De Zwerver Largo WOENSDAG 20 JUNI 1928 DERDE BLAD PAGINA 2 Steunend op zijn knoestigen stok stapte de zwerver op het dorp aan. Zijn kleeding was gehavend en grijs bestoft, maar zijn gestalte ging fier opgericht en een jeugdig vuur brandde nog in zijn oogen, die diep verdoken lagen in het gebruinde gelaat. Naarmate hij het dorp naderde ontspanden zijn trekken zich tot een glimlach. Aan het einde der kiezelbaan sloeg de streek open, schoon en blozend in de helder heid van den morgen de ranke toren van de dorpskerk, omgeven door den gouden gloed der lentezon, verscheen als een lich tende baken boven het heideland. Een schaar hooge dennen leunden als stomme wachters tegen een zandheuvel, zij schenen den grens te bewaken tusschen de paars- gouden kruidenzee van heide en bunt en de bloeiende akkerlanden, die als een groene gordel om het dorp getrokken waren en waaruit kleine huizekens opdoken met lachende roode daken en hoogere gebou wen met zonlichte gevels. Uit de looverkoepels van een boomgaard blankte een boerenhofstee met witgepleis terde muren en donkere rieten dekking. De zwerver kende ze, het was zijn geboorte huis. Hij vond iiei weer zooals hij het verlaten had, alleen de vaalbleeke muren schenen versomberd, in ouderdom vergrauwd. Dat huis waarvan de deur voor hem alsnog ge sloten zou blijven, was het doel van zijn komst. In den vreemde had hij vernomen, dat het in gevaar verkeerde en hij was gekomen om het te redden. Het was voor hem als een heiligdom, dat al de goede oude beelden uit het verleden bewaarde en de twee ge liefde wezens, die niet meer waren, de krom- gewerkte gestalte van zijn vader, verdoken in den leunstoel bij den haard, zijn oude moeder, altijd zorgend en beredderend, tot dat zij uitgeput insliep, terwijl ze haar rozen krans bad in het hoekje bij het raam. Een ander beeld rees voor hem op, zijn broeder, lomp en hebzuchtig, die na het overlijden zijner ouders de boerderij had willen ver- koopen om te kunnen „deelen" en „trouw- geld" te hebben. En om te voorkomen, dat het ouderlijke huis in vreemde handen zou overgaan, had hij zijn broeder alles ge laten en was zijn zwervend leven begonnen. Dat was nu ruim dertig jaren geleden. Nu de zwerver het geboortehuis weer zag, was hij zoo blij als een kind, dat na een langdurige afwezigheid zijn moeder weer ziet. Onafgebroken bleven zijn oogen gericht op het nederige gebouw, dat voor hem schoo ner was dan de trotsche paleizen der licht steden die hij doorkruist had op zijn zwerf tochten. Hij kende de veranderlijke schaduw beelden op de witte muren naar de uren van den dag, hij had ze geteld een voor een toen hij nog kind was, terwijl hij het licht- gespeelde zonne gadesloeg, die tusschen het bladergekroonte van den notelaar voor het huis gouden lichtrozetten wierp. Hij kende de vreemde muziek als de klokken van het dorp ter kerke riepen en de witte muren van de oude hofstee echoënd meezongen. Hij verstond de melodie van de windenruischen in den boomgaard en het suizend geluid ge luid dat door de bladeren ritselde van de oude haag, waarachter hij zich nu verborg, als toen hij een kind was.... Zijn blikken liefkoosden de oude voorwer pen die onveranderd gebleven waren, leven- looze dingen, die voor hem, het kind des huizes, nochtans een ziel hadden. Het oude boterrad buiten bij het raam, dat al niet meer gebruikt werd toen hij nog klein was en dat er nog altijd hing als behoorend tot het geheel, de voederbakken die over het erf verspreid stonden en waarop de kippen een luidkakelende samenspraak hielden; de aardkar onder de open loods, die haar bur ries grijpend in de lucht stak als twee armen die hem uit de verte wilden omhelzen; het oude hondenhok voor de staldeur, waarin een grooten hand lag die een gevaarlijk ge blaf uitstiet, als wilde hij den zwerver toe roepen, dat hij hem niet kende. De zwerver wilde het erf betreden, doch hij bedacht zich niemand zou hem immers herkennen, zelfs zijn broeder niet. En deze gewaarwording riep bij hem herinneringen op aan het oogen- blik der scheiding, toen de hebzucht van zijn broer hem verdreef en hij zonder mid delen heenging, niet wetend waarheen, maar altijd hopend en altijd verder De onmogelijkheid om zich een vredig bestaan te verschaffen had hem voortge dreven van stad tot stad, het zwerven was hem een gewoonte geworden. Schoone stre ken had hij bereisd. Hij had de staalblauwen hemelen gezien boven de Baksische hoog vlakten en de ultramarijnkleurige wateren van de Guadalquivir, bij de Golf van Cadix; hij had de vlamlaaiende zonne gezien boven Barcelona, Grenada *n Se villa, het Spaan- sche land met zijn lichtbetooverende och tenden; en zwervende was hij verder ge trokken met geen ander doel als de wijd- azuren hemelen der verre einders, het on bekende land. Zoo was hij aan het witte strand, Ken boot had hem over den flonkerenden vloed gebracht, naar andere oevers. Vaag herinnerde hij zich vreemde steden, toren- hooge opelisken en zwaargekoepeldq mosle- mdetische bedehuizen, onder violetten avond hemel, biddende Ismalieten, bruine man nen met smaragd-kleurige oogen en diep- gesluierde vrouwen; Thamugadi, de dooden- stad in het gloeiende woestijnland, waar des nachts de mistral het heete zand koelt en het rimpelt als een golvende zee; grootsche ruines van bouwvallige grafsteden met trot sche zuilengalerijen, waarboven standbeel den opduiken van reuze pagoden, als leven de monsters. In het verre land had hij zich vrienden gemaakt, Fransche soldaten. Zij hadden hem meegenomen naar de huizen van vermaak donkere holen, verbor gen in de ingewanden der oude stad, als on genaakbare spelonken waar Oostersche dan seressen haar kunst en bevalligheid toonden en donkere mannen uitgedost in veelkleurige gewaden de bekers vulden. Daar had hij de bedwelming ondergaan, die hem aange lokt bad in het geheimzinnige land te blij ven en zich bij zijn vrienden te voegen als soldaat van het Fransche vreemdelingen legioen. Doordat hij de Fransche taal goed kende en een betere ontwikkeling bezat dan zijn ruwe gezellen was hij spoedig hun meerdere. Hij bracht het tot sergeant en werd* toe gevoegd aan het bewakings-detachement van Biribi, de beruchte Afrikaansche strafko lonie. Daar maakte hij fortuin. Hij onder schepte er een samenzweering van gedeser teerde saphi's, die complotteerden met rei zende naja's gevreesde woestijnroovers, om den Kalif van Marakech om het leven te brengen. De zwerver-sergeant kon den toe leg verijdelen en werd door den Kalif rijke lijk beloond. Toen zijn diensttijd om was, trok hij naar Madrid, om er de sieraden, die hij mee had gebracht uit Marakech te ver- koopen. Aanvankelijk verdacht micn hem van diefstal doch hij toonde den gezeglden schenkingsbrief van den Kalif van Mara kech, en het geldige bedrag, bijna een mil- lioen peseta's werd hem uitbetaald. Aan een bank wisselde hij het in tegen Nederlandsch geld700 briefjes van duizend gulden. Toen nam hij zijn stok en reiszak weer op en hervatte zijn zwerftochten Niemand, die den havenloozen doolaard zag gaan vermoede dat hij een kapitaal met zich droeg. Zelf scheen hij evenmin bewust van zijn rijkdom; bet kwam niet bij hem op, het geld te gebruiken, hij had er geen be hoefte aan. Hij bleef zijn oude gewoonte ge trouw en trok te voet door het land en be zocht de markten waar hij kleine snuiste rijen verkocht die hem voldoende opbrachten om in zijn sober bestaan te voorzien. Zoo was hij na lange omzwervingen, in zijn ge boorteplaats teruggekeerd Toch was die toeval niet aan het toeval te wijten. Uit de dagbladen had hij vernomen dat in bet Noord-Brabantsche dorp O. zijn geboorteplaats door een Duitsche industri- eele onderneming, groote lederfabrieken met aanverwante looierijen en drooghallen zou worden gesticht. Eveneens was hem te oore gekomen dat de boerderij met uitgestrekte aanhoorige landerijen, behoorende aan