W*ï
m
et jletfeest
te ^aïkenïmrg
Woensdag 9 Mei 1928
Derde Blad
Pagina 1
w vijf
DE FEESTAVOND
ZIJN ONTSTAAN EN BETEEKENIS
DE ROOF VAN DEN
MEI-DèN
1 UIK-
-"'HbSst»
ZS&Jt
3££2Ö
Het is nog geen vol jaar geleden, dat een
bedaagd echtpaar uit Amsterdam hoofdschud
dend stilstond voor een met groote krullet
ters geschreven plakkaat, dat was vastge
hecht aan een hoogen mast op het Grendel
plein te Valkenburg, en waarin op min-of-meer
onbeholpen wijze een paar candidaten werden
aangeprezen voor de destijds te houden ge
meenteraadsverkiezingen.
„Hep-je nou ooit van m'n leife!" riep ver
ontwaardigd het hoofd des gezins, met eeu
scherp hoofdstedelijk accent, „daar hebben me
de Valkenburgsche meiden warempel een
comité gevormd voor de raadsverkiezing!"
En waarlijk, het onderschrift, hoewel door
wind en regen eenigszins gehavend, was nog
duidelijk leesbaar: „HET MEIDEN-COMITEE".
„Hoe is het mogelijk!" viel mevrouw in
hevige verbazing haar echtvriend bij: „Een
meiden-comité voor de verkiezingen!
Zoover hebben die astrante schepsels het zelfs
in Amsterdam nog nooit gebracht!"
En allicht zou de mevrouwelijke ergernis
over de electorale brutaliteit der Zuidelijke
dienstbaren zich in nog heviger termen heb
ben ontboezemd, ware niet toevallig een
„inboorling" gepasseerd, die wijzend op den
hoogen mast, waaraan de „steen des aan
stoots" was bevestigd, glimlachend opmerkte:
„Dit is de Mei-dèn, mevrouw! En in het Mei-
dèn-comité hebben alleen jonge mannen zit
tingmeiden" kennen we trouwens niet
in Limburg: wij noemen onze dienstboden heel
deftig „maagden"!"
Als U belang stelt in het Limburgsch dialect
en de inheemsche folklore, dan kunt U terecht
bij den heer Dorren, voorzitter van de V. V. V.
„Het Geuldal", die hier dichtbij woont en,
dienstvaardig als altijd, U gaarne met zijn
uitgebreide kennis ter wille zal zijn."
Misschien hebben de Hollandscke toe
risten, bij hun onvermijdelijk bezoek aan
de Ruïne, zich het vriendelijk boekje van den
heer Th. Dorren aangeschaft, over „het
Kasteel van Valkenburg, zijn geschiedenis,
legenden en sagen".
En daar hebben zij op blz. 44 een verklaring
kunnen vinden van den statigen Mei-dèn, die
met zijn primitief verkiezingsplakkaat onbe
wust aanleiding had gegeven tot hun koddige
Vergissing.
Heer Gerard van Valkenburg, zoo luidt de
oude sage, gaf omstreeks het jaar 1X50 een
schitterend wapenspel en noodde de ridders
van heinde en verre ten toernooi door zijn
stoute ruiter-schaar, die hij heenzond met het
korte bevel:
„Zit op en meldt het in het Loonseh en meldt
het langs den Rijn:
„Het zal op 't hooge Valkenslot een feest van
waap'nen zijn".
En toen den eersten dag van Mei de fïer-
klauwende Leeuw-van-keel op het zilverblanke
feestvaandel ter tinne was gehesclien en stoet
bij stoet in kleurige kleedij slotwaarts toog,
„de ridder op het vurig ros, de maagd op
d'hakkenei", toen zwoer heer Gerard een du
ren eed:
„Bij mijnen Heere Sint Miclilel, wie baas blijft
op de baan,
„Die vrage mij, wat hij verkies, zijn wensch die
wordt voldaan!"
Maar toen zijn eigen zoon en erfgenaam, de
dappere Gozewijn, als overwinnaar in het
steekspel van zijn strijdhengst stapte en de
knie boog voor zijn Heer en Vader, toen over-
toog plotseling een doodelijk bleek heer
Gerards bruine wang, bij het hooren van den
hartekreet:
„Er woont ginds langs de Geul bij Schin een
beeldschoon maagdelij n,
„En lang reeds was mijn liefste wenschzij
mocht mijn gade zijn!"
