i mm Eerst de Kunst, dan de Liefde T zz WOENSDAG 8 AUGUSTUS 1928 VIERDE BLAD «1 v PAGINA 2 5- Zonder RECLAME geen omzet, geen winst; de Drukinkt is de kracht van 't huidige zakenleven S 35 —it— -tt- -tt- VI. :tt* 4 Men zou eigenlijk altijd op onverwacht- jche dingen moeten kunnen rekenen. Me* yrouw de la Pothière en haar nicht die een pandeling maakten, ontmoetten eenige ken* pissen die hen meenamen om te dineeren £och vergat men Robert niet en de telefoon Waarschuwde: „Gelieve eenige minuten op inij te wachten." Die minuten duurden wat lang, maar ïindelijk kwamen de dames toch terug. Terwijl tante hem een vinger toestak, tei ze: Excuseer ons mijnheer dat we wat over 'tijd zijn. Ik ga me ontkleeden. Margareta ooud je niet te lang op?*'tIs vreeselijk zoo i»ezet den namiddag is. Ik houd u een oogenblik, zei Margareta tót den bezoeker. Mijn toilet is spoedig gemaakt. Giste ren waart u erg boos op me. Wat had ik dan gedaan? Zij keek hem zoo vriendelijk en gevoelig ttan dat Robert's toorn snel verdween. Het geheele geval komt neer op mijn onbekendheid met de Fransche taal.- Een theevisite bestaat volgens mij uit: een heer, een dame en een theepot. Wat een vreemde opvattingen houdt n er op na. U scheen mij zeker te willen onder richten op dat punt. Uw „theekransje", ge lijkt op een tentoonstelling van porcelein en tilverwerk.ep modeartikelen. Wat moest jk in hemelsnaam in zoo'n omgeving doen? pe nicht heeft geen gelegenheid gevonden mij twee woorden te wijden en de tante noemde mij: de organist. Maar kan zij u wel een heerlijker titel geven? Zoudt ge uw vroegere genegen- Weden voor het orgel dan ontrouw worden? Juist, vandaag kunnen we over muziek pra ten. Hoe staat het met alles? Hoe maakt de maan het? hernam het jjongmensch sarkastisch. Denkt u nog wel poit aan muziek sedert u Port-Dauphin ver laten hebt. Ik ben hier met vacantie, die niet al tijd zal duren. Later zal ik de schade wel weer inhalen. Dat is nog de vraag. U houdt te veel van de wereld en de muziek van haar vleierijen. Wat een vermetel oordeeL Indien u poms genoodzaakt bent een onverkwikkelij ke symphonie van de nieuwe school aan te Wooren, wil dat dan zeggen dat u er van houdt. Als men daarna naar huis gaat acht jnen zich gelukkig de echte kunst weer te .vinden. In Port-Dauphin wacht die op ons. Als u eens wist hoe ik naar m*n orgel Verlang. Is 'twaar? vroeg Robert door die wei nige woorden in een zee van geluk onder gedompeld. Sinds zijn gesprek met Valtrin zag hij Margareta reeds voor goed verwijderd van het huis haars vaders. Maar 't geluk. Nu sprak zij er over daar terug te keeren, als- Of zij nooit een prins op haar weg ontmoet had. Hij vervolgde: Wees er van overtuigd dat het orgel Ook naar u verlangt. Sommige instrumen ten hebben een ziel, die men niet vergeten en verwaarloozen moet. En zij kwijnen weg als zij in langen tijd niet mogen spreken. Dus Zondag moet u het mijne ook laten spreken. Ik zal dan aan mijn orgel denken. Alleen aan uw orgel? Dat weet u wel beter. Beloof mij bi] vader en grootmoeder te gaan dineeren. Ik zal mij in uw midden voelen. Beide jongelui ontsnapten aan den greep der werkelijkheid. De eene vergat Parijs, zijn plezieren en rijkdommen en zelfs den prins. De andere, bevrijd van zijn slecht humeur, waarvan hij de reden zooeven be kend had, zag zich verplaatst in de wo ning der familie Dalphas, waar hij weldra met haar de sublieme geneugten der kunst zou smaken. Voor haar was prins Uberto niets, voor hem was de muziek alles.of tenminste bijna alles. Robert keek haar zwijgend aan en vond het leven zoet en 't spreken, althans nu, overbodig Juffrouw kwam een kamermeisje waarschuwen, mevrouw laat u zeggen dat de auto op de binnenplaats klaar staat. 