r Dinsdag 14 Augustus 1928 Vierde Blad Pagina 1 De indruk van Moeder's gebed R De drie G's M iï HIJ KENDE HAAR1 AAN 'T BEVEL VOLDAAN EEN ONGELUK... Naast moeder dribbelt een zes-jarige door de kerk, tot dicht bij het altaar daar zet zij haar oudste op de bank, wat terzijde voor zich. Gréorg weet al, Wie hier woont en eerst vouwt oblc hij de bolle knuistjes, pre velen ook zijn lipjes een Wees Gegroet. Daar na ziet hij al het moois, dat zijn kinder ziel gretig opneemt, juist als hij eensklaps moet blijven turen naar biddende moes. Met opgeheven hoofdje blijft het kind staren naar het aantrekkelijke vrouwengelaat, vermooid door diepe aandacht, met een glans om de gesloten oogen. Dit beeld prent zich in den kleine, voor altijd! Gréorg is zeven, doet zijn Eerste H. Com munie. Van wie is die engelachtige jongen, die voorop liep? vraagt iemand. Van Helmar. Ja, net een engel. Als je mevrouw Ilelmar in de kerk ziet, begrijp je dadelijk, waarom ook haar ventje zoo devoot is" beweert een derde. Gréorg wordt elf. U is zoo druk moes, ik zal wel met ze meegaan en zorgen, dat ze goed bidden. Op Witten Donderdag tusschen vier broer tjes in stapt hij weer parmantig door die kerk naar voren. Als eens hijzelf, worden nu de jongsten voor hem op de bank gezet, knielt hij daar tusschen beide oudsten neer. Even later stooten de hummels elkaar aan: Kijk eens naar Gré! Het beeld van den vromen broer kleeft voor altijd in hun vier zieltjes. Mevrouw Helmar's oudste wordt dertien jaar. Uit de vroegmis huistoe gaand, met dat feestelijke van den communiemorgen nog in zich, midden onder de veelbelovende lentezon verklapt de knaap zijn hartewensch: Moe ik wil priester worden. Haar blije kreet is een antwoord. Heusch? Ja moe, u zei laatst immers zelf, dat O. L. Heer u en vader geen grooter pleizier kon doen, dat dat wij een van allen de roe ping van het priesterschap mogen ontvangen. Toen heb ik er eens over gedacht en toen begreep ik, dat priester zijn, het mooiste van de wereld is. Veel mooier dan alle bloe men en zoo saam. Dit moet je dadelijk eens net zoo aan vader vertellen Gré. Want hij moet daar groote offers voor brengen, jongen. Studee- ren kost een heelen boel. Maar als je graag wilt, hebben vader en ik dat er graag voor over wel voor jullie allemaal. Gréorg Helmar verhaalt vader's goedkeu ring enthousiast aan een van zijn medo- scholieRen aan een oudere van de klas, een verwend rijkeluisjochie met veel praats en daardoor de held van het school. Hij joelt het nieuwtje naar een ander: Hoor 's hier heb je een heilige pas toor! Zag je ooit zoo'n kwezel?.... zoo'n zot Dat zei mijn moes ook eens tegen mij, toen ik vroeger eens pater wilde worden. Maar nu ben ik wel wijzer, dat verzeker ik je, praalt de zooveel oudere. Hij overbluft me vrouw Helmar's oudste, die ook &>o graag heel wijs wilde zijn. Die daarom altijd zorgt, dat hij de fraaiste prijzen mee naar huis kan nemen. Waarom zou priester worden nu zot zijn? Hm. van jullie thuis zitten ze den heelen dag in de kerk. En dan moet jij ook maar mee. Maar mijn vader?... Nou hoor! hij dankt, er voor. En ik erbij. En moeder ook. Wat heeft zoo'n pastoor nu eigenlijk met je te maken zei moe laatst. Waarom zal ik me door hem de les laten lezen? wat ik mag en wat niet? Of hoe hoog mijn boordje moet gesloten zijn? En mijn vader? Wij eten eiken Vrijdag lekker vleesch vader wil het hebben. Hij is niet bang voor al die kapelaans