ïml FEUILLETON DE PIEPER VRIJDAG 8 JUNI 1928 DERDE BLAD PAGINA 4 HET STERVEN VAN VCLTAIRE «IS DE PASTOOR IN DE LETTEREN De benauwenissen van zijn doodstrijd. ZIJN LAATSTE DAGEN- „Herinner u de razernij van Orestes- Zoo stierf Voltaire". Hot was dezeir dagen 150 jaar geleden, dat Voltaire gestorven is. Van veel belangstelling voor dezen gedenk dag is wel niet gebleken. Voltaire's sterven leent er zich ook niet gemakkelijk toe plech tig herdacht te worden. Immers, hoewel er een legende is omtrent het vredig insluimeren van „den patriarch" en E. Faguet zich zelfs niet ontziet te schrijven over „une belle vie et nne belle fin" 1), hebben speciaal daartoe ingestelde onderzoekingen reeds lang aan het licht gebracht dat van „une belle fin" in elk geval niet kan gesproken worden. Ook blijft het nog de vraag in hoever Voltaire voor het huidige geslacht nog een in die mate levende figuur is, dat een plechtige herdenking van zijn dood gerechtvaardigd zou zijn. In elk geval zouden wij Katholieken er niet aan meedoen, omdat Voltaire met zijn „Eer as ons l'infame" voor ons is de vijand van do Kerk, die wij lief hebben en waartegen hij een strijd heeft aangebonden op leven en dood. Niet altijd mag men een onmiddellijk ver band leggen tusschen iemands leven en zijn dood. Menig a-religieus en a-moreel mensch sterft zacht en kalm, terwijl de grootste heili gen soms kort vóór hun dood nog hevige ang sten en benauwdheden hadden. Hierbij moet echter worden opgemerkt, dat in het laatste geval dan vaak onmiddellijk vóór het ontsla pen als een lichtstraal uit den hemel doorbrak en het einde toch vredig was. Soms echter is er tusschen leven en sterven zoo'n Innig verband, dat wij de oogen zouden moeten sluiten om dat verband niet op te merken. Een dergelijk verband zou men willen ver onderstellen tusschen het leven en sterven van Voltaire. We willen over zijn leven en werken hu niet veel zeggen. .Reeds bij zijn opleiding aan het college der Jesuieten Louis-le-Grand was zijn zucht om met religieuze onderwerpen den spot te drijven gebleken. In latere jaren was zijn geest geheel die richting uitgegaan. In Februari 1778, begaf hij zich uit Ferney naar Parijs. Daar werd hij na de opvoering van zijn stuk „Irene" in den schouwbwurg op da verend-enthousiaste wijze gehuldigd. Men om. kranste zijn borstbeeld, dat op het toone-el ge plaatst was. Hij zelf had de voorstelling bijge woond en bij het uitgaan van den schouwburg werd hij letterlijk op de handen gedragen: men kuste zijn wagen en zijn paarden. De Maistre schreef: „Heden heeft Parijs een man gehul digd, dien Sodom gesteenigd zou hebben." Eenige dagen daarna werd hij als broeder in de Vrijmetselaarsloge opgenomen. Den llen Mei 1778 bleef hij te bed liggen, omdat hij zich onwel voelde. D'Alembert maakte zich al spoe dig bezorgd over liet geval en vooral over wat hij noemde „la maladie morale du vieillard". Hij bedoelde den angsttoestand, die al ras In trad en die zoo ongeveer de twintig levensda gen, die hem nog restten, geduurd heeft. De vrienden waren n.l. bang dat iets daarvan tot do buitenwereld zou doordringen en dat dit slechte gevolgen zou hebben voor de populari teit van de phllosophie der „broeders". „Ik zal lachend sterven, als ik kan", had Voltaire dikwijls gezegd. Maar toen het zoover wès, kön hij niet. Zijn twintig laatste levensdagen waren ontzettend. Verdoofd door opium, dat zijn vrienden hem gegeven hadden en gefolterd door helsehe pijn, kon hij de priesters, die in zijn laatste dagen nog trachtten hem tot her roeping van -zijn dwalingen te brengen, niet meer te woord staan. Op den 30en Mei juist twee maanden na do huldiging in den schouwburg kwam het einde. Op dien dag was hij bij oogenblikken bij zijn bewustzijn. ,,Ik ben van God en menschen verlaten", riep hij uit. Hij verweet zijn vrien- Voltaire. Houtgravure van Adolf Menzel. den de schuld ervan te zijn, dat liij in dien toestand gekoimen was. „Ik kon jullie allen missen, maar jullie hebben mij niet kunnen telkens den naam van God en van Christus noemen. Het was zóó ontzettend, dat zelfs zijn vrienden er niet bij tegenwoordig konden blij ven. Hij schreeuwde oin een priester, maar zijn vrienden hielden zich van den domme. Vlak Vóór den dood schreeuwde hij het uit: „Ik voel een hand, die mij grijpt en mij sleurt tot vóór den rechterstoel van God; die duivel Is daar ik zie hem ik zie de hel o ver bergt ze voor mij." Nog een laatste ontzettende gil, terwijl hij uit neus en mond bloed braakte en hij was niet meer. Louis Veuillot schreef later: „Voltaire Is ge storven Deze ziel verscheen voor God voor Jesus Christus, den Eeuwige, omgeven van Zijn glorierijke heiligen. Jesus heefit Voltaire aan gezien. Voltaire heeft Jtesus gezien. Juist twintig jaren waren voorbij gegaan sinds Voltaire aan d'Alembert had geschreven: „Binnen twintig jaren zal O. L. Heer buiten betrekking raken." De medicus, dr. Ironchin, die hem in zijn laatste ziekte behandeld (heeft, was een geloo- vig Protestant. Hij schreef later: /Wanneer ik den dood van een rechtschapen man vergelijk met dien van Voltaire, zie ik duidelijk het ver- schil dat er is tusschen een schoonen zomerdag en een orkaan, tusschen de sereniteit van de ziel van een wijze, die ophoudt te leven en de verschrikkelijke tormenten van een, voor wien de dood is de koning der verschrikking.... Ik herinner het mij niet zonder schrik. De dood was hem steeds voor oogenHerinner u de razernij van Orestes. Zoo stierf Voltaire. Furiis agitatus oblit". Neen, er is geen grond voor de legende om trent Voltaire's vredig insluimeren, die de „broeders" in omloop li ebben trachten te bren gen. Ook is er geen reden voor een plechtige herdenking van dit sterfbed. Bij Voltaire's sterfbed kan men slechts bidden: „Mijn ziel sterve den dood van den rechtsohapene en mijn einde zij gelijk het zijne." (Num. 23 10). Als Voltaire nu nog eens zijn oogen kon op slaan, zou hij kunnen aanschouwen de droevige gevolgen van het slooperswerk, dat hij heeft verricht speciaal onder het volk, waaruit hij is voortgekomen. En het eenvoudige boerenmeisje uit Dom- rêmy, naar wier verheven figuur Voltaire met slijk heeft gegooid, wordt thans door de ge. heele Kerk als een heilige vereerd en die Kerk bidt ondanks Voltaire „Heilige Jeanne d'Arc, bid voor ons". Aan een ander meisje uit het vaderland van Voltaire verscheen Ma ria In stralenden luister en duizenden pelgrims trokken jaren na Voltaire's dood naar Lourdes om te bidden. Ja, aan het einde van de 19e eeuw verscheen nog eenmaal in het land van Voltaire een eenvoudige van hart, om de wereld te zegenen. En niettegenstaande Voltaire trekken Een „ontdekking" van de romanschrijvers. DE PAROCHIE-HERDER ALS TYPE. „Do curve buigt duidelijk naar een juister begrip". Er ls weer een nieuw pastoorsverhaal ver schenen: „La Sagesse dü curé Pecquet" door Omer Englebert (A. Glraudon, Parijs) en naar aanleiding van dit boek schrijft de bekende Waalsche minderbroeder pater Martial Lekeux in de „Nouvelles Llttéraires" eenige overwe gingen neer over de pastoorsfiguur in den roman. Hij wijst er op, dat de priester en vooral de pastoor door de schrijvers weder ontdekt is als een interessant type, buiten de gewone comédie humaine en er toch zoo innig mee verbonden. Maar men kan niet zeggen, dat de schrijvers de figuur recht doen en recht gedaan hebben. Pater Lekeux vraagt zich af, welk denkbeeld iemand zou krijgen van den ftn\nm^ÏF\ Pastoor Pecquet van Omer Englebert. geestelijke, die er niet op anderq wijze mee kennis zou maken, dan enkel door zijn lectuur. Het is zeker de arme Jocelyn niet die hem er een behoorlijk beeld van geven zou, noch de verschikkelijke abbé's van Barbey d'Auré- vllly, noch veel minder de aartsdiaken Frollo, die slechts een figuur uit een schotschrift is. Het zou misplaatst zijn te spreken over den abbé Jules. Hij is geen caricatuur maar een monster, geheel het tegengestelde van een type. Dat alles Is nog vol van den baat en het wanbegrip uit de kwade periode. Wij vinden een en ander met meer elegantie terug bij Anatole France. Dergelijke literatuur beperkt er zich toe ons den priester te toonen die geen priester is: den mondainen abbé, den abbé- arriviste, den afgevallen priester. Zij verzamelt en etaleert bezinksel. De wreede abbé Tigrane van Ferdinand Fabre die een specialist geworden is in het pastoorstype is ondraag lijk door zijn onwaarschijnlijkheid; zijn Lucifer zou beter op zijn plaats zijn bij zijn naam genoot dan in een kerk, de pastoor van Cour- bezon is een monomaan. Enkele nummers van de menagerie Fabre zijn niettemin sympathiek en bijna good-gezien, zooals de abbé Roitelet en diie fijne pastoor Célesltin. Toch kunnen zij zich niet handhaven dan ten koste van een hoogere geestelijkheid die ver schrikkelijk steil, wreed en schurkachtig is. Niets dan caricatuur! Grove effect-schrijverij en van een procédé, dat waarlijk te gemak kelijk is om er schoonheid mee te scheppen, de duizenden op naar Lisleux om te bidden: „Kleine (heilige Theresia, bid voor ons, opdat wij waardig worden de beloften van Christus." N ij m e g e n JAN TAAL. 1) E. Faquet „Dix-huitième siècle" p, 203. wat hier neerkomt op waarheid. De voltairiaansche haat gaat thans in het geheel niet meer op, ten minste niet in het openbaar: wij zijn te verstandig geworden en te practisch om er nog smaak in te hebben. De tijdgenooten exploiteeren meer en meer het pastoorstype, maar hun visie is veel objectiever geworden en hun priesters zijn waarachtiger en dus schooner dan de typen van de 19de eeuw. Men kan niet zeggen, dat die vroegere geen sporen hebben achtergelaten bij enkele van de nieuwe. Mijnheer de aalmoezenier van Pravieux weer een specialist in pastoors offert waarlijk te veel op aan de „prudence de la chair" en Ik zou, zegt pater Lekeux, de vriend niet zijn van dat wispelturige en gesuikerde heerschap. De ontstellende Pellegrin van Vautel, hoe sympathiek ook en dat ls hij zonder tegenspraak geeft ons een onbehaaglijk gevoel door zijn buitengewoon déséquilibre. Weer caricatuur: dat type bestaat niet. Even min de abbé Donissant of de abbé Cênabre: want het is dezelfde onevenwichtigheid, de zelfde ziekelijke neiging om het kwaad naar voren te brengen zonder het tegenwicht van het goede, die ons de mislukte meesterwerken van Bernanos bederven. De abbé Menou Segrais daarentegen nadert oneindig meer de werke lijkheid. (De aandachtige lezer zal wel bemerkt hebben, dat pater Lekeux het romanschrijven te veel ziet als een weergeven van een of andere werkelijkheid en te weinig als een scheppen Utt de verbeelding. Hij zou er Mauriac eens op na moeten lezen.) Hoe het zij --- het is een teeken des tijds deze auteurs naderen den priester zooal niet steeds met eerbied dan toch met een duidelijke sympathie. Maar waarom is het nog altijd noodig, dat zoo dikwijls de bisschop en zijn kapittel als béte noire dienst doen? Die syste matische kleineering kan niet anders dan op betreurenswaardige wijze de denkbeelden ver troebelen en wat misschien nog erger is: de indrukken van een onvoorbereid lezer ver- valschen en dait op een der meest geheiligde punten. Overigens buigt de curve duidelijk naar een juister begrip. De abbé Constantln en de brave pastoor van Jean de la Brête leiden ons er al heen, hoewel de beschrijving hier wel opper vlakkig blijft en nauwelijks den grond van het gegeven raakt: de priesterlijke ziel. Maar daar komen wij met Francis Jammes en dien heer lijken curé d'Ozéron en zijn geestelijken vader, met Sheehan en zijn Lnc Delme-dge en „Mijn nieuwe Kapelaan", met Bazin en menig ander die ons van die ziel een waarachtige psycho