'tls tijd voor me, zei Margareta. Kom Maandag terug om nieuws te brengen Over pa, grootma en mijn orgel. Een oogenblik daarna liep Robert Ver don buiten. Thans voelde hij tegen niemand lets, of het zou het kamermeisje moet ge weest zijn. Langzaam vervolgde hij zijn weg. De bloe sems der kastanjeboomen bedekten den grond en zegenden op den wandelaar; en in het dikke loof kweelden eenige vogeltjes hun gevoelige zangen. XI. Getrouw aan zijn belofte, dineerde Robert den eerstvolgenden Zondag bij de familie Dalphas. Daar hij bij Margareta geweest was, werd hij door mevrouw Bonnard overstelpt met vragen over de geringste dingen zelfs. Hoe vondt u dat ze er uit ziet? Zeker al wel vermoeid? Dat vond ik niet, maar ik heb nog geen tien woorden met haar kunnen wisselen. Zij ziet er stralend van geluk uit en 't man keert haar niet aan gezelschap. „JDDGE". De lui ia bet gras: „Hoe heerlijk, eindelijk eens ver weg van die vervloekte auto'* te 2ijn!" U zegt niet van een goed gezelschap. Eerlijk gezegd: de jonge dames bevielen mij maar matig, hoewel zij elegant en mooi genoeg waren. Kom, protesteerde mijnheer Paspéblac ontevreden, u zult toch niet bedoelen dat juffrouw Margareta hen niet alleen in de schaduw stelde? O neen, gaf Robert gul toe: zij stelde natuurlijk allen in de schaduw. Welnu waarom durft u dat dan niet bekennen? Laten we wat over mijne zuster praten, verzocht mijnheer Dalphas. Onder ons gezegd: mevrouw de la Pothière heeft niet veel aandacht aan mij geschonken. Ik twijfel er aan of ze mijn naam kent en..» t zou mij niet gemakkelijk vallen op eenigs- zins interessante manier over haar te spre ken. Begrepen, jonge diplomaat Laten we nu eens over de mannen praten. Welke hoog heden hebt u daar alzoo ontmoet? Is niet meer d.e gewoonte de heeren aan elkaar voor te stellen, antwoordde Verdon, zoodat hun namen.... Wel verduiveld! U brengt ook al niet veel sensationeel nieuws mee. U hebt niet tot mijn zuster gesproken, niet met mijn dochter, noch tot de andere dames of hee ren. Men zal dus niet veel last van u ge had hebben. Robert voelde dat mijnheer Dalphas hem inwendig nog veel vernietigender oordeel de, en dat deed hem hevig kleuren. Ik heb wat met den prins gepraat, met een Italiaanschen prins, stamelde hij. Hoe is zijn naam ook weer. Plotseling maakte Paspébiac een triom fantelijk gebaar. Mijheer Dalphas, ik hoop dat u het mij niet al te kwalijk zult nemen dat ik be halve de beurszaken ook van ander nieuws op de hoogte bent. U wilt wel dat ik op de beurs een sfinxen oor heb, maar wanneer er sprake is van uw familie, moet ik uit beleefdheid doof worden. Enfin, het nieuws bereikt me toch en ik kan u zeggen dat de prins bestaat en dat hij u eerstdaags schoon vader zal noemen. De goede man begon nu zoo'n wijdloopig gesprek dat mijnheer Dalphas eindelijk op merkte: Die geschiedenis kennen we, vriend. La ten we een luchtje scheppen, dan kunnen we onder het rooken van een pijpje nog verder over dien prins praten. Mevrouw Bonnard zei even later tegen mijnheer Verdon: Zoudt u niet wat op het orgel van mijn kleindochter spelen? Nu niet, antwoordde het jongmensch dat min of meer droefgeestig gestemd was, straks zal ik het mijne bespelen in de kerk. Nu laten wij dan doen zooals zij daar en wat over den prins gaan praten. U zult wel begrijpen dat