De Zwerver
Largo
WOENSDAG 20 JUNI 1928
DERDE BLAD
PAGINA 2
Steunend op zijn knoestigen stok stapte de
zwerver op het dorp aan. Zijn kleeding was
gehavend en grijs bestoft, maar zijn gestalte
ging fier opgericht en een jeugdig vuur
brandde nog in zijn oogen, die diep verdoken
lagen in het gebruinde gelaat. Naarmate hij
het dorp naderde ontspanden zijn trekken
zich tot een glimlach.
Aan het einde der kiezelbaan sloeg de
streek open, schoon en blozend in de helder
heid van den morgen de ranke toren van
de dorpskerk, omgeven door den gouden
gloed der lentezon, verscheen als een lich
tende baken boven het heideland. Een
schaar hooge dennen leunden als stomme
wachters tegen een zandheuvel, zij schenen
den grens te bewaken tusschen de paars-
gouden kruidenzee van heide en bunt en de
bloeiende akkerlanden, die als een groene
gordel om het dorp getrokken waren en
waaruit kleine huizekens opdoken met
lachende roode daken en hoogere gebou
wen met zonlichte gevels.
Uit de looverkoepels van een boomgaard
blankte een boerenhofstee met witgepleis
terde muren en donkere rieten dekking.
De zwerver kende ze, het was zijn geboorte
huis.
Hij vond iiei weer zooals hij het verlaten
had, alleen de vaalbleeke muren schenen
versomberd, in ouderdom vergrauwd. Dat
huis waarvan de deur voor hem alsnog ge
sloten zou blijven, was het doel van zijn
komst.
In den vreemde had hij vernomen, dat
het in gevaar verkeerde en hij was gekomen
om het te redden. Het was voor hem als een
heiligdom, dat al de goede oude beelden
uit het verleden bewaarde en de twee ge
liefde wezens, die niet meer waren, de krom-
gewerkte gestalte van zijn vader, verdoken
in den leunstoel bij den haard, zijn oude
moeder, altijd zorgend en beredderend, tot
dat zij uitgeput insliep, terwijl ze haar rozen
krans bad in het hoekje bij het raam. Een
ander beeld rees voor hem op, zijn broeder,
lomp en hebzuchtig, die na het overlijden
zijner ouders de boerderij had willen ver-
koopen om te kunnen „deelen" en „trouw-
geld" te hebben. En om te voorkomen, dat
het ouderlijke huis in vreemde handen zou
overgaan, had hij zijn broeder alles ge
laten en was zijn zwervend leven begonnen.
Dat was nu ruim dertig jaren geleden.
Nu de zwerver het geboortehuis weer zag,
was hij zoo blij als een kind, dat na een
langdurige afwezigheid zijn moeder weer
ziet.
Onafgebroken bleven zijn oogen gericht
op het nederige gebouw, dat voor hem schoo
ner was dan de trotsche paleizen der licht
steden die hij doorkruist had op zijn zwerf
tochten. Hij kende de veranderlijke schaduw
beelden op de witte muren naar de uren
van den dag, hij had ze geteld een voor een
toen hij nog kind was, terwijl hij het licht-
gespeelde zonne gadesloeg, die tusschen het
bladergekroonte van den notelaar voor het
huis gouden lichtrozetten wierp. Hij kende
de vreemde muziek als de klokken van het
dorp ter kerke riepen en de witte muren
van de oude hofstee echoënd meezongen. Hij
verstond de melodie van de windenruischen
in den boomgaard en het suizend geluid ge
luid dat door de bladeren ritselde van de
oude haag, waarachter hij zich nu verborg,
als toen hij een kind was....