logie geven. Eindelijk priesters, die priesters zijn! En pator Lekeux begroeit in dit verband ook met vreugde het genoemde boek over den abbé Pecquet. De schrijver geeft ten slotte nog deze schets van den dorpspastoor: Het is een der krachten, een der deugden van de plabtelandsigeestelijkheid, dait zij in den eigen grond wortelt, van het eigen ras is, van nature in staat den boer te begrijpen, belang te stellen in zijn leven, zijn taal te spreken en zonder moeite contact met hem te bewaren. Men stelle zich voor welk een enormen invloed die man op deze brave lieden kan hebben, waar hij een der hunnen is en toch zoozeer boven hen staat! Want het ls deze superioriteit die na het werk der genade en der natuur van zijn ambt zelf de groote kracht is van den pastoor. Men „realiseert" het zich niet genoeg: als men dat begreep, zou men meteen inzien, dat de Kerk zoo hardnekkig machtig blijft voor een groot deel door de dorpspastoors. Zij vormen in arme dorpen een intellectueele en moreele élite. De pastoor ls Iemand, die studies ge maakt heeft en juist de vruchtbaarste in alge- meene en zniver-menschelijke ideeën. Hij is meer dan een ontwikkeld man: hij is een filosoof en een godgeleerde. Bij hem komen de schapen steeds weer den zin van hun leven leeren. Voeg daarbij de practijk van den biecht stoel, deze onvergelijkelijke kliniek der zielen, de ontelbare confidenties die slechts tegenover den priester worden gedaan en ge zult toe stemmen, dat die man, hoe bescheiden overi gens zijn wetenschappelijke of wereldsche bagage moge zijn, meer dan wie ook ervaring heeft van den mensch en kennis van wat nut ,,De Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt" Houtsnede Henri van Straten. heeft voor het leven. O! wat weet de pastoor veel, wat een soms verbijsterende geheimen zijn opgeborgen in zijn hart die anderen niet eens vermoeden! En wat begrijpt hij veel! Want niet alleen ziet hij meer, maar hij begrijpt meer, hij beschouwt de samenleving met de vrijheid van een die er niet in is, oordeelt de passies, de ondeugden en de belangen met de heldere sereniteit van een man die ze be- heerscht. Men kan wel beweren, dat men om zekere dingen te begrijpen ze doorgemaakt moet hebben. De waarheid is dat de ervaring in het kwaad het oordeel verduistert en het belang het vervalscht: het zijn de zuiveren die het beste de ondeugden beoordeelen en de belangeloozen die bet beste de geschillen van anderen beslechten. Zij weten het wel, de goede plattelanders, en als zij iets in diep vertrouwen te zeggen hebben of een goeden raad te vragen, dan gaan ze naar hun pastoor en niet naar den gemeente-secretaris. Te meer daar zij er zeker van zijn in hem een geheel te vinden van deugden, die onmis baar zijn voor een zieleleider en die men zeer bezwaarlijk elders aan zou treffen. Zij begrijpen of voelen althans, dat die élite waar hun pastoor deel van uitmaakt niet alleen intellec tueel is, maar moreel. De pastoor is de beste christen van de parochie. Behalve dat zijn ambt hem verplicht de deugden in practijk te brengen die hij den menschen voorhoudt en vooral met zijn voorbeeld te preeken, legt het hen andere, nog hoogere verplichtingen op: hij leeft in het celibaat en bewaart het verheven overwicht, dat de heerschappij over de zinnen met zich brengt; hij is een man van gehoorzaamheid en, zelf onderworpen aan een strenge tucht van geest en arbeid, kan hij anderen de orde en de onderworpenheid voorhouden; hij ls gewoonlijk arm, wat een christelijke deugd is en de bron van oneindig veel andere deugden. Wat de pastoor bezit, bezit hij veeleer voor de anderen dan voor zichzelf. Hij ls de vader, hij is bij uitstek de belangelooze, de man die voor anderen leeft en alles voor allen is, altijd klaar zich op te offeren, ongelukkigen te ontvangen, zich uit te putten in den biechtstoel, 's nachts op te staan om naar de