ik opkijk van de voorzeg gingen van mijnheer Paspébiac. Wat mevrouw, zoudt u zoo'n bruids schatjager de eer gunnen. Andere meisjes, niet minder ervaren en verstandig dan mijn kleindochter, -hebben haar hoofd verloren. Robert was bezig zich zelf een overtuiging op te dringen toen hij antwoordde: - Juffrouw Dalphas zal er zoo spoedig het hoofd niet bij verliezen. Waarom niet? Daar hij geen antwoord gaf herhaalde zij haar vraag: Hoe kunt u dat weten? Als gij bij elkaar zijt spreekt ge dan soms over andere din gen dan muziek? Ik ben geen prins, antwoordde het jongmensch fier, is het bewustzijn van zijn onschuld. Neen ge zijt een overtuigd kunstenaar. En als zoodanig hebt ge indruk gemaakt op juffrouw Margareta. Zij wil nu eveneens do kunst gaan beoefenen. Ze heeft een zeer ge voelige natuur die voedsel noodig heeft voor haar geestdrift. Maar behalve enkele zeldzame uitzonde ringen kan een vrouw zich niet uitsluitend met kunst voeden. Dat is een geluk dat gij bezit en waar je groot op gaat! Opnieuw zweeg Robert eenige oogenblik- ken en vroeg toen opeens zeer nederig: Hebt u eenige genegenheid voor mij? Vanaf het begin onzer kennismaking heb ik een hartelijke vriendschap voor u op gevat, want u waart erg goed voor mij. Welnu dan, mevrouw, om wille van die vriendschap verzoek ik u voor mij te willen bidden, dat ik nooitt iets verlantg wat mij niet geheel zal kunnen voldoen. De oude dame wier oogen vol tranen lie pen, stak hem de hand toe en zei met moe derlijken eenvoud: Houd maar goeden moed! Dien dag begreep Robert Verdon de betee- kenis van dat strenge woord dat de beproe ving vooraf gaat. De slag van den klok herinnerde aan het vergeten uur en Robert spoedde zich weg. Dien middag was hij al heel weinig ge stemd om bij de familie Valtrin te gaan soupeeren. Na lang geaarzeld te hebben toog hij er toch heen, alleen omdat hij van twee kwa den het minst erge wilde kiezen. Het ergste was namelijk de eenzaamheid. Maar het noodlot scheen hem dien dag te vervolgen. George Valtrin had bij het tennissen zijn voet verstuikt, wat hem veroordeelde eenige dagen thuis te blijven. Hij lag bij het gezel schap op een divan, toen mevrouw Bonnard binnenkwam. Gedurende de tien minuten welke de komst der andere genoodigden vooraf gin gen, vertelde George met veel succes „de avonturen van Robert Verdon". Hij gewaagde van diens genegenheid voor juffrouw Dalphas, vermeldde het ten toonee- le verschijnen van een Italiaanschen prins en van Margareta's toenadering tot dezen en dikte alles natuurlijk schromelijk aan om de toehoorders nog meer te boeien. Geen woord daarvan aan Robert besloot het praatzieke jongmensch. Hij zou me anders te lijf willen en daarvoor is het nu niet het geschikte oogenblik met m'n voet. Trouwens het geheele geval bedreigt geenszins de eer van onzen vriend, anders zou ik natuurlijk nifets gezegd hebben. Daarop kwamen de gasten binnen. Mijn heer Verdon was de laatste, maar bij het zien van George Valtrin kreeg hijcjiet ver langen, een honderd kilometer van het ge zelschap verwijderd te zijn. Niemand dacht er aan op Roberts's zoo- gena.amde avontuur te zinspelen, maar nau welijks was de musicus een minuut in deze omgeving, of hij was er zeker van dat het spraakzame, mondaine Jongmensch hun ont moeting in geuren en kleuren verteld had. Zijn moeder hield zenuwachtig de lippen op elkaar geperst en scheen hemel en aar de tot getuige van haar smart te willen ne men. Wat Rosa betreft, zij stak hem met van leed gebroken oogen haar koude hand toe en