m ■- DE ERFENIS VAN ÖOMË JOB EN TANTE JOL jaBsuassBL door g. d. hoogendoorn VRIJDAG 27 JULI 1928 DOOR MARIA GERED «itfi htï GETALLEN RADEN Een militair vraagstuk "has.t fngcl had- 8 12 24 28 9 13 25 29 10 14 26 30 11 15 27 31 16 20 24 28 17 21 25 29 18 22 26 30 19 23 27 31 1 9 17 25 3 11 19 27 5 13 21 29 7 15 23 31 2 10 13 26 3 11 19 27 6 14 22 30 7 15 23 31 4 12 20 28 5 13 21 29 6 14 22 30 7 15 23 31 - - - - - - - - - - - - - - - - amvifiiiv xarir nva onissgtóio rubriek zondci söferfitsi?jke toestemming verboden "rname cl - -? flew 6e? kende den jongen ridder Bou- j Wi, die niet alleen schoon van gestal- Vrieetl, f?rsch van uiterlijk, maar ook gelijk e„ prettig in den omgang was. aitiifZelschaP heette hem welkom en h'oni"Was hij het middelpunt om zijn eci,'1J,lcheid. Door die vrooiijkheid was etva r'dher Boudewijn niet alleen on- i jijj ren- gelijk de meeste jonge menschen, I jorjJffas °°k lichtzinniger dan andere Vopffl ^dders en dat was erger. Hij Zoo if zicb hi elk gezelschap thuis en 1 snor. iWam het, dat Boudewijn al heel êewnaan het dobbelen verslaafd was eet. J'den, welk spel, waardoor al menig- i tobPt oncier is gegaan, hij van eenige 1 hli rt nde mannen had geleerd. Zóó was flobh i Slaaf van het sp. lijks tf h>ij zich droeg i flobhfi slaaf van het spel, dat hij altijd lijks teenen bij zich droeg en nauwe- 8tep "I gezelschap gekomen, dadelijk de 1 leder over de tafel het tulmelijk en betoee^n uitdaagde, het tegen hem op te eenmaal aan het spelen, dan i öan v nergens anders oog en oor voor, Schuif0,01" he steenen, die over de tafel kastg1, hen en hobbelden; en 't huis of StOftl ?„SleeI' Waar hij vertoefde, had kunnen in- iflerkT"' zou het ternauwernood ge- 8Peei i bebben- Waai- hü altijd eerlijk Den kon geen handigheid in het wer- Winsi. nie' de steenen hem helpen aan het c 01 sPar®n voor verlies; dohbelen is klinrtPS van het toeval en dat is altijd «dde Het was dus heel begrijpelijk, dat Was n °udewijn dikwijls verloor en dat Veel t Wel zo° erg niet, zoolang hij niet Öerg verliezen had, maar 't werd an- h(j in j°n zÜn vader plotseling stierf eh kasteel hezit kwam van een prachtig tijej. uitgestrekte en vruchtbare lande- 20 en groote bosschen. V a!'a hij behoorlijk het rouwgewaad ufleggen, trouwde hij met een lieve "....ging hij naar een Joodschen geldschieter to hèett101110 jonkvrouw, die Hildegarde Verl en op den avond van zijn bruiloft toeu?r bii bij het spel honderd kostbare ^teenen. hij v ai' hij lachte om zijn verlies, want hij aitie zich gelukkig met zijn bruid en ton 200 rÜk, dat hij de grootte van 't Y^ lom niet eens kon berekenen, hflcjer as dus niet te verwonderen, dat 'tofqe T -Boudewijn onbezorgd verder tooojer Bij gaf feest op feest, het eene al hieiCj en schitterender dan het andere, schi],}v'en hijna vorstelijken stoet van êast,Cn aP0ii en hofdames en schonk zijn kleetjp °stbare geschenken, schitterende kij Wei6!11 en ze'flzame paarden, zoodat 0 a in het gansche land beroemd kucht xx Zi^n gulheid enzijn speel- fle (j0, Want te pas en te onpas liet hij fle taf belsteenen rollen en buitelen over sto, öi° en ridder Boudewijn was de eer ste, toet het spelen begon en de laat ïog er mee ophield. tocigj.1 eindelijk goud, zilver en alle Wilg kostbaarheden verdobbeld waren Jeiton -1J naar Jooclsche geldschieters en 0sSch al zÜn