IJuinroosje. De oude Zander WOENSDAG 16 MEI 1928 VIERDE BLAD PAGINA 2 XX Terwijl mejuffrouw Langeveld haar heu veltje met mijnheer v. Stralen doet met den inhoud van het gesprek kan ik me niet bemoeien praten wij, mevrouw, neef en ondergeteekemle zijne hospita om, des noods stoppen we haar de handen zoo vol, dat ze geen boe of ba meer prevelen kan, laten ons tot in de naaste nabijheid zijner kamer transporteeren en treden op het eer ste signaal van Koba binnen, mevrouw v. Stralen het eerst, dan ik en eindelijk mijn neef. Zeer tevreden over zijn toelichting blik te de dikkerd oolijk naar het meisje, dat strijdvaardig en stralend van geestdrift op haar stoel zat te popelen. Ik hoef niet te vragen of onze Koba de campagne aandurft, grapte hij. Als 't aan haar lag, trok ze reeds dadelijk aan den slag, is 't niet, kind? Durven, vroeg zij verwonderd. Wat zou ik niet durven voor hem? Je bent 'n dapper ding! Alien glimlachten bewogen. Alleen Cor slaagde er niet in zich zoo kalm tc hou den onder de koddig aandoende emotie van zijn goedaardigen bloedverwant. Breed laai de zijn v roolijkheid over de Kamer uit en verstoorde de ernst van de vergadering. Waarom lach je zoo? informeerde Stein- hoven wantrouwig. Om het snuitje, jokte de jonge man met ten vingerwijzing naar Koba, die het nu ook niet langer uithield en rondweg meelachte. En zoo gebeurde het dat de voorzitter van den krijgsraad, die een halve minuut geleden op liet punt stond te schreien van blijde aandoening, zoo erg aan 't proes ten en giegeicn raakte dat de tranen, die voor wc (k-bewonderend gegrien bestemd wa ren. thans van pret uit zijn oogen sijpel den. Alleen mevrouw v. Stralen kwam niet verder dan haar lieven glunder. Zij mocht wel zooveel uitbundigheid tusschen al deze goed mensehen, die zich geen moeite be spaarden om haar en haar kind aan het geluk terug te geven, maar zij zelve zou haar hart voor die zonnige vrooiijkheid ge sloten houden, zoolang niet hun opzet ge slaagd was. Eindelijk vermocht Steiuhovcn weer 'n woordje te zeggen. Jelui bent eenige mensehen daarginds in Duinpoort, vond hij. Ik kom jelui dan ook vast dikwijls opzoeken. Maar oom, stelde Cor voor, als u zich dan eens voorgoed bij ons vestigde; Laat u 'n aardig villa-tje bouwen op het strand. De Hagenaar weerde energiek af. Dank je. Op het strand bouwen! 't Is me d'r nog al niet'winderig. Als je nou 'ns voorgesteld had hetzelfde achter de dui nen te doeti, hijvoorbeeld met 'n knip oog naar Koba nabij de villa van Lan geveld. Maar zonder gekheid, ik kan den Haag op mijn leeftijd niet meer missen. -Mevrouw v. Stralen werd actief. Mijnheer SteinhoveD, vroeg ze, wanneer en onder welke omstandigheden krijgt men dat gevoel van den Haag niet meer te kun nen missen? De grijsaard hij naderde de zestig en had inderdaad grijs haar rond zijn betrek kelijk nog jeugdig gelaat grinnikte, want hij begreep wat haar aldus deed vragen. O moedertje, men vreest weer voor het kind, niet? Maar stel u gerust, hoor. Dat gevoel kan men alleen krijgen, als men in don Haag geboren is of tenminste er een dertig jaar heeft doorgebracht. Jaap is een kind van de zee Koba gierde het plots uit, zooclat de pra lerige Steinhoven met den mond half open bleef steken en haar uitleg-eischend aan staarde. Kind vaa.de zee! vrekneukelde zij zich. Dus ben ik ook een kind van de zee? Wel waarachtig, jij meer dan Jaap zelfs. Kind van de duinen, kind van het strand, kind Van de zee Schuim van de golven, kroon