land bouwer Stravels, zijn broer, in het grond plan was opgenomen; boer Stravels had echter zijn bezittingen niet onderhandsch aan de Duitsche firma willen overdoen, hij gaf er de voorkeur aan ze publiek te verkoopen. massa. Enkele aanwezigen zetten nog eenige slagen op de verscheidene perceelen. Einde lijk verhoogde de vertegenwoordiger van de gegadigde Duitsche firma het bod voor de massa, waarvan nu de som de bedragen der gezamenlijke perceelen overtrof. De kans voor de afzonderlijke koopers waaronder er echter verschillende waren, die op last van boer Stravels, slechts geboden hadden om de hoofdsom op te drijven was nu ver keken en de verkoop was nu zoo goed als definitief. Nog eenmaal klonk de stem van de notarisklerk. De massa is ingezet op 71.500, wie meer dan 71.500, eenmaal71.500 gulden tweede maal 72000 gulden klonk plotsling de stem van den zwerver Alle aanwezigen schoten in een lach. Smijt die schooier buiten, schreeuwde hoer Stravels woedend. Doch de kastelein scheen daar weinig lust in te hebben. Bedeesd maande hij den vreemden klant tot kalmte aan. Zeg eens man, ge moogt wel kijken, maar niks zeggen. Als ge er nog eens tus schen komt zal ik de politie opbellen. De zwerver lachte medelijdend en de ver- kooping ging wer door, de bediende van den notaris nam het ernstig op. Wie meer dan 72.000 gulden. 72.500 gulden antwoordde de vertegen woordiger der Duitsch firma. 72.500 gulden, wie meer... 80.000 gulden, viel de zwerver weer in de rede. Niemand lachte meer; de vertegenwoor diger der Duitsche firma gaf te kennen dat hij niet hoogr zou bieden, doch zijn. bod van 71.500 gulden handhaafde indien mocht blij ken dat de zwerver niet solvabel was. De boerderij met aanhoorigheden van den heer Stravels is afgedaan voor de som van 80.000 gulden, meldde de bediende van den notaris onverstoord. Hebt gij borgen beste man, wendde de notaris zich tot den zwerver? Neen mijnheel', maar ik heb geld ant woordde deze, terwijl hij zijn portefeuille nam en voor de verbaasde oogen van den notaris en de omstanders tachtig biljetten van duizend gulden neertelde. Pardon, we zullen dat op het kantoor regelen, zei de notaris aarzelendmaar wie is U en hoe komt^^aan al dat geld? Wie ik ben mijnhc™de notaris, kent u me dan niet meer, we kobben vroeger toch nog ooit zaken gedaan. Herinnert u zich dan niet hoe ik van hem daaren hij wees o# boec Stravels. Albert Stravels, den dood gewaande, stamelde de notaris en hij drukte den zwer ver de hand. En hier zijn de papieren, her nam de zwerver, terwijl hij de in 't Fransch gestelde akte toonde van de schenking van den Kalif van Marakech. De zwerver was nu plotsling een gewich tige persoonlijkheid geworden. De kastelein boog voor hem als en knipmes en noemde hem voortdurend „meneer". Mag ik meneer een stoel aanbieden, wat zal meneer drinken, zal ik meneer z'n pakje even bewaren Ook de spotters van zooeven kwamen nu naderbij en ontpopten zich als vrienden en kennissen. Het laatst kwam boer Stravels. Nederig en beschaamd, stotterend riep hij uit: Maar Albert, gij zijt millionnair geik geloof had ik dat maar geweten, ik ffeliciteer je En ik wensch je geluk met-je tachtig duizend gulden, nu is de boerderij van mij, ze is mij liever dan al mijn geld antwoordde de zwerver, terwijl hij een dikken, sigaar opstak en zijn broer in bet wit der oogen zag. De kastelein stond vol bewondering te luis teren doch werd plotseling opgeschrikt door zijn vrouw, die hem aanporde wat voort te maken, want het bier was „af". Stil Trien, zei bij vol eerbied op Albert Stravels wijzend, die vreemde zal wei wijn betalen, hij heeft zijn zakken vol met brief- kens van duizend. Zou je de politie niet opbellen, spotte Albert Stravels, zinspelend op de waar schuwing van en kastelein. Zegt dat wel mijnheer, het wordt tijd, het volk loopt te hoop voor mijn deur. Het staat vol nieuwsgierigheid. Men is het zeker al gaan vertellen, ja mijnheer, rijke men sehen hebben veel bekijks. Welnu roep de lui binnen, lachte Albert Stravels, de menschen die voor de deur staan en de voorbijgangers, dat ze kijken en drinken wat ze lusten, het is feest vandaag en een „zwerver" betaalt En de kastelein liet het zich geen twee keeren zeggen, hij riep blij het volk binnen en Trien trok, op eigen initiatief, de wijn- flesscben open DUBBELGANGERS In Parijs meer dan ergens elders -< plegen de bekende openbare figuren dubbel gangers te hebben. Het is speciaal bekend ui( den tijd van Felix Faure, die van 1895 tof 1899 president der Fransche Republiek was dat deze, toen hij president was, een dubbelganger had, die niet alleen spre kend op hem geleek, doch ook zijn kleeren copieerde en zijn heele geaf fecteerde persoon natuurgetrouw weergaf. Ja, de pseudo-Fauro vond er een buitengewoon genoegen in, veel te wandelen en veel gegroet te worden, en minzaam terug te groeten. Ook president Millerand had een dubbel ganger die de gelijkenis exploiteerde. DE TWEELING Zekere moeder was de trotsche bezitster van een tweeling, twee meisjes, die op el kander leken als twee druppels water. Een zekeren Zaterdagavond hoorde ze af en toe gegichel uit de richting van het bed waar de kinderen lagen. Waarom lacht ge zoo?, vroeg de moe der. O, 't is niets, antwoordde Lena, ge hebt mij tweemaal gewasschen en Maria niet! BISMARC'KIAANSCIl Toen Bismarck op jeugdigen leeftijd in Krankfurt a. d. Main als diplomaat werk zaam, daar op kamers woonde, verzocht hij zijn huisheer een schel te laten maken, waar mee hij zijn kamerdienaar eventueel kon waarschuwen. De huisheer wilde hiervan echter niet hooren. Den volgenden dag reeds werden de ove rige bewoners van het huis in rep en roer gebracht, door het lossen van een pistool schot. De huisheer begaf zich onmiddellijk naar Von Bisnfarcks verrekken en vroeg wat er gaande was. Hoe moe ik anders mijn kamerdienaar waarschuwen, wanneer ik hem noodig heb als er geen schel in mijn verrek is? ant woordde de jonge diplomaa doodkalm. BIJ 'T VERÏREK Vrouw. Lieve man, je zei toch, dat ja me vóór 't afscheid nog een hoed en een re genscherm zoudt koopen! Man (bij het instappen van den trein)' De hemel behoede en bescherme je! De dag der finale verkooping was aan gebroken. In de gelagkamer van de dorps herberg die tot in de hoeken gevuld was met gegadigden en nieuwsgierigen, troonde de notaris met zijn bedienden. Bij het buffet stond een vreemdeling met gebruind gelaat en slordige kleeding, over zijn schouder bengelend een kleine reiszak aan een knoestige stok gebonden. Zijn vreem- verschijning trok aller aandacht, hier en daar klonken schampere uitroepen en spot lachend gemompel. Een zwerver qp een pu blieke verkooping, dat was te O. nog nooit gebeurd. De kastelein bevreesd voor de repu tatie van zijn café weigerde hem consumptie en sommige boeren keken hem aan, alsof ze hem te lijf wildon. Doch de zwerver trot seerde de verwonderde en minachtende blik ken der aanwezigen en bleef. Toen de ver kooping zou beginnen maakte boer Stravels bezwaar tegen de aanwezigheid van den vreemdeling. Zeg, kastelein, riep hij luid, kun je die schooier niet wegjagen? De zwerver richtte zich in zijn volle lengte op als wilde hij zich op de aanwezigen wer pen, langzaam, maar striemend en verstaan baar voor iedereen, antwoordde hij: Gij noemt me een schooier, boer Stra vels, omdat ge me niet kent, weet dan dat een schooier soms meer hart heeft dan een lafaard, die de erfenis van zijn broeder op streek en zijn gegeven woord brak, om nooit het ouderlijke huis te verkoopen. Boer Stravels was lijkbleek geworden, 't was hem alsof hij de stem gehoord had van een doode, die uit het graf van het verleden was opgestaan. Maar men liet hem geen tijd tot overpeinzing. Welnu, mijnheer Stravels, zei de notaris, staat gij er op dat wij den vreemdeling doen vertrekken? De blikken van de zwerver en die van zijn broeder ontmoetten