Zijn blikken liefkoosden de oude voorwer
pen die onveranderd gebleven waren, leven-
looze dingen, die voor hem, het kind des
huizes, nochtans een ziel hadden. Het oude
boterrad buiten bij het raam, dat al niet
meer gebruikt werd toen hij nog klein was
en dat er nog altijd hing als behoorend tot
het geheel, de voederbakken die over het
erf verspreid stonden en waarop de kippen
een luidkakelende samenspraak hielden; de
aardkar onder de open loods, die haar bur
ries grijpend in de lucht stak als twee armen
die hem uit de verte wilden omhelzen; het
oude hondenhok voor de staldeur, waarin
een grooten hand lag die een gevaarlijk ge
blaf uitstiet, als wilde hij den zwerver toe
roepen, dat hij hem niet kende. De zwerver
wilde het erf betreden, doch hij bedacht zich
niemand zou hem immers herkennen, zelfs
zijn broeder niet. En deze gewaarwording
riep bij hem herinneringen op aan het oogen-
blik der scheiding, toen de hebzucht van
zijn broer hem verdreef en hij zonder mid
delen heenging, niet wetend waarheen, maar
altijd hopend en altijd verder
De onmogelijkheid om zich een vredig
bestaan te verschaffen had hem voortge
dreven van stad tot stad, het zwerven was
hem een gewoonte geworden. Schoone stre
ken had hij bereisd. Hij had de staalblauwen
hemelen gezien boven de Baksische hoog
vlakten en de ultramarijnkleurige wateren
van de Guadalquivir, bij de Golf van Cadix;
hij had de vlamlaaiende zonne gezien boven
Barcelona, Grenada *n Se villa, het Spaan-
sche land met zijn lichtbetooverende och
tenden; en zwervende was hij verder ge
trokken met geen ander doel als de wijd-
azuren hemelen der verre einders, het on
bekende land. Zoo was hij aan het witte
strand,
Ken boot had hem over den flonkerenden
vloed gebracht, naar andere oevers. Vaag
herinnerde hij zich vreemde steden, toren-
hooge opelisken en zwaargekoepeldq mosle-
mdetische bedehuizen, onder violetten avond
hemel, biddende Ismalieten, bruine man
nen met smaragd-kleurige oogen en diep-
gesluierde vrouwen; Thamugadi, de dooden-
stad in het gloeiende woestijnland, waar des
nachts de mistral het heete zand koelt en
het rimpelt als een golvende zee; grootsche
ruines van bouwvallige grafsteden met trot
sche zuilengalerijen, waarboven standbeel
den opduiken van reuze pagoden, als leven
de monsters.
In het verre land had hij zich vrienden
gemaakt, Fransche soldaten.
Zij hadden hem meegenomen naar de
huizen van vermaak donkere holen, verbor
gen in de ingewanden der oude stad, als on
genaakbare spelonken waar Oostersche dan
seressen haar kunst en bevalligheid toonden
en donkere mannen uitgedost in veelkleurige
gewaden de bekers vulden. Daar had hij
de bedwelming ondergaan, die hem aange
lokt bad in het geheimzinnige land te blij
ven en zich bij zijn vrienden te voegen als
soldaat van het Fransche vreemdelingen
legioen.
Doordat hij de Fransche taal goed kende
en een betere ontwikkeling bezat dan zijn
ruwe gezellen was hij spoedig hun meerdere.
Hij bracht het tot sergeant en werd* toe
gevoegd aan het bewakings-detachement van
Biribi, de beruchte Afrikaansche strafko
lonie. Daar maakte hij fortuin. Hij onder
schepte er een samenzweering van gedeser
teerde saphi's, die complotteerden met rei
zende naja's gevreesde woestijnroovers, om
den Kalif van Marakech om het leven te
brengen. De zwerver-sergeant kon den toe
leg verijdelen en werd door den Kalif rijke
lijk beloond. Toen zijn diensttijd om was,
trok hij naar Madrid, om er de sieraden, die
hij mee had gebracht uit Marakech te ver-
koopen. Aanvankelijk verdacht micn hem
van diefstal doch hij toonde den gezeglden
schenkingsbrief van den Kalif van Mara
kech, en het geldige bedrag, bijna een mil-
lioen peseta's werd hem uitbetaald. Aan een
bank wisselde hij het in tegen Nederlandsch
geld700 briefjes van duizend gulden.
