m
■-
DE ERFENIS VAN ÖOMË JOB EN TANTE JOL
jaBsuassBL door g. d. hoogendoorn
VRIJDAG 27 JULI 1928
DOOR MARIA GERED
«itfi
htï
GETALLEN RADEN
Een militair vraagstuk
"has.t fngcl had-
8
12
24
28
9
13
25
29
10
14
26
30
11
15
27
31
16
20
24
28
17
21
25
29
18
22
26
30
19
23
27
31
1
9
17
25
3
11
19
27
5
13
21
29
7
15
23
31
2
10
13
26
3
11
19
27
6
14
22
30
7
15
23
31
4
12
20
28
5
13
21
29
6
14
22
30
7
15
23
31
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
amvifiiiv xarir nva onissgtóio
rubriek zondci söferfitsi?jke toestemming
verboden
"rname
cl - -?
flew 6e? kende den jongen ridder Bou-
j Wi, die niet alleen schoon van gestal-
Vrieetl, f?rsch van uiterlijk, maar ook
gelijk e„ prettig in den omgang was.
aitiifZelschaP heette hem welkom en
h'oni"Was hij het middelpunt om zijn
eci,'1J,lcheid. Door die vrooiijkheid was
etva r'dher Boudewijn niet alleen on-
i jijj ren- gelijk de meeste jonge menschen,
I jorjJffas °°k lichtzinniger dan andere
Vopffl ^dders en dat was erger. Hij
Zoo if zicb hi elk gezelschap thuis en
1 snor. iWam het, dat Boudewijn al heel
êewnaan het dobbelen verslaafd was
eet. J'den, welk spel, waardoor al menig-
i tobPt oncier is gegaan, hij van eenige
1 hli rt nde mannen had geleerd. Zóó was
flobh i Slaaf van het sp.
lijks tf h>ij zich droeg
i flobhfi slaaf van het spel, dat hij altijd
lijks teenen bij zich droeg en nauwe-
8tep "I gezelschap gekomen, dadelijk de
1 leder over de tafel het tulmelijk en
betoee^n uitdaagde, het tegen hem op te
eenmaal aan het spelen, dan
i öan v nergens anders oog en oor voor,
Schuif0,01" he steenen, die over de tafel
kastg1, hen en hobbelden; en 't huis of
StOftl
?„SleeI' Waar hij vertoefde, had kunnen in-
iflerkT"' zou het ternauwernood ge-
8Peei i bebben- Waai- hü altijd eerlijk
Den kon geen handigheid in het wer-
Winsi. nie' de steenen hem helpen aan
het c 01 sPar®n voor verlies; dohbelen is
klinrtPS van het toeval en dat is altijd
«dde Het
was dus heel begrijpelijk, dat
Was n °udewijn dikwijls verloor en dat
Veel t Wel zo° erg niet, zoolang hij niet
Öerg verliezen had, maar 't werd an-
h(j in j°n zÜn vader plotseling stierf eh
kasteel hezit kwam van een prachtig
tijej. uitgestrekte en vruchtbare lande-
20 en groote bosschen.
V a!'a hij behoorlijk het rouwgewaad
ufleggen, trouwde hij met een lieve
"....ging hij naar een
Joodschen geldschieter
to
hèett101110 jonkvrouw, die Hildegarde
Verl en op den avond van zijn bruiloft
toeu?r bii bij het spel honderd kostbare
^teenen.
hij v ai' hij lachte om zijn verlies, want
hij aitie zich gelukkig met zijn bruid en
ton 200 rÜk, dat hij de grootte van
't Y^ lom niet eens kon berekenen,
hflcjer as dus niet te verwonderen, dat
'tofqe T -Boudewijn onbezorgd verder
tooojer Bij gaf feest op feest, het eene al
hieiCj en schitterender dan het andere,
schi],}v'en hijna vorstelijken stoet van
êast,Cn aP0ii en hofdames en schonk zijn
kleetjp °stbare geschenken, schitterende
kij Wei6!11 en ze'flzame paarden, zoodat
0 a in het gansche land beroemd
kucht xx Zi^n gulheid enzijn speel-
fle (j0, Want te pas en te onpas liet hij
fle taf belsteenen rollen en buitelen over
sto, öi° en ridder Boudewijn was de eer
ste, toet het spelen begon en de laat
ïog er mee ophield.