Maar al zou „een vrouw uit edel huis" heer
Gerard veel liever zijn geweest als gade voor
zijn zoon dan deze dorpsche schoone, de Rid
der-eer kent geen aarzeling en kloek klonk
zijn antwoord:
„Ik zwoer mijn eed, ilc houd mün eed! Ga, breng
de maged mee!
„Uw adeldom, mün dierbre zoon, genoeget wel
voor twee!"
En toen de fiere Jonker op Sint Peter en
Pauwels het schuchter dorpsdeerntje, Oda van
Schin, als burchtvrouwe op het hooge slot
had gebracht, stelde hij ter harer eer het jaar-
Jijksch Meifeest in:
„Mün Oda, op den dag van Mei won ik Uw
lieve hand,
„Dies zü er op den dag van Mei een feest in
h®el mün land:
„Dan kieze zich elk jonge borst een feeder Mei
lief uit,
„Ter eeuwiger gedachtenis aan oda, mijns
bruid!"
Eeu feit is het, dat de eerste Meinacht
hog heden ten dage wordt gevierd als een feest
van jeugd en lente, als een triomf van jonk
heid en liefde.
Het feest blijft dit kenmerk houden, ook
waar het in den loop der tijden gekerstend is,
zooals b.v. te Noorbeek, in het uiterste Zuiden
van Limburg, waar een Christelijk Meifeest
wordt gevierd.
Daar wordt den tweeden Zaterdag na Pa-
Schen een lange mast op een specialen Mei
boomwagen door wel dertig paarden uit het
bosch van 's .Gravenvoeren (België) gehaald
en plechtig opgericht bij de parochiekerk van
Sinte Brigida, patrones van de paarden en het
hoornvee, waar de Mei-dèn het heele jaar als
scliutsboom blijft staan.
Eens had men, jaren geleden, het oude ge
bruik veronachtzaamd.,,...
Maar zie, zoo meldt de volksmond, daar
brak eeu besmettelijke ziekte uit, die den vee
stapel deerlijk teisterde.
Kn sindsdien verzuimt men nooit weer, om
aan Sinte Brigida de jaarlijksche hulde te
brengen, die Haar rechtens toekomt.! 1)
Ook elders in Limburg wordt nog de Mei-den
geplant: to Gulpen b.v. en te Geleen,
Maar nergens is de viering zoo algemeen en
intens als in het oud-romantisch riddernest:
Valkenburg!
En opdat vooral niets van bet oude gebruik
verloren ga, begint de pret reeds twee dagen
of liever twee nachten te voren met den plech-
tigen roof van den Meiboom!
Want de oeroude „costuymen" willen nu een
maal gebiedend, dat de Mei-den gestolen worde:
en dies maakt de jonkheid zich telken jare in
alle stilte gereed, om dezen plichtmatigen roof
tot een goed einde te brengen.
Het was den laatsten Zaterdag in April, dat
het voorspel beginnen zou. En de jonkheid van
Valkenburg, die geen vaste vereeniging vormt,
maar waarbij „al wat jonk is" zich te allen
tijde kan aansluiten, had het vaste voornemen'
gemaakt dit jaar den ouden roof in zijn tradi-
tioneelen luister te herstellen.
Want het is een droevig feit. maar een feit:
in vorige jaren is de Meijden reeds twee or
drie keeren niet gestolen, maar vulgair g' e -
kocht, gekocht en betaald „en écus soimans
et trêbuchans" zooals men het in ouil-Fran-
sohen stijl zou uitdrukKen.
Eéns zelfs, zoo beweren booze tongen, is de
koop in allen vorm vooraf gesloten en met
handslag bezegeld!
Dien dag bloosden de schimmen der strijd-
liaftige voorvaderen van schaamte over de fut-
looze slapheid hunner mercantile nazaten! En
te Rolduc moesten vijf sterke filosofen aeu
heelen voormiddag zwoegen, om den steeneu
hertog Walram van Limburg weer goed te
leggen: de roemruchte heer van het oude
Valkenland had zich omgekeerd in zijn graf!
Dat zou niet meer gebeuren! Daarvoor stond
de geestdriftige jonkheid borg! Zij had een
hecht verbond gesloten, om zonder Iets te vra
gen of te zeggen een hoogen mast te kappen
en te kapen en veilig weg te bergen in 's aard-
rijiks ingewand.
Dies toog zij, klokke elf, in groepjes van vijf
en zes geruischloos naar hot stedelijk Oda-park,
om gewapend met een geweldige trekzaag, den
aanval op den Mei-den te wagen.