alkaar. Neenantwoordde boer Stravels bij na fluisterend. De verkooping kon beginnen. De bedien de van den notaris noemde de bedragen van den imZ&t der afzonderlijke koopen en van de De lichtende fakkel van den dag daalt diep naar het Weten, rood glimt haar schijnsel door de Gothische hogen van het kerkraam dat het orgel verlicht en legt een purperen mantel om de schouders van den eenzame, die hier zit een stralen krans om het voorhoofd van den kunste naar die zich over de toetsen heenbui gt. Een vragend, zoekend praeludium stijgt op daarna heft zich het voorhoofd omhoog en iets van een stille overwinning ligt er over, nu door het kleine godshuis Handei's Largo in breede tonen golft. Het slotaccoord sterft weg, een vaal sche- mergrijs van den vroegen winteravond droomt door de lood gevatte ruiten. Nu staat de speler op een hooge, slanke, eens elastische, thans gebogen gestalte en loopt de trap af naar het kerkportaal. Hier blijft hij staan, trekt aan het touw van de gebeds- klok langzaam, ernstig', met gedachten, die tegelijkertijdgebeden zijn en loopt over het kerkhof voorbij de graven, waarop de treurwilligen in den avondwind huive ren en elkander toefluisteren van warm kloppende harten, die eerst rust vonden on der hun takken van gloeiende voorhoof den, die tevergeefs streden om des levens raadsels op te lossen tot aan hun dood. De man stapte 'langzaam de steenen trap af naar het diep in het sous-terrain gelegen schoolhuis, waar hij woont. De slanke takken van den hazelaar en de ranken van den wilden wingerd slaan te gen zijn ramen. Hij kent en houd van die zachte geluiden zijner eenzaamheid, dien kalmen polsslag der natuur. En nu zit hij aan het spelende vuur, sluit niet de zwarte luiken laat die toch maar bij hem naar binnen kijken, die overoude, zwijgende nacht. Bij hem komen, zooals het stille uur het medebrengt, beelden van het verleden op bij het flikkerende schijnsel geen droom beelden van vroeger leven, geen kinderge zichtjes, rose en glimlachend, met half ge opende lippen zulke gaven heeft het le ven niet voor hem gehad. Waaraan hij steeds weer denkt op dit uur tusschen dag en avond, als de school leeg is en de schriften ginds op de schrijftafel gecorrigeerd zijn, dat zijn drie scherpe omlijnde beelden, bijna steeds dezelfde. Alleen af en toe, daar iets tusschen als een bleek, zeer bleek pastelbeeld uit zijn jeugd vol zonneschijn en bloemen geur, vliegende vlinders en gezonde kevers over een eenzame, bloeiende heide. Voor zijn geest steken grijze muren uit, hoog en statig. Een oude veste, dicht hij den dijk, waartegen de zoutige golven der grijze zee klotsen en sissend verstuiven. De hooge zalen van het vroegere slot zijn kale school lokalen geworden vroolijke kweekschool leerlingen zitten daar over hun boeken ge bogen of ontlokken aan de violen, die de muren versieren, menigmaal klagende to nen. Onder de leerlingen zit hij zelf, de man die nu bij het vuur droomt; alleen, zóó, dat zijn viool klaagt als zijn gemoed het doet, en dat zij moet juichen en lachen, als zijn gemoed juicht. Met slechte rapporten door loopt hij de klassen; zijn gedachten zijn nooit feiten en getallen, zij zijn immers tonen. En eindelijk komt de dag, waarop hij terugkeert in het lage dorpschoolhuis, midden in de droomende heide. Het is lente, als hij door zijn straat loopt en de bruine grond ruikt naar het wordende. Hij jaagt uit het huidekruid den leeuwerik 0]) zoodat "een zacht avondlied opwaarts na'ar den hemel klinkt. Hij loopt verder met zijn vioolkist in de hand, op zijn jong voor hoofd een hard, koppig besluit. En in de deur staat zijn moedertje met haar blauw linnen schort. Achter haar sroomt uit de keuken de geur der brandende takken van den zwarte populier. Met tranen in haar oogen streelt zij de handen van haar jongen; de oude man met de pijp drukt zijn hand met een droog, zwijgend welkom en de vele, nu niet meer te bedaren broertjes en zusjes schreeuwen