moest zeker een bezwijming nabij zijn. Zij hield zich nochtans goed gedurende den maaltijd en was zelfs zoo moedig dat zij niets van haar leed liet blijken en er in toestemde zooals gewoonlijk te zingen. Maar na eenige maten bleven de tonen in haar keel stokken. Zij bracht haar handen aan haar borst en viel in de armen van haar begeleider, die met den teederen last zeer in verlegenheid geraakte. Zoodra de rust hersteld was, ging Robert naar huis. De slagen welke hij dezen dag opgeloopen had, waren des te gevoeliger, naarmate zijn leven voorheen kalm geweest was. Mevrouw Verdon bleef langer dan gewoon lijk bij de familie Valtin alsof zij zich ver antwoordelijk gevoelde voor de aangerichte schade. Als zij eindelijk thuis kwam had haar zoon ruimschoots gelegenheid gehad zich de gebeurtenissen van den dag nogmaals voor oogen te stellen en zijn gevoelige na tuur had die natuurlijk niet verkleind. Zijn moeder was blij hem dien avond nog wakker aan te treffen, zij zou dus haar overvolle hart kunnen verlichten. Ik dacht wel, begon zij, dat je niet naar bed zou gaan alvorens te weten hoe het met Rosa is. Daar zij geen antwoord bekwam, vervolg de ze: Toen dat kind zich aan tafel zette had zij reeds veel verdriet, waarom ik natuurlijk niet ongevoelig blijf, dat zal je wel begrij pen. Waarom moet het leed van ons buur meisje ons verdrieten? vroeg Robert. En dan wat is dat leed? VRIENDELIJK. Hij en zij zaten samen en een lang stil zwijgen lag tusschen hen. „Weet je", zei hij ten laatste „dat ik eiken avond, als ik naar bed 8». miin gedachten neerschrijf in een dagboek. Is dat niet interes sant?" „Ja, zeerHoe lang doe je dat al? „O, al vele Jaren". „Dan zal het eerste blaadje zeker al vol zijn?" Gemakkelijk" overwonnen ïn liaan verlafi* gen om te zwijgen, begon mevrouw Verdon haar hart uit te' storten, totdat niets het meer bezwaarde. Zij bekende nu hoe zij langzamerhand den wensch gevormd had Rosa eens haar schoon dochter te mogen noemen en hun beider te leurstelling bij het vernemen dat een ander meisje hun hoop verwoestte, Laten we elkaar goed verstaan, moe der, antwoordde Robert kalm. U beschul digt jufrouw Dalphas er van mij van Rosa te hebben afgetrokken. Wat zou zij lachen als ze zooiets hoorde. Moet ik nu verwach- als ze zooiets hoord. Moet ik nu verwach ten dat Rosa Valtrin evenveel malen in zwijm valt als haar onzinnige broer dwaze verhaaltje uitvindt? O wat zijn mannen toch wreede we zens! Hoe kun je nu den spot drijven met een meisje dat van je houdt en dat me van avond nog zei: Ik zou het besterven, Alleen reeds uit het feit dat zij u tot haar vertrouwelinge gemaakt heeft, maak ik op dat u te ver gegaan bent. Wat mij be treft, zweer ik u d.at ik nooit méér in haar gezien heb dan het eerste het beste meisje, met wie men, door de omstandigheden ge dwongen, wat muziek maakt. Dat alles belet niet dat je eenige ver plichting Jegens haar hebt. Niet in 't minst. Neen maar, dat zou wat moois worden! Waarom niet er bij gevoegd dat ik verplicht ben tot herstel... eerherstel en de rest. Wat een toestand zoowel voor mij als voor Jou! Dat geeft ik u toe. Wat aangaat die verhouding, die is zoo onaangenaam dat ik weiger haar te handhaven. Ik be gin namelijk wat kijk te krijgen op m'n vak en wensch mijn studies in Duitsch- land voort te zetten. Dat is het land der groote toonkunstenaars. Wat? Zou je me willen verlaten? Wie weet, vindt u het misschien zelf beter er voor eenige maanden tusschen uit te trekken. Tweemaal per dag uw.... ver trouwelinge