Mengelwerk.
Eerst de Kunst, dan de
Liefde
DINSDAG 14 AUGUSTUS 1928VIERDE BLADPAGINA 2
j
tt-
LOGICA
tot—
VIL
'tls altijd mijn bedoeling geweest de
Duitsehe kunst van nabij te gaan beschou
wen, zoo beweerde hij.
Om ronduit te spreken: een omstan
digheid, die niets met de muziek heeft uit
te staan, verhaast de uitvoering van mijn
besluit. Sedert lang heeft mijn moeder voor
mij een huwelijk op 't oog dat me volkomen
koud laat. Thans blijkt het dat haar moe
derlijke zorg wat te ver is gegaanzoo
ver zelfs, dat ik in groote verlegenheid ben
geraakt. Nu wil het geval dat moeders be
schermelinge in onze naaste omgeving
woont, zoodat mijn te spelen rol uiterst
moeilijk en ondankbaar wordt. Mijn studies
zijn een natuurlijk en begrijpelijk voor
wendsel om van het tooneel te verdwijnen.
Zoo staan de zaken er voor.en ik denk
dat u mijn handelwijze goed zult keuren.
Margareta's ontroering maakte plaats voor
een bedekte ironie en zij antwoordde:
Bij uw eerste woorden had ik al gezien
dat uw studies een uitvlucht waren. Ik
keur uw besluit niet alleen goed, maar be
klaag u ook zoo vervolgd te worden door de
vronwen die u uit uw leven gebannen hadt.
Dit zeggende vertoonde ze een glimlach
die Robert niet aanstond.
Ik beken dat het een vreemde ge
schiedenis is, beaamde hij.
Margareta protesteerde niet, maar wilde
graag weten wat men bij baar thuis zei
van „de vlucht naar Egypte", zooals zij het
wat spottend noemde.
Onverstoorbaar kalm antwoordde Ro
bert:
Ik heb het hun gisteren niet kunnen
zeggen. *3 Avonds heeft een onverwachte ge
beurtenis plaats gehad die nVn besluit ver
haast heeft. «-
Dus ik ben de eerste die daarmee op
de hoogte wordt gesteld? Nu ik voel mij
zeer gevleid doordat bewijs van vriend
schap. Zie ik u nog vóór uw vertrek?
Daar zal ik mijn best voor doen!
Ontevreden over elkander gingen zij heen,
hoewel zij eigenlijk niet hadden kunnen
zeggen waarop die ontevredenheid berustte.
Robert, die besloten was er een eind aan
te maken, ging den volgenden dag naar
Port-Dauphin. Nadat hij zijn ontslag als
organist had genomen richtte hij zijn schre
den naar de woning der familie Dalphaa en
trof mevrouw Bonnard alleen aan.
Het thema van den vorigen dag deed nog
maals dienst: het voorwendsel van zijn ver
trek was de studie, de ware reden de moei
lijke en zonderlinge verhouding tot Rosa
Valtrin.
De oude dame hoorde hem schijnbaar kalm
aan, maar kon haar leedwezen moeilijk
verbergen.
Ik kan u moeilijk zeggen wat ik on
der dat alles lijd; verder schijnt u niet te
weten hoeveel echt hartelijke vriendschap
en genegenheid ik u toedraag.
Hij kon haar niet anders antwoorden
dan door haar de hand te kussen. Zij ver-
Volgde:
U denkt wellicht dat mijn vriendschap
u tot niets dient? Dat is het ongeluk van
menige vriendschap. Ik heb slechts één
middel u de mijne te toonen, namelijk door
te zuchten omdat ik u ongelukkig zie.
Evenals den vorigen dag, deed ook nu dat
woord van medelijden hem opspringen en
het hoofd oprichtend verklaarde hij:
Iemand die de kunst als levensgezel
lin heeft is nooit ongelukkig.
Dat is zoo voor sómmigen; 't is maar
de vraag of u tot die zeldzaamheden be
hoort. Pas op voor hoogmoed. De maehtig-
sten zijn daardoor gevallen, 't Is mogelijk
dat er een dag komt waarop een vrouw
het heiligdom van uw kunstenaarsziel bin
nentreedt, hoe streng dat ook bewaakt
wordt.