Toen nam hij zijn stok en reiszak weer op
en hervatte zijn zwerftochten
Niemand, die den havenloozen doolaard
zag gaan vermoede dat hij een kapitaal met
zich droeg. Zelf scheen hij evenmin bewust
van zijn rijkdom; bet kwam niet bij hem op,
het geld te gebruiken, hij had er geen be
hoefte aan. Hij bleef zijn oude gewoonte ge
trouw en trok te voet door het land en be
zocht de markten waar hij kleine snuiste
rijen verkocht die hem voldoende opbrachten
om in zijn sober bestaan te voorzien. Zoo
was hij na lange omzwervingen, in zijn ge
boorteplaats teruggekeerd
Toch was die toeval niet aan het toeval
te wijten. Uit de dagbladen had hij vernomen
dat in bet Noord-Brabantsche dorp O. zijn
geboorteplaats door een Duitsche industri-
eele onderneming, groote lederfabrieken met
aanverwante looierijen en drooghallen zou
worden gesticht. Eveneens was hem te oore
gekomen dat de boerderij met uitgestrekte
aanhoorige landerijen, behoorende aan land
bouwer Stravels, zijn broer, in het grond
plan was opgenomen; boer Stravels had
echter zijn bezittingen niet onderhandsch aan
de Duitsche firma willen overdoen, hij gaf
er de voorkeur aan ze publiek te verkoopen.
massa. Enkele aanwezigen zetten nog eenige
slagen op de verscheidene perceelen. Einde
lijk verhoogde de vertegenwoordiger van de
gegadigde Duitsche firma het bod voor de
massa, waarvan nu de som de bedragen der
gezamenlijke perceelen overtrof. De kans
voor de afzonderlijke koopers waaronder
er echter verschillende waren, die op last
van boer Stravels, slechts geboden hadden
om de hoofdsom op te drijven was nu ver
keken en de verkoop was nu zoo goed als
definitief. Nog eenmaal klonk de stem van
de notarisklerk.
De massa is ingezet op 71.500, wie
meer dan 71.500, eenmaal71.500 gulden
tweede maal
72000 gulden klonk plotsling de stem
van den zwerver
Alle aanwezigen schoten in een lach.
Smijt die schooier buiten, schreeuwde
hoer Stravels woedend.
Doch de kastelein scheen daar weinig
lust in te hebben. Bedeesd maande hij den
vreemden klant tot kalmte aan.
Zeg eens man, ge moogt wel kijken,
maar niks zeggen. Als ge er nog eens tus
schen komt zal ik de politie opbellen.
De zwerver lachte medelijdend en de ver-
kooping ging wer door, de bediende van
den notaris nam het ernstig op.
Wie meer dan 72.000 gulden.
72.500 gulden antwoordde de vertegen
woordiger der Duitsch firma.
72.500 gulden, wie meer...
80.000 gulden, viel de zwerver weer in
de rede.
Niemand lachte meer; de vertegenwoor
diger der Duitsche firma gaf te kennen dat
hij niet hoogr zou bieden, doch zijn. bod van
71.500 gulden handhaafde indien mocht blij
ken dat de zwerver niet solvabel was.
De boerderij met aanhoorigheden van
den heer Stravels is afgedaan voor de som
van 80.000 gulden, meldde de bediende van
den notaris onverstoord.
Hebt gij borgen beste man, wendde de
notaris zich tot den zwerver?
Neen mijnheel', maar ik heb geld ant
woordde deze, terwijl hij zijn portefeuille
nam en voor de verbaasde oogen van den
notaris en de omstanders tachtig biljetten
van duizend gulden neertelde.
Pardon, we zullen dat op het kantoor
regelen, zei de notaris aarzelendmaar
wie is U en hoe komt^^aan al dat geld?