tocigj.1 eindelijk goud, zilver en alle
Wilg kostbaarheden verdobbeld waren
Jeiton -1J naar Jooclsche geldschieters en
0sSch al zÜn eigendommen, z'n groote
fh jjj,611,' a'n vette landerijen en eindeiijk
hg nf1 kasteel. Het duurde niet
hy had ook het geleende
geld
en ee*st toen begreep de ridder
- «»et Z0° arin was als een kerkrat. En
schti^ „te laat was, vroeg hij zich met
?atho hoe hij zijn hofstoet moest cn-
koin„®h eu hij wist niet, hoe aan geld
J waou xiJLS-'w» cucwi
teivtoe 0111 be tetrijke gasten cp hun
i 'e cl"°laniar onthalen, die over en-
teit-,,..6"611 zouden komen om zijn ver-
kercie iT-e.es^ te vieren. Dag en nacht pie-
°r hJ, over zÜn zorgen en hij was bang
JNere"^- °orcieel van zijn vrouw, van da
^delers, zelfs van ds heele wereld,
:fl(W het oordeel van God dacht de
togêr eu hüent Kóa mj het toch niet
?eto hhhouden, zadelde zijn paard en
wOea" 0sschen in. Hij liet zijn ros maar
ri tip'j, Zonder er op te letten in welke
i 6 Sing en ridder Boudewijn,
w bet »ls vr°olijk en opgewekt Was, zat
hachf&öel schreien als een Kind en
Wel' dat hij dood was.
s steigerde zijn paard; een zwarte
„hg tp ,Was uit het struikgewas plotse-
arsflbijn gekomen. Kidder Bou-
ï^iilkC Iïö!^ °P l'it zijn gepeins en greep
ve^o^aai" z'Jn zwaard; hij was al
°Qfl v»',8e n' óat hij zooeven naar den
jj'.tol l( 'haar zitten, ridder Boudewijn,
v.';<ehcl-' kwaad doen", sprak de on-
^et. 'Uk wil u juist helpen, want ik
er aan scheelt."
8' ;»wL ^twoordde de ridder ongeloo
tp"*e,Uarv, 5e dan?"
c to -0e die u helpen wil, natuurlijk
h akej;„ a;cie voorwaarden, ha, ha," en
sta toei® 8elach> dat ridder Boudewijn
6 Van6 ,etl heen sneed, klonk door de
"^at zr e" hacht.
v,"ïk xoJt voorwaarden?"
r' dan U hog veel riiker en geluk-
'W?at se ooit zijt geweest, maar
0"t»au aar?"
riVerWart?,et ik uw ziel hebben," was hef
"te antwoord.
Toen begreep ridder Boudewijn dat hij
met den duivel te doen had en hij vond
het wel wat erg, zijn ziel te verkoopen.
„Daar' heb ik niet veel ooren naar,"
zei hij bedrukt.
„Dat geloof ik graag," lachte de duivel
hatelijk. „Maar geef me na vijf en twintig
jaar de ziel van uw vrouw, dan ben ik
ook tevreden."
De duivel wist heel goed, dat Hilde
garde een trouwe Mariavereerster was en
hij vond haar ziel veel meer waard, dan
die van ridder Boudewijn. Daarom had
hij er heel wat duivelskunsten voor over,
om haar in zijn klauwen te krijgen, de
andere kwam misschien vanzelf wel bij
hem terecht.
Ridder Boudewijn wikte en woog het
aanbod. Het was toch wel verleidelijk,
nooit meer te tobben over geldzorgen,
rijkdom, eer en roem te kunnen bezitten,
en dat was het meest aanlokkelijke, zon
der zorg te kunnen spelen. Bovendien, er
kon in vijf en twintig jaren nog zooveel
gebeuren
.Afgesproken," was het antwoord, „zeg
nu maai- gauw hoe je me rijk zult
maken."
„Ridder Boudewijn, gij zijt een ver
standig man," prees de duivel, die in zijn
schik was. „Zorg nu, dat ge morgenmid
dag twaalf uur op de uiterste plaats zijt
van de schaduw, die uw kasteeltoren op
den grond werpt. Dan loopt ge vijfhon
derd schreden in Noordelijke richting, tot
gij bij een rooden paddestoel komt en op
die plaats graaft ge acht voet diep in den
grond. Daar zult ge een schat vinden,
die in vijf en twintig jaren niet vermin
deren zal!"
