was hij alreeds in
voor hem zeer kliprijk vaarwater aangeko
men. Wantrouwend keek hij naar zijn vriend
en kleurde van verlegenheid. Om afleiding
te bezorgen en aan dit onderwerp te ontko
men begon hij zich opeens vreeselijk op
te winden tegen de juffrouw, die met haar
koffie zoo lang uitbleef.
Je hebt geen idee wat voor 'n' plaag dat
slag lieden beteekent voor de heeren en
dames, die het ongeluk hebben op kamers
te moeten zitten, mopperde hij, heftig geba
rend onder het verbaasd toeziende oog van
derf industrieel.
Hij belde, wachtte zelfs geen seconde,
maar stormde naar de deur, opende die met
'n ruk eii verdween in de gang.
Arme kerel, mompelde Cor, wat doet hij
druk om zijn figuur tegenover mij te red
den. En wat moeten' wij hem van ver terug
halen in ons kalm, gezond en gezellig Duin
poort.
Hoofdschuddend staat hij op, wandelt naai
de straatzijde en beschouwt even den men-
schenstroom, die in zomertooi voortschuift
over de straten, rechts en links in tegenge
stelde richting, het midden begaan door de
luidruchtige vervoermiddelen der moderne
groote stad.
Hoe is 't mogelijk, vraagt hij zich af,
hoe is 't mogelijk, dat een buitenmensch
het uithoudt in zoo'n geroes?
Met keert hij zich om, kuiert handen op
den rug naar de tafel, werpt er een onbe-
stemden blik over heert en ontmoet vanzelf
de coupe, waarop keurig uitgestreken het
briefje van Lizette.
Waarom hij dat leest? 't Is zijn gewoonte
niet inzage te nemen van andermans cor
respondentie. Maar in deze buitengewone
omstandigheden zegt het vriendschapsin-
stinkt hem dat hij zich voor alle woorden en
geschriften die Jaap betreffen, moet interes-
seererf.
Lieve boy,
We moeten dat knusse avondje nog
eens overmaken en ik verwacht je daarom
zeker voor de opera.
Je darling
LIZETTE.
Als v. Stralen weer binnentreedt, staat Cor
heel onschuldig een stilleven te bezichtigen.
Hoor 'ns, Jaap, ik geloof dat ik je op
houd.
Mij? Heelemaal niet, jokt de artist.
Neen heusch, ik ken daarin je vriend
schap. Je wilt me niet teleurstellen. Maar
je hoed, je stok, je handschoenen daar op
dien stoel daar... en de juffrouw, die me
opendeed, alles zegt me dat je uit wilde
gaan,. Zeg het maar gerust, ouwe jongen,
als ik ongelegen kom.
Tijdens zijn korte afwezigheid had Jaap
zijn besluit genomen. Hij zou Cor niet be
driegen, waar deze bij stond. Hij zou niet
van zijn vriend heengaan om te gaan doen
v/at hij hem dezen morgen heilig beloofd
had te zullen laten. Hij zou zijn gezelschap
niet ontvluchten om dat op te zoeken wat
hij tegenover Steinhoven en Cor Duursteen
had afgezworen. Dan in 's Hemels naam
haar maar teleurgesteld. Zij had zich im
mers ook onbeschaamd opgedrongen en hem
de belofte afgeperst.
Resoluut, greep hij de door Cor aangedui
de kleedingstukken van de stoel en ging
ze in zijn slaapkamer deponeeren.
—Goed, sprak hij bij zijn terugkomst, ik
was voornemens uit te gaan... een beetje
afleiding, zie je, na zooveel schokken. Maar
het is nu in orde. Jij gaat voor. Maar ga
weer zitten, zeg. Ik hoor de jufrouw met
haar koffieeindelijk. Of dronk je mis
schien liever een wijntje?
Nee, weerde Cor af, ik dank je en laat
mijn bolletje liever koel, zoolang ik in 't
Haagje ben. 't Lijkt me hier 'n boel, waar
je je zinnen niet genoeg bij elkaar kunt hou
den.
Rustig deporteerde bij zich onderwijl in
den ruimen stoel bij het venster, stak een
tweede sigaret aan en slaagde er in Jaap
geheel en ai op zijn gemak te stellen.