Wie ik ben mijnhc™de notaris, kent u
me dan niet meer, we kobben vroeger toch
nog ooit zaken gedaan. Herinnert u zich dan
niet hoe ik van hem daaren hij wees o#
boec Stravels.
Albert Stravels, den dood gewaande,
stamelde de notaris en hij drukte den zwer
ver de hand. En hier zijn de papieren, her
nam de zwerver, terwijl hij de in 't Fransch
gestelde akte toonde van de schenking van
den Kalif van Marakech.
De zwerver was nu plotsling een gewich
tige persoonlijkheid geworden. De kastelein
boog voor hem als en knipmes en noemde
hem voortdurend „meneer".
Mag ik meneer een stoel aanbieden, wat
zal meneer drinken, zal ik meneer z'n pakje
even bewaren
Ook de spotters van zooeven kwamen nu
naderbij en ontpopten zich als vrienden en
kennissen. Het laatst kwam boer Stravels.
Nederig en beschaamd, stotterend riep hij
uit:
Maar Albert, gij zijt millionnair
geik geloof had ik dat maar geweten,
ik ffeliciteer je
En ik wensch je geluk met-je tachtig
duizend gulden, nu is de boerderij van mij,
ze is mij liever dan al mijn geld antwoordde
de zwerver, terwijl hij een dikken, sigaar
opstak en zijn broer in bet wit der oogen
zag.
De kastelein stond vol bewondering te luis
teren doch werd plotseling opgeschrikt door
zijn vrouw, die hem aanporde wat voort te
maken, want het bier was „af".
Stil Trien, zei bij vol eerbied op Albert
Stravels wijzend, die vreemde zal wei wijn
betalen, hij heeft zijn zakken vol met brief-
kens van duizend.
Zou je de politie niet opbellen, spotte
Albert Stravels, zinspelend op de waar
schuwing van en kastelein.
Zegt dat wel mijnheer, het wordt tijd,
het volk loopt te hoop voor mijn deur. Het
staat vol nieuwsgierigheid. Men is het zeker
al gaan vertellen, ja mijnheer, rijke men
sehen hebben veel bekijks.
Welnu roep de lui binnen, lachte Albert
Stravels, de menschen die voor de deur
staan en de voorbijgangers, dat ze kijken en
drinken wat ze lusten, het is feest vandaag
en een „zwerver" betaalt
En de kastelein liet het zich geen twee
keeren zeggen, hij riep blij het volk binnen
en Trien trok, op eigen initiatief, de wijn-
flesscben open
DUBBELGANGERS
In Parijs meer dan ergens elders -<
plegen de bekende openbare figuren dubbel
gangers te hebben. Het is speciaal bekend ui(
den tijd van Felix Faure, die van 1895 tof
1899 president der Fransche Republiek was
dat deze, toen hij president was, een
dubbelganger had, die niet alleen spre
kend op hem geleek, doch ook zijn
kleeren copieerde en zijn heele geaf
fecteerde persoon natuurgetrouw weergaf. Ja,
de pseudo-Fauro vond er een buitengewoon
genoegen in, veel te wandelen en veel gegroet
te worden, en minzaam terug te groeten.
Ook president Millerand had een dubbel
ganger die de gelijkenis exploiteerde.
DE TWEELING
Zekere moeder was de trotsche bezitster
van een tweeling, twee meisjes, die op el
kander leken als twee druppels water.
Een zekeren Zaterdagavond hoorde ze af
en toe gegichel uit de richting van het bed
waar de kinderen lagen.
Waarom lacht ge zoo?, vroeg de moe
der.
O, 't is niets, antwoordde Lena, ge hebt
mij tweemaal gewasschen en Maria niet!
BISMARC'KIAANSCIl
Toen Bismarck op jeugdigen leeftijd in
Krankfurt a. d. Main als diplomaat werk
zaam, daar op kamers woonde, verzocht hij
zijn huisheer een schel te laten maken, waar
mee hij zijn kamerdienaar eventueel kon
waarschuwen. De huisheer wilde hiervan
echter niet hooren.