eigendommen, z'n groote fh jjj,611,' a'n vette landerijen en eindeiijk hg nf1 kasteel. Het duurde niet hy had ook het geleende geld en ee*st toen begreep de ridder - «»et Z0° arin was als een kerkrat. En schti^ „te laat was, vroeg hij zich met ?atho hoe hij zijn hofstoet moest cn- koin„®h eu hij wist niet, hoe aan geld J waou xiJLS-'w» cucwi teivtoe 0111 be tetrijke gasten cp hun i 'e cl"°laniar onthalen, die over en- teit-,,..6"611 zouden komen om zijn ver- kercie iT-e.es^ te vieren. Dag en nacht pie- °r hJ, over zÜn zorgen en hij was bang JNere"^- °orcieel van zijn vrouw, van da ^delers, zelfs van ds heele wereld, :fl(W het oordeel van God dacht de togêr eu hüent Kóa mj het toch niet ?eto hhhouden, zadelde zijn paard en wOea" 0sschen in. Hij liet zijn ros maar ri tip'j, Zonder er op te letten in welke i 6 Sing en ridder Boudewijn, w bet »ls vr°olijk en opgewekt Was, zat hachf&öel schreien als een Kind en Wel' dat hij dood was. s steigerde zijn paard; een zwarte „hg tp ,Was uit het struikgewas plotse- arsflbijn gekomen. Kidder Bou- ï^iilkC Iïö!^ °P l'it zijn gepeins en greep ve^o^aai" z'Jn zwaard; hij was al °Qfl v»',8e n' óat hij zooeven naar den jj'.tol l( 'haar zitten, ridder Boudewijn, v.';<ehcl-' kwaad doen", sprak de on- ^et. 'Uk wil u juist helpen, want ik er aan scheelt." 8' ;»wL ^twoordde de ridder ongeloo tp"*e,Uarv, 5e dan?" c to -0e die u helpen wil, natuurlijk h akej;„ a;cie voorwaarden, ha, ha," en sta toei® 8elach> dat ridder Boudewijn 6 Van6 ,etl heen sneed, klonk door de "^at zr e" hacht. v,"ïk xoJt voorwaarden?" r' dan U hog veel riiker en geluk- 'W?at se ooit zijt geweest, maar 0"t»au aar?" riVerWart?,et ik uw ziel hebben," was hef "te antwoord. Toen begreep ridder Boudewijn dat hij met den duivel te doen had en hij vond het wel wat erg, zijn ziel te verkoopen. „Daar' heb ik niet veel ooren naar," zei hij bedrukt. „Dat geloof ik graag," lachte de duivel hatelijk. „Maar geef me na vijf en twintig jaar de ziel van uw vrouw, dan ben ik ook tevreden." De duivel wist heel goed, dat Hilde garde een trouwe Mariavereerster was en hij vond haar ziel veel meer waard, dan die van ridder Boudewijn. Daarom had hij er heel wat duivelskunsten voor over, om haar in zijn klauwen te krijgen, de andere kwam misschien vanzelf wel bij hem terecht. Ridder Boudewijn wikte en woog het aanbod. Het was toch wel verleidelijk, nooit meer te tobben over geldzorgen, rijkdom, eer en roem te kunnen bezitten, en dat was het meest aanlokkelijke, zon der zorg te kunnen spelen. Bovendien, er kon in vijf en twintig jaren nog zooveel gebeuren .Afgesproken," was het antwoord, „zeg nu maai- gauw hoe je me rijk zult maken." „Ridder Boudewijn, gij zijt een ver standig man," prees de duivel, die in zijn schik was. „Zorg nu, dat ge morgenmid dag twaalf uur op de uiterste plaats zijt van de schaduw, die uw kasteeltoren op den grond werpt. Dan loopt ge vijfhon derd schreden in Noordelijke richting, tot gij bij een rooden paddestoel komt en op die plaats graaft ge acht voet diep in den grond. Daar zult ge een schat vinden, die in vijf en twintig jaren niet vermin deren zal!" Dadelijk daarop verdween de duivel, alsof hij door de duisternis was ver zwolgen en ridder Boudewijn keerde vlug naar huis terug. Den volgenden middag zorgde hij, dat, hij tijdig op de aangeduide plek was, hij vond