Het was doodstil in het nachtelijk uur: moei
zaam schoof de maan door de wisselende wol
kenlagen en roerloos stond de boomenpnonlk van
het park tegen den schemel-duisteren hemel.
Maar de Lente hing in de lauwe luchten, een
zwoel aroom van kerse- en pere-bloesem ver
spreidde zich oip het nauw-merkbaar zuchtje
van den zêphyr en ginds tegen de beboschte bel
ling begon do nachtegaal, eerst nog aarzelend,
maar dra met sneller gorgelslag, zijn eeuwig
jonge liefde uit te zingen.
Vlakibij stroomde de Geul, rustig murmelend
en kabbelend en soms even rimpelend in den
maneschijn, als ©en forel verschrikt voortschoot
onder het watervlak.
Want hoewel voortdurend en dringend .stilte"
en opnieuw „stilte" werd bevolen, brak de
levenslust van twintig jonge knaipen zicli onbe
dwingbaar baan.
Daar de zaag met opzet zoo dicht mogelijk
bij den voet van een reuze-den was ingezet, kon
den slechts twee
nuttig werk doen.
De overigen ver
pratend en lachend
Het was won dei
hoe de begrippen
voortdurend stuiver
deze jonge gemoe-
Mag' men ste
stelen?Waar
van den Meiboom
verraad aan de
waarom is bet ka
lijk eigendom geen
naaind?
„Die buirn zeên
(Die hoornen zijn
besliste ten slotte
bende: „Wij verte
de jonge gemeen
zagers te gelijk
beidden rookend,
den loop der dingen
lijk om te hooren,
van „mijn en dijn"
tje wisselden in
deren,
len.,.. Moét men
om is het koopen
een gedrochtelijk
oude zeden? En
peil van gemeente-
liefsta.l hoege-
alls-nei van oos!"
allemaal van ons)
de hoofdman der
jf| genwoordigen hier
■*- schap der burgerij:
t jJ l f1 -
MO—
De Mei-den staat vast en stevig.
en die heeft sinds onheugelijke tijden recht op
een jaarlijikschen Mei-den."
Tegen deze „afdoende" redenatie kon niemand
iets inbrengen: en langzaam schoof de trekzaag
verder in het geurend dennenhout.
Maar plotseling moest de arbeid worden ge
staakt: de zaag was „gleu-lieit geloupo"
(gloeiend heet geloopen) en de hoofdman, die
het onontbeerlijke ,/iwoersj" (zwoerd, d.i. spek,
dat als smeersel dienst doet) had vergeten,
kreeg een averechtscb compliment te hooren
van de z woegende zagers.
Lang duurde de onvrijwillig© pauze gelukkig
niet: ondanks het vergevorderd uur verscheen
de hoofdman, na enkele minuten, zegevierend
met de vettige varkenehuid; ©n weer kraste de
zaag regelmatig door den trillenden dennen
stam.
Maar eensklaps begon de top van den hoogen
mast te zwiepen-: één keertwee keer! Dan
'n scherp gekraak en met een doffen plof sloeg
het gevaarte tegen den muilen grond, terwijl
het woedend hondengebas in den verren om
trek bewees, dat de nachtelijke stilte toch wel
wreed was verstoord
Maar de onbezonnen jeugd kent geen gevaar
als dp zegepraal in zicht is en de kloek-gewon-
nen Mei-dèn in zijn volle lengte van vier-en-
twïntig meter vóór haar ligt uitgestrekt. En
Tot voor weinige jaren was dit de eenige bekende afbeelding van een Neceriandsehen
Meiboom in J. Cats: „Spiegel Van den Ouden ende Nievven Tydt, in 's-Gravenhage, 1632".
terwijl het respectabel cijfer blijde de ronde
doet, krast de zaag opnieuw, om twee meter
boven de eerste een tweede doorsnede te ma
ken, die op geenerlei wijze past op den in
den gronil gebleven stronk, welke trouwens
inmiddels reeds is bedekt met aarde en gras
zoden, om alle sporen van het „misdrijf" uit
te wisschen.
Helaas! Al deze voorzorgen zouden ver
geef sch blijken!
Had het daverend gedreun van den vallen
den ma t de politie in haar eersten sluimer
gestoord?
Hadden de nieuwsgierige Evadoch,teren,
die van verre het veelbelovend gebeuren ga
desloegen, de opmerkzaamheid van den veld
wachter getrokken? Of was het plan der jonk
heid uitgelekt langs eene der twintig jonge
tongen, die het geheim wél moesten, maar
niet konden bewaren?