Meent u mij schrik aan te kunnen
jagen door mij met liefde te bedreigen? Ik
weet dat ze bestaat en erken haar kracht,
maar ik heb voor devies genomen: „De
kunst is .tegen alle kwaden en stormen
bestand. Als ik 's nachts niet slapen kan,
voel ik de bekoring in me opkomen op
het dak te klimmen en de slapende we
reld het gebed van den mahoraedaanschen
priester toe te roepen: „Lof zij aan God die
mij zijn profeet heeft gemaakt!"
Hij sprak met grooten geestdrift en tril
de van ontroering.
Mevrouw Bonnard keek hem zwijgend
aan, totdat zij eindelijk bij wijze van be
sluit zuchtte:
Arme jongen!
XIII.
Sinds mijnheer Paspébiac had hooren
spreken van prins Uberto en de arglistige
handelwijze van tante Helena, kende bij
geen rust meer.
Men begrijpt dan ook dat hij geen gele
genheid onbenut liet om mijnheer Dalphas
zijn meening en vrees op te dringen.
Ja, mijnheer, zoo beweerde hij stellig,
het gaat om uw dochter, of eigenlijk om
liw geld. Neem het mij niet kwalijk als
ik herhaal dat u een kwaden tegenstander
hebt. Die lui schrikken voor niets terug,
zelfs niet voor een dolkstoot, in den rug
natuurlijk. Ik zou u de namen kunnen noe
men van menschen die als slachtoffer dier
Verwenschte Italianen gevallen zijn.
Wellicht werden ze niet allen door
prinsen overhoop gestoken?
U moogt gerust den spot met mij drij
ven; maar veroorloof mij dan ook een
vraag: Verleden week bent u naar Parijs
geweest; bent u toen niet bij uw zuster aan
gegaan?
Slechts heel even. Haar overdadige
weelde staat me niet aan. Zij was alleen
met mijn dochter.
Natuurlijk! Men verwachtte u; ik had
immers voor u getelefoneerd. Heeft men u
over den prins gesproken? Neen, Waarom
dan dat geheimzinnige gedoe. Hij is er
toch iederen dag.
Hoe weet u dat?
Ik ben altijd op de hoogte geweest
van alle nieuws dat u kon ruïneeren of
verrijken. Zoudt u denken dat m'n ijver
verkoelt wanneer het gaat om het levenslot
van uw dochter? Ik houd van haar alsof zij
mijn kind was!
Goed beschouwd betreurde mijnheer Dal
phas het niet dat zijn dochter prinses zou
worden. Alles hing maar af van de goede
of slechte inborst van den prins.
De waarschuwingen van zijn vertrouwe
ling Paspébiac lieten niet na eenige indruk
te maken.
Dat Helena niets zegt, verwondert mij
niets, maar waarom blijft Margareta ook
zwijgen? Dat staat me niets aan zoo be
handeld te worden.
Paspébiac, besloot hij ten laatste,
wanneer ik weer naar mijn zuster ga, te
lefoneer dan niet.
In den loop van de volgende week viel
hij onverwachts bij mevrouw de la Pothiè-
re binnen en nog wel op het oogenblik dat
zij zich aan tafel begaf, met haar nicht.
en den prins.
Het diner van de vereering van graan
handelaar heeft niet plaats gehad, wegens
de begrafenis van een onzer. Ik ben er tus-
schen uitgewipt en heb het er maar op ge
waagd, want tante en nicht konden even
goed afwezig zijn.
Graanhandelaren. Wat een titel ten
aanhore van een Italiaanschen prins! Mijn-''
heer Dalphas moest echter voorgesteld
worden:
Mijn broer Jean; prins Uberto Barba-
risi.
De nieuwe gast deed zeer eenvoudig; zijn
zuster veel minder, en wat verlegenheid
teekende zich op Margareta's wangen af.
Wat de prins betrof, hij was zichtbaar
blij, relaties aan te knoopen met hem dien
hij liefst zoó spoedig mogelijk schoonpapa
wenschte te noemen.
Ondertusschen werd er een couvert bij
gezet.