Dadelijk daarop verdween de duivel,
alsof hij door de duisternis was ver
zwolgen en ridder Boudewijn keerde vlug
naar huis terug.
Den volgenden middag zorgde hij, dat,
hij tijdig op de aangeduide plek was,
hij vond den vuurrooden paddenstoel, en
toen het twaalf uur was, ging hij ijverig
aan het graven. Weldra had hij een
kistje te voorschijn gehaald, dat bij ope
ning gevuld bleek te zijn met goud, zil
ver en edelsteenen. De ridder was zoo blij
als een kind, gooide haastig de aarde
weer in het gat en ging met den schat
naar zijn kasteel, waar hij het kistje stil
letjes in een geheimen kelder verborg.
De Joodsche geldschieters keken hun
oogen bijna uit, toen de ridder zijn bos
schen, landerijen en kasteel weer kwam
inlossen en hun met klinkende munt be
taalde. Het dolle leven werd opnieuw be
gonnen, hij gaf weer feest op feest, steeds
vulden de gasten de zalen en kamers van
het kasteel en kregen ze rijke geschen
ken. En waar er tafels stonden, speelde
ridder Boudewijn en hij lachte vroolijk
om zijn verlies.
Zelfs de onderhoorigen en pachters van
zijn goederen prezen de milddadigheid
van hun meester, die hen van goed eten
en drinken voorzag en niet teveel pacht
liet betalen, en zoo ziet men, dat uit
het kwade ook wel weer goeds kan
komen.
Maar vijf en twintig jaren duren niet
lang en weldra was de tijd gekomen, dat
ridder Boudewijn aan de voorwaarde
moest voldoen en zijn vrouw aan den
duivel overleveren. Toen hij goed be
greep, wat hij met den duivel had afge
sproken, werd 't hem bang te moede,
maar het was nu eenmaal zoo en niet
vriendelijk toeknikte en haar angst werd
wat minder, maar ze kon toch dien
nacht niet slapen. Doodmoe en bang
besteeg ze den volgenden morgen haar
paard en reed met ridder Boudewijn het
onbekende tegemoet.
Aan den rand van het woud waar
door ze reden, stond een klein kapel
letje, rondom omgeven door boomen en
toegewijd aan Onze Lieve Vrouwe. Hil
degarde'had daar heel dikwijls gebeden
en Hare beeltenis met bloemen en groen
versierd. Toen ze het kapelletje nader
den, was het haar alsof een stem zeide,
dat het goed zou zijn, Maria even te
groeten en Haar' zegen over de reis af
te smeeken. Ridder Boudewijn vond
het ook goed en terwijl Hildegarde op
het houten bidstoeltje voor de beeltenis
van Maria knielde, wachtte hij buiten
met de beide paarden. Zij bad lang en
vurig, en zoo was ze in haar gebed
verzonken, dat ze' eindelijk niet meer
wist, waar ze was en ongemerkt in een
rustigen slaap viel.
Intusschen stond de ridder buiten te
wachten en werd eindelijk ongeduldig.
Hij stampte eerst met den voet op den
grond, klopte toen hard op de deur en
Daar heb ik niet veel ooren
naar, zea hü bedrukt
toen zijn vrouw nog niet kwam, riep hij
haar eindelijk bij den naam.
„Kom, Hildegarde, 't is tijd om verder
te gaan; we mogen niet te laat komen".
De vrouw kwam te voorschijn, steeg
te paard en toen ging het weer ver
der. Er werd geen woord gesproken en
alleen het snuiven en het trappelen
der paarden, vermengd met het zachte
gerinkel der kettingen, was hoorbaar.
Ridder Boudewijn begon zich steeds
minder op zijn gemak te voelen en dat
was geen wonder, want zijn geweten be
gon te knagen. Was het niet laag van
hem, zijn vrouw te verkoopen aan den
duivel, den vijand van God en de men
schen? Altijd was Hildegarde goed voor
hem geweest, ze was veel en veel beter
dan hij, en tot dank voor haar zorgen
ging hij haar nu overleveren aan den
duivel.