den vuurrooden paddenstoel, en toen het twaalf uur was, ging hij ijverig aan het graven. Weldra had hij een kistje te voorschijn gehaald, dat bij ope ning gevuld bleek te zijn met goud, zil ver en edelsteenen. De ridder was zoo blij als een kind, gooide haastig de aarde weer in het gat en ging met den schat naar zijn kasteel, waar hij het kistje stil letjes in een geheimen kelder verborg. De Joodsche geldschieters keken hun oogen bijna uit, toen de ridder zijn bos schen, landerijen en kasteel weer kwam inlossen en hun met klinkende munt be taalde. Het dolle leven werd opnieuw be gonnen, hij gaf weer feest op feest, steeds vulden de gasten de zalen en kamers van het kasteel en kregen ze rijke geschen ken. En waar er tafels stonden, speelde ridder Boudewijn en hij lachte vroolijk om zijn verlies. Zelfs de onderhoorigen en pachters van zijn goederen prezen de milddadigheid van hun meester, die hen van goed eten en drinken voorzag en niet teveel pacht liet betalen, en zoo ziet men, dat uit het kwade ook wel weer goeds kan komen. Maar vijf en twintig jaren duren niet lang en weldra was de tijd gekomen, dat ridder Boudewijn aan de voorwaarde moest voldoen en zijn vrouw aan den duivel overleveren. Toen hij goed be greep, wat hij met den duivel had afge sproken, werd 't hem bang te moede, maar het was nu eenmaal zoo en niet vriendelijk toeknikte en haar angst werd wat minder, maar ze kon toch dien nacht niet slapen. Doodmoe en bang besteeg ze den volgenden morgen haar paard en reed met ridder Boudewijn het onbekende tegemoet. Aan den rand van het woud waar door ze reden, stond een klein kapel letje, rondom omgeven door boomen en toegewijd aan Onze Lieve Vrouwe. Hil degarde'had daar heel dikwijls gebeden en Hare beeltenis met bloemen en groen versierd. Toen ze het kapelletje nader den, was het haar alsof een stem zeide, dat het goed zou zijn, Maria even te groeten en Haar' zegen over de reis af te smeeken. Ridder Boudewijn vond het ook goed en terwijl Hildegarde op het houten bidstoeltje voor de beeltenis van Maria knielde, wachtte hij buiten met de beide paarden. Zij bad lang en vurig, en zoo was ze in haar gebed verzonken, dat ze' eindelijk niet meer wist, waar ze was en ongemerkt in een rustigen slaap viel. Intusschen stond de ridder buiten te wachten en werd eindelijk ongeduldig. Hij stampte eerst met den voet op den grond, klopte toen hard op de deur en Daar heb ik niet veel ooren naar, zea hü bedrukt toen zijn vrouw nog niet kwam, riep hij haar eindelijk bij den naam. „Kom, Hildegarde, 't is tijd om verder te gaan; we mogen niet te laat komen". De vrouw kwam te voorschijn, steeg te paard en toen ging het weer ver der. Er werd geen woord gesproken en alleen het snuiven en het trappelen der paarden, vermengd met het zachte gerinkel der kettingen, was hoorbaar. Ridder Boudewijn begon zich steeds minder op zijn gemak te voelen en dat was geen wonder, want zijn geweten be gon te knagen. Was het niet laag van hem, zijn vrouw te verkoopen aan den duivel, den vijand van God en de men schen? Altijd was Hildegarde goed voor hem geweest, ze was veel en veel beter dan hij, en tot dank voor haar zorgen ging hij haar nu overleveren aan den duivel. Zoo woelde het in zijn binnenste en tegelijk hinderde het zwijgen van zijn vrouw hem zoozeer, dat de woorden, die hij