lijdenssponden van zieken te gaan, te betalen met zijn persoon en zijn bezittingen om zich van zijn verherfen taak te kwijten. PROF. DR. L. VAN DER HORST. Tot hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam in psychiatrie te doceeren is be noemd dr. L. van der Horst, geneesheer der psychiatrisch-neurologische kliniek aldaar. Avonturen - roman van Edgar Wallace I. 1-) Het was geen avond om een wandeling langs Putney Commun te maken. De koude van wind, !en natte sneeuw, drong door de beste hand schoenen heen. Het was zóó^ donker, ondanks de enkele lantaarns, die zeer karig verspreid langs den hoofdweg stonden, dat Larry Greame telkens als hij een zijstraat passeerde zijn elec- trische lantaarn moest gebruiken om niet over het trottoir te struikelen. Hij voelde zich overigens erg behaaglijk in zijn lange, gummi regenjas en overschoenen, ofschoon, zijn groote parapluie hem meer tot last, dan gemak was. Toen een windstoot ze dan ook bijna binnenstebuiten keerde, vouwde hij haar op. Een beetje regen in je gezicht, troostte hij zich cynisch, was wel goed voor je teint. Hij keek eens op de verlichte wijzerplaat van zijn polshorloge, 't Was nog enkele mi nuten voor het half uur, en „De Baas" was al tijd precies op tijd. Gemeen, maar op tijd. Lar ry had al eens kennis met „De Baas" gemaakt, en toen gezworen, zich nooit meer aan 'n tweede uit persing te onderwerpen. Hij deed allerlei vuile Zaakjes, maar hij had het geld, en verminderde je winst tot een minimum. Maar ditmaal zou hij den vollen prijs moeten betalen, er viel niet te maren over de absolute waarde van de Risslk diamanten. De kranten hadden volge- ntaan van den diefstal; de assuradeurs hadden nauwkeurig omschreven, met cijfers waaraan niet te twijfelen viel, het juiste bedrag in geld, dat elk stuk op de open markt zou maken. En ómdat het zoo'n bijzonder grooten koop betrof, had Larry de gewone code-advertentie ge plaatst: „Verloren in Putney Commun (in de buurt yan Wimbledon) Donderdag 10.30, 'een geel handvalies, bevattende vijf brieven, van geen iWaarde voor den eigenaar." Het gele handvalies met de vijf brieven was de aanwijzing voor „De Baas", dat er juweelen jiperden aangeboden. Een bruin valles betee- S.ende bont, een wit valles, dat de adverteer- ef bankbiljetten bezat, die hij kwijt wilde raken, en de vijf brieven wezen er op, dat de waarde van het aangeboden in vijf cijfers liep. Nu was het Donderdag-avond half elf, én Larry wachtte mot ongeduld op den Richmond Road. Voortgejaagd op den wind, passeerde hem het geluid van een kerktoren, die het half uur sloeg. Op tijd! mompelde de wachtende. Aan het eind van den weg verschenen twee diffuus-schijnende lichten, die helderder wer den, naarmate zij dichterbij kwamen. Plotse ling schoot het verblindend licht van de hoofd- lampeu Uit den wagen, en de man op den hoek werd er in opgenomen. De auto verminderde vaart. De lange kap, die dampte van den regen, reed tot vlak achter hem, en stopte. Uit het donker van den coupé kwam een stem, eerder hard dan twistziek. Well! Avond, Baas. Larry spande zijn oogen in, om den man daarbinnen te herkennen. Hij wist wel, dat het even gebruik maken van zijn lamp niet alleen onbeleefd, maar ook nutteloos zou zijn. „De Baas" zou natuurlijk weer geen trek van zijn gezicht laten zien. Maar De hand, die op de lijst van het neergelaten raampje rustlte, droeg geen handschoen, en de derde vinger had een gebroken nagel, en een dubbel wit lltteeken over het eerste lid de hand werd plotseling weggeitrokken, alsof haar eigenaar heit crltlsoli onderzoek bemerkt had. Ik-e, heb-e, zaken gedaan heel goede zaken. Heb je de krant gelezen? Da van Rlssik-zaak? Juist. Waarde twee-en dertig-duizend pond, honderdzestig duizend dollar, en allemaal vlot marktgoed. Die mevrouw Risslnk belegde haar geld in steenen niet in dat Fransche namaak-goed, dat er zoo mooi