Ho» hot ook zij, plotseling klink een lang
gerekte fluit-toon van de naburige brug, waar
een invaliede jonkman op wacht was gezet,
om aan zijn makkers a,lle opdoemend onraad
te seinen.
En zie: in een wip is de trekzaag verbor
gen onder het gras: de jonkheid verspreidt
zich vliegensvlug in hot struikgewas rondom
den gevallen „woudreus"; en als het politie,
gevaar nadert in den vorm des eenigen veld
wachters van het steedeke Valkenburg, treft
het enkel de oudste der „dilettantroovers" in
quasi onbevangen kout met onzen journa
list, die het folkloristisch phénomeen reeds
een heele poos minzaam heeft gadegeslagen.
Maar minzame onbevangenheid kon aier
weinig baten.
Want liet „oorpus delicti" lag daar in zijn
volle lengte, als een stomme en toch welspre
kende getuige van het strafbare feit!
En dus verwachtte eenieder elk ©ogenblik de
geijkte f-ormnle te vernemen uit den veldwaoh
terlijken mond: ,,'t S,pit midi èrreg, Heere, mèr
ich moot Uch 'n verbèlke maake!" 2)
Edoch, zelfs bekeken door den politle-bril,
was het geval bij nader inzien lang zoo eenvob.
dig niet, als het bij den eersten aanblik eek ij
nen moch t. Want w eer rez en de veel verwi k
kelde vragen: „Mag of moet een Mei-dèn al dan
niet „gestolen" worden? Heerscht hier wellicht
geen eeuwenheugend gewoonte-recht ten gunste
der jonkheid, waartegen alle geschreven recht
hot aflegt?"
Het jongvolk op weg met den gestolen den.
Perplex schudde de veldwachter hot grijze
hoofd: „Als de hoeren een geschreven permissie
konden toonen, afgegeven door den wethouder
van publieke werken, dan was ik content!"
Maar deze wethouder, die zich na zijn zwara
dagtaak een uurtje aangename verpoozing gun
de in een naburig café, bleek onoverkomelijke
bezwaren te hebben tegen het afgeven van een
schriftelijke permissie, „om 's nachts de mooiste
dennen uit het Oda-park weg te halen!"
En ten einde raad gaf hij den politie-man in
overweging het lastige vraagstuk aan den bur
gemeester te gaan voorleggen.
Maar nauwelijks was de waardige orde-be
waarder verdwenen, of lenig als katten spron
gen allerwegen lachende snaken uit het duis
tere struweel.
Met bekwamen spoed werd de Mei-dèn van
zijn takken ontdaan, totdat slechts een groene
toef aan den top overbleef. Toen zetten op het
kort bevel: ,,Ein twel, hop.... hoogt" drie-en-
twintig veerkrachtige schouders zich links en
rechts onder den langen stam, die met vluggen
tred van de „plek des onheils" werd weggedra
gen.
„Maar waarheen met het gevaarte?" bleef nu
nog de vraag.
Doch deze vraag was blijkbaar reeds te voren
opgelost.
Want toen de stoet aan den voet van den
ruïne-heuvel was gekomen, opende zich op ge
heimzinnige wijize een wijde poort, die toegang
gaf tot een dni&tere krocht in de flanken van
het oude kasteel.
En het was een zeldzaam fantastisch schouw
spel, toen de kloeke rij deT jonge kerels door
drong in de ondaraardeche gewelven der grijze
burehtgreeve, bij het flakkerend schijnsel van
een oude wagen-lamp, dat hun schaduwen spook
achtig dansen deed op de ruw-bekapte mergel-
wandeu.
„Ein, twei.... neer!" luidde het krachtige
commando.
En daar rustte dan eindelijk de plicbtmatig-
geroofde Mei-dèn, om te wachten op zijn eind-
triomf in den eersten nacht der lieve Meimaand.
De feestvierende jonkheid heeft wel wil
gehad van haren noesten arbeid! Want twee
maal heeft de natuur meegewerkt, om de
folkloristische plechtigheid naar wensch te
doen slagen.
Maar op den feestavond was alle leed alweer
geleden en vergeten; en blijde maakte de jonk
heid zich gereed voor den zegevierenden omme
gang.
Maar even moest de ontplooiing der oude
folklore nog wachten op een nieuwe uiting der
Limburgsehe godsvrucht.