van de baron, dichte Cor gemaakt-ernstig. Gerustgesteld alreeds keek mevrouw v. Stralen niettemin nieuwsgierig de rest van de verklaring uit den mond van den af geleiden Steinhoven tegemoet. Ik zei dan, hernam deze, dat Jaap is kind van de zee en dat. aan de zee dan ook zijn plaats is. —Juist, onderbrak Koba heftig knikkend. En dat. hij zich daar gansch en al terug zal vinden. Maar ik kom ln ieder geval zeer vaak. Ea dan logeert u hij ons, meende Cor. Ja, bij jelui... Wie jelui? Zal er aan liggen, jongen, of je gauw getrouwd bent en of ik t kan vinden met je ega. Je weet, ik ben geen gemakkelijke logee' en heb heet veel noten op mijn zang. Mijn huis zai u 00k W0| ,1)g mogen bergen-, niet waar, mijnheer Steinhoven? Mijn man zal zeker verheugd zijn met u kennis te mogen maken. Natuurlijk mevrouw. Ik kom hij jelui allemaal. Koba dacht aan haar hutje en kleurde hevig, terwijl zij verholen een blik door dit weelderig ingerichte vertrek liet snellen. Ik zie u dan wel bij mevrouw, deed zij gejaagd, om hij voorbaat alle gevaar van 'n bezoek of te wenden. Dat zuilen we zien klonk het antwoord op weinig geruststellenden toon gegeven. MaaP.e.hij Werd Weer gewichtig van 't signaal gesproken, welk teeken heb je nu eigenlijk bedacht om ons te waarschuwen, dat mevrouw v. Stralen bin nen moet komen? Een schaterlach, adviseerde Cor. Nie mand schatert zoo gezellig en zoo wellui dend als Koba. De aldus geteekende had 't liefst door den vloer willen zinken, zoo verwarde haar deze lofspraak. Soit, besloot Steinhoven, 'n schaterlach. Als dat je mooiste eigen is, kind, dan be nijd ik den man, die jouw tot vrouwtje krijgt. In ernst nu. De zaak blijft als afgespro ken. Ik stel voor hierop de debatten te slui ten en over te gaan tot het ledigen van ettelijke kopjes thee... Om van de schrik te bekomen, riep vroolijk de altijd snedige Cor Duursteen. Van don schrik wilt u zeggen, corri geerde vief zijn buurvrouwtje Koba, die het voorbeeld der aanwezigen volgde en van haar zitplaats opstond. Bij hei vallen van den avondschemer, als grijze vaagheid alle kleuren verwaast en de omtrekken aller dingen onzeker maakt; als de vrooiijkheid van het doorzonde dag licht de zitkamer verlaat en daar op de mistige vleugels der half-duisternis het drei gement van vergetelheid, van verloren-zijn in een onafgeronden chaos binnensluipt, dan wordt de ziel van den kunstenaar door weemoed geplaagd. Jaap zucht. Hij voelt zich zoo ongezel lig, haast ongelukkig. Loopen zal hij rond do tafel. Misschien verdrijft dan die druk kende stemming. Neen, het haat geen zier. Ba, 't is om razend te worden. Zoo alleen ook altijd te zijn. En zoekt men gezelschap, dan vindt men het verbodene. Maar wie is daar de schuld van? Waarom komen de goeden dan niet? Zich verwerende in nuttelooze opwin ding bleef hij staan en keek naar de ver schillende voorwerpen op de kamer. Waar om deed hij dat? Beter ware het te vra gen, waarom wij zooveel ongemotiveerde dingen doen, vooral in ernstige, bange of treurige oogenbiikken. Zoo geviel het, dat zijn oog tegengehou den werd door de viool, straks gebruikt en nog niet ingepakt, doch ordeloos naast de zwarte kist op de divan met den stok ernaast. Spelen Zal hij kunnen spreken met dezen vriend? De beste en de trouwste. Neen, hij hoeft 't niet te probeeren. Alle inspiratie blijft hem thans vreemd. Een brief schrijven dan...? Aan wie? aan zijne moeder? 