Den volgenden dag reeds werden de ove
rige bewoners van het huis in rep en roer
gebracht, door het lossen van een pistool
schot. De huisheer begaf zich onmiddellijk
naar Von Bisnfarcks verrekken en vroeg
wat er gaande was.
Hoe moe ik anders mijn kamerdienaar
waarschuwen, wanneer ik hem noodig heb
als er geen schel in mijn verrek is? ant
woordde de jonge diplomaa doodkalm.
BIJ 'T VERÏREK
Vrouw. Lieve man, je zei toch, dat ja
me vóór 't afscheid nog een hoed en een re
genscherm zoudt koopen!
Man (bij het instappen van den trein)'
De hemel behoede en bescherme je!
De dag der finale verkooping was aan
gebroken. In de gelagkamer van de dorps
herberg die tot in de hoeken gevuld was
met gegadigden en nieuwsgierigen, troonde
de notaris met zijn bedienden.
Bij het buffet stond een vreemdeling met
gebruind gelaat en slordige kleeding, over
zijn schouder bengelend een kleine reiszak
aan een knoestige stok gebonden. Zijn vreem-
verschijning trok aller aandacht, hier en
daar klonken schampere uitroepen en spot
lachend gemompel. Een zwerver qp een pu
blieke verkooping, dat was te O. nog nooit
gebeurd. De kastelein bevreesd voor de repu
tatie van zijn café weigerde hem consumptie
en sommige boeren keken hem aan, alsof ze
hem te lijf wildon. Doch de zwerver trot
seerde de verwonderde en minachtende blik
ken der aanwezigen en bleef. Toen de ver
kooping zou beginnen maakte boer Stravels
bezwaar tegen de aanwezigheid van den
vreemdeling.
Zeg, kastelein, riep hij luid, kun je die
schooier niet wegjagen?
De zwerver richtte zich in zijn volle lengte
op als wilde hij zich op de aanwezigen wer
pen, langzaam, maar striemend en verstaan
baar voor iedereen, antwoordde hij:
Gij noemt me een schooier, boer Stra
vels, omdat ge me niet kent, weet dan dat
een schooier soms meer hart heeft dan een
lafaard, die de erfenis van zijn broeder op
streek en zijn gegeven woord brak, om nooit
het ouderlijke huis te verkoopen.
Boer Stravels was lijkbleek geworden, 't
was hem alsof hij de stem gehoord had van
een doode, die uit het graf van het verleden
was opgestaan. Maar men liet hem geen tijd
tot overpeinzing.
Welnu, mijnheer Stravels, zei de notaris,
staat gij er op dat wij den vreemdeling doen
vertrekken?
De blikken van de zwerver en die van zijn
broeder ontmoetten alkaar.
Neenantwoordde boer Stravels bij
na fluisterend.
De verkooping kon beginnen. De bedien
de van den notaris noemde de bedragen van
den imZ&t der afzonderlijke koopen en van de
De lichtende fakkel van den dag daalt
diep naar het Weten, rood glimt haar
schijnsel door de Gothische hogen van het
kerkraam dat het orgel verlicht en legt
een purperen mantel om de schouders van
den eenzame, die hier zit een stralen
krans om het voorhoofd van den kunste
naar die zich over de toetsen heenbui gt.
Een vragend, zoekend praeludium stijgt op
daarna heft zich het voorhoofd omhoog
en iets van een stille overwinning ligt er
over, nu door het kleine godshuis Handei's
Largo in breede tonen golft.
Het slotaccoord sterft weg, een vaal sche-
mergrijs van den vroegen winteravond
droomt door de lood gevatte ruiten. Nu
staat de speler op een hooge, slanke, eens
elastische, thans gebogen gestalte en loopt
de trap af naar het kerkportaal. Hier blijft
hij staan, trekt aan het touw van de gebeds-
klok langzaam, ernstig', met gedachten,
die tegelijkertijdgebeden zijn en loopt
over het kerkhof voorbij de graven, waarop
de treurwilligen in den avondwind huive
ren en elkander toefluisteren van warm
kloppende harten, die eerst rust vonden on
der hun takken van gloeiende voorhoof
den, die tevergeefs streden om des levens
raadsels op te lossen tot aan hun dood.