Wat zegt' u van onze stad, Excellentie?
Mijn zuster kan u beter dan wie dan ook,
Parijs van zijn aangenaamste zijde laten
zien. Ik hoop dat zij dat niet zal verzuimen.
Minder behendig in de verdediging dan
in den aanval, zooals alle Italianen, zag
Uberto niet in hoe kiesch de toestand was
en zonder de vlammende oogen van me
vrouw de la Pothière te zien, antwoord
de hij:
Mevrouw overstelpt mij met weldaden,
zoowel in Parijs als in Florence. Zoolang
men haar huis niet bezocht heeft, weet men
eigenlijk niet wat den waren zin is van
het woord genieten.
Margareta bespiedde met eenigszins ban
ge blikken haar vader. Men zou gezegd
hebben dat deze een theaterstuk bijwoon
de, en zoo zei hij luchthartig en opgewekt
tot den prins:
Dat is een voortreffelijke levensbe
schouwing. Helaas ik heb nooit veel geno
ten en een werker zooals ik moet op u wel
den indruk maken van een Hongaarschen
boer in den Romeinschen Senaat, waar stel
lig een uwer voorvaderen zitting had.
Dat alles komt er minder op aan, zei
Uberta die zijn töekomstïgen schoonvader
wellicht gerust wilde stellen. Wij versmaden
vooroordeelen. Een onzer schoonste Floren-
tijnsche dames komt uit Chicago waar haar
vader varkens slacht. Uw zuster zou kun
nen getuigen dat zij daarom niet minder
gevierd wordt.
Mijnheer Dalphas maakte een instem
mende hoofdbeweging.
Zooals ik zie, is men in Florence niet
kleinzielig.
O wij laten ons eenvoudig uitleven.
Kunstzin beheerscht bij ons niet alleen de
zeden, maar ook zelfs den godsdienst, of be
ter gezegd vervangt hem.' Onze eeredienst
is de beoefening der Schoonheid, van wie
we getrouwe aanbidders zijn.
Onder deze geloofsbelijdenis keek hij ten-
sluiks naar Margareta. Zij had haar oogen
neergeslagen, maar een lichte blos op haar
gelaat zei, dat zij de woorden van den prins
reeds ergens gelezen had.
Met verwonderlijke kalmte vervolgde
mijnheer Dalphas het gesprek:
Ik zie dat u gelukkig zijt! Als men het
leven zoo opvat., moet het wel niets dan
rozen voortbrengen.
Dat u zulks niet ergere, waarde heer,
antwoordde de onvoorzichtige Uberto. Ik
ben geboren in een bouquet rozen welke
men Florence noemt. De doordringende geur
dier bloemen maakt dronken als een krach
tige wijn. Zelfs het licht heeft daar iets
wonderlijks. Men vergeet in die omgeving
dat het leven ernstige plichten kan opleg
gen of tot harden strijd kan noodzaken.
Maar misschien laat men zich wat te veel
door den schoonen schijn bedriegen. Een on
ze dichters zei eens: „De kunst om te leven
bestaat in het bedekken, het verduisteren
der waarheid."
Mijnheer Dalphas dronk een verkoelend
glas limonade. Gekalmeerd door dien drank
bleef hij zich zelf meester en zei, zich tot zijn
zuster wendend:
„Wat denk je er van Helena? Zou het
maar niet het beste zijn dat onze wieg in
Port-Dauphin en niet in Florence gestaan
heeft? Wat zou er van ons geworden zijn,
indien wij gedurende een halve eeuw onzen
tijd besteed hadden aan rozen plukken, in-
plaats van koren te malen?
Zij voelde zich niet op haar gemak in
haar prachtige fauteuil die haar waardig
heid van huisvrouw nog meer deed uitko
men, maar op eens vond zij toch dit ant
woord:
„Onze wieg is als een nest jonge vogels.
Wanneer het uur gekomen is moeten wij het
wel verlaten".
Uberto wilde de bewering zijner ga.stvrou-
we met het volgende citaat bekrachtigen:
Quanta via si allunga innante
A'tvoi piè morbidi rosa!
Wilt u mij dat alsublieft vertalen,
vroeg mijnheer Dalphas. Ik versta geen
Italiaansch.
