i
mm
Eerst de Kunst, dan de
Liefde
T
zz
WOENSDAG 8 AUGUSTUS 1928
VIERDE BLAD
«1
v
PAGINA 2
5-
Zonder RECLAME geen
omzet, geen winst; de
Drukinkt is de kracht
van 't huidige zakenleven
S
35
—it—
-tt-
-tt-
VI.
:tt* 4
Men zou eigenlijk altijd op onverwacht-
jche dingen moeten kunnen rekenen. Me*
yrouw de la Pothière en haar nicht die een
pandeling maakten, ontmoetten eenige ken*
pissen die hen meenamen om te dineeren
£och vergat men Robert niet en de telefoon
Waarschuwde: „Gelieve eenige minuten op
inij te wachten."
Die minuten duurden wat lang, maar
ïindelijk kwamen de dames toch terug.
Terwijl tante hem een vinger toestak,
tei ze:
Excuseer ons mijnheer dat we wat over
'tijd zijn. Ik ga me ontkleeden. Margareta
ooud je niet te lang op?*'tIs vreeselijk zoo
i»ezet den namiddag is.
Ik houd u een oogenblik, zei Margareta
tót den bezoeker.
Mijn toilet is spoedig gemaakt. Giste
ren waart u erg boos op me. Wat had ik
dan gedaan?
Zij keek hem zoo vriendelijk en gevoelig
ttan dat Robert's toorn snel verdween.
Het geheele geval komt neer op mijn
onbekendheid met de Fransche taal.- Een
theevisite bestaat volgens mij uit: een heer,
een dame en een theepot.
Wat een vreemde opvattingen houdt
n er op na.
U scheen mij zeker te willen onder
richten op dat punt. Uw „theekransje", ge
lijkt op een tentoonstelling van porcelein en
tilverwerk.ep modeartikelen. Wat moest
jk in hemelsnaam in zoo'n omgeving doen?
pe nicht heeft geen gelegenheid gevonden
mij twee woorden te wijden en de tante
noemde mij: de organist.
Maar kan zij u wel een heerlijker
titel geven? Zoudt ge uw vroegere genegen-
Weden voor het orgel dan ontrouw worden?
Juist, vandaag kunnen we over muziek pra
ten. Hoe staat het met alles?
Hoe maakt de maan het? hernam het
jjongmensch sarkastisch. Denkt u nog wel
poit aan muziek sedert u Port-Dauphin ver
laten hebt.
Ik ben hier met vacantie, die niet al
tijd zal duren. Later zal ik de schade wel
weer inhalen.
Dat is nog de vraag. U houdt te veel
van de wereld en de muziek van haar
vleierijen.
Wat een vermetel oordeeL Indien u
poms genoodzaakt bent een onverkwikkelij
ke symphonie van de nieuwe school aan te
Wooren, wil dat dan zeggen dat u er van
houdt. Als men daarna naar huis gaat acht
jnen zich gelukkig de echte kunst weer te
.vinden. In Port-Dauphin wacht die op ons.
Als u eens wist hoe ik naar m*n orgel
Verlang.
Is 'twaar? vroeg Robert door die wei
nige woorden in een zee van geluk onder
gedompeld.
Sinds zijn gesprek met Valtrin zag hij
Margareta reeds voor goed verwijderd van
het huis haars vaders. Maar 't geluk. Nu
sprak zij er over daar terug te keeren, als-
Of zij nooit een prins op haar weg ontmoet
had. Hij vervolgde:
Wees er van overtuigd dat het orgel
Ook naar u verlangt. Sommige instrumen
ten hebben een ziel, die men niet vergeten
en verwaarloozen moet. En zij kwijnen weg
als zij in langen tijd niet mogen spreken.
Dus Zondag moet u het mijne ook laten
spreken. Ik zal dan aan mijn orgel denken.
Alleen aan uw orgel?
Dat weet u wel beter. Beloof mij bi]
vader en grootmoeder te gaan dineeren.
Ik zal mij in uw midden voelen.
Beide jongelui ontsnapten aan den greep
der werkelijkheid. De eene vergat Parijs,
zijn plezieren en rijkdommen en zelfs den
prins. De andere, bevrijd van zijn slecht
humeur, waarvan hij de reden zooeven be
kend had, zag zich verplaatst in de wo
ning der familie Dalphas, waar hij weldra
met haar de sublieme geneugten der kunst
zou smaken. Voor haar was prins Uberto
niets, voor hem was de muziek alles.of
tenminste bijna alles.