zelf wilde spreken, in zijn keel bleven steken. Alles was heel stil, alleen de vogels in het woud hadden het druk en babbelden hun eigen taal, maar de ridder meende, dat ze hem uitscholden voor Judas. Ja, werkelijk, dat was hij, een Judas en anders niet. Die verrader had zijn Meester en hij had zijn vrouw verkocht voor zilverlingen. Wat had hij in gods naam gedaan! Allerlei gedachten en plannen kwamen in zijn brein op, maar stuk voor stuk verwierp hij ze weer, als onuitvoerbaar, cmdat hü meende, dat aan de klauwen van Satan toch niet te ontkomen was. Zoo ging het voort, tot ze aan de plaats kwamen, waar voor vijf en wintig jaren de ridder met den duivel de noodlottige afspraak had gemaakt. Hij was al aan wezig en stond met tien van zijn tra wanten uit te kijken naar de komst van zijn slachtoffer. Maar pas hadden ze ridder Boudewijn met zijn vrouw ge zien, of de duivels begonnen te schreeu wen en te brullen, alsof ze in het hel- sche vuur zaten. „Valsehe ridder," schreeuwde satan woedend, welk een lage streek hebt ge uitgehaald." „Wat voor een lage streek dan," anders. Daarom zei hij op een namiddag stoof Boudewijn woedend op, „ik breng tegen zijn vrouw, dat zy vast een en ander moest klaarmaken, want den vol genden morgen zouden ze al heel vroeg uitrijden om een bezoek af te leggen. Hij probeerde dit heel gewoon te zeggen, maar Hildegarde bemerkte wel, dat er iets haperde bij haar man en ze werd ongerust. Waarom moest zij, die hem in geen jaren vergezeld had, nu met hem mee? En waarheen zou de reis gaan. Zij waagde het niet, dit aan haar man te vragen, maar ze voelde zich zeer beangst. Hoe meer ze er over peins de, des te grooter werd haar ongerust heid en ze nam haar toevlucht tot Maria. „Heilige Maria, Lieve Moeder", bad ze innig geknield voor het Moeder Gods beeld in haar kamer, „bescherm mij toch voor alle onheilen en gevaren, ik smeek U er om in den naam van Jezus, Uwen dierbaren Zoon." Hot was haar, alsof Maria haar toch mijn vrouw hier, mijn eigen vrouw.' „Neen, valschaard," gilde de duivel, „ge had me uw eigen vrouw beloofd en na komt ge met de Vrouw; die mij overwonnen heeft en die mij den kop zal verpletteren. Als ge zóó goed met kwaad beloont, moogt ge vervloekt zijn." Verbaasd keek ridder Boudewijn naar zijn gezellin en wat zag hij? Zij had wel de trekken, de kleeding en de gestalte van Hildegarde, maar vanwaar kwam die wonderlijke glans, die om haar gan sche verschijning' hing en die koninklijke majesteit, die zich in de gering-ste be weging uitte?' Toen zei Maria tot den duivel: „Satan, ge benijdt mijn dienares en daarvoor zult ge uw loon ontvangen. Vaar weer ter helle met al uw trawanten en waag het nooit meer, hen te schaden, die Mij dienen." Met ijselijk veel lawaai en rumoer verdwenen de duivels. Maar ridder Bou dewijn knielde snikkend voor Maria neder en smeekte om genade. Onze Lieve Vrouw gaf hem eerst een geduchte vermaning, om zijn vele zon den en vooral om zijn speelzucht, maar eindelijk spoorde Zij hem aan het pad der zonde te veriaën en weer den goeden weg op te zoeken. „Ge hebt nu lang genoeg gedwaald, laat het goed van den duivel varen en gooi uw dobbelsteenen in de gracht van uw kasteel." Toen Maria was uitgesproken, ging Zij heen en liet den ridder alleen. Verheugd over den goeden afloop, sprong hij op zijn paard, greep de