IJuinroosje.
De oude Zander
WOENSDAG 16 MEI 1928
VIERDE BLAD
PAGINA 2
XX
Terwijl mejuffrouw Langeveld haar heu
veltje met mijnheer v. Stralen doet met
den inhoud van het gesprek kan ik me
niet bemoeien praten wij, mevrouw, neef
en ondergeteekemle zijne hospita om, des
noods stoppen we haar de handen zoo vol,
dat ze geen boe of ba meer prevelen kan,
laten ons tot in de naaste nabijheid zijner
kamer transporteeren en treden op het eer
ste signaal van Koba binnen, mevrouw v.
Stralen het eerst, dan ik en eindelijk mijn
neef.
Zeer tevreden over zijn toelichting blik
te de dikkerd oolijk naar het meisje, dat
strijdvaardig en stralend van geestdrift op
haar stoel zat te popelen.
Ik hoef niet te vragen of onze Koba
de campagne aandurft, grapte hij. Als 't
aan haar lag, trok ze reeds dadelijk aan
den slag, is 't niet, kind?
Durven, vroeg zij verwonderd. Wat zou
ik niet durven voor hem?
Je bent 'n dapper ding!
Alien glimlachten bewogen. Alleen Cor
slaagde er niet in zich zoo kalm tc hou
den onder de koddig aandoende emotie van
zijn goedaardigen bloedverwant. Breed laai
de zijn v roolijkheid over de Kamer uit en
verstoorde de ernst van de vergadering.
Waarom lach je zoo? informeerde Stein-
hoven wantrouwig.
Om het snuitje, jokte de jonge man
met ten vingerwijzing naar Koba, die het
nu ook niet langer uithield en rondweg
meelachte. En zoo gebeurde het dat de
voorzitter van den krijgsraad, die een halve
minuut geleden op liet punt stond te schreien
van blijde aandoening, zoo erg aan 't proes
ten en giegeicn raakte dat de tranen, die
voor wc (k-bewonderend gegrien bestemd wa
ren. thans van pret uit zijn oogen sijpel
den. Alleen mevrouw v. Stralen kwam niet
verder dan haar lieven glunder. Zij mocht
wel zooveel uitbundigheid tusschen al deze
goed mensehen, die zich geen moeite be
spaarden om haar en haar kind aan het
geluk terug te geven, maar zij zelve zou
haar hart voor die zonnige vrooiijkheid ge
sloten houden, zoolang niet hun opzet ge
slaagd was.
Eindelijk vermocht Steiuhovcn weer 'n
woordje te zeggen.
Jelui bent eenige mensehen daarginds
in Duinpoort, vond hij. Ik kom jelui dan
ook vast dikwijls opzoeken.
Maar oom, stelde Cor voor, als u zich
dan eens voorgoed bij ons vestigde; Laat
u 'n aardig villa-tje bouwen op het strand.
De Hagenaar weerde energiek af.
Dank je. Op het strand bouwen! 't Is
me d'r nog al niet'winderig. Als je nou
'ns voorgesteld had hetzelfde achter de dui
nen te doeti, hijvoorbeeld met 'n knip
oog naar Koba nabij de villa van Lan
geveld. Maar zonder gekheid, ik kan den
Haag op mijn leeftijd niet meer missen.
-Mevrouw v. Stralen werd actief.
Mijnheer SteinhoveD, vroeg ze, wanneer
en onder welke omstandigheden krijgt men
dat gevoel van den Haag niet meer te kun
nen missen?
De grijsaard hij naderde de zestig en
had inderdaad grijs haar rond zijn betrek
kelijk nog jeugdig gelaat grinnikte, want
hij begreep wat haar aldus deed vragen.
O moedertje, men vreest weer voor het
kind, niet? Maar stel u gerust, hoor. Dat
gevoel kan men alleen krijgen, als men in
don Haag geboren is of tenminste er een
dertig jaar heeft doorgebracht. Jaap is een
kind van de zee
Koba gierde het plots uit, zooclat de pra
lerige Steinhoven met den mond half open
bleef steken en haar uitleg-eischend aan
staarde.
Kind vaa.de zee! vrekneukelde zij zich.
Dus ben ik ook een kind van de zee?
Wel waarachtig, jij meer dan Jaap zelfs.
Kind van de duinen, kind van het strand,
kind Van de zee
Schuim van de golven, kroon van de
baron, dichte Cor gemaakt-ernstig.
Gerustgesteld alreeds keek mevrouw v.
Stralen niettemin nieuwsgierig de rest van
de verklaring uit den mond van den af
geleiden Steinhoven tegemoet.
Ik zei dan, hernam deze, dat Jaap is
kind van de zee en dat. aan de zee dan
ook zijn plaats is.
—Juist, onderbrak Koba heftig knikkend.
En dat. hij zich daar gansch en al terug
zal vinden. Maar ik kom ln ieder geval
zeer vaak.
Ea dan logeert u hij ons, meende Cor.
Ja, bij jelui... Wie jelui? Zal er aan
liggen, jongen, of je gauw getrouwd bent
en of ik t kan vinden met je ega. Je
weet, ik ben geen gemakkelijke logee' en
heb heet veel noten op mijn zang.
Mijn huis zai u 00k W0| ,1)g mogen
bergen-, niet waar, mijnheer Steinhoven?
Mijn man zal zeker verheugd zijn met u
kennis te mogen maken.
Natuurlijk mevrouw. Ik kom hij jelui
allemaal.
Koba dacht aan haar hutje en kleurde
hevig, terwijl zij verholen een blik door dit
weelderig ingerichte vertrek liet snellen.
Ik zie u dan wel bij mevrouw, deed
zij gejaagd, om hij voorbaat alle gevaar
van 'n bezoek of te wenden.
Dat zuilen we zien klonk het antwoord
op weinig geruststellenden toon gegeven.
MaaP.e.hij Werd Weer gewichtig
van 't signaal gesproken, welk teeken
heb je nu eigenlijk bedacht om ons te
waarschuwen, dat mevrouw v. Stralen bin
nen moet komen?
Een schaterlach, adviseerde Cor. Nie
mand schatert zoo gezellig en zoo wellui
dend als Koba.
De aldus geteekende had 't liefst door
den vloer willen zinken, zoo verwarde haar
deze lofspraak.
Soit, besloot Steinhoven, 'n schaterlach.
Als dat je mooiste eigen is, kind, dan be
nijd ik den man, die jouw tot vrouwtje krijgt.
In ernst nu. De zaak blijft als afgespro
ken. Ik stel voor hierop de debatten te slui
ten en over te gaan tot het ledigen van
ettelijke kopjes thee...
Om van de schrik te bekomen, riep
vroolijk de altijd snedige Cor Duursteen.
Van don schrik wilt u zeggen, corri
geerde vief zijn buurvrouwtje Koba, die het
voorbeeld der aanwezigen volgde en van
haar zitplaats opstond.
Bij hei vallen van den avondschemer, als
grijze vaagheid alle kleuren verwaast en
de omtrekken aller dingen onzeker maakt;
als de vrooiijkheid van het doorzonde dag
licht de zitkamer verlaat en daar op de
mistige vleugels der half-duisternis het drei
gement van vergetelheid, van verloren-zijn
in een onafgeronden chaos binnensluipt, dan
wordt de ziel van den kunstenaar door
weemoed geplaagd.
Jaap zucht. Hij voelt zich zoo ongezel
lig, haast ongelukkig. Loopen zal hij rond
do tafel. Misschien verdrijft dan die druk
kende stemming. Neen, het haat geen zier.
Ba, 't is om razend te worden. Zoo alleen
ook altijd te zijn. En zoekt men gezelschap,
dan vindt men het verbodene. Maar wie
is daar de schuld van? Waarom komen de
goeden dan niet?
Zich verwerende in nuttelooze opwin
ding bleef hij staan en keek naar de ver
schillende voorwerpen op de kamer. Waar
om deed hij dat? Beter ware het te vra
gen, waarom wij zooveel ongemotiveerde
dingen doen, vooral in ernstige, bange of
treurige oogenbiikken.
Zoo geviel het, dat zijn oog tegengehou
den werd door de viool, straks gebruikt
en nog niet ingepakt, doch ordeloos naast
de zwarte kist op de divan met den stok
ernaast.
Spelen Zal hij kunnen spreken met
dezen vriend? De beste en de trouwste.