Wat een lange weg, o meisje, ligt er
voor uw teedere, roze voeten!
Bij ons dragen de vrouwen schoenen,
merkte Margareta's vader op, en ik geloof
dat zij daar zeer aan hechten. Zou die
strophe misschien van den zelfden dichter
zijn die gezegd heeft: „De kunst om te leven
bestaat in het verduisteren der waarheid?
Daarop keek hij op zijn horloge en her
nam:
De begrafenis zal nu wel geëindigd
zijn. De weg naar huis „li#, voor mijn
teedere en roze voeten". Excuseer mij
prins dat ik weder het prozaïsche stof van
mijn plicht ga betreden.
Zonder nog een oogenblik te talmen
stond hij op, reikte de hand aan mevrouw
de la Pothière en drukte een vluchtigen
kus op Margareta's voorhoofd.
Hij wist nu wie de man was die het
hoofd van zijn dochter van de wijs bracht.
Wat een sympathieke openhartigheid,
merkte de prins op zoodra mijnheer Dal
phas de deur gesloten had.
Wat is die Uberto onhandig! dacht
tante Helena.
Ik vind, zei Margareta, dat vader er van
daag vermoeid uitziet.
Tegen het uur van het middagmaal
kwam mijnheer Dalphas thuis.
Zijn gesprek met mevrouw Bonnard wil
de eerst niet vlotten, maar werd weldra in
teressant toen de dienstbode hen alleen
gelaten had.
Hij stak een sigaar op en begon nadat
hij een dichte rookwolk in de lucht had
geblazen:
Bijna had ik in Pa«3s gedineerd!
Bij' uw zuster?
Neen, maar in de voorloopige be
waarplaats van misdadigers. Het scheelde
niet veel of ik had iemand den hals om
gedraaid onder de oogen van Helena.
Waarom heb je dat niet gedaan? Want
ik vermoed, dat de prins de schuldige is.
Maar weet ge nog wel h°e ge gelachen
hebt toen ge voor dien man gewaarschuwd
werd?
Men kan niet altijd op mijn lachen
aan. U had misschien gewild dat ik een
boom opzette over de gevaren die mijn
dochter daarginds beloopt. Maar zoudt u
dan beter geslapen hebben? Ik ben van
meening dat blaffen nergens toe dient,
maar dat men moet bijten.
Mijnheer Dalphas vertelde nu van zijn
bezoek bij mevrouw de Ia Pothière.
Ilad zij mijn inval vooruit kunnen zien,
dan zou ze haar Italiaan vrij af gegeven
hebben, of zou hem tenminste de les gele
zen zijn. Gelukkig was noch het één, noch
het andere 't geval, zoodat ik de natuur
lijke schoonheden van zijn Florentijnsche
ziel heb kunnen bewonderen. Be heb wat
moeten hooren! Ik geloof niet dat er een
menschelijk wezen is zóó sceptisch, zóó
nutteloos en naar alle schijn, zóó bedorven,
als die man
Ach m'n arme Margareta! zuchtte de
oude dame beangst. Hoe hebt ge toe kun
nen laten dat zij nog een uur langer in te
genwoordigheid van zoo'n gevaarlijk man
blijft?
Het gevaar is niet daar, waar u het
ziet. Ik ken mijn dochter, en bij de minste
vrijheid zal zij hem eerder den hals om
draaien. Op het oogenblik ligt het gevaar
in de verbeelding van dat kind, want ze
is nog een kind. Maar vooral heeft ze een
wil die ik misschien alleen ken, want het
is m ij n wil. Daar ligt dus het gevaar, in
dien zij zoo doorgaan.
U hebt eveneens nooit bemerkt dat mijn
machines drie duizend paardekraeht ontwik
kelen. Alles loopt bijna geruischloos, maar
steek er een ijzeren staaf tusschen en u zult
eens een muziek hooren. Alles springt dan uit
elkaar! Neen moeder als Margareta een
maal wil, is er weinig meer aan te doen,
maar dat zal hier 't geval niet zijn.