Zoo woelde het in zijn binnenste en
tegelijk hinderde het zwijgen van zijn
vrouw hem zoozeer, dat de woorden, die
hij zelf wilde spreken, in zijn keel
bleven steken. Alles was heel stil, alleen
de vogels in het woud hadden het druk
en babbelden hun eigen taal, maar de
ridder meende, dat ze hem uitscholden
voor Judas. Ja, werkelijk, dat was hij,
een Judas en anders niet. Die verrader
had zijn Meester en hij had zijn vrouw
verkocht voor zilverlingen. Wat had hij
in gods naam gedaan! Allerlei gedachten
en plannen kwamen in zijn brein op,
maar stuk voor stuk verwierp hij ze
weer, als onuitvoerbaar, cmdat hü
meende, dat aan de klauwen van Satan
toch niet te ontkomen was.
Zoo ging het voort, tot ze aan de plaats
kwamen, waar voor vijf en wintig jaren
de ridder met den duivel de noodlottige
afspraak had gemaakt. Hij was al aan
wezig en stond met tien van zijn tra
wanten uit te kijken naar de komst
van zijn slachtoffer. Maar pas hadden
ze ridder Boudewijn met zijn vrouw ge
zien, of de duivels begonnen te schreeu
wen en te brullen, alsof ze in het hel-
sche vuur zaten.
„Valsehe ridder," schreeuwde satan
woedend, welk een lage streek hebt ge
uitgehaald."
„Wat voor een lage streek dan,"
anders. Daarom zei hij op een namiddag stoof Boudewijn woedend op, „ik breng
tegen zijn vrouw, dat zy vast een en
ander moest klaarmaken, want den vol
genden morgen zouden ze al heel vroeg
uitrijden om een bezoek af te leggen.
Hij probeerde dit heel gewoon te zeggen,
maar Hildegarde bemerkte wel, dat er
iets haperde bij haar man en ze werd
ongerust. Waarom moest zij, die hem
in geen jaren vergezeld had, nu met
hem mee? En waarheen zou de reis
gaan. Zij waagde het niet, dit aan haar
man te vragen, maar ze voelde zich
zeer beangst. Hoe meer ze er over peins
de, des te grooter werd haar ongerust
heid en ze nam haar toevlucht tot
Maria.
„Heilige Maria, Lieve Moeder", bad ze
innig geknield voor het Moeder Gods
beeld in haar kamer, „bescherm mij
toch voor alle onheilen en gevaren, ik
smeek U er om in den naam van Jezus,
Uwen dierbaren Zoon."
Hot was haar, alsof Maria haar
toch mijn vrouw hier, mijn eigen vrouw.'
„Neen, valschaard," gilde de duivel,
„ge had me uw eigen vrouw beloofd en
na komt ge met de Vrouw; die mij
overwonnen heeft en die mij den kop
zal verpletteren. Als ge zóó goed met
kwaad beloont, moogt ge vervloekt zijn."
Verbaasd keek ridder Boudewijn naar
zijn gezellin en wat zag hij? Zij had wel
de trekken, de kleeding en de gestalte
van Hildegarde, maar vanwaar kwam
die wonderlijke glans, die om haar gan
sche verschijning' hing en die koninklijke
majesteit, die zich in de gering-ste be
weging uitte?'
Toen zei Maria tot den duivel: „Satan,
ge benijdt mijn dienares en daarvoor
zult ge uw loon ontvangen. Vaar weer
ter helle met al uw trawanten en waag
het nooit meer, hen te schaden, die Mij
dienen."
Met ijselijk veel lawaai en rumoer
verdwenen de duivels. Maar ridder Bou
dewijn knielde snikkend voor Maria
neder en smeekte om genade.
Onze Lieve Vrouw gaf hem eerst een
geduchte vermaning, om zijn vele zon
den en vooral om zijn speelzucht, maar
eindelijk spoorde Zij hem aan het pad
der zonde te veriaën en weer den goeden
weg op te zoeken.
„Ge hebt nu lang genoeg gedwaald,
laat het goed van den duivel varen en
gooi uw dobbelsteenen in de gracht van
uw kasteel."
Toen Maria was uitgesproken, ging Zij
heen en liet den ridder alleen.
Verheugd over den goeden afloop,
sprong hij op zijn paard, greep de teu
gels van het andere dier en nu ging het
in galop naar het kapelletje, waar hij
Hildegarde in diepen slaap vond. Dade
lijk wekte hij haar en wreef haar de
oogen uit.
„Lieve Moeder", zei ze, „wat heb ik
een mooien droom gehad! Maar nu ga
ik met u mee, Boudewijn, waarheen
hindert niet!"