Neen, hij hoeft 't niet te probeeren. Alle
inspiratie blijft hem thans vreemd.
Een brief schrijven dan...? Aan wie?
aan zijne moeder? 't Arme mensch wacht
reeds eenige dagen, moeder
Waarom zou hij nu opeens willen huil-
len, zoo, kopverloren in de kussens van
den divan; huilen lang en ongestoord, 't
liefst vele tranenom die borst te luch
ten en dien las daarbinnen kwijt te zijn?
Groote God, als dat wroeging is, dan is
wroeging iets verschrikkelijks. Hij spreidt
de armen uit naar den hemel, trekt een
gelaat vol jammer en ploft dan op het lage
meubelstuk.
Neen, niet huilen ook niet. Want daar
komt iemand. Twee stemmen vlak hij z'n
deur.
Hij springt recht, strijkt zijn kleeren glad.
wrijft over zijn gelaat om alle spoor uit
te wisschen.
Er wordt werkelijk geklopt. Op zijn bin
nen verschijnt vroolijk, sonore van stem,
vriend Duursteen met uitgestoken handen.
Bonsoir! klinkt het hartelijk uit" bei
der mond. In een ommezien heelt de be
zoeker- zich van zijn wandeluitrusting ont
daan. Hij zoekt reeds zijn gezellig plekje
van het laatste onderhoud vlak hij het ven
ster weer op.
Zeg, Jaap, begint hij, ik heb je wat
nieuws, belangrijk nieuws te vertellen.
En dat isdoet de ander, die sigaret
ten heeft opgezocht en ze zij nvriend pre
senteert.
Ik hen Koba tegengekomen, je weet
wel, dat wonderkind van de duinen bij ons.
Verrast ziet de kunstenaar hem aan.
Ontmoet? Je wilt toch niet beweren
dat je haar gezien hebt hier in den Haag?
Pardon, mon cher. Hier in den Haag
met uw welnemen, spotte de industrieel
berekend. En het mooiste is dat ze met
jou zou willen praten. Ze had je wat te
vragen, zei ze
Mij wat te vragen?
Jaap dacht plots aan dat briefje in drank-
verhitting ontvangen, gelezen en verscheurd,
vadg herinnerde hij zich.
God, ja, hernam hij verbaasd, Koba is in
den Haag tegenwoordig.
Alsof je dat alreeds wist, deed Cor onge-
loovig. En zoo juist...
Och, 't was verstrooidheid van me. 'k
Heb wel meer van die vlagen. Ze schreef hot
hiij voor kort. Maar zeg, wat zou ze mij te
vragen hebben?
Meet ik dat? Zal wel dat fantastische
ding van de duinen gebleven zijn en dan kun
je toch alles van haar verwachten. Mogelijk
komt ze je een standje schoppen, omda je.,
nou niet meer dezelfde bent, van toen.
Loop heen. Ze heeft me misschien ééns
gezien op '11 concert. Of wou je misschien
beweren dat ze naar den Haag gekomen is
0111 zoo n beetje de detective achter mij aan
te spelen?
Maar nu we 't toch over ze hebben, moet
k je 'ns wat vertellen. Je sprak van dat fan
tastische ding, hè? Welnu nog meer zal je
opkijken als je te hooren krijgt, dat ze me
sedert mijn vertrek zeer vaak geschreven
heeft. Van alles hield ze mij op de hoogte
Het mooiste is dat ze m'n portret machtig is
geworden van jou of van moeder, dat herin
ner ik me zoo precies niet, en dat ze 't al
dien tijd heeft bewaard...
En' vereerd?
Kan w<il, antwoordde Jaap droomerig.
Duursteen was opgestaan. Hij blies een
zwaren rookwolk tegen de ruiten, die er te
gen de schittering der electriciteit van de
straat even van aansloegen. Toen wendde
hij zich om naar Jaap, die voor zich uitstaar
de, en vroeg met de hand op zijn schouder:
Dat vleide je wei, hé ouwe? Je vond het
natuurlijk leuk. Wees 'ns eerlijk.
Jaap ontkende niet, maar viel zijn vriend
evenmin hartelijk bij.
Wat zal 'k je zeggen? 't Is een nederig,
arm kind, Maar lief, Cor, nou dat is ze on
tegenzeggelijk.