en pastoor. Vleesch op Vrijdag lijkt Gréorg en de an deren nog wat al te bar, maar in hen rest tevens een dosis bewondering voor zooveel durf. Van dien dag af ziet Gré de priesters door andere oogen, als menschen die slechts haas willen spelen. Eens verklapt hij dit misverstand zelfs eens aan naoe: De kapelaan zei tegen mij: Je moest nog een jaartje wachten met naar seminarie Kaan. En dan veel bidden jongen. Maar wat heeft mijn biechtvader daar nu mee noodig, als vader en u het goed vinden? Foei Gré nimt zoo over een priester Praten. Hoe word je zoo oneerbiedig? Wij hebben alles met de kapelaan besproken en hij meent, dat jij zoo goed kunt leeren, dat je die voorstudie best hier kimt maken. Ver- Seet niet 't scheelt vader 'n jaar kosten, daarom zei je biechtvader dit. Haar antwoord als alles van den laatsten hjd, wordt weer met den „held" van school hepraat. Die belhamel zorgt, dat Gréorg's onwil blijft, groeit, in zekere afkeer voor zijn heilige roeping verandert. WA Hul MOOIE BROUWERSKOLKJE TE BLOEMENDAAL, een der schoonste natuurmonumenten van ons ana, tot welks gedeeltelijke bebouwing de gemeente plannen wil laten ontwer pen. De 36-jarige Heinaar slentert door een van de stegen in het Quatier Latin Zn gelaat is triest als de met mat kunstlicht overschemerde straat, waar de volle be- nauvidheid van den dag bleef hangen en nu s avonds nog meehelpt om de be woners neer te drukken. Enkele lieden kijken .naar dien, aan zijn jasje te her kennen artist. Of naar het ingepakte schil derij, wat hij meedraagt. „Weer zoo'n arme drommel", wijst een vrouw op Hel mar, die nooit bereikte, wat hij eenmaal a s iet schoonste van God's aarde voor zichzelf begeerde. Doch 't hunkeren naar hot beste in de schepping heeft toch een werkelijk kunstenaar uit hem gemaakt. Jij? ik verklaar jou voor gek. Een beter portrettist als jij loopt er in heel Parijs niet- Maar ook geen zonderlinger. Waarom kies jij toch altijd zulke kwezel achtige onderwerpen? - jij, de Godlooche naar? Wie bewondert tegenwoordig nog biddende kinderen of zoo? Schilder de eerste de beste mondaine, man! de boulevardpop, die op 't oogenblik in mode en gunst is. En jij bent er! dat ver zeker ik je. Al apprecieert de critiek jouw genrestukken met devote kleinen denk er aan. Onze nieuwe Parijsche chique, die koopen kan, wil ze niet. Wat weet zij van kunst. De jouwe verstaat ze in geen ge val. En de handelaren? Zij moeten immers wel met den stroom mee. Gistet heeft Georg dit weër gehoord van een kunstenaar, die hem begrijpt, ter- v ijl Helmar zichzelf absoluut niet meer begiijpt. Of is het niet werkelijk dwaas, dat hij, die in bitteren strijd heel z'n geloof als verloren waant, die nooit meer in kerk of kluis verschijnt die in opstand tegen God en maatschappij vaak z'n vuisten balt, dat hij steeds weer zulke heerlijke, geheel in hun Schepper verzon ken schepselen afbeeldt? Moet afbeelden? Anders weet hijzelf dit niet uit te leggen Want herhaaldelijk, nadat hij zoo'n schil derij heeft voltooid, staat hij verbluft van het eigen werk, van het gekozen onder werp het meest. F.n daarna troetelt, schaaft en verbeterd hij zoo'n kunststuk, soms maandenlang, zonder dat iemand het mag zien. Zooiets verkoopen? De stemming van den kkunstenaar versombert nog meer. Hoe vaak, bij hoevelen stiet hij altijd weer den neus? hoorde hij minachting in het woord, waarmee men zijn schepping weigerde. Hedenavond dwingt