Toen vertelde de ridder voorzichtig,
wat ei- gebeurd was en vroeg ook Hilde
garde vergiffenis voor het leed, dat hij
haar had willen aandoen.
Samen brachten ze lof en hulde aan
God en Onze Lieve Vrouw en reden toen
opgewekt naar huis. Ze ontdeden zich
van het geld en goed, dat door den dui
vel geschonken was op de wijze, die hun
biechtvader hun aanbeval en voortaan
vervulde ridder Boudewijn stipt zijn
Plichten en liet het spel achterwege.
Maria zorgde met haar machtige voor
spraak steeds, dat de ridder en zijn vrouw
voldoende hadden, om volgens hun stand
te leven en beiden zijn op hoogen leef
tijd als heiligen gestorven en naar den
hemel gegaan.
JAC. 6UERINK.
Het raden van getallen is altijd een
geliefkoosde bezigheid geweest, zoowel
van klein als groot.
Vandaag doe ik jullie nog eens weer
£en ander kunstje aan de hand, waarmee
je een heel gezelschap kunt vermaken.
.•te,„moet beginnen de vijf vierkantjes
die ik hieronder voor jullie geteekend heb,
op dun karton eens netjes na te teeke
nen. Denk er om, dat je je niet vergist
bij het plaatsen der getallen in de ver
schillende ruitjes.
Kaartje No. 4
terwijl Hildegarde voor
de beeltenis van Maria knielde
Kaartje No. 1
Kaartje No. 2
Kaartje No. 5
Je hebt namelijk niets anders te doen,
dan aan je slachtoffer te vragen, even
te willen vertellen, op welk van de 5
kaartjes het door hem gedachte getal' te
vinden is.
Is dit gebeurd, tel dan de. getallen,
die in den linkerbovenhoek der aange-
gegeven kaartjes staan even bij elkaar en
deze uitkomst is het gedachte getal van
je kameraad.
Laat ik het eventjes door een voor
beeld duidelijk maken:
Veronderstellen we, dat iemand het
getal 22 denkt.
Dit getal staat op kaartje 2, 3 en 5.
De getallen in den Imker-bovenhoek de
zer kaartjes zijn 2, 4 en 16. Bij elkaar
geteld maakt dit 22, is, zooals je ziet
precies het gedachte getal.
Nog een voorbeeld:
Iemand zegt, dat het door hem ge
dachte getal staat op kaartje no. 1, 3,
en 5. De getallen in den linker-bo-
venhoek zijn dus: 1, 4, 8 en 16. Het ge
dachte getal is dus 29.
Zooals ik zei, kun je hier echter niet
verder mee raden dan tot 31.
Wil je het lot een grooter getal
brengen, dan dienen ook je tooverkaar-
ten uitgebreid te worden.
Ik zou de halve krant noodig hebben,
om jullie uit te leggen, hoe je voor elk
gewenseht aantal die kaarten fabriceert.
Voor de liefhebbers heb ik er echter
nog een stelletje vervaardigd, waarmee
je getallen tot 100 kunt raden.
Met deze kaartjes, die je hieronder af
gebeeld ziet, doe je net zoo, als ik je
boven heb aangegeven. De getallen op
de aangewezen kaartjes in den linker
bovenhoek tel je dus bij elkaar en de
zaak is gezond.
Nog even een voorbeeld ter verduide
lijking:
Iemand zegt, dat het gedachte getal
staat op de kaarten: 1, 3, 4 en 7. De
begin-getallen dezer kaarten zijn 1, 4, 8
en 64. Het gedachte getal is dus 77.
Hieronder zijn de zeven kaartjes.
Den volgenden keer geef ik nog een
serie kaarten, waarbij je ook Romein-
sche cijfers kunt gebruiken.
En nou, veel pleizier met dit spelletje.
Als je d'r een beetje zuinig op bent, en
je hebt ze op behoorlijk papier gemaakt,
kun je d'r een heelen tijd pleizier van
hebben.
4
22
44
62
84
5
23
45
63
85
6
28
46
68
86
7
29
47
69
67
12
50
52
70
92
13
31
53
71
93
14
36
54
76
94
15
37
55
77
95
20
38
60
78.