En mooi en verstandig, vulde de ander
zonder opdringen aan.
Zooals je zegt. D'r zijn er duizenden, die
hier in zij en weelde tusschen de huizen loo
pen, en vergeleken bij dit natuurkind geen
knip voor den neus waard zijn
Er werd op de deur getokkeld.
Wacht 'ns Cor, de jufrouw schijnt wat
op haar geweten te hebben.
Hij trad naar de deur en opende die.
Gossie, meneer, wat is 't hier donker!
kefte het vinnige stemmetje der pensionhoud
ster.
Ja, juf, in 't duister is 't heerlijk droo-
men. Had u wat?
Er is iemand voor u.
IemandNou zeg maar, dat 'k uit
ben.
Cor, die dat hoorde, snelde toe en fluis-
zijn vriend in dat 't Koba wel kon wezen.
Wat moet ik dan doen? vroeg Jaap ver
rast.
Haar ontvangen. Je bent net in 'n goede
stemming vind je niet? Dan ga ik er van
door.
Nee, blijf nou, zeg.
Dank je wel. Ze heeft met mij niets uit
staande.
Hij greep zijn garderobe, weerde het tegen
strevende gebaar van v. Stralen af en waar
schuwde bij 't afscheid:
Maak wat licht. Je kunt anders niet
eens 't mooie snoetje onderscheiden.
De kunstenaar repte zich naar de vensters,
trok de gordijnen toe, deed het licht aan
floepen, bracht voor den spiegel een weinig
orde in zijn lichtelijk verfomfraaid toilet,
en was nog bezig, toen de visite aanklopte
en hij binnen moest roepen.
De deur ging langzaam open als onder den
handdruk van iemand, wiens hart van aan
doening naar de keel klopte. Op den drempel
stond bleek, aarzelend, de oogen neergesla
gen onder de verblinding van het licht of
de bedeesdheid van haar kunne, Koba Lan
geveld in haar bescheiden manteltje van uit
gaand dienstmeisje.
Niet zoodra had hij de verschijning opge
nomen of met vergeten van alle standsver
schil, vervuld van al de gevoelens, die hem
destijds zoo vaak naar zijn kleine, uitbundige
vertrouwelinge van de duinen voerden, snel
de hij op haar toe, greep, haar bij den arm
en sloot de deur.
Koba, zei hij gejaagd en haperend, hoe
kom je zoo hier? Enne... maar ga dan toch
zitten!
Het meisje had inmiddels liet beheer over
haar zinnen herwonnen. Zij richtte het kopje
op en keek hem aan, eerst onderzoekend, toen
bijna ondeugend. Zoo zagen zij elkander we
der.
Je hebt me niet eens een hand gege
ven, zei ze verwijtend en tegelijkertijd over
zich zelve verbaasd, nu ze zoo stoutweg „je"
durfde zeggen en ongevraagd bet vroegere
„mijnheer" wegliet. Dat moest wel komen
van hun brieven aan elkaar, maar vooral
van zijn eigen houding op dit oogenblik.
Jaap van zijn kant kreeg door het gezegde
weer zijn moed en zijn warmte terug. Hij
stak vroolijk heide handen naar haar uit.
Hier heb je er twee, Koba. Zit je nu nog
niet?
Ilij belde. Bijna oogenbiikkelijk stond de
juffrouw binnen.
Breng 'ns gauwWat wensch je te
gebruiken, Koba, Koffie, choco, thee?
Ais ik het zeggen magchocolade
dan maar.
Zij had in haar stem de klank van beslist
heid, van wilskracht, van zekerheid, dien ze
daarin legde op den avond van zijn vertrek,
als ze stond onder zijn geopend venster en
hem den weg naar roem en geluk wees. Had
hij het tweede nog niet gevonden, het eerste
tenminste was zijn deel geworden en dan (en
volle. Ze zat eindelijk heel gemakkelijk op
den divan en liet haar voeten over elkaar
spelen. Het trof hem dat zij zich gansch niet
vreemd scheen te voelen in deze omgeving.
Glimlachend, zooals hij misschien in geen
tijden gedaan had, nam hij zelf tegenover
zijn bezoekster aan de tafel plaats, keek haar
lang aan en was, omdat er zooveel lieftal
ligheid uit haar ernstig-geworden gezicht
sprak, gedwongen te zeggen:
Koba, 'k wou dat we zoo weer samen
op de duinen zaten.
ik ook, beaamde zij oprecht en onom
wonden. En toen hij niets meer scheen te
weten, maar haar aan bleef glunderen, als
wachtte hij er op, dat zij den draad verder
afwikkelde, voelde zij ineens naar haar sla
pen en haar wangen brandden het vuur, dat
sinds maanden in haar hart laaide. Zij stond
op met in haar oogen en op haar gelaat de
pijn van het gebeulde verlangen.
En dat jij voor me speelde, zuchtte zij
met schier tragisch gebaar, speelde als toen.
Niet als daarginds, waar ik je zag en je niet
bewonderen kon, in die koude zaal van den
Haag, waar honderden opgesmukte, ver
waande menschen naar je luisterden, je toe
juichten en je bloemen brachten, en waar
je me vreemd was. 'k Zou je weer willen
hooren, Jaap, in de natuur, die zwijgt om
jou af te luisteren. Al die menschen, ze hou
den niet van jou, maar van je viool. Maar
wij in Duinpoort, wij houden van jouw viool
en van jou allebei.
Verbaasd eerst had hij met stijgende ver-
teedering, haar tijdens die hartstochtelijke
ontboezeming aangekeken. De laatste zinsne
de weerde hij echter af.
Nietwaar, Koba!
Geschokt en geschrokken viel zij op den
divan terug.
Lieg ik dat dan?
Ja, antwoordde hij op haar toetredend,
dat doe je zonder erg natuurlijk. Want vader
althans houdt niet meer van mij, juist
omwille van mijn viool, die hij 't liefst stuk
zou trappen. Herinner je toch wat je zelf
hebt gehoord bij ons in huis. En moeder
Je moeder houdt van haar kunstenaar,
zooals ik van hem houdZe sloeg zich
op den mond en stamelde onthutst: Och,
watwat zeg ik toch allemaal?
Koba, riep hij evenzeer verward, waar
om zeg je dit alles?
t Is jou eigen schuld, mompelde zij
naif. Dan had je mij maar niet voor leuge
naarster moeten schelden.
Hij ging op het excuus in en weerde boos-
op-zich-zelven af:
Och, ik kletste maar wat. Zoo meende
ik het immers niet.
Gelukkig bracht cl. anhoestende juffrouw
afleiding. Beiden vermanden zich, riepen den
lach van straks weer op hun gezicht en lie
ten zich onder een nietszeggend praatje met
de ongewoon vriendelijke hospita een dam
pend kopje aanreiken.
Hoor ns, begon Jaap weer, toen de
juf vertrokken was, we moeten van dat
onderwerp afstappen, want zoo hebben we in
de duinen ook nooit gepraat,, En zeg me
dan 'ns, wat je mij te vragen had?
Zal je niet kwaad worden?
Alweer wat mooisIk beloof het je.
—Of je weer terugkomt in Duinpoort, zei
ze eenvoudig. Die vraag had hij allerminst
verwacht. Hij keek haar aan alsof hij niet
goed verstaan had en sloeg toen weigerig
in de lucht:
Jij ook al, morde hij.
Haar eerste woord was gesproken. Ze zou
ook het tweede en het laatste zeggen. Dat
was haar zending, dat was het, waarvoor
ze naar Den Haag was gekomen. Haar geluk,
neen het zijne stond op het spel Zo moest
hem overtuigen en zou het doen, desnoods
met bewuste ontplooiing van alles in haai',
wat hem vroeger in de duinen betooverde.
Zij voelde opeens de vrouw in zich ontwaken
die tegenover den man van haar keuze niet
zeggen mag: Ik bemin je, volg mij, maar
die het hem wil laten voelen op onweer
staanbare wijze. En had hij thans haar be
volen heen te gaan of had hij gedacht dat
het voor dezen avond genoeg was, dan zou
ze, dat voelde, dat wist zij, op de knieën voor
hem zijn gevallen en zou ze geschreid hebben
en bekend... Beter deed ze echter kalm te
blijven. Beter kon ze trachten met overre
ding zijn onwil om Den Haag te verlaten
meester te worden. Daarorn ging ze niet ver
dei op haar verziek en zijn antwoord in.