De man stapte 'langzaam de steenen trap
af naar het diep in het sous-terrain gelegen
schoolhuis, waar hij woont.
De slanke takken van den hazelaar en de
ranken van den wilden wingerd slaan te
gen zijn ramen. Hij kent en houd van die
zachte geluiden zijner eenzaamheid, dien
kalmen polsslag der natuur.
En nu zit hij aan het spelende vuur, sluit
niet de zwarte luiken laat die toch maar
bij hem naar binnen kijken, die overoude,
zwijgende nacht.
Bij hem komen, zooals het stille uur het
medebrengt, beelden van het verleden op
bij het flikkerende schijnsel geen droom
beelden van vroeger leven, geen kinderge
zichtjes, rose en glimlachend, met half ge
opende lippen zulke gaven heeft het le
ven niet voor hem gehad. Waaraan hij steeds
weer denkt op dit uur tusschen dag en
avond, als de school leeg is en de schriften
ginds op de schrijftafel gecorrigeerd zijn,
dat zijn drie scherpe omlijnde beelden, bijna
steeds dezelfde. Alleen af en toe, daar iets
tusschen als een bleek, zeer bleek pastelbeeld
uit zijn jeugd vol zonneschijn en bloemen
geur, vliegende vlinders en gezonde kevers
over een eenzame, bloeiende heide.
Voor zijn geest steken grijze muren uit,
hoog en statig. Een oude veste, dicht hij den
dijk, waartegen de zoutige golven der grijze
zee klotsen en sissend verstuiven. De hooge
zalen van het vroegere slot zijn kale school
lokalen geworden vroolijke kweekschool
leerlingen zitten daar over hun boeken ge
bogen of ontlokken aan de violen, die de
muren versieren, menigmaal klagende to
nen.
Onder de leerlingen zit hij zelf, de man
die nu bij het vuur droomt; alleen, zóó, dat
zijn viool klaagt als zijn gemoed het doet,
en dat zij moet juichen en lachen, als zijn
gemoed juicht. Met slechte rapporten door
loopt hij de klassen; zijn gedachten zijn
nooit feiten en getallen, zij zijn immers
tonen. En eindelijk komt de dag, waarop
hij terugkeert in het lage dorpschoolhuis,
midden in de droomende heide.
Het is lente, als hij door zijn straat loopt
en de bruine grond ruikt naar het wordende.
Hij jaagt uit het huidekruid den leeuwerik
0]) zoodat "een zacht avondlied opwaarts
na'ar den hemel klinkt. Hij loopt verder met
zijn vioolkist in de hand, op zijn jong voor
hoofd een hard, koppig besluit.
En in de deur staat zijn moedertje met
haar blauw linnen schort. Achter haar
sroomt uit de keuken de geur der brandende
takken van den zwarte populier. Met tranen
in haar oogen streelt zij de handen van
haar jongen; de oude man met de
pijp drukt zijn hand met een droog, zwijgend
welkom en de vele, nu niet meer te bedaren
broertjes en zusjes schreeuwen van plezier.
Na het avondeten echter, als het droo-
merige maanlicht in het tuintje sluipt, ver
telt de jongeling zijn besluit. Geen school
meester worden, niet dien eeuwigen mar
telenden strijd tegen de domheid strijden!
Neen, omhoog naar de kunst.
De oude man bij de kachel beschaduwt
zijn oogen hij kijkt heel somber, de afge
werkte verdrietige moeder huilt!
Tevergeefs het groote offer, Frits, te
vergeefs hebben we gebrek geleden en tever
geefs bad ik gehoopt, dat je nu zoudt hel
pen. Die allen daar, hij wijst achter zich
naar het raam, vooruit te brengen alles
tevergeefs geweest.