Zoo viel de schemer en verborg in een
waas hun jeugdige gezichten. Op den rook
van tabak, op den walm van de koffie en
op den kout over Haagsche asfalt en hof
stadleven daalde het uur van vertrouwelijk
heden.
Onder ons, vroeg Cor na een pauze,
vindt jij niet dat er een kolossale afstand is
tusschen den Haag en Duinpoort, tusschen
duin en asfalt.
Och, wat, mijmerde Jaap, zooiets als de
afstand tusschen mensch en natuur.
Juist, als ik je goed begrijp. Ik heb dat
ook al gevóeld tijdens mijnB korte verblijven
hier. Nu weet ik ook dat de aanraking met
den' mensch ons évenzeer ver verkleint
hij durfde het woord verlagen niet bezigen
als het samenzijn met de natuur veredelt.
Hoe grootscher die natuur, hoe hooger onze
verheffing.
De Hagenaar bleef het antwoord schuldig.
De woorden van Cor Duursteen brachten
een groote droefheid over hem. Hij voelde
zich zoo schuldig en Cor sprak zoo waar.
Het stadsleven vergalde het mooiste in hem,
verzwakte zijn energie, was bezig de vleu
gels te beknotten en te breken, waarop hij
herwaarts en tot het succes was gedragen.
't Was er goed in de duinen, fluisterde
hij.
En 't deugt, er niet in den Haag, althans
niet voor jou, sprak Cor zonder klem
en zonder stemverheffing om zijn vriend
niet te verbitteren.
Wat zal ik je zeggen? Jaap verhief
zich van zijn stoel. Hij sprak vlugger, be
slister en durfde dat al beter, nu de sche
mer steeds dichter viel ik was niet ge
lukkig daarginds.
Maar thans zoudt ge het kunnen zijn.
Want wat aan je geluk ontbrak heb je ge
vonden: kunstenaar-te-zijn, roem, eer
De jonge kunstenaar spreidde in een groot
gebaar beide armen uit en liet ze machte
loos weer vallen.
De wereld heeft mijn kunst erkend en
laat me niet meer los, klaagde hij dof.
Och, kom, vriend! Cor greep zijn
handen en smeekte schier Kom terug,
zeg, naar Duinpoort. Laat dit stinkhol van
verleiding, laat die Lizette, die meisjes,
die opera's, al dat holle, gevaarlijke gedoe,
dat je njeertrekt uit je luchten van idealis
me en je smoort in den modder. Kom,
Jaap, terug naar de natuur, die jc beter
dan de menschen begrijpt en je praal vol
ler zal huldigen.
Jaap schudde het hoofd en' trok zacht
jes zijne hand terug.
Ik heb honger en dorst nanr applaus,
naar eerbetoon, schoone recensies enzoo-
voorts gefc-egen. 't Is me daarginds te stil
af. Die doodsche eenzaamheid zou me thans
verpletteren^ geloof ik.
Hoe kom je daarbij Jaap? weerde Cor
schier heftig af. En hoe stel jij je tegen
woordig onze kunst voor? Is 't. er ooit
stil? Zingt de zee niet altoos 't zij haar
lied van vrede, 't zij haar zang van kracht
en majesteit? Je bent kuntenaar, beelden
schepper. Maar dan moet je ook je kun
nen herinneren welk geluid de wind maakt
over de golven, hoe die spreekt in de dui
nen en het helmgras, hoe de zon gloeit
op het kristallen duinzand en hoe ze spoelt
op het rustelooze watervlak
Schei ,maar uit, Cor. 't Is alles zceh
waar en mooi gezegd, maar dat is niets
voor den schepper. Hij kan er inspiratie
halen, geen belooning. Die duizenden oogen
op je gericht, die mensclielijke schoonheid,
die rijkdom, welke knielen aan je voeten
om zoo te zeggen, als je hoog op het
podium de snaren roert om eigen' gewrocht
uit te spelen, Dat handgeklap, die stor
men van toejuichingen, die bouquetten
Och je hebt dat nooit meegemaakt en kunt
ook niet begrijpen' hoe onmisbaar die din
gen worden voor een eerzuchtige ziel.