Heb je mijn laatste briefje ontvangen?
Door den lieven klank van haar stem ver
schalkt en ontwapend antwoordde fni vroo
lijk:
Ja zeker.
Was je boos?
Op jou? Wel neen. Ik heb je... Maar
zeg me eens, Koba, waarom eigenlijk ben
je uit Duinpoort vandaan gegaan en zijt in
Den Haag komen dienen?
Z)j blikte hem zwijgend aan, liet haar
vingers achterloos over de snaren der viool
naast haar snellen en wachtte schijnbaar
onbewogen op het vervolg zijner woorden.
Je hoort hier niet thuis, meende hij met
veel beslistheid, je kunt hier niet gelukkig
zijn, jij, vrije, kloeke meid van de duinen.
Ben jij hier dan wél thuis? Ben jij hier
wèl gelukkig? vroeg zij zich vooroverbui
gen''.
hier
(Slot volgt.)
Het was midden in den zomer en heet. In
de parken bloeiden de bloemen en tusschen
de dichte bladerkruinen der boomen door,
zag men het marmerwitte' Beethovenmuse-
um, zich hoog in de lucht verheffend.
De heldentenor, Ericli Schrobben, zat bo
ven voor het venster in een grooten leunstoel
zich te koesteren in de zomerwarmte. Zijn
zwakke, oude voeten, rustten op een voet
bankje, z'n huishoudster had z'n beenen in
een deken gewikkeld en hem een gebloemd
kussen gegeven als steun voor zijn ouden,
stiammen rug. Dan was ze weggegaan, om
inkoopen te doen. Zoo zat hij daar alleen,
Hij huiverde trots de zoele warmte en de
oude stijve vingers waren blauw van de kou
de. Niemand had hij, geen liefdevol wezen
om ze te verwarmen. Hij stond alleen op de
wereld; alleen en eenzaam
Onder op straat rumoerde het groote stads
leven diep daaronder want de oude
man woonde hoog, zoo hoog, dat hij nooit
meer naar beneden kon. En zoo vormde deze
ééne kamer zijn heele wereld.
Hier zat hij steeds den ganschen, langen
dag. Zijn blikken gingen langs de muren.
Daar hingen lauwerkransen met oude, ver
geelde en bestofte bladeren en verbleekte
linten, waarop hier en daar nog gouden
letters stonden, beelden uit z'n lang vervlo
gen kunstenaarstijd, toen hij geëerd was.
gevierd en beroemd.
De oude keek met weemoed naar die her
inneringen uit gelukkige dagen. Tranen kwa
men in de oogen van den armen kerel, die
zat, levend begraven in z'n eenzame
kamer.
Dan glimlachte hij weer weemoedig en
keek uit het venster naar buiten een zee
van daken, waartusschen hier en daar een
kerktom i its omhoog rankte een zonne
straal belichtte hem en deed zijn sneeuwwit
haar gloeiend in zilverglans.
Aan den muur hing ook een fluit.
Ja, als zijn vingers maar niet zoo stijf
waren, dan ja clan zou hij zoo gaarne
nog eenmaal die luit met z'n vingeren hebben
beroerd en haar de jubelklanken weer heb
ben ontlokt uit zijn roemtijdperk. Maar, de
arme iv! moest zich tevreden stellen met
een langen, smachtenden blik naar de luit.
Waar a I töch die oude man, die hei-
lichtende oogen vandaan? Die vroolijke glan
zende oogen, had hem zn jeugd gegeven.
Daar hebt ge wat, had ze hem toegefluis
terd, wat blijven zal. Als ik eenmaal al lang
weg zal zijn en de- ouderdom mij zal hebben
vervtmgen, dan zullen die oogen nog helder
vonken als twee sterren en u herinneren
aan den zaligen tijd, dien we samen hebben
doorgebracht, en alle liederen door u gezon
gen, zullen nog in uw oogen leven, als uw
niond al lang geen toon meer zal kunnen
uitstooten.
Ja,, mijd vroolijk leven, pijnsde de oude
zanger, hoe zou ik alles daarvan vertellen
kunnen, alles, doch er is niemand hier om
mij te aanhooren
En toen gingen zijn gedachten terug, ver
icrug in liet velleden, naar dien goeden, vron-
lijken tijd van weleer
Alleen in zich zelf, in de stilte, die om hem
loodzwaar hing, dacht hij aan z'n 'vergane
grootheid.