de honger hem echter weer naar een opkooper voor het laatst. Wordt z'n arbeid nu nog eens teruggewezen, dan zal het uit zijn met z'n vergeestelijkte genrestukken. Uit! voor immer. Dan gaat hij morgen het meest wufte model van Parijs huren en zal dat schepsel-., hu., u.. u.. hem het aan gezegd succes moeten brengen. Waarom ook niet? Deugd? God? Wat heeft Hij nog met het penseel van een Helmar te maken? Hé! daar loopt warempel onze vroegeren stadgenoot, Gré Helmar. Een dame is al op, reeds weg van de over vloedig voorziene tafel. Onder het licht van de laatste terraslamp, die ook een door Hollanders bezette tafel overschijnt, houdt Paula den kunstenaar staande: Ken je mij niet meer, Georg? Zoo, dat dacht ik ook. Leuk, dat ik ze bij jullie thuis nu de groeten kan brengen. Weldra zit hij tusschen zijn landge- nooten, trakteeren zij hem overvloedig, laten ze hem vertellen. Mogen wij dat stuk daar eens zien? Niemand merkt onder het uitpakken, hoe triest de artist weer wordt. In één adem beweren alle reizigers. Prachtig. De heele club heeft het gezegd en door verdere stille bewondering gaat Paula's emotievolle stem: Die vrouw in haar bloeienden tuin?... gut. Georg ze lijkt precies op je moe der, als zij zoo aandachtig in de kerk zit. Mogen we morgen uw atelier komen kijken, mijnheer Helmar? vraagt een van de groep, 't Geeft den kunstenaar ge legenheid om z'n plotseling fel opgloeiende, hem als verlammende herinnering meester te worden- Daags daarna laat hij z'n be zoekers uit, blijft hij met eén rijke beurs en vele bestellingen achter. Maar óók met dat tafereel uit prilste jeugd, het eerste ivat hij zich herinnert: een biddende vrouw, het in bewondering opgeheven kopje van haar oudste: Georg Helmar is vijfenveertig. Vader Abt komt hem in de cel fefliciteeren en tevens z'n laatsten arbeid keuren. Eer biedig staat de jarige Broeder achter den stoel, waarin z'n overste is neergezeten. Lang blijft het stil, doch dan ook klinkt het besliste oordeel: Grootsch van opvatting, sterk van uitvoering en een schoon onderwerp. Dit stuk moet naar den Salon ik zal er werk van maken. -Het is een beschaming voor de onbeschaamdheid van onze tegen woordige wufte kunst. Hoort ge, broeder Leo? in naam van de heilige gehoor zaamheid overwint ge dezen keer uw tegenzin en onderteekent ge met uw vollen naam juist als voor uw intrede. Zooals u verlangt, vader. De Abt echter gaat nog niet heen, blijft het heerlijke schilderij beschouwen: Ik zou zeggen, dat ik die dame ken... dat ik ze vaker heb gezien- Hoe mooi, dat knaapje daar in die kerkbank, 't Is of hij, het gelaat van z'n biddende moeder voor altijd opneemt- Of hij het nu al vereert, om het nooit meer te vergeten. En wat een treffende gelijkenis. Meester lijk. Hebt ge soms uit de herinnering ge werkt? Hij kijkt vragend om. Ja, vader dat deed ik, hoort hij en.... opeens ziet hij de waarheid. Achter z'n stoel lachen dezelfde trekken hem tegen, uit een verstorven maar vroolijk broedersgezicht. Weet ge, hoe ge dit schilderij moet noemen, mij® zoon? „De indruk van moeder's gebed." Met hun drieën zaten ze in de gezellige studeerkamer van den dokter; 'n priester, 'n dokter en een journalist. Men sprak over dezen en gene% over vreugde en verdriet en eindelijk ook over het oude, reeds zoo lang gezochte en nooit gevonden recept, om gelukkig te worden. De zaak is veel eenvoudiger dan men denkt, zei de journalist, terwijl