Robert keek haar zwijgend aan en vond
het leven zoet en 't spreken, althans nu,
overbodig
Juffrouw kwam een kamermeisje
waarschuwen, mevrouw laat u zeggen dat
de auto op de binnenplaats klaar staat.
'tls tijd voor me, zei Margareta. Kom
Maandag terug om nieuws te brengen
Over pa, grootma en mijn orgel.
Een oogenblik daarna liep Robert Ver
don buiten. Thans voelde hij tegen niemand
lets, of het zou het kamermeisje moet ge
weest zijn.
Langzaam vervolgde hij zijn weg. De bloe
sems der kastanjeboomen bedekten den
grond en zegenden op den wandelaar; en
in het dikke loof kweelden eenige vogeltjes
hun gevoelige zangen.
XI.
Getrouw aan zijn belofte, dineerde Robert
den eerstvolgenden Zondag bij de familie
Dalphas.
Daar hij bij Margareta geweest was, werd
hij door mevrouw Bonnard overstelpt met
vragen over de geringste dingen zelfs.
Hoe vondt u dat ze er uit ziet? Zeker
al wel vermoeid?
Dat vond ik niet, maar ik heb nog geen
tien woorden met haar kunnen wisselen. Zij
ziet er stralend van geluk uit en 't man
keert haar niet aan gezelschap.
„JDDGE".
De lui ia bet gras: „Hoe heerlijk, eindelijk eens ver weg van die vervloekte auto'*
te 2ijn!"
U zegt niet van een goed gezelschap.
Eerlijk gezegd: de jonge dames bevielen
mij maar matig, hoewel zij elegant en mooi
genoeg waren.
Kom, protesteerde mijnheer Paspéblac
ontevreden, u zult toch niet bedoelen dat
juffrouw Margareta hen niet alleen in de
schaduw stelde?
O neen, gaf Robert gul toe: zij stelde
natuurlijk allen in de schaduw.
Welnu waarom durft u dat dan niet
bekennen?
Laten we wat over mijne zuster praten,
verzocht mijnheer Dalphas.
Onder ons gezegd: mevrouw de la Pothière
heeft niet veel aandacht aan mij geschonken.
Ik twijfel er aan of ze mijn naam kent en..»
t zou mij niet gemakkelijk vallen op eenigs-
zins interessante manier over haar te spre
ken.
Begrepen, jonge diplomaat Laten we
nu eens over de mannen praten. Welke hoog
heden hebt u daar alzoo ontmoet?
Is niet meer d.e gewoonte de heeren
aan elkaar voor te stellen, antwoordde
Verdon, zoodat hun namen....
Wel verduiveld! U brengt ook al niet
veel sensationeel nieuws mee. U hebt niet
tot mijn zuster gesproken, niet met mijn
dochter, noch tot de andere dames of hee
ren. Men zal dus niet veel last van u ge
had hebben.
Robert voelde dat mijnheer Dalphas hem
inwendig nog veel vernietigender oordeel
de, en dat deed hem hevig kleuren.
Ik heb wat met den prins gepraat, met
een Italiaanschen prins, stamelde hij. Hoe
is zijn naam ook weer.
Plotseling maakte Paspébiac een triom
fantelijk gebaar.
Mijheer Dalphas, ik hoop dat u het
mij niet al te kwalijk zult nemen dat ik be
halve de beurszaken ook van ander nieuws
op de hoogte bent. U wilt wel dat ik op de
beurs een sfinxen oor heb, maar wanneer
er sprake is van uw familie, moet ik uit
beleefdheid doof worden. Enfin, het nieuws
bereikt me toch en ik kan u zeggen dat de
prins bestaat en dat hij u eerstdaags schoon
vader zal noemen.
De goede man begon nu zoo'n wijdloopig
gesprek dat mijnheer Dalphas eindelijk op
merkte:
Die geschiedenis kennen we, vriend. La
ten we een luchtje scheppen, dan kunnen we
onder het rooken van een pijpje nog verder
over dien prins praten.
Mevrouw Bonnard zei even later tegen
mijnheer Verdon:
Zoudt u niet wat op het orgel van
mijn kleindochter spelen?