Allemaal ijdelheid, Afgedaald van je ver
hevenheid, beteekenen ze niets meer dan elke
hongerlijdende planken-artist. Eén afkam
mende recensie,één enkele wanklank en
ze hoonen je.
Er viel zwijgen tusschen hen. Zij ver
gaten zelfs te rooken. Buiten gilden de
trams en tuften de taxi's. De straatlichten
floepten aan. Hier en daar volgden winkels
dit voorbeeld.
—Toe Jaap, omwille onzer vriendschap s
ik wil niet eens een ander argument laten
geldenkeer terug in ons midden om
op adem te komen, zoo je niet blijvend
vari den Haag wilt scheiden.
Ja, maar, Cor, driftigde Jaap, voel je
dan niet dat het laatste ook onmogelijk i.
Onmogelijk?... Nou ja, maar dan tor i
wel voor 'n poos... Ik zeg je toch dat hr-t
slechts voor 'n jaartje, laat ons zeggen 'u
half jaartje behoeft te wezen.
Alle betoogen van den bezorgden vrien 1
mochten niet baten. Jaap voelde het rede
lijke in zijn voorstellen, maar kon niet be
sluiten.
Ik kan jo alles beloven, verontschuldig
de hij zich, maar wat schieten wee daarmede
op, als ik straks mijn beloften' niet zou
kunnen houden? En om je te bewijzen
hoe moeilijk beloofde dingen
Al sprekende trad hij op de kaartencorpe
toe om Cor hot briefje van Lizette te ico
nen en hem te bekennen, dat hij op let
punt had gestaan zijn woord te breken,
maar Duursteen ctond op en hield herx
terug.
Laat maar liggen, zei hij, ik weet cr
alles van. Je wilde je woord breken o,
verbaas je maar niet, ik heb dat pri i-
letje gelezen'k zag het toevallig
maar tenminste heb je getoond meer wra-r
•de te hechten aan mijn vriendschap ('nn
aan de hare. Dat je hier bleef voor Vj
getuigt voor je betere-ik.
Maar adieu, Jaap, ik moet nu weg.
Oom wacht op mij. Zie ik je morgen om
dezen tijd weer? Ofmet een vre
genden blik, krijgt zij ecu beurt?
Jaap nam dit liever als een éJftip on on
duwde zijn vrierid straffend zijn vuici ia
de zijde.
Wreedaard, lachte hij.
Zoo scheidden zij.
Cor liep zeer in gedachten de straat cp
en vergat zelfs de juffrouw goeden dag ta
zeggen, die deswege met een fermen tik c!e
deur achter hem dicht sloeg.
Geen twintig schreden had hij daar'. i-
ten gezet of men nbemde zijn naam a-! -i'
hem. Zeker 'n zakenkennis... Hij kc o,.i.
Wel, Koba Langeveld, hoe kom jij y.jo
hier?
Blozend trad het meisje op hem o
liet zich de hand geven. Hij had v i
iets gehoord omtrent haar vertrek r u
dood van 'r moeder, en ook dat w r
den Haag was gegaan, maar dat i i
hem toch niet zich eenigszin3 ov
avondlijke ontmoeting te verbazen. Dai i! -
de bij haar dan ook, na informatie om t
haar gezondheid, als gebruikelijk, med
O, zei ze, dat hoeft u niet te verwon -
ren, want. ik heb het er op aangelegd h r
te komen. Niet te denken echter, dat ik
u in den Haag zou vinden, terwijl iedi 1
ii goed en wel in Duinpoort kan wan
Ik kom vac anti e houden.
Maar u kwam toch van mijnheer v.
Stralen?
Natuurlijk. Weet jij dan...?
Dat hij daar v/oont? En hou zou ik
het niet weten?
(Wordt vervolgd)
„PASSING SHOW".
Verrukte klant: „Is "het waar, dat u pas
1500 nieuwe model-hoeden uit Parijs ontvan- j
gen hebt?"
Chef afdeeling hoeden: „Ja. mevrouw".
Verrukte klant: „Dan zal ik ze gauw eeni
even passen".
HIJ WIST T.
Moester: Als ik zeg „mijn broer trouwt dej
dochter van onzen buurman, boe is dan d«
lijdende vorm van dezen zin?"
Jantje: „Mijn broer laat ze zitten."
J" V V -
J v