't Arme mensch wacht reeds eenige dagen, moeder Waarom zou hij nu opeens willen huil- len, zoo, kopverloren in de kussens van den divan; huilen lang en ongestoord, 't liefst vele tranenom die borst te luch ten en dien las daarbinnen kwijt te zijn? Groote God, als dat wroeging is, dan is wroeging iets verschrikkelijks. Hij spreidt de armen uit naar den hemel, trekt een gelaat vol jammer en ploft dan op het lage meubelstuk. Neen, niet huilen ook niet. Want daar komt iemand. Twee stemmen vlak hij z'n deur. Hij springt recht, strijkt zijn kleeren glad. wrijft over zijn gelaat om alle spoor uit te wisschen. Er wordt werkelijk geklopt. Op zijn bin nen verschijnt vroolijk, sonore van stem, vriend Duursteen met uitgestoken handen. Bonsoir! klinkt het hartelijk uit" bei der mond. In een ommezien heelt de be zoeker- zich van zijn wandeluitrusting ont daan. Hij zoekt reeds zijn gezellig plekje van het laatste onderhoud vlak hij het ven ster weer op. Zeg, Jaap, begint hij, ik heb je wat nieuws, belangrijk nieuws te vertellen. En dat isdoet de ander, die sigaret ten heeft opgezocht en ze zij nvriend pre senteert. Ik hen Koba tegengekomen, je weet wel, dat wonderkind van de duinen bij ons. Verrast ziet de kunstenaar hem aan. Ontmoet? Je wilt toch niet beweren dat je haar gezien hebt hier in den Haag? Pardon, mon cher. Hier in den Haag met uw welnemen, spotte de industrieel berekend. En het mooiste is dat ze met jou zou willen praten. Ze had je wat te vragen, zei ze Mij wat te vragen? Jaap dacht plots aan dat briefje in drank- verhitting ontvangen, gelezen en verscheurd, vadg herinnerde hij zich. God, ja, hernam hij verbaasd, Koba is in den Haag tegenwoordig. Alsof je dat alreeds wist, deed Cor onge- loovig. En zoo juist... Och, 't was verstrooidheid van me. 'k Heb wel meer van die vlagen. Ze schreef hot hiij voor kort. Maar zeg, wat zou ze mij te vragen hebben? Meet ik dat? Zal wel dat fantastische ding van de duinen gebleven zijn en dan kun je toch alles van haar verwachten. Mogelijk komt ze je een standje schoppen, omda je., nou niet meer dezelfde bent, van toen. Loop heen. Ze heeft me misschien ééns gezien op '11 concert. Of wou je misschien beweren dat ze naar den Haag gekomen is 0111 zoo n beetje de detective achter mij aan te spelen? Maar nu we 't toch over ze hebben, moet k je 'ns wat vertellen. Je sprak van dat fan tastische ding, hè? Welnu nog meer zal je opkijken als je te hooren krijgt, dat ze me sedert mijn vertrek zeer vaak geschreven heeft. Van alles hield ze mij op de hoogte Het mooiste is dat ze m'n portret machtig is geworden van jou of van moeder, dat herin ner ik me zoo precies niet, en dat ze 't al dien tijd heeft bewaard... En' vereerd? Kan w<il, antwoordde Jaap droomerig. Duursteen was opgestaan. Hij blies een zwaren rookwolk tegen de ruiten, die er te gen de schittering der electriciteit van de straat even van aansloegen. Toen wendde hij zich om naar Jaap, die voor zich uitstaar de, en vroeg met de hand op zijn schouder: Dat vleide je wei, hé ouwe? Je vond het natuurlijk leuk. Wees 'ns eerlijk. Jaap ontkende niet, maar viel zijn vriend evenmin hartelijk bij. Wat zal 'k je zeggen? 