21
39
61
79
Kaartje No. 3
8
26
44
62
88
9
27
45
63
89
10
28
46
72
90
11,
29
47
73
91
12
30
56
74
92
13
31
57
75
93
15
35
!55
75
95
17
37
57
77
97
19
39
59
79
99
Kaartje No. 4
32
42
52
62
33
43
53
63
34
44
54
96
m
35
45
55
97
36
46
56
98
m
37
47
57
99
m
38
48
58
39
49
59
40
50
60
m
41
51
61
Kaartje No 5
1 21 41
61
61
3 23 43
63
83
5 26 45
65
85
7 27 47
67
87
9 29 49
69
89
11 31 51
71
91
13 33 53
73
93
15 35 55
75
95
17 37 57
77
97
19 29 59
79
99
Kaartje No. :l
16 26 52 62
66
17 27 53 63
89
18 28 54 80
90
19 29 55 81
91
20 30 56 62
92
21 31 57 83
93
22 48 58 84
94
23 49 59 85
95
24 50 60 86
25 51 61 87
2
22
42
62
82
3
23
43
63
83
6
26
46
66
86
7
27
47
67
87
10
30
50
70
90
11
31
51
71
91
14
34
54
74
94
15
35
56
75
95
18
38
58
78
98
19
39
59
79
99
Kaartje No. 6
64
74
84
94
65
75
85
95
66
76
86
96
m
67
77
87
97
68
76
88
98
69
79
89
99
70
80
90
71
81
91
m
72
82
92
73
83
93
Kaartje No. 7
Kaartje No.
Kaartje No
l^Z'Sh
154 Ha! dat trof, want in een boschje
Zag de boef een everzwijn,
Dat zich baadde in een meertje
Blinkend in den zonneschijn.
„Maar hoe krijg ik nu dat beestje
Zonder wapens in mijn macht?.
Dat zal nog wel moeite geven
Eer dat zwijntje is geslacht.
155 Maar ik wil heel goochem Wezen;
'k Graaf mij in een diepen kuil;
En totdat het beest hier langs komt
Houd ik mij heel stiekum schuil.
En voorwaar, ik zal hem slachten,
Zonder hagel, zonder schroot
En ik vat strakt 't lieve beestje,
Handig bü z'n eenen poot
156 Doodstil lag nu Jaap begraven
Onder 't groen van tak en blad,
Totdat 't zwijn kwam aangeloopeïi,
Opgewekt door 't frissche bad.
Roerloos staken Jsfap z'n handen
Eoven uit het nauwe graf,
En het zwijn liep, o, wat vreugde
Met een drafje er op af.
Je neemt 21 centen of anders maar
knoopen en probeert daarmee de volgende
puzzle op te lossen.
Een korporaal voerde het bevel over
21 manschappen. Hij had een kapitein
die soms allerlei gekke opdrachten gaf
en zoo kreeg onze korporaal op zekeren
dag dan ook den last zijn 21 soldaatjes
zóó te plaatsen, dat er 9 rijen van 5
man waren te tellen.
Nou zijn korporaals over het algemeen
pientere lui, dat moet je maar eens
vragenjgoan een van je vrienden of fami
lieleden, die onder dienst zijn geweest.
Kunneh jullie hem helpen? Probeert
het eens
'ijaaq
pi3A3;aa Sjp-rêu tas if mort jaq
azuo ivp 'usiz lira af us usaa' suaa
rueui 3p)3Sniua^ao(f pumrisaapuo fjftusa
'UOiSb'A 3GIU puBi irasS 3100 A3 3ip
uauaSap .icoa lucuf ap ui uaAa imuu
istti uoojaut nu sz %sz ua uapuozaSdo
afHi3i3.iod.to3i ufuu .revu iifumnieu aCjeeji
uba usjuaurtidtncni ap pm 'az q0lj'
'ijaatl
uspuoAaS Sujssordo ap riftispuia qoo}
uaqqail 37 p.taozarpitndaS ;uoeu ua Sup
UsaAV aiaaq ap eu 'az iep 'SuraaopioA ap
3too qooj uep ijaaq az 'uftjy
'uro-pcleji ute
uua maeipdo asp ua.iaoApn jaq frq iratt
-asptSA no.'A asëipap.iaAspuei uaSi^niaa
-uo uaip use az Sip 'dtnq sp aSanneA
'uaqqsq uejcBaS 11353 pue-tqaSuee }po:,\
aiaait 9p a/A gep 'Bi'tpjerodjoij aur.ie gep
gam uapijiapaut ii.ooz peq 'sef a.treinrat
uaa do si top aip 'pisoiua^r.sq azuo
HaxSQWUA