Weet ge dat zeker? Maar waarom heeft
zij ons dan nooit over dien Italiaan gespro
ken? Dat wijst op een nieuwe wending van
haar karakter. Bovendien is zij ook al twin
tig jaar.
Indien zij romantisch aangelegd was,
hadden wij dat reeds lang bemerkt- Onder
ons gezegd, u hebt haar een gelegenheid aan
geboden in de persoon van uw jongen
vriend, den musicus. Dat is een aardige
jongen, met een gevoelige kunstenaarsziel.
Welnu is Margaretha niet wat stiller ge
worden sinds zij samen musieeeren?
Mijnheer Verdon is een edel jong-
mensch en geen bruidsschatjager, want hij
heeft slechts voor zijn kunst Maar hij. Is
geen prins!
Bedoelt u dat Margareta op zoo'n titel
gesteld is? U weet toch wel wat voor opvoe
ding ik haar gegeven heb?
Ja een Amerikaansehe. Ep b°t ongeluk
wil dat al die meisjes van over zee verzot
zijn op een kroontje op hun linnen goed.
Wat zoudt ge zeggen als het meisje u op een
goeden morgen op zijn Araerikaansch
kwam melden: „Pa, ik ben geëngageerd?"
En zij kan zich daarbij op uw theorieën
beroepen.
Mijn theorieën zullen zoo noodig niet
beletten dat een prins van honger omkomt,
zooals dat nu het geval is, indien hij mijn
dochter tegen mijn wil in huwt. Geloof me
vrij, dat vooruitzicht zal de liefde van dien
prins voldoende kalmeeren, want waar moet
hij heen, als mijn zuster nu al zijn kamer
betaald in dè deftige avenue Victor-Hugo?
't Is waar? Wie heeft u dat gezegd?
Och u weet nog niet wat voor man
Paspébiac is. Al moest ik vandaag nog ster
ven, dan zou hij zich onmiddellijk belasten
met de verdediging van mijn dochter. Maar
tot besluit zeg ik u: Margareta zal dien prins
nooit trouwen!
XIV.
Tegen het einde der vierde week werd
Margareta door haar tante thuis gebracht
en niet door een kamenier zooals mijnheer
Dalphas verwacht had, hij die Heiena's an
tipathie voor Port-Dauphin kende.
Je ziet dat ik mijn belofte houd, zei
mevrouw de la Pothière. Ik heb je dochter
geen uur langer gehouden dan was afge
sproken.
Mijnheer Dalphas vond dat het natuur
lijk en antwoordde:
Zij die hun beloften aan mij niet hou
den, moeten dat meestal berouwen.
Hij was dan ook niet eens buitengewoon
tevreden over die nauwgezetheid. Daarbij
had hij iets tegen zijn zuster die de prins bij
haar in huis had gehaald.
Margaretha scheen niet erg opgewekt te
zijn over haar thuiskomst.
Jij bent op, zei haar vader tot het meis
je, die maand heeft je uitgeput.
Wel neen, protesteerde tante Helena,
Je moogt niet zeggen dat ik te veel van
haar krachten geëischt heb. Maar gisteren
hebben we een vermoeienden dag gehad.
een feest te Versailles. Een prachtige lezing
en een openluchtspel. Margareta verkocht
de programma's.
Zij vergat er bij te voegen dat de prins
ze met haar verkocht.
De zakelijke broer vroeg:
Een mooie recette?
Veertig duizend francs, alles inbegre
pen..
En de onkosten?
Dat is nog niet bekend. Maar als er
een winst is, dan zal die besteed worden
voor een werk van liefdadigheid
En dat is?
De bescherming en ondersteuning van
Italiaansche tooneelspeelsters.
Je moest er eigenlijk de bescherming
der hoeren schouwburg- en bioscoopdirec-
ren bij aanknoopen.
Zooals men ziet bleef het gesprek tame
lijk goedaardig.
Dan keek tante Helena op haar horloge.
Ik verwacht nog drie bezoeken voor
het souper, 't is dus tijd voor me. 't Zal wel
onvermijdelijk zijn dat ik je schoonmoeder
even goeden dag zeg hé.
Daar ben je van ontheven; van mor
gen is zij vertrokken.