uitziet. Die vuiligheid kun je nooit verkoopen. Ik vraag vijf duizend om mee te beginnen. Twaalf honderd, sprak de stem vast; ik betaal twee honderd meer dan ik van plan was. Larry snoof door zijn neus. Ik heb mijn verstand nogbegon hij. Heb je den rommel hier? Ik heb den rommel niet hier. Door dien nadruk wist de man in den auto, dat hij loog. En Ik zal die spullen nooit naar hiér bren gen, voordat je redelijk bent. Daar is een Jood in Maida Vale, ie me drie duizend heeft aan geboden, on er nog wat op wou doen. Maar ik wou liever met jou handelen jij bent vei liger. Begrijp je, wat ik bedoel? Ilc zal gaan tot vijftienhonderd, én dat is mijn laatste woord, zei de man in den auto. Ik heb het geld hier bij me, en je doet verstan dig, met het maaT aan te nemen. Larry schudde heit hoofd. Ik houd u maar op, zei hij beleefd, Wil je niet handelen? We staan allebei onzen tijd te verprutsen, zei Larry, en nog eer het laatste woord er uit was, schoot de wagen met een schok weg. Voordat hij het nummer nog had kunnen op nemen, was het getemperd rood lichtje reeds in den storm verdwenen. Larry stak zijn sigaar weer aan, en ging den kleinen wagen opzoeken, dien hij op het onbe bouwde land had achtergelaten. Shylock draait zich vanavond in zijn graf om, was het eenig commentaar dat hij zich veroorloofde. Nog geen week later stapte Larry Greame uit heit Fiesoli restaurant in Oxford-Street, en niemand, die hem daar zoo zag, zou vermoed hebben, dat hij lefts meer was, dan hij scheen te zijn, een eenvoudig mensch uit de stad, die naar de veertig liep, vertrouwd met goed eten en alle genoegens die het leven biedt. De gar denia, die hij in het knoopsgat van zijn jas droeg, scheen zijn goede stemming naar bui ten te dragen, en hij had dan ook alle reden om zich behaaglijk te voelen, want mrs. van Ris- sik's juweelen, hadden een goeden prijs ge maakt; en niemand in de uitgebreide stad kon Iets van zijn onderneming bemerkt hebben, want Larry deed alles alleen af. Terwijl hij op het trottoirstond, wachtend op een taxi, kwam een groote, gezette man bij hem staan, die hem vertrouwelijk bij den arm nam. Hallo, Larry! De lange stomp grijze ascli aan het eind van Larry's sigaar, viel zonder merkbare reden het was het eenige bewijs van het lcorte oogen- blik van verrassing. Hallo, inspector! zei hij, mét een innemen- den glimlach, ben biij je weer eens te zien. In werkelijkheid was hij het heelemaal niet, maar het was nu een oogenblik, om beleefd heden te wisselen. Met een vluggen blik in het rond, had hij de tegenwoordigheid van nog drie andere heeren van inspecteur Eiford's beroep, bemerkt. Hij aanvaardde zijn lot erg filosofisch, stapte de taxi in, met drie andere detectives en rookte en babbelde er kalm op los, tot dé taxi door de nauwe poort van Scotland Yard reed, en stilstond voor Cannon Row politie bureau. Er werden weinig plichtplegingen gemaakt. Larry Greame luisterde stilzwijgend, met oen fijnen glimlach op zijn donker gezicht, terwijl de aanklacht werd voorgelezen, en zei toen: Ik woon ln Glaybury Mansions, nummer 98, wil u daar een stel kleeren voor me laten halen? Ik zou liever niet voor de balie komen als een ober. Zeg, Elford, ls er geen kans om dien Barrabal eens te spreken fe krijgen, waar over ik zooveel hoor? Ze zeggen, dat hij bijt als mosterd en er zijn een paar menschen, die lk een loer zou willen draaien. Elford meende, dat er wel weinig kans zou zijn, om dien geheimzinnigen inspecteur te spreken te krijgen, maar toen hij de stalen deur veilig en wel achter Larry dichtgeslagen zag, stak hij toch de straat over. Hij trof inspec teur Barrabal in zijn kamer, een pijp tusschen zijn tanden' geklemd, verdiept in de studie van enkele stukken, die zoo juist uit het archief waren gekomen. Ik heb Larry geknipt, mr. Barrabal, zei Elford, hij vraagt, of u bij bem zou willen ko men, om een praatje met