Hij zet de koude pijp tegen den muur
en gaat met langzame schreden naar bin
nen. Geen woord van verwijt tegen den zoon,
alleen de klacht: Tevergeefs.
En tevergeefs was alles, ook het smeekon
van je zacht stemmetje, Irmgard, die bij
het maanlicht van de pastorie kwam. Geen
tegenhouden is er aan het verlangen, dat
het hoogste wil.
Irmgard, mompelt hij met nauw hoor
bare stem en staart in de dansende vonken
van het uigaande vuur.
Duisternis sluipt uit de hoeken van het
kamertje en legt haar armen om de gebo
gen gestalte. In een donkere kamer bad hij
toen ook gezeten, voor lange jaren, maar
dat was niet hied in het stille dorp, maar
in de hoofdstad der provincie
Na zijn concert.
De werken der groote meestors waren
onder zijn strijkstok ontwaakt en het kunst
zinnige publiek, eerst terughoudend en af
wachtend, had hem tenslotte stormachtig
toegejuicht. Daarna, op het einde, had hij
zijn eigen gevoel in tonen voor d'e menschen
geuit, maar geen hand had zich opgehe
ven niemand had begrepen.
Een fijn, hoog gevoel voor de werken
van anderen geen eigen scheppingskracht,
stond er in het ochtendblad den anderen
dag. En hij had in vertwijfeling tegen de
muren uitgeschreeuwd:
Veel gevoel voor het werk van anderen!,
Een scheppende kracht ben ik niet gewor
den!
Uit het duister, dat nu volgt, duikt nog
eens een meisjesgezicht op, treurig en mooij
>n een lijst van gouden lokken. Irmgard —i
het was te laat, je kon hem niet meer hel
pen. Na jaar en dag mocht hij uit de inrich
ting voor zenuwlijders weg. En hij ging naar
ljUia een gebroken, oude man op zijn
dertigste jaar. Hij vond het oude tehuis niet
meer.
Zijn vader had van zijn" klein inkomen
zijn broer tot ambachtslieden ongevoed, aan
de zusters een kleinen uitzet gegeven en!
voor een deel het verblijf van den oudsten
zoon in de inrichting bestreden. Toen was
het einde gekomen nog was de grafheu
vel niet groen, toen Fritz Owens daarbij
nederknielde en uit het snikken van den
herfstwind, die door de wilgen blies, den
klaagtoon „telaat" vernam.
Hij had de geheele schuld en toch had
iemand hem veroordeeld; ieder trachtte
slecht den bleeken man te troosten O,
heilige banden des bloeds!
In de kamer zat hij naast de grijze vrouw,
die hij haar schoonzoon, een kleinen broer,
een armzalig onderkomen gevonden had. En!
toen hij nu langzamerhand alles vernam
al de mesère, die de geliefde menschen door,
hem geleden hadden, toen drengde het recht,
dat hij over zichzelf sprak, opnieuw zijn
geest in boeien te slaan. Toen was het de
grijze vrouw en die andere lieve jongen,
die ham redden. Niet meer voor het zonnige
aardsche geluk dat was voorbij maar,
voor de laatste plichten zijns levens en voor
een vredig einde van zijn loopbaan. Dank
baar nam bij de hem aangeboden plaats
als koster aan. Menige gave van hem ver
lichtte het moeizame leven der broers en
zusters, rust en welstand omgeven de moe
der aan den avond van baar leven. En lang
zamerhand kwamen in hem de wilde gol
ven tot bedaren, die eens zooveel geluk had
den begraven.
Thas, nu hij bij de kachel peinzend aan
vervlogen dagen denkt, thans stroomt zijn
leven voort in breede stille golven een
ernstig rustig largo.
„LIFE".
Wie schetst de ontzetting van den man, die
warm water ontdekte in de warmwaterkraan
van den Pullman-treluï