Nu dan ga ik. Je zult dus moeten be
kennen dat ik goed opgepast heb. Zoo zal
je me je dochter nog wel eens toevertrou
wen nietwaar?
Praat je nu alweer van haar mee te no
men. Zij heeft haar hoed nog niet eens af.
De hemel weet wanneer ik den mijnen
af zal kunnen zetten. De volgende week ga
ik naar de zee, dan naar de Pyreneeën en
dandat weqt ik al niet meer. Nu goe
den dag, lieveling. Vergeet je tante niet!
Het geronk van den auto was nog niet
weggestorven, of mevrouw Bonnard ver
scheen met tranen van vreugde in de
oogen.
Eindelijk, zuchtte zij. Nu is ons huis
gezin weer volledig. Achter de gordijnen
bespiedde ik het vertrek van mevrouw de
la Pothière. Ik ben bang voor een glim
lach die het verlangen om te bijten moet
verbergen.
Pa zei dat u vanmorgen vertrokken
waart!
Ja m'n kind, naar de Kerk. Ik heb
niet gezegd dat grootmoe er nog was. Een
gedeelte der waarheid is de schaduw later,
wordt door sommige menschen als nuttig
of noodzakelijk beschouwd.
Het is meer dan waarschijnlijk dat .de
zinspeling begrepen werd.
Bij het verslag van haar Parijsche ple
zieren verzuimde Margareta niet. bijna aan
stonds den naam van den prins te noemen,
maar zonder er den nadruk óp te leggen.
Men kon wel zien dat zij besefte hoezeer er
op haar woorden gelet zou worden en zij
wilde in geen geval iets uitlokken.
Opeens zei mijnheer Dalphas schijnbaar
onverschillig:
De prins? Vindt je hem interessant met
zijn philosophische poëzie? Wat een mooi-
doener en zwetzer. Binnen de vijf minuten
had ik al hoofdpijn van hem. Ik bewonder
je tante die zooveel met hem optrekt, mis
schien uit naastenliefde.
Ik zou hem liever in eens een hand-vol geld
geven en dan naar huis sturen.
("Wordt vervolgd).
GEFOPT
Twee joden gaan op zekeren waren
zomerdag samen over denzelfden weg.
Wat heb jij meegenomen, Levie?
vraagt Nathan.
Een flesch wijn, en jij?
Een gedroogde tong.
Goed, dan zullen we deelen zegt
Levie, ontkurkt zijn flesch en deelt deU
inhoud eerlijk met Nathan.
Nu zullen we eens een lekker stukje
eten, zegt Levie begeerig, haal je voorraad
voor den dag.
Mijn voorraad?
Wel ja, je gedroogde tong.
Maar mijn tong is niet droog meer»
krijgt de verblufte Levie ten antwoord.
Een langdurige hittegolf had den grond
uitgedroogd, het gras op de weiden ver
schroeid en de veldvruchten verdord. Tot
dat tenslotte de hemel zich over 't mensch-
dom ontfermde en zijn sluizen wijd open
zette.
Twee bo.ren stonden in de deur efl
keken met welgevallen naar den ncer-
stroomenden regen.
Dat zal de vruchten goed doe»'
meende Teun.
Zeker, antwoordde Hannes. Als het
nu een uur zoo doorregent, dan doet di<>
bui in vijf minuten veel meer goed na0
het veld dan maandenlange regen and®rS
in een week zou doen.
DE EERLIJKE ROEF
Rechter: En hebt ge dien diefstal aü^n
gepleegd?
Beklaagde: Natuurlijk, Edelachtbare, tege 1
woordig kun je geen man meer vto^ 1
op wiens eerlijkheid en goede t.rouv/ 1
kunt rekenen!
„KASPER".
De hard hoerige: „Somtijds kan Ik toch weer heel duidelijk hoeren. Zoo hoor ik
bijvoorbeeld op 't oogenblik allerduldelijkat het zoemfen van dat kleine bijtje ginds1"
DE rooitijd der aardappelen BRENGT STEEDS BEDRIJVIGHEID mee.
Vrouwen en zelfs kinderen moeten vaak meehelpen. Hierboven het opladen, der ge
sorteerde aardappelen.