De portretten daar aan den wand, vertel
den hoe hij er eenmaal had uitgezien. Hij
was een slanke, flinke kerel geweest, mooi
was hij nooit geweest, daarvoor was z'n
mond te breed en z'n neus te dik.
Maar als hij den breeden mond gesloten,
met de oogen half open te droomen stond,
den lioogen hoed schuin op het hoofd, dan
was hij de lieveling van het vrouwelijke
publiek.
Hij had er steeds voor gezorgd, frisch, brui
send leven in z n rollen te leggen, z'n rollen
gestalte te geven. Daardoor had hij z'n toe
hoorders steeds in verrukking gebracht.
Die tijd lag thans ver achter hem en zijn
geluk was verdwenen als een zoete droom.
Hij had zich ook in 's levens maalstroom
geworpen, aan de schuimende bron der
vreugde zich gelaafd, maar hij verviel in
smart en rouw. En zoo vergrijsden z'n
haren, verrimpelde z'n gezicht en murmelde
z n tandelooze mond. Zijn gelukkige jeugd
was heengegaan gelijk de nevelen vaneen-
gerukt door den ruwen wind.
Jaren gingen voorbij. Reeds lag een men-
schenleeftijd achter hem en in stille berus
ting maakte hij z'n levensbalans
I wee tranen liepen over zijn wangen, ver
scholen zich in de diepe groeven die van z'n
neus naar z n mond liepen, als schaamden
zij zich. Ja, ja, zeide hij 11a een korte pauze
tot zich zelf: ik ben een vroolijk Fransche
geweest, ik heb altijd gezongen en als men
applaudisseerde, dan zong ik weer, telkens
weer. Op zekeren dag echter stond in de
klanten, dat de oude Schröbben al meer
afgezongen raakte, steeds heeseher werd, de
stem had al haar klank verloren. Het was
gedaan met vroolijk Fransje, het verging
hem gelijk alle oude, uitgediende zangers.
Z'n oogen vielen dicht, na een korte poos
opende hij ze weer. Dan, opende zich lang
zaam de deur en een zeldzaam volkje hup
pelde de kamer in.
Geniën waren het, die hij den oude op be
zoek kwamen. De linten om de kransen be
wogen zich langzaam en de laurierbladeren
ruischten: elfen damden dooren en vormden
daarna een dansende rij rond den ouden
man; één klom er op z'11 stoel, pakte de luit
van de, muur en begon daarop te spelen,
langzaam lieel langzaam de anderen
zongen heel langzaam heel langzaam
alle oude aria, alle oude liederen alles alles
liet klonk als een echo uit lang vervlogen
tijd plotseling echter staakten zij hun
spel en gezang 't was zoo koud geworden
in de kamer zij bevroren bijna. Ze ijlden
naar den ouden zanger in den leunstoel eu
namen hem bij de liandemO, wat waren die
handen koud. Dan legden ze zich aan z n
hart maar ook dat, was 0, zoo koud!
Dan reiden zij zich weer in 'u kring om
den stoel, de luit klonk weer en zij zongen
het champagnelied uit „Don Juan."
Toen de huishoudster van haar boodschap
pen terugkeerde, zeide zij slechts, toen zij
hem met wasbleek gelaat in den leuhstoel
zitten zag, wat is dat snel gegaan! en zij liep
naar de huren om hulp te halen.
Hij was nu gestorven, ofschoon hij voor
de wereld al lang dood was en hij werd he-
graven. De oude zanger werd toen weer het
onderwerp van alle gesprekken in de stad,
de kranten schreven over hom ellenlange,
kolommen. Velen kwamen om den dooden
zanger nog eenmaal te zien en de straat zag
zwart van de mensehen toen het stoffelijk
overschot naar z'n laatste rustplaats werd
gevoerd in een door vier paarden getrokken
lijkkoets.
Ontelbare» volgden den stoet terwijl
er voorheen niemand was, geen enkele om
z n verkleumde vingers te warmen.
De menschen kwamen eerst, toen een stuk
van hun eigen leven in het graf gelaten werd
en de klok der eeuwigheid hen aan hun eigen
afscheid herinnerde.