hem te maken. Ik heb hem gezegd, dat Ik dacht, dat u er niet veel voor zou voelen, daar u weet wat voor kerels het zijn. De hoofd-inspecteur leunde achterover ln zijn stoel, en fronste de wenkbrauwen. Naair mij gevraagd, werkelijk? Ik schijn berucht te worden, klaagde hij, en de ander brulde van het lachen. Het was een nieuwe eigenaardigheid van Scotland Yard geworden, dat inspecteur Barra bal, door wiens bemoeiingen heel wat beruchte typen tot 'n bekentenis waren gedwongen, nog nooit ln de getuigen-bank was verschenen, en behalve ln naam, zoo goed als ombekend was, zelfs voor de persmannen, die zich uitsluitend met misdaden ophielden. Acht jaar lang had hij in de groote kamer gezeten, op de derde ver dieping, tusschen banken vol ingediende ar chiefstukken, oude, kleine bewijsstukjes onder zoekend, inschrijvend, controleerend, en verge lijkend, en zoo tenslotte den ondergang van zeer gewiekste mannen veroorzaakt. Hij ont dekte het systeem van den Hollander Goom, den bigamist en moordenaar. Toch had hij en Goom elkaar nooit te voren ontmoet. Het vergelijken van een advertentie in dé kolom van verdwenen personen in een Londen- sche krant, met een stuk ln een gemeen Duttsch blad, had de gebroeders Laned tot levenslang naar de gevangenis gestuurd, 'én toch waren het de scherpzinnigste en voorzichtigste schrift- vervalachers. 'k Zal onzen vrind eens op gaan zoeken, zei hij tenslotte, en hij ging ln de donkere cel, om den landerlgen Larry te spreken, die er wat mal uitzag ln zijn fijne kleeren met verwelkte gardenia.. Larry, die verschillende politie-mannen ken de, zoowel in Engeland als in Amerika, be groette don inspecteur met een pijnlijken glim lach. 't Doet me genoegen je te zien, chef, zei hij opgewekt. Je hebt mij met de spullen te pakken, en ik zal het je niet lastig maken daar is trouwens nog genoeg in mijn safe in het Shelton-hotel om mij tien keer te veroordee- Ien. Een overmaat van vertrouwelijkheid is altijd mijn zwakke punt geweest. Barrabal antwoordde niet, daar hij slechts wachtte, op de onvermijdelijke vraag. Die volg de dan ook onmiddellijk. Wie was de verklikker chef? Dat zou ik alleen maar willen weten. Dan zal ik met ge noegen hier eerst m'n spelletje uitspelen. Ilc wil alleen maar weten, wie de verklikker was, die gepiept heeft! Barrabal sprak nog niet. Er zijn maar drie mannen, die het gedaan kunnen hebbem Larry telde op z'u vingers voor, en ik zal geen namen noemen. Dat hoeft bij u ook niet. Daar heb je de man die de spullen gekocht heeft, en die heeft gelijk. Daar heb Je nummer twee, die de pik op me heeft, maar die zit in Frankrijk. Dan heb je de Gebroken Nagel, die me vijftienhonderd voor het goed geboden heeft, dat twaalf duizend waard is, maar die kan me niet gekend hebben. Piep nu zelf, lokte Barrabal uit, wie is de Gebroken Nagel? Larry grinnikte weer. Piepen is een goed vak, voor hen, die er van houden, zei hij, maar ilc werd geboren met oilie aan mijn scharnieren. Ik stel u een zeeir lastige vraag dat weet ik ik heb nog nooit een inspecteur gekend, die een pieper verrledt. Hij keelc vol verwachting naar den inspecteur van politie, en Barrabal knikte. Je demkt, dat een van de drie helers je verraden heeft, zei hij. Noem mij hun namen, en lk geef ja mijn woord, dat ik „ja" zal zeg gen als je den waren man opnoemt. Larry keek hem vuil aan, en schudde toen. ontkennend het hoofd. Ik mag er geen twee opgeven om een te vangen, Barrabal, zei hij, dat weet niemand beter dan jij. ♦De inspecteur streek nadenkend zijn kleine Zwarte snor. Ik heb je een kans geboden, zei Barrabal tenslotte. Misschien kom lk je morgenochtend nog eens opzoeken, voordat ze je naar het bu reau brengen. Je doet zeer verstandig door ma in vertrouwen de drie namen te geven. Ik zal er eens over slapen, zei Larry, j (Wordt vervolgd.)' 1

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 12