't Is een nederig, arm kind, Maar lief, Cor, nou dat is ze on tegenzeggelijk. En mooi en verstandig, vulde de ander zonder opdringen aan. Zooals je zegt. D'r zijn er duizenden, die hier in zij en weelde tusschen de huizen loo pen, en vergeleken bij dit natuurkind geen knip voor den neus waard zijn Er werd op de deur getokkeld. Wacht 'ns Cor, de jufrouw schijnt wat op haar geweten te hebben. Hij trad naar de deur en opende die. Gossie, meneer, wat is 't hier donker! kefte het vinnige stemmetje der pensionhoud ster. Ja, juf, in 't duister is 't heerlijk droo- men. Had u wat? Er is iemand voor u. IemandNou zeg maar, dat 'k uit ben. Cor, die dat hoorde, snelde toe en fluis- zijn vriend in dat 't Koba wel kon wezen. Wat moet ik dan doen? vroeg Jaap ver rast. Haar ontvangen. Je bent net in 'n goede stemming vind je niet? Dan ga ik er van door. Nee, blijf nou, zeg. Dank je wel. Ze heeft met mij niets uit staande. Hij greep zijn garderobe, weerde het tegen strevende gebaar van v. Stralen af en waar schuwde bij 't afscheid: Maak wat licht. Je kunt anders niet eens 't mooie snoetje onderscheiden. De kunstenaar repte zich naar de vensters, trok de gordijnen toe, deed het licht aan floepen, bracht voor den spiegel een weinig orde in zijn lichtelijk verfomfraaid toilet, en was nog bezig, toen de visite aanklopte en hij binnen moest roepen. De deur ging langzaam open als onder den handdruk van iemand, wiens hart van aan doening naar de keel klopte. Op den drempel stond bleek, aarzelend, de oogen neergesla gen onder de verblinding van het licht of de bedeesdheid van haar kunne, Koba Lan geveld in haar bescheiden manteltje van uit gaand dienstmeisje. Niet zoodra had hij de verschijning opge nomen of met vergeten van alle standsver schil, vervuld van al de gevoelens, die hem destijds zoo vaak naar zijn kleine, uitbundige vertrouwelinge van de duinen voerden, snel de hij op haar toe, greep, haar bij den arm en sloot de deur. Koba, zei hij gejaagd en haperend, hoe kom je zoo hier? Enne... maar ga dan toch zitten! Het meisje had inmiddels liet beheer over haar zinnen herwonnen. Zij richtte het kopje op en keek hem aan, eerst onderzoekend, toen bijna ondeugend. Zoo zagen zij elkander we der. Je hebt me niet eens een hand gege ven, zei ze verwijtend en tegelijkertijd over zich zelve verbaasd, nu ze zoo stoutweg „je" durfde zeggen en ongevraagd bet vroegere „mijnheer" wegliet. Dat moest wel komen van hun brieven aan elkaar, maar vooral van zijn eigen houding op dit oogenblik. Jaap van zijn kant kreeg door het gezegde weer zijn moed en zijn warmte terug. Hij stak vroolijk heide handen naar haar uit. Hier heb je er twee, Koba. Zit je nu nog niet? Ilij belde. Bijna oogenbiikkelijk stond de juffrouw binnen. Breng 'ns gauwWat wensch je te gebruiken, Koba, Koffie, choco, thee? Ais ik het zeggen magchocolade dan maar. Zij had in haar stem de klank van beslist heid, van wilskracht, van zekerheid, dien ze daarin legde op den avond van zijn vertrek, als ze stond onder zijn geopend venster en hem den weg naar roem en geluk wees. Had hij het tweede nog niet gevonden, het eerste tenminste was zijn deel geworden en dan (en volle. Ze zat eindelijk heel gemakkelijk op den divan en liet haar voeten over elkaar spelen. Het trof hem dat zij zich gansch niet vreemd scheen te voelen in deze omgeving. Glimlachend, zooals hij misschien in geen tijden gedaan had, nam hij zelf tegenover zijn bezoekster aan de tafel plaats, keek haar lang aan en was, omdat er zooveel lieftal ligheid uit haar ernstig-geworden gezicht sprak, gedwongen te zeggen: Koba, 'k wou dat we zoo weer samen op de duinen zaten. ik ook, beaamde zij oprecht en onom wonden. En toen hij niets meer scheen te weten, maar haar aan bleef glunderen, als wachtte hij er op, dat zij den draad verder afwikkelde, voelde zij ineens naar haar sla pen en haar wangen brandden het vuur, dat sinds maanden in haar hart laaide. Zij stond op met in haar oogen en op haar gelaat de pijn van het gebeulde verlangen. En dat jij voor me speelde, zuchtte zij met schier tragisch gebaar, speelde als toen. Niet als daarginds, waar ik je zag en je niet bewonderen kon, in die koude zaal van den Haag, waar honderden opgesmukte, ver waande menschen naar je luisterden, je toe juichten en je bloemen brachten, en waar je me vreemd was. 