Nu niet, antwoordde het jongmensch
dat min of meer droefgeestig gestemd was,
straks zal ik het mijne bespelen in de kerk.
Nu laten wij dan doen zooals zij daar
en wat over den prins gaan praten. U zult
wel begrijpen dat ik opkijk van de voorzeg
gingen van mijnheer Paspébiac.
Wat mevrouw, zoudt u zoo'n bruids
schatjager de eer gunnen.
Andere meisjes, niet minder ervaren en
verstandig dan mijn kleindochter, -hebben
haar hoofd verloren.
Robert was bezig zich zelf een overtuiging
op te dringen toen hij antwoordde: -
Juffrouw Dalphas zal er zoo spoedig
het hoofd niet bij verliezen.
Waarom niet?
Daar hij geen antwoord gaf herhaalde zij
haar vraag:
Hoe kunt u dat weten? Als gij bij elkaar
zijt spreekt ge dan soms over andere din
gen dan muziek?
Ik ben geen prins, antwoordde het
jongmensch fier, is het bewustzijn van zijn
onschuld.
Neen ge zijt een overtuigd kunstenaar.
En als zoodanig hebt ge indruk gemaakt op
juffrouw Margareta. Zij wil nu eveneens do
kunst gaan beoefenen. Ze heeft een zeer ge
voelige natuur die voedsel noodig heeft voor
haar geestdrift.
Maar behalve enkele zeldzame uitzonde
ringen kan een vrouw zich niet uitsluitend
met kunst voeden. Dat is een geluk dat gij
bezit en waar je groot op gaat!
Opnieuw zweeg Robert eenige oogenblik-
ken en vroeg toen opeens zeer nederig:
Hebt u eenige genegenheid voor mij?
Vanaf het begin onzer kennismaking
heb ik een hartelijke vriendschap voor u op
gevat, want u waart erg goed voor mij.
Welnu dan, mevrouw, om wille van
die vriendschap verzoek ik u voor mij te
willen bidden, dat ik nooitt iets verlantg wat
mij niet geheel zal kunnen voldoen.
De oude dame wier oogen vol tranen lie
pen, stak hem de hand toe en zei met moe
derlijken eenvoud:
Houd maar goeden moed!
Dien dag begreep Robert Verdon de betee-
kenis van dat strenge woord dat de beproe
ving vooraf gaat.
De slag van den klok herinnerde aan het
vergeten uur en Robert spoedde zich weg.
Dien middag was hij al heel weinig ge
stemd om bij de familie Valtrin te gaan
soupeeren.
Na lang geaarzeld te hebben toog hij er
toch heen, alleen omdat hij van twee kwa
den het minst erge wilde kiezen. Het ergste
was namelijk de eenzaamheid.
Maar het noodlot scheen hem dien dag
te vervolgen.
George Valtrin had bij het tennissen zijn
voet verstuikt, wat hem veroordeelde eenige
dagen thuis te blijven. Hij lag bij het gezel
schap op een divan, toen mevrouw Bonnard
binnenkwam.
Gedurende de tien minuten welke de
komst der andere genoodigden vooraf gin
gen, vertelde George met veel succes „de
avonturen van Robert Verdon".
Hij gewaagde van diens genegenheid voor
juffrouw Dalphas, vermeldde het ten toonee-
le verschijnen van een Italiaanschen prins
en van Margareta's toenadering tot dezen en
dikte alles natuurlijk schromelijk aan om
de toehoorders nog meer te boeien.
Geen woord daarvan aan Robert
besloot het praatzieke jongmensch. Hij zou
me anders te lijf willen en daarvoor is het
nu niet het geschikte oogenblik met m'n
voet. Trouwens het geheele geval bedreigt
geenszins de eer van onzen vriend, anders
zou ik natuurlijk nifets gezegd hebben.
Daarop kwamen de gasten binnen. Mijn
heer Verdon was de laatste, maar bij het
zien van George Valtrin kreeg hijcjiet ver
langen, een honderd kilometer van het ge
zelschap verwijderd te zijn.
Niemand dacht er aan op Roberts's zoo-
gena.amde avontuur te zinspelen, maar nau
welijks was de musicus een minuut in deze
omgeving, of hij was er zeker van dat het
spraakzame, mondaine Jongmensch hun ont
moeting in geuren en kleuren verteld had.