teu gels van het andere dier en nu ging het in galop naar het kapelletje, waar hij Hildegarde in diepen slaap vond. Dade lijk wekte hij haar en wreef haar de oogen uit. „Lieve Moeder", zei ze, „wat heb ik een mooien droom gehad! Maar nu ga ik met u mee, Boudewijn, waarheen hindert niet!" Toen vertelde de ridder voorzichtig, wat ei- gebeurd was en vroeg ook Hilde garde vergiffenis voor het leed, dat hij haar had willen aandoen. Samen brachten ze lof en hulde aan God en Onze Lieve Vrouw en reden toen opgewekt naar huis. Ze ontdeden zich van het geld en goed, dat door den dui vel geschonken was op de wijze, die hun biechtvader hun aanbeval en voortaan vervulde ridder Boudewijn stipt zijn Plichten en liet het spel achterwege. Maria zorgde met haar machtige voor spraak steeds, dat de ridder en zijn vrouw voldoende hadden, om volgens hun stand te leven en beiden zijn op hoogen leef tijd als heiligen gestorven en naar den hemel gegaan. JAC. 6UERINK. Het raden van getallen is altijd een geliefkoosde bezigheid geweest, zoowel van klein als groot. Vandaag doe ik jullie nog eens weer £en ander kunstje aan de hand, waarmee je een heel gezelschap kunt vermaken. .•te,„moet beginnen de vijf vierkantjes die ik hieronder voor jullie geteekend heb, op dun karton eens netjes na te teeke nen. Denk er om, dat je je niet vergist bij het plaatsen der getallen in de ver schillende ruitjes. Kaartje No. 4 terwijl Hildegarde voor de beeltenis van Maria knielde Kaartje No. 1 Kaartje No. 2 Kaartje No. 5 Je hebt namelijk niets anders te doen, dan aan je slachtoffer te vragen, even te willen vertellen, op welk van de 5 kaartjes het door hem gedachte getal' te vinden is. Is dit gebeurd, tel dan de. getallen, die in den linkerbovenhoek der aange- gegeven kaartjes staan even bij elkaar en deze uitkomst is het gedachte getal van je kameraad. Laat ik het eventjes door een voor beeld duidelijk maken: Veronderstellen we, dat iemand het getal 22 denkt. Dit getal staat op kaartje 2, 3 en 5. De getallen in den Imker-bovenhoek de zer kaartjes zijn 2, 4 en 16. Bij elkaar geteld maakt dit 22, is, zooals je ziet precies het gedachte getal. Nog een voorbeeld: Iemand zegt, dat het door hem ge dachte getal staat op kaartje no. 1, 3, en 5. De getallen in den linker-bo- venhoek zijn dus: 1, 4, 8 en 16. Het ge dachte getal is dus 29. Zooals ik zei, kun je hier echter niet verder mee raden dan tot 31. Wil je het lot een grooter getal brengen, dan dienen ook je tooverkaar- ten uitgebreid te worden. Ik zou de halve krant noodig hebben, om jullie uit te leggen, hoe je voor elk gewenseht aantal die kaarten fabriceert. Voor de liefhebbers heb ik er echter nog een stelletje vervaardigd, waarmee je getallen tot 100 kunt raden. Met deze kaartjes, die je hieronder af gebeeld ziet, doe je net zoo, als ik je boven heb aangegeven. De getallen op de aangewezen kaartjes in den linker bovenhoek tel je dus bij elkaar en de zaak is gezond. Nog even een voorbeeld ter verduide lijking: Iemand zegt, dat het gedachte getal staat op de kaarten: 1, 3, 4 en 7. De begin-getallen dezer kaarten zijn 1, 4, 8 en 64. Het gedachte getal is dus 77. Hieronder zijn de zeven kaartjes. Den volgenden keer geef ik nog een serie kaarten, waarbij je ook Romein- sche cijfers kunt gebruiken. En nou, veel pleizier met dit spelletje. Als je d'r een beetje zuinig op bent, en je hebt ze op behoorlijk papier gemaakt, kun je d'r een heelen tijd pleizier van hebben. 