'k Zou je weer willen hooren, Jaap, in de natuur, die zwijgt om jou af te luisteren. Al die menschen, ze hou den niet van jou, maar van je viool. Maar wij in Duinpoort, wij houden van jouw viool en van jou allebei. Verbaasd eerst had hij met stijgende ver- teedering, haar tijdens die hartstochtelijke ontboezeming aangekeken. De laatste zinsne de weerde hij echter af. Nietwaar, Koba! Geschokt en geschrokken viel zij op den divan terug. Lieg ik dat dan? Ja, antwoordde hij op haar toetredend, dat doe je zonder erg natuurlijk. Want vader althans houdt niet meer van mij, juist omwille van mijn viool, die hij 't liefst stuk zou trappen. Herinner je toch wat je zelf hebt gehoord bij ons in huis. En moeder Je moeder houdt van haar kunstenaar, zooals ik van hem houdZe sloeg zich op den mond en stamelde onthutst: Och, watwat zeg ik toch allemaal? Koba, riep hij evenzeer verward, waar om zeg je dit alles? t Is jou eigen schuld, mompelde zij naif. Dan had je mij maar niet voor leuge naarster moeten schelden. Hij ging op het excuus in en weerde boos- op-zich-zelven af: Och, ik kletste maar wat. Zoo meende ik het immers niet. Gelukkig bracht cl. anhoestende juffrouw afleiding. Beiden vermanden zich, riepen den lach van straks weer op hun gezicht en lie ten zich onder een nietszeggend praatje met de ongewoon vriendelijke hospita een dam pend kopje aanreiken. Hoor ns, begon Jaap weer, toen de juf vertrokken was, we moeten van dat onderwerp afstappen, want zoo hebben we in de duinen ook nooit gepraat,, En zeg me dan 'ns, wat je mij te vragen had? Zal je niet kwaad worden? Alweer wat mooisIk beloof het je. —Of je weer terugkomt in Duinpoort, zei ze eenvoudig. Die vraag had hij allerminst verwacht. Hij keek haar aan alsof hij niet goed verstaan had en sloeg toen weigerig in de lucht: Jij ook al, morde hij. Haar eerste woord was gesproken. Ze zou ook het tweede en het laatste zeggen. Dat was haar zending, dat was het, waarvoor ze naar Den Haag was gekomen. Haar geluk, neen het zijne stond op het spel Zo moest hem overtuigen en zou het doen, desnoods met bewuste ontplooiing van alles in haai', wat hem vroeger in de duinen betooverde. Zij voelde opeens de vrouw in zich ontwaken die tegenover den man van haar keuze niet zeggen mag: Ik bemin je, volg mij, maar die het hem wil laten voelen op onweer staanbare wijze. En had hij thans haar be volen heen te gaan of had hij gedacht dat het voor dezen avond genoeg was, dan zou ze, dat voelde, dat wist zij, op de knieën voor hem zijn gevallen en zou ze geschreid hebben en bekend... Beter deed ze echter kalm te blijven. Beter kon ze trachten met overre ding zijn onwil om Den Haag te verlaten meester te worden. Daarorn ging ze niet ver dei op haar verziek en zijn antwoord in. Heb je mijn laatste briefje ontvangen? Door den lieven klank van haar stem ver schalkt en ontwapend antwoordde fni vroo lijk: Ja zeker. Was je boos? Op jou? Wel neen. Ik heb je... Maar zeg me eens, Koba, waarom eigenlijk