te ontmoeten, is nu juist zoo'n aanlokkelijk perspectief niet. Oordeelt u er zoo over, dan behoef ik niet alleen te vertrekken. Kom moeder, ik zeg u goeden nacht. Denk er maar eens over na. Tot mor gen. Zij kusten elkander, zooals zij dat 's mor gens en 's avonds gewoon waren. Maar mevrouw Verdon voelde in haar zoon een onverzettelijken wil, die tevens nieuw was. XII. Zooals reeds gezegd is was de dag niet aangenaam geweest voor Robert, en zou het nog minder geweest zijn, als hij had kunnen zien hoe geheel verschillend de uren voor prins Uberto waren voorbij ge vlogen. Wellicht vermoeid van het drukke Pa rijs, had mevrouw de la Pothiere aan haar nicht voorgesteld wat rust en kalmte te gaan zoeken onder de eeuwenoude eiken van Fontainebleau. Het meisje maakte geen tegenwerping en de auto nam de beide dames en hun gast mee. De telefoon had de noodige bevelen overgebracht en bij hun aankomst vonden zij het diner gereed staan in een der beste hotels. Het was een drukkend warme dag, zoodat de witte japonnen te voorschijn werden ge haald. De schoone Helena pronkte met fa belachtig dure mousseline en kant en zag er uit als in haar glorierijkste dagen. Margareta betrachtte een betrekkelijken eenvoud, die haar echter niet minder hekoor- lijk maakte, en gaf daarin het bewijs van haar persoonlijkheid die zich niet blindelings door de grillen van mode of naaister liet overheerschen. Haar tante vond zelfs dat het niet mogelijk was zich minder naar de mode te kleeden. Ik weet niet of zij naar de mode ge kleed is, had de prins geantwoord, ik weet alleen maar dat het onmogelijk is schoo ner te zijn. Dat woord schoon was aanhoudend op zijn lippen en het is meer dan waarschijnlijk dat Margareta het moede was, ofschoon een vrouw een uit haar natuur ontzaglijk groo vermogen heef, deze en dergelijke uitdrukkingen te ontvangen en te verte ren. Toen het meisje dan ook uit den auto stapte, ondervond ze een werkelijke ver moeidheid na door haar reisgenoot, gedu rende de lange reis aanhoudend aange staard te zijn. Daarom liet zij tijdens het diner de store neer, voorgevend dat het scherpe zonlicht haar oogen vermoeide. Men dééd de tafel eer aan en deze was t waardig. De drie aanzittenden vonden dat het leven zoet was, maar tante Helena vond tevens dat wat rust nist onbehaaglijk zou zijn, temeer daar een wandeling in het bosch haar wachtte. Een enkele maal kan ik mij die weel de wel veroorloven, want hier verwacht ik vanmiddag niemand. Vindt u het goed, prins? De prins verklaarde dat hij geen slaaf was van formaliteiten. Hij was zelfs zoo welwillend Margareta gezelschap te hou den op het balcon, want daar zouden zij de welverdiende rust van tante I-Ielena niet verstoren. Ubcrta beweerde dat dit het zoetste uur van zijn leven was. Ik geloof, merkte Margareta op, dat menig uur van uw leven „het zoetste" is geweest". Het begin was gemaakt en prins Uberto éM. ging fjverig en geestdriftig op den ingesla* gen weg voort. Met bewonderenswaardige hoffelijkheid en dichterlijke woorden kwam hij steeds nader tot de bekentenis dat hij Margareta boven alle vrouwen stelde. Zij scheen echter slechts weinig geroerd, maar feliciteerde hem voor de aangehaalde poëzie. Opeens opende mevrouw de la Pothière haar oogen en scheen uit een diepen slaap te ontwaken. Zou het nog geen tijd zijn voor onze wandeling? vroeg zij. De prins moest zich van het balcon los rukken na Margareta nogmaals iets toege fluisterd te hebben. Helaas, scheen zijn bewondering en ge negenheid weinig vat te hebben