Eerst toen de processiegangers groepsgewijze
van den Lourdes-heuvel afdaalden, klonk op 't
Grendelplein het ééntonige getoeter van den
Meihoorn, ten teeken dat het feest beginnen
ging.
In zijn uiterst primitieven vorm, is de „Me.i-
lioaro" een der „levende" argumenten yoor de
préhistorische herkomst van het Meifeest.
Dit was intusschen reeds begonnen met de
versiering van den Mel-dèn-top, die door het
schielijke vervoer op den „roof-avond" nogal
gehavend was.
Thans werd hij met groote kunstvaardigheid
hersteld.
Inmiddels was met „biggel" (pikhouweel)
en steekschop in den harden kiezelbodem een
gat gegraven, waartoe een geleidelijk hellende
sleuf toegang gaf.
Eerst toen dit werk naar den eisch was ten
einde gebracht, mocht de feestelijke optocht
een aanvang nemen.
Voorop gingen vier jonge hoornblazers, die
echter niet op de rustieke toeters, maar op
moderne trompetten bliezen en blijk gaven van
die wèlontwikkelde virtuositeit, welke onzen
„inboorlingen" door een eeuwenlange erfelijk
heid in het bloed schijnt te zitten.
Achter deze schetterende hoornmuziek kwam
direct de „held van het feest", de opgetooide
Mei-dèn, omstuwd door de lachend en juichende
leugd.
En dan volgden bonderden blijde knapen
en meisjes, terwijl de ouderen op den drempel
van bun woningen, glimlachend den jaarlijk-
soben ommegang gadesloegen.
Toen de stoet weer op het Grendelpleln was
teruggekeerd, bereikte de jolige plechtigheid
haar hoogte-punt in bet planten van den Mei
boom.
Maar eerst sprong de hoofdman op een hand
kar cn maande dringend tot voorzichtigheid:
„Als er ongelukken gebeuren", zoo riep hij in
zijn schilderachtig dialect, dan is de schuld bij
de nieuwsgierigen, due zich niet bijtijds in
veiligheid hebben gesteld.
Maar voor ongelukken behoefde nauwelijks
vrees te bestaan.
Want naar oude zede werd de hooge mast
vooraf vastgelegd in een reuze-gaffel, die werd
gevormd door twee acbt-meter-lange sparren,
welSe hij hun kruispunt door touwen en ket
tingen waren vastgehecht.
Aan ieder der sparren stonden vier of vijf
jonge kerels op post, die op het commando:
„Ein twei..., hop!" de Mei-dèn telkens een
eind naar boven stuwden, terwijl anderen met
een ladder den hellenden stam ondersteunden,
om den gaffel voerders gelegenheid te geven,
hun primitief werktuig telkens dichter naar
het benedeneind van den boom te verplaatsen,
Zoo rees dan eindelijk de gepluimde staak
loodrecht ten hemel!
En nu begon 'n curieuse ceremonie: de grond
werd naar den eisch stevig aangestampt rond-
om den voet; en om aan de losse aarde meer
vastigheid te geven, werden emmers vocht aan
gedragen en in het gapende gat geledigd.
Maar dit vocht was geen water, maar....
bier!
Een enorm plengoffer van gerste-mot ter
eere der Lente-godin, bij het planten van den
haar gewijden Mei-Boom!
Hoog juichte de jonkheid, toen de laatste
gulp van het schuimend vocht in de slurpende
moederaarde verdween.
En als bij tooverslag stond er een laga
„schrank" tegen den verechgeplanten den en
in een wip werd een vaatje tegen den boom
gereld: geen spoeling ditmaal, maar het besta
brouwsel van Vorst Gam/brinus!
Weer werd het eerste glas met een breeden
armzwaai over den Lente^boom uitgepionst.
En toen ook dit laatste plengoffer naar alouda
zede was volbracht, kon het drinkgelag een
aanvang nemen.
Maar wel degelijk werd toegezien dat leder
zqn behoorlijk deel kreeg en niemand te kort
kwam, terwijl al te jonge knapen onverbidde
lijk werden teruggewezen.
Wij zuilen den lezer niet vermoeien met da
folkloristische kwestie, hoever in het verleden
de oorsprong van dit wonderlijk gebruik ta
roeken valt.
Maar dat het verder terugreikt dan de Mid
deleeuwen, staat naar onze meening vast.
De Mcihoom, „het primitiefste muziek-instm*
ment, dat men zich kan voorstellen"» j