ben je uit Duinpoort vandaan gegaan en zijt in Den Haag komen dienen? Z)j blikte hem zwijgend aan, liet haar vingers achterloos over de snaren der viool naast haar snellen en wachtte schijnbaar onbewogen op het vervolg zijner woorden. Je hoort hier niet thuis, meende hij met veel beslistheid, je kunt hier niet gelukkig zijn, jij, vrije, kloeke meid van de duinen. Ben jij hier dan wél thuis? Ben jij hier wèl gelukkig? vroeg zij zich vooroverbui gen''. hier (Slot volgt.) Het was midden in den zomer en heet. In de parken bloeiden de bloemen en tusschen de dichte bladerkruinen der boomen door, zag men het marmerwitte' Beethovenmuse- um, zich hoog in de lucht verheffend. De heldentenor, Ericli Schrobben, zat bo ven voor het venster in een grooten leunstoel zich te koesteren in de zomerwarmte. Zijn zwakke, oude voeten, rustten op een voet bankje, z'n huishoudster had z'n beenen in een deken gewikkeld en hem een gebloemd kussen gegeven als steun voor zijn ouden, stiammen rug. Dan was ze weggegaan, om inkoopen te doen. Zoo zat hij daar alleen, Hij huiverde trots de zoele warmte en de oude stijve vingers waren blauw van de kou de. Niemand had hij, geen liefdevol wezen om ze te verwarmen. Hij stond alleen op de wereld; alleen en eenzaam Onder op straat rumoerde het groote stads leven diep daaronder want de oude man woonde hoog, zoo hoog, dat hij nooit meer naar beneden kon. En zoo vormde deze ééne kamer zijn heele wereld. Hier zat hij steeds den ganschen, langen dag. Zijn blikken gingen langs de muren. Daar hingen lauwerkransen met oude, ver geelde en bestofte bladeren en verbleekte linten, waarop hier en daar nog gouden letters stonden, beelden uit z'n lang vervlo gen kunstenaarstijd, toen hij geëerd was. gevierd en beroemd. De oude keek met weemoed naar die her inneringen uit gelukkige dagen. Tranen kwa men in de oogen van den armen kerel, die zat, levend begraven in z'n eenzame kamer. Dan glimlachte hij weer weemoedig en keek uit het venster naar buiten een zee van daken, waartusschen hier en daar een kerktom i its omhoog rankte een zonne straal belichtte hem en deed zijn sneeuwwit haar gloeiend in zilverglans. Aan den muur hing ook een fluit. Ja, als zijn vingers maar niet zoo stijf waren, dan ja clan zou hij zoo gaarne nog eenmaal die luit met z'n vingeren hebben beroerd en haar de jubelklanken weer heb ben ontlokt uit zijn roemtijdperk. Maar, de arme iv! moest zich tevreden stellen met een langen, smachtenden blik naar de luit. Waar a I töch die oude man, die hei- lichtende oogen vandaan? Die vroolijke glan zende oogen, had hem zn jeugd gegeven. Daar hebt ge wat, had ze hem toegefluis terd, wat blijven zal. Als ik eenmaal al lang weg zal zijn en de- ouderdom mij zal hebben vervtmgen, dan zullen die oogen nog helder vonken als twee sterren en u herinneren aan den zaligen tijd, dien we samen hebben doorgebracht, en alle liederen door u gezon gen, zullen nog in uw oogen leven, als uw niond al lang geen toon meer zal kunnen uitstooten. Ja,, mijd vroolijk leven, pijnsde de oude zanger, hoe zou ik alles daarvan vertellen kunnen, alles, doch er is niemand hier om mij te aanhooren En toen gingen zijn gedachten terug, ver icrug in liet velleden, naar dien goeden, vron- lijken tijd van weleer Alleen in zich zelf, in de stilte, die om hem loodzwaar hing, dacht hij aan z'n 'vergane grootheid. De portretten daar aan den wand, vertel den hoe hij er eenmaal had uitgezien. Hij was een slanke, flinke kerel