op het meisje, tenminste niet zóóveel als hij ver- hoopt had. Maar zijn eerste aanval had zij met een lach afgeslagen en prins Uberto hield dat voor geen slécht teeken. Den volgenden dag werd het meisje aan de telefoon geroepen door Robert Verdon die haar herinnerde aan 't afgesproken be zoek. Hij trof haar alleen aan. Nog voor zij den mond geopend had, kreeg hij de ge waarwording dat zij niet meer dezelfde was van voor twee dagen geledon. Die indruk, verdiende eigenlijk meer den naam van Instinct, want het is méér dan waarschijn lijk dat het meisje niets buitengewoons ver toonde. Robert werd echter dadelijk pijnlijk ge troffen door zijn bevinding en die stem ming beïnvloedde het volgende gesprek Ik herinner u er aan, dat u mij hebt laten beloven nieuws van thuis te komen brengen. Gisteren heb ik daar gedineerd; allen maken het goed. Alleen vond ik dat mevrouw Bonnard wat stil was en uw va der eenigszins prikkelbaar. Zelfs vader Paspébiac schijnt somber gestemd. Enfin, allen missen 11. Ik heb hen getroost door er op te wijzen dat men zich in Parijs beter vermaakt dan in Port-Dauphin. Haar blik verloor zich in de ruimte toen zij vroeg: Bent, u daar wel zeker van? Als iK mij niet vergis schijnt het verblijf in Parijs u niet vroolijk te stemmen. Van mij is thans geen sprake. IK vermaak mij nergens; hier nog minder dan elders, dat is waar, Bovendien is het ple zier ook niet het doel van mijn leven. Dat wil zeggen dat het mijn doel wèl is? Ik dacht dat u mij anders beoordeeldet. Een van mijn levensregelen is anderen niet te beoordeelen! Ik heb daar ook geen tijd voor. Mijn werk neemt me geheel in beslag zonder me te voldoen. Ik moet m'n horizon verbreeden.Om in de kunst iets te presteeren, mobt men haar uit ver scheidene bronnen putten. Geen enkel ta lent kan tot volle ontwikkeling komen zon der de hulp van vreemde scholen. Bij die woorden veranderde de uitdruk king van Margareta'* oogen die hem recht aankeken, zoo scherp zelfs, dat Robert den blik niet verdragen kon. Gaat u reizen? vroeg ze. Dat is dan wel een plotseling besluit! Nu gaf de musicus zich rekenschap van. de uitwerking van zijn bezoek, 't Scheen niet twijfelachtig dat juffrouw Dalphas bij zich zelf zeide: Hij gaat heen omdat hij mij lief heeft en ongelukkig is. Vertrekken met, het doel om te vergeten, is soms het juiste middel om te voorkomen dat men u vergeet, en zoo was het meisje reeds ontroerd. Robert, met zijn fieren, in zekeren zin trotschen aard, voelde zich in op stand komen bij de gedachte dat zij hem wilde beklagen. Ten einde het begonnen werk te vernie tigen, begon hij met^ eenige vertrouwelijke mededeelingen die Margareta intusschen niet in ieder opzicht voldeden. (Wordt vervolgd.) OOK EEN VERZUCHTING. „Zoo'n hond is maar gelukkig die heeft altijd een ander, die de belasting voer hem betaalt". VOORZICHTIG. ,,Je kunt een kwartje krijgen, ais je het meisje helpt met kleeden kloppen". „Kan ik ze eerst niet eens zien 1" „O, 't zijn maar kleine kleedjes". ,,Neen, ik bedoel het meisje". ARBEIDSVERDEELING. Een toerist die met een Amevikaansch echt paar gereisd had, trof hen na een paar dagen aan het station van Florence. „Wel", vroeg hij den Amerikanen, „gaat ge al weer verder?" „Ja, wij gaan nu naar Home'. „En hoelang bent u nu in Florence ge weest?" „Twee dagen". „En helbt u alles al gezien?" „Allee", verzekerde de vrouir, „maar wij hebben 't werk verdeeld, mijn man heeft de kerken genomen en Ik de mus©*", J

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 14