hij den rook zijner sigaar tegen de lamp blies, die toch al moeite genoeg had, om met haar licht door den zwaren tabaksrook heen te dringen. Er zijn slechts drie dingen voor noodig, weet U, drie dingen met een G. n.l. Gezondheid,. Geld en Geluk in de liefde. Dat is alles. Meent U dat werkelijk, vroeg de priester bedachtzaam. Ik ken er drie al3 men het ten minste kennen noemen wil die in het bezit waren van die drie voorname G's, maar ik geloof niet, dat zij ge lukkig waren De eerste, dat is iemand met wien ik op reis kennis gemaakt heb; hij bezat alle drie de ver- eischte en vooral een uitstekende gezondheid. Ilij was een Duit- echer in Canada geboren, de zoon van een houtkoning, ergens aan de St. Lawrencerivier. Zijn vader was reeds vroeg gestorven en liet zijen zoon een maandelijksch in komen na van 900 dollar, een som, die de veelbelovende Jonge man, den 20sten van iedere maand reeds kapot geslagen had. Hij reisde veel: ieder jaar twee maal naar Duitschland en in dien tusschentijd nog eens naar Egypte of Madeira ook als hij het in zijn hoofd kreeg. Hij was een echte origineele kerel, die zich lieelemaal geen zorgen maakte over groote levens vragen; hij had niet de ge ringste geestelijke behoefte, be zat niet het minste gevoel voor muziek of mooie dingen, was niet sentimenteel aangelegd maar schold er geducht op los, toen hij daags voor Kerstmis hier in onze groote stad alle verdachte en niet verdachte ontspanningsgelegenheden ge sloten vond. Ik zie hem nog voor me, een man als een boom, zoo sterk maar zoo ruw. Verschillende van zijn kennissen tracht ten hem wat huiselijker te maken en hem wat beschaving bij te brengen. Daarom bracht men hem in relatie met een heel aardig meisje. Het slot was, dat hij hun verklaarde, dat zij hem niet beviel: want haar neus was te rond. Hij ging weer terug naar Canada, om in de St. Law rencerivier te gaan visschen. Daar heeft men hem op zekeren dag dood gevonden. Hij had zichzelf door het hoofd geschoten. Blijkbaar begon alles hem te vervelen. En de ander?.... Dat was de hoofd directeur en de voornaamste aandeelhouder van de belde scheepswerven hier. U moet echter niet denken, dat ik veel in die Aristocratische kringen kwam of dat ik veel met kapitalisten omging. Ik ken den man eigenlijk alleen maar door zijn con cierge, die mij veel van hem vertelde -— Nu..... Bedoelde directeur dan bezat ook de drie vereischten, die volgens U noodig zijn om gelukkig te worden geld had hij in overvloed. Daarbij was hij zeer ge zond in de sportwereld stond hij be kend als een paardenliefhebber en een uit stekend ruiter en hij was zeer gelukkig getrouwd, al had hij dan ook geen kinde ren. Mijn vriend, de concierge vond hem op zekeren morgen dood voor zijn schrijftafel. Een beroerte had hem getroffen.... Met wijdgeopende mond en doffe oogen lag hij achterover in zijn kantoorstoel. Zijn sigaar was op den grond gevalleen en had reeds een groot gat in het tapijt gebrand!.... Daar de concierge zich bewust was van zijn plicht, raapte hij de sigaar op en liet den directeur liggen nu kon er tenminste niets meer branden... En nu komt het curieuze van het geval. Op de schrijftafel lag een onvoltooiden brief, die gericht was aan een vriend uit zijn jeugd, een professor, die geen les meer gaf, en in Mannheim woonde. Do concierge kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en had den brief gelezen. Da directeur schreef: „U moet niet denken, dat ik erg gelukkig ben, al zijn mijn zaken zoo buitengewoon voorspoedig ge gaan. Menigmaal of liever gezegd voort durend lijkt het mij toe, of alles, wat ik verricht, doelloos is. Ik heb geen kinde ren, geen opvolger, slechts erfgenamen die bègeerig zitten te wachten op mijn dood. Ik weet niet, waarvoor ik werk. Hier had hem dé beroerte getroffen. Een man, die in al zijn ondernemingen buiten gewoon veel fortuin gehad heeft, en die bij het einde van zijn leven niet eens wist waarvoor hij werkte... Het derde geval lijkt mij het meest tragische. Stel U voor een buitengewoon aardige jongeman, gediplomeerd inge nieur, uit de beste families, met een prachtige betrekking. Ik leerde hem als jong priester kennen. Men vertelde van hem, dat hij reeds vele harten gebroken had, dat hij een Don Juan was, maar dat hij buitengewoon goed was in zijn vak. Ik had hem geheel uit het oog verloren tot ik hem na vele jaren weder ontmoet heb. Ik zag hem terug in een herstellingsoord of sanatorium voor zenuwlijderse een ver zachtende uitdrukking voor: gekkenhuis. Hij was in het z-g. Roode Huis, de af dee ling der zieken die aan toevallen lijden. Het was een afgrijselijk iets, die wandeling langs bedden en ligstoelen, waarin al die mannen lagen, oude en jonge, sommige met suffe, verdwaasde uitdrukking in hun oogen, weer andere met kwaadaardige of verdierlijkte gezichten, terwijl ze den grootsten onzin uitbraakten, stotterden of lagen te schreien. Toen gingen we in een zijkamer en daar zag ik hem. Vroeger was hij zoo knap: nu keek hij wild in 't rond „de Ladykiller". Hij lag onder een soort matras, zonder beddegoed, „want", zoo vertelde mij de oppasser, in minder dan vijf minuten heeft hij alles, wat onder zijn bereik komt aan flarden gescheurd. Onder het toedienen van het H. Oliesel maakte hij de zonderlingste bewegingen... De volgende dag begon en de malaria- inspuitingen begonnen te werken. U weet, dat beter dan ik dokter, met die kunst matige opwekking van malaria, is het er op of er onder. Hij ging er van dood... Welnu, zij bezaten alle drie wat U nood zakelijk en voldoende acht voor het geluk en toch-... zij waren niet gelukkig.... Het is in ieder geval tragischl merkte de journalist mismoedig op. Er ontbreekt dus nog een vierde G., Genoegzaam of zoo iets. Neen! zei de priester en er lag een zekere opwinding in zijn anders zoo kal me stem: ook nog een vijfde en een zesde: Zod en Zijne Genaden.... Rijk meisje: Gij wilt mij trouwen en gij kent mij pas eenige dagen? Jonge man: Ik ken u al vijf jaar. Ik ben op de Bank, waar uw vader zijn conto heeft. DE KLOKKETOBEN TE T1A JU ANA MEXICOwaarop een baak zal worden gebouwd ter nagedachtenis van den verongelukten vlieger Caranza. „De heer van Delden, mevr, van Delden, mej. van Delden, mej. van Delden, m,ej. van Del den? kondigde de be diende aan de deur aan, toen de heer en mevrouw van Delden met hun drie dochters de zaal binnen traden De gastheer, zenuw achtig over de lang durige manier van aandienen, fluisterde in het voorbijgaan den bediende nijdig ln het oor: „In het vervolg wat korter, begTepen?" „Begrepen mijnheer": Even later ging da deur weer open en da stem klonk door da zaal: „Sclioppenzos", Een ongeluk komt zelden- alleen. Vanmorgen gl eèd mij a vrouw uit ojver een tananeneahil en... Nu 7 Men droeg haax; een modemagazijn bin nen!.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 13