geweest, mooi was hij nooit geweest, daarvoor was z'n mond te breed en z'n neus te dik. Maar als hij den breeden mond gesloten, met de oogen half open te droomen stond, den lioogen hoed schuin op het hoofd, dan was hij de lieveling van het vrouwelijke publiek. Hij had er steeds voor gezorgd, frisch, brui send leven in z n rollen te leggen, z'n rollen gestalte te geven. Daardoor had hij z'n toe hoorders steeds in verrukking gebracht. Die tijd lag thans ver achter hem en zijn geluk was verdwenen als een zoete droom. Hij had zich ook in 's levens maalstroom geworpen, aan de schuimende bron der vreugde zich gelaafd, maar hij verviel in smart en rouw. En zoo vergrijsden z'n haren, verrimpelde z'n gezicht en murmelde z n tandelooze mond. Zijn gelukkige jeugd was heengegaan gelijk de nevelen vaneen- gerukt door den ruwen wind. Jaren gingen voorbij. Reeds lag een men- schenleeftijd achter hem en in stille berus ting maakte hij z'n levensbalans I wee tranen liepen over zijn wangen, ver scholen zich in de diepe groeven die van z'n neus naar z n mond liepen, als schaamden zij zich. Ja, ja, zeide hij 11a een korte pauze tot zich zelf: ik ben een vroolijk Fransche geweest, ik heb altijd gezongen en als men applaudisseerde, dan zong ik weer, telkens weer. Op zekeren dag echter stond in de klanten, dat de oude Schröbben al meer afgezongen raakte, steeds heeseher werd, de stem had al haar klank verloren. Het was gedaan met vroolijk Fransje, het verging hem gelijk alle oude, uitgediende zangers. Z'n oogen vielen dicht, na een korte poos opende hij ze weer. Dan, opende zich lang zaam de deur en een zeldzaam volkje hup pelde de kamer in. Geniën waren het, die hij den oude op be zoek kwamen. De linten om de kransen be wogen zich langzaam en de laurierbladeren ruischten: elfen damden dooren en vormden daarna een dansende rij rond den ouden man; één klom er op z'11 stoel, pakte de luit van de, muur en begon daarop te spelen, langzaam lieel langzaam de anderen zongen heel langzaam heel langzaam alle oude aria, alle oude liederen alles alles liet klonk als een echo uit lang vervlogen tijd plotseling echter staakten zij hun spel en gezang 't was zoo koud geworden in de kamer zij bevroren bijna. Ze ijlden naar den ouden zanger in den leunstoel eu namen hem bij de liandemO, wat waren die handen koud. Dan legden ze zich aan z n hart maar ook dat, was 0, zoo koud! Dan reiden zij zich weer in 'u kring om den stoel, de luit klonk weer en zij zongen het champagnelied uit „Don Juan." Toen de huishoudster van haar boodschap pen terugkeerde, zeide zij slechts, toen zij hem met wasbleek gelaat in den leuhstoel zitten zag, wat is dat snel gegaan! en zij liep naar de huren om hulp te halen. Hij was nu gestorven, ofschoon hij voor de wereld al lang dood was en hij werd he- graven. De oude zanger werd toen weer het onderwerp van alle gesprekken in de stad, de kranten schreven over hom ellenlange, kolommen. Velen kwamen om den dooden zanger nog eenmaal te zien en de straat zag zwart van de mensehen toen het stoffelijk overschot naar z'n laatste rustplaats werd gevoerd in een door vier paarden getrokken lijkkoets. Ontelbare» volgden den stoet terwijl er voorheen niemand was, geen enkele om z n verkleumde vingers te warmen. De menschen kwamen eerst, toen een stuk van hun eigen leven in het graf gelaten werd en de klok der eeuwigheid hen aan hun eigen afscheid herinnerde.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 14