Zijn moeder hield zenuwachtig de lippen
op elkaar geperst en scheen hemel en aar
de tot getuige van haar smart te willen ne
men. Wat Rosa betreft, zij stak hem met van
leed gebroken oogen haar koude hand toe
en moest zeker een bezwijming nabij zijn.
Zij hield zich nochtans goed gedurende
den maaltijd en was zelfs zoo moedig dat
zij niets van haar leed liet blijken en er
in toestemde zooals gewoonlijk te zingen.
Maar na eenige maten bleven de tonen in
haar keel stokken. Zij bracht haar handen
aan haar borst en viel in de armen van
haar begeleider, die met den teederen last
zeer in verlegenheid geraakte.
Zoodra de rust hersteld was, ging Robert
naar huis. De slagen welke hij dezen dag
opgeloopen had, waren des te gevoeliger,
naarmate zijn leven voorheen kalm geweest
was.
Mevrouw Verdon bleef langer dan gewoon
lijk bij de familie Valtin alsof zij zich ver
antwoordelijk gevoelde voor de aangerichte
schade.
Als zij eindelijk thuis kwam had haar
zoon ruimschoots gelegenheid gehad zich
de gebeurtenissen van den dag nogmaals
voor oogen te stellen en zijn gevoelige na
tuur had die natuurlijk niet verkleind.
Zijn moeder was blij hem dien avond
nog wakker aan te treffen, zij zou dus haar
overvolle hart kunnen verlichten.
Ik dacht wel, begon zij, dat je niet
naar bed zou gaan alvorens te weten hoe
het met Rosa is.
Daar zij geen antwoord bekwam, vervolg
de ze:
Toen dat kind zich aan tafel zette had
zij reeds veel verdriet, waarom ik natuurlijk
niet ongevoelig blijf, dat zal je wel begrij
pen.
Waarom moet het leed van ons buur
meisje ons verdrieten? vroeg Robert. En dan
wat is dat leed?
VRIENDELIJK.
Hij en zij zaten samen en een lang stil
zwijgen lag tusschen hen.
„Weet je", zei hij ten laatste „dat ik eiken
avond, als ik naar bed 8». miin gedachten
neerschrijf in een dagboek. Is dat niet interes
sant?"
„Ja, zeerHoe lang doe je dat al?
„O, al vele Jaren".
„Dan zal het eerste blaadje zeker al vol
zijn?"
Gemakkelijk" overwonnen ïn liaan verlafi*
gen om te zwijgen, begon mevrouw Verdon
haar hart uit te' storten, totdat niets het
meer bezwaarde.
Zij bekende nu hoe zij langzamerhand den
wensch gevormd had Rosa eens haar schoon
dochter te mogen noemen en hun beider te
leurstelling bij het vernemen dat een ander
meisje hun hoop verwoestte,
Laten we elkaar goed verstaan, moe
der, antwoordde Robert kalm. U beschul
digt jufrouw Dalphas er van mij van Rosa
te hebben afgetrokken. Wat zou zij lachen
als ze zooiets hoorde. Moet ik nu verwach-
als ze zooiets hoord. Moet ik nu verwach
ten dat Rosa Valtrin evenveel malen in
zwijm valt als haar onzinnige broer dwaze
verhaaltje uitvindt?
O wat zijn mannen toch wreede we
zens! Hoe kun je nu den spot drijven met
een meisje dat van je houdt en dat me van
avond nog zei:
Ik zou het besterven,
Alleen reeds uit het feit dat zij u tot
haar vertrouwelinge gemaakt heeft, maak
ik op dat u te ver gegaan bent. Wat mij be
treft, zweer ik u d.at ik nooit méér in haar
gezien heb dan het eerste het beste meisje,
met wie men, door de omstandigheden ge
dwongen, wat muziek maakt.
Dat alles belet niet dat je eenige ver
plichting Jegens haar hebt.
Niet in 't minst. Neen maar, dat zou
wat moois worden! Waarom niet er bij
gevoegd dat ik verplicht ben tot herstel...
eerherstel en de rest.
Wat een toestand zoowel voor mij als
voor Jou!
Dat geeft ik u toe. Wat aangaat die
verhouding, die is zoo onaangenaam dat
ik weiger haar te handhaven. Ik be
gin namelijk wat kijk te krijgen op m'n
vak en wensch mijn studies in Duitsch-
land voort te zetten. Dat is het land der
groote toonkunstenaars.
Wat? Zou je me willen verlaten?