van plezier. Na het avondeten echter, als het droo- merige maanlicht in het tuintje sluipt, ver telt de jongeling zijn besluit. Geen school meester worden, niet dien eeuwigen mar telenden strijd tegen de domheid strijden! Neen, omhoog naar de kunst. De oude man bij de kachel beschaduwt zijn oogen hij kijkt heel somber, de afge werkte verdrietige moeder huilt! Tevergeefs het groote offer, Frits, te vergeefs hebben we gebrek geleden en tever geefs bad ik gehoopt, dat je nu zoudt hel pen. Die allen daar, hij wijst achter zich naar het raam, vooruit te brengen alles tevergeefs geweest. Hij zet de koude pijp tegen den muur en gaat met langzame schreden naar bin nen. Geen woord van verwijt tegen den zoon, alleen de klacht: Tevergeefs. En tevergeefs was alles, ook het smeekon van je zacht stemmetje, Irmgard, die bij het maanlicht van de pastorie kwam. Geen tegenhouden is er aan het verlangen, dat het hoogste wil. Irmgard, mompelt hij met nauw hoor bare stem en staart in de dansende vonken van het uigaande vuur. Duisternis sluipt uit de hoeken van het kamertje en legt haar armen om de gebo gen gestalte. In een donkere kamer bad hij toen ook gezeten, voor lange jaren, maar dat was niet hied in het stille dorp, maar in de hoofdstad der provincie Na zijn concert. De werken der groote meestors waren onder zijn strijkstok ontwaakt en het kunst zinnige publiek, eerst terughoudend en af wachtend, had hem tenslotte stormachtig toegejuicht. Daarna, op het einde, had hij zijn eigen gevoel in tonen voor d'e menschen geuit, maar geen hand had zich opgehe ven niemand had begrepen. Een fijn, hoog gevoel voor de werken van anderen geen eigen scheppingskracht, stond er in het ochtendblad den anderen dag. En hij had in vertwijfeling tegen de muren uitgeschreeuwd: Veel gevoel voor het werk van anderen!, Een scheppende kracht ben ik niet gewor den! Uit het duister, dat nu volgt, duikt nog eens een meisjesgezicht op, treurig en mooij >n een lijst van gouden lokken. Irmgard —i het was te laat, je kon hem niet meer hel pen. Na jaar en dag mocht hij uit de inrich ting voor zenuwlijders weg. En hij ging naar ljUia een gebroken, oude man op zijn dertigste jaar. Hij vond het oude tehuis niet meer. Zijn vader had van zijn" klein inkomen zijn broer tot ambachtslieden ongevoed, aan de zusters een kleinen uitzet gegeven en! voor een deel het verblijf van den oudsten zoon in de inrichting bestreden. Toen was het einde gekomen nog was de grafheu vel niet groen, toen Fritz Owens daarbij nederknielde en uit het snikken van den herfstwind, die door de wilgen blies, den klaagtoon „telaat" vernam. Hij had de geheele schuld en toch had iemand hem veroordeeld; ieder trachtte slecht den bleeken man te troosten O, heilige banden des bloeds! In de kamer zat hij naast de grijze vrouw, die hij haar schoonzoon, een kleinen broer, een armzalig onderkomen gevonden had. En! toen hij nu langzamerhand alles vernam al de mesère, die de geliefde menschen door, hem geleden hadden, toen drengde het recht, dat hij over zichzelf sprak, opnieuw zijn geest in boeien te slaan. Toen was het de grijze vrouw en die andere lieve jongen, die ham redden. Niet meer voor het zonnige aardsche geluk dat was voorbij maar, voor de laatste plichten zijns levens en voor een vredig einde van zijn loopbaan. Dank baar nam bij de hem aangeboden plaats als koster aan. Menige gave van hem ver lichtte het moeizame leven der broers en zusters, rust en welstand omgeven de moe der aan den avond van baar leven. En lang zamerhand kwamen in hem de wilde gol ven tot bedaren, die eens zooveel geluk had den begraven. Thas, nu hij bij de kachel peinzend aan vervlogen dagen denkt, thans stroomt zijn leven voort in breede stille golven een ernstig rustig largo. „LIFE". Wie schetst de ontzetting van den man, die warm water ontdekte in de warmwaterkraan van den Pullman-treluï

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 10