4 22 44 62 84 5 23 45 63 85 6 28 46 68 86 7 29 47 69 67 12 50 52 70 92 13 31 53 71 93 14 36 54 76 94 15 37 55 77 95 20 38 60 78. 21 39 61 79 Kaartje No. 3 8 26 44 62 88 9 27 45 63 89 10 28 46 72 90 11, 29 47 73 91 12 30 56 74 92 13 31 57 75 93 15 35 !55 75 95 17 37 57 77 97 19 39 59 79 99 Kaartje No. 4 32 42 52 62 33 43 53 63 34 44 54 96 m 35 45 55 97 36 46 56 98 m 37 47 57 99 m 38 48 58 39 49 59 40 50 60 m 41 51 61 Kaartje No 5 1 21 41 61 61 3 23 43 63 83 5 26 45 65 85 7 27 47 67 87 9 29 49 69 89 11 31 51 71 91 13 33 53 73 93 15 35 55 75 95 17 37 57 77 97 19 29 59 79 99 Kaartje No. :l 16 26 52 62 66 17 27 53 63 89 18 28 54 80 90 19 29 55 81 91 20 30 56 62 92 21 31 57 83 93 22 48 58 84 94 23 49 59 85 95 24 50 60 86 25 51 61 87 2 22 42 62 82 3 23 43 63 83 6 26 46 66 86 7 27 47 67 87 10 30 50 70 90 11 31 51 71 91 14 34 54 74 94 15 35 56 75 95 18 38 58 78 98 19 39 59 79 99 Kaartje No. 6 64 74 84 94 65 75 85 95 66 76 86 96 m 67 77 87 97 68 76 88 98 69 79 89 99 70 80 90 71 81 91 m 72 82 92 73 83 93 Kaartje No. 7 Kaartje No. Kaartje No l^Z'Sh 154 Ha! dat trof, want in een boschje Zag de boef een everzwijn, Dat zich baadde in een meertje Blinkend in den zonneschijn. „Maar hoe krijg ik nu dat beestje Zonder wapens in mijn macht?. Dat zal nog wel moeite geven Eer dat zwijntje is geslacht. 155 Maar ik wil heel goochem Wezen; 'k Graaf mij in een diepen kuil; En totdat het beest hier langs komt Houd ik mij heel stiekum schuil. En voorwaar, ik zal hem slachten, Zonder hagel, zonder schroot En ik vat strakt 't lieve beestje, Handig bü z'n eenen poot 156 Doodstil lag nu Jaap begraven Onder 't groen van tak en blad, Totdat 't zwijn kwam aangeloopeïi, Opgewekt door 't frissche bad. Roerloos staken Jsfap z'n handen Eoven uit het nauwe graf, En het zwijn liep, o, wat vreugde Met een drafje er op af. Je neemt 21 centen of anders maar knoopen en probeert daarmee de volgende puzzle op te lossen. Een korporaal voerde het bevel over 21 manschappen. Hij had een kapitein die soms allerlei gekke opdrachten gaf en zoo kreeg onze korporaal op zekeren dag dan ook den last zijn 21 soldaatjes zóó te plaatsen, dat er 9 rijen van 5 man waren te tellen. Nou zijn korporaals over het algemeen pientere lui, dat moet je maar eens vragenjgoan een van je vrienden of fami lieleden, die onder dienst zijn geweest. Kunneh jullie hem helpen? Probeert het eens 'ijaaq pi3A3;aa Sjp-rêu tas if mort jaq azuo ivp 'usiz lira af us usaa' suaa rueui 3p)3Sniua^ao(f pumrisaapuo fjftusa 'UOiSb'A 3GIU puBi irasS 3100 A3 3ip uauaSap .icoa lucuf ap ui uaAa imuu istti uoojaut nu sz %sz ua uapuozaSdo afHi3i3.iod.to3i ufuu .revu iifumnieu aCjeeji uba usjuaurtidtncni ap pm 'az q0lj' 'ijaatl uspuoAaS Sujssordo ap riftispuia qoo} uaqqail 37 p.taozarpitndaS ;uoeu ua Sup UsaAV aiaaq ap eu 'az iep 'SuraaopioA ap 3too qooj uep ijaaq az 'uftjy 'uro-pcleji ute uua maeipdo asp ua.iaoApn jaq frq iratt -asptSA no.'A asëipap.iaAspuei uaSi^niaa -uo uaip use az Sip 'dtnq sp aSanneA 'uaqqsq uejcBaS 11353 pue-tqaSuee }po:,\ aiaait 9p a/A gep 'Bi'tpjerodjoij aur.ie gep gam uapijiapaut ii.ooz peq 'sef a.treinrat uaa do si top aip 'pisoiua^r.sq azuo HaxSQWUA

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 15