Wie weet, vindt u het misschien zelf
beter er voor eenige maanden tusschen uit
te trekken. Tweemaal per dag uw.... ver
trouwelinge te ontmoeten, is nu juist zoo'n
aanlokkelijk perspectief niet. Oordeelt u
er zoo over, dan behoef ik niet alleen te
vertrekken. Kom moeder, ik zeg u goeden
nacht. Denk er maar eens over na. Tot mor
gen.
Zij kusten elkander, zooals zij dat 's mor
gens en 's avonds gewoon waren. Maar
mevrouw Verdon voelde in haar zoon een
onverzettelijken wil, die tevens nieuw was.
XII.
Zooals reeds gezegd is was de dag niet
aangenaam geweest voor Robert, en zou
het nog minder geweest zijn, als hij had
kunnen zien hoe geheel verschillend de
uren voor prins Uberto waren voorbij ge
vlogen.
Wellicht vermoeid van het drukke Pa
rijs, had mevrouw de la Pothiere aan haar
nicht voorgesteld wat rust en kalmte te
gaan zoeken onder de eeuwenoude eiken
van Fontainebleau.
Het meisje maakte geen tegenwerping en
de auto nam de beide dames en hun gast
mee. De telefoon had de noodige bevelen
overgebracht en bij hun aankomst vonden
zij het diner gereed staan in een der beste
hotels.
Het was een drukkend warme dag, zoodat
de witte japonnen te voorschijn werden ge
haald. De schoone Helena pronkte met fa
belachtig dure mousseline en kant en zag
er uit als in haar glorierijkste dagen.
Margareta betrachtte een betrekkelijken
eenvoud, die haar echter niet minder hekoor-
lijk maakte, en gaf daarin het bewijs van
haar persoonlijkheid die zich niet blindelings
door de grillen van mode of naaister liet
overheerschen. Haar tante vond zelfs dat
het niet mogelijk was zich minder naar
de mode te kleeden.
Ik weet niet of zij naar de mode ge
kleed is, had de prins geantwoord, ik weet
alleen maar dat het onmogelijk is schoo
ner te zijn.
Dat woord schoon was aanhoudend op
zijn lippen en het is meer dan waarschijnlijk
dat Margareta het moede was, ofschoon
een vrouw een uit haar natuur ontzaglijk
groo vermogen heef, deze en dergelijke
uitdrukkingen te ontvangen en te verte
ren.
Toen het meisje dan ook uit den auto
stapte, ondervond ze een werkelijke ver
moeidheid na door haar reisgenoot, gedu
rende de lange reis aanhoudend aange
staard te zijn. Daarom liet zij tijdens het
diner de store neer, voorgevend dat het
scherpe zonlicht haar oogen vermoeide.
Men dééd de tafel eer aan en deze was
t waardig. De drie aanzittenden vonden dat
het leven zoet was, maar tante Helena vond
tevens dat wat rust nist onbehaaglijk zou
zijn, temeer daar een wandeling in het
bosch haar wachtte.
Een enkele maal kan ik mij die weel
de wel veroorloven, want hier verwacht ik
vanmiddag niemand. Vindt u het goed,
prins?
De prins verklaarde dat hij geen slaaf
was van formaliteiten. Hij was zelfs zoo
welwillend Margareta gezelschap te hou
den op het balcon, want daar zouden zij
de welverdiende rust van tante I-Ielena niet
verstoren.
Ubcrta beweerde dat dit het zoetste uur
van zijn leven was.
Ik geloof, merkte Margareta op, dat
menig uur van uw leven „het zoetste" is
geweest".
Het begin was gemaakt en prins Uberto
éM.
ging fjverig en geestdriftig op den ingesla*
gen weg voort.
Met bewonderenswaardige hoffelijkheid
en dichterlijke woorden kwam hij steeds
nader tot de bekentenis dat hij Margareta
boven alle vrouwen stelde.
Zij scheen echter slechts weinig geroerd,
maar feliciteerde hem voor de aangehaalde
poëzie.
Opeens opende mevrouw de la Pothière
haar oogen en scheen uit een diepen slaap
te ontwaken.
Zou het nog geen tijd zijn voor onze
wandeling? vroeg zij.
De prins moest zich van het balcon los
rukken na Margareta nogmaals iets toege
fluisterd te hebben.
Helaas, scheen zijn bewondering en ge
negenheid weinig vat te hebben op het
meisje, tenminste niet zóóveel als hij ver-
hoopt had. Maar zijn eerste aanval had zij
met een lach afgeslagen en prins Uberto
hield dat voor geen slécht teeken.
Den volgenden dag werd het meisje aan
de telefoon geroepen door Robert Verdon
die haar herinnerde aan 't afgesproken be
zoek. Hij trof haar alleen aan. Nog voor
zij den mond geopend had, kreeg hij de ge
waarwording dat zij niet meer dezelfde was
van voor twee dagen geledon. Die indruk,
verdiende eigenlijk meer den naam van
Instinct, want het is méér dan waarschijn
lijk dat het meisje niets buitengewoons ver
toonde.
Robert werd echter dadelijk pijnlijk ge
troffen door zijn bevinding en die stem
ming beïnvloedde het volgende gesprek
Ik herinner u er aan, dat u mij hebt
laten beloven nieuws van thuis te komen
brengen. Gisteren heb ik daar gedineerd;
allen maken het goed. Alleen vond ik dat
mevrouw Bonnard wat stil was en uw va
der eenigszins prikkelbaar. Zelfs vader
Paspébiac schijnt somber gestemd. Enfin,
allen missen 11. Ik heb hen getroost
door er op te wijzen dat men zich in Parijs
beter vermaakt dan in Port-Dauphin.
Haar blik verloor zich in de ruimte toen
zij vroeg:
Bent, u daar wel zeker van? Als iK
mij niet vergis schijnt het verblijf in Parijs
u niet vroolijk te stemmen.
Van mij is thans geen sprake. IK
vermaak mij nergens; hier nog minder dan
elders, dat is waar, Bovendien is het ple
zier ook niet het doel van mijn leven.
Dat wil zeggen dat het mijn doel wèl
is? Ik dacht dat u mij anders beoordeeldet.
Een van mijn levensregelen is anderen
niet te beoordeelen! Ik heb daar ook geen
tijd voor. Mijn werk neemt me geheel in
beslag zonder me te voldoen. Ik moet m'n
horizon verbreeden.Om in de kunst
iets te presteeren, mobt men haar uit ver
scheidene bronnen putten. Geen enkel ta
lent kan tot volle ontwikkeling komen zon
der de hulp van vreemde scholen.
Bij die woorden veranderde de uitdruk
king van Margareta'* oogen die hem recht
aankeken, zoo scherp zelfs, dat Robert den
blik niet verdragen kon.
Gaat u reizen? vroeg ze. Dat is dan
wel een plotseling besluit!
Nu gaf de musicus zich rekenschap van.
de uitwerking van zijn bezoek, 't Scheen niet
twijfelachtig dat juffrouw Dalphas bij zich
zelf zeide:
Hij gaat heen omdat hij mij lief heeft
en ongelukkig is.
Vertrekken met, het doel om te vergeten,
is soms het juiste middel om te voorkomen
dat men u vergeet, en zoo was het meisje
reeds ontroerd.
Robert, met zijn fieren, in zekeren zin
trotschen aard, voelde zich in op
stand komen bij de gedachte dat zij hem
wilde beklagen.
Ten einde het begonnen werk te vernie
tigen, begon hij met^ eenige vertrouwelijke
mededeelingen die Margareta intusschen
niet in ieder opzicht voldeden.
(Wordt vervolgd.)
OOK EEN VERZUCHTING.
„Zoo'n hond is maar gelukkig die heeft
altijd een ander, die de belasting voer hem
betaalt".
VOORZICHTIG.
,,Je kunt een kwartje krijgen, ais je het
meisje helpt met kleeden kloppen".
„Kan ik ze eerst niet eens zien 1"
„O, 't zijn maar kleine kleedjes".
,,Neen, ik bedoel het meisje".
ARBEIDSVERDEELING.
Een toerist die met een Amevikaansch echt
paar gereisd had, trof hen na een paar dagen
aan het station van Florence.
„Wel", vroeg hij den Amerikanen, „gaat ge
al weer verder?"
„Ja, wij gaan nu naar Home'.
„En hoelang bent u nu in Florence ge
weest?"
„Twee dagen".
„En helbt u alles al gezien?"
„Allee", verzekerde de vrouir, „maar wij
hebben 't werk verdeeld, mijn man heeft de
kerken genomen en Ik de mus©*", J