S
IS
u
3
Mengelwerk.
Woensdap 12 September 1928
Derde Blad
Pagina 1
■Vprr
De Pipdokter
r Onder de breede linden op de groote
cour daalde reeds de late schemer van
den zomeravond. De retraite was afgeloop-n
De studenten stonden bijeen in groepen naar
hun land of stad van herkomst.
Deze groepen, als „hoeken" bekend, had
den elk hun eigen va3te standplaats en bij
naam, hun eigen vogelkooien en hun eigen
„haas", die op dezen ontgroeningsavond
uil de oudsten werd benoemd.
Vlak naast den grootsten hoek, die der
„Kruiken" stonden de jongens uit Oss en
omgeving, de „Ossen" dicht opeen geklit
om den dikken Kemper, hun nieuwen ba.is.
Kemper, met een nurksch gelegenhei s
gezicht vanwege zijn hooge positie, bad een
tenger boerenjongentje met een paar mooie
schuwe oogen in het domme gezichtje ston
voor hem.
Hoe heel, jij?
Mutsers.
Ilmouwe-wijvennaam J'j lce
voortaan van Petten of zooiets, begrepen...
waar kom jij vandaan?
Berchem,
Dat valt me mee... maar je ziet er
niet als een vechtersbaas uit.. Hoe ou
beu jij van Petten?
Ik hiet Mutsers
Wel allemachtig, zeg wil jij hier 30
de lakens uitdeelen. Ken me niks sche
len, hoe jij heetIk vraag
Sssst
De surveillant, Pater Goedens, slofte
voorbij als een schildwacht op ron e. a ei
hield zich vanavond maar een bee je van
den domme. Hij was ook jong gewees
Maar toch hield hij ongemerkt oogen en
ooren wijd open, want het spande el ge
ducht in de hoeken en het mocht met te
ver gaan.
Vooral de „Ossen" hield hij scherp in het
oog. Dat, waren ruwe klanten. Kn dan dat
arme kleine kereltje uit Berchem. Och, jon
gens konden onbewust zoo wreed zijn. Het
zou niet. de eerste maal zijn, dat er een door
herhaalde plagerij werd uitgestooten.
4 Nou... van Petten of Mutsers, hoe oud
hen jij?
Vijftien.
Vijftien maanden?.. Valt me echt
mee.
Stik.
Het ieelijke woord siste heel zachtjes uit
de opeengeklemde tanden, maar Kemper
hoorde het, Hij kleurde. Hij begon respect
te krijgen voor dit kleine manneke. Hu moest
oppassen wilde hij zijn prestige handhaven.
Mutsers, je zult het goed hebben bij
de „fissen", wanneer jij je plicht doet als
goed student. Hier. trek je briefje.
De baas wees op de linkerjaszak van
zijn slobbercolbertje, waarin de vonnissen
zaten voor dezen avond.
t
Noulees op.
Britsen, las Mutsers van het getrokken
papiertje.
Versta je dat, plaagde Kemper, dat is
nou je portie van vanavond.
De ouderen der üssen grinnikten, maar
Mutsers snapte het niet. Daar werd hij opeens
door vier, zes handen beetgegrepen en ruw
naar beneden gedrukt; over een knie en
hardhandig geslagen volgens de regels dei
kunst.
Uitscheien.
Pater surveillant stond breed als een wre
kende engel voor de ranselende Ossen. Zijn
vriendelijk gelaat stond gewild ernstig. Mut
sers kwam pijnlijk overeind. De baas wilde
hem naar gewoonte feliciteeren met den
goeden afloop van het eerste gedeelte, maar
Mutsers stiet de geboden hand af. Hij wou
zich omdraaien om huiten den dichtaanecn-
gesloten hoek verademing te krijgen.
Ho, ho, zoo zijn we niet klaar. Eerst
trekken..., je corvée voor dit jaar.
Mutsers, wit-driftig van pijn en schaamte,
maar bang voor een lafaard te worden be
keken, diepte een nieuw papiertje uit den
anderen jaszak van den „baas".
Pipdokter!
Algemeen gelach schaterde los uit den
Ossenhoek. Pater Goedens keek fronsend
om. Moest de arme pechvogel nou juist
weer dit baantje treffen?
Mutsers trachtte zich een houding te ge
ven van „kan me allemaal niks meer sche
len" en hij zette zijn neus in de lucht.
Kemper! Kemper! Ik weet er een.
Er is je niks gevraagd vau Putten. Wat
weet je?
Noueen mop.
Van .Putten was een der groentjes, die
reeds zijn vonnissen te pakken had op zijn
papiertje van vanavond stond: „een mop
vertellen" en daar had van Putten eerst
over moeten prakkezeeren.
Nou dan, ik zal julie vertellen waarom
Mutsers zijn neus in de lucht steekt! Zien
Zoo, zoo, nou, Mutsers, ik zal je eens
een goeie raad geven. Ik ken zoo onderhand
mijn Pappenheimers. Plagen is een gewoon
verschijnsel, als er zooveel jongens bij el
kaar zijn'. Maar het zijn dikwijls dezelfden,
die geplaagd worden. Je moet er tegen kun
nen en de plaaggeesten weten af te leiden.
Ik zal je een handje heipen. Ik merk dat
ze op jou zoo'n beetje „de pik" hebben, zoo
als ze dat onder de jongenö noemen. Ik
zal Kemper wel eens zeggen, dat hij je
flink de hand boven het hoofd houdt.
Nou, pater. Mutsers bloosde nog die
per. Stel je voor, Kempcr 'zijn beschermengel
liever wou hij zijn eigen erwtjes doppen.
Ja, jongen, jé ziet dat misschien zelf
niet zoo in maarmaarje moet er
maar flink en vroolijk tegen in gaan. Juist,
je moet ze laten zien, dat je een flinke ke
rel bent, dat ze respect voor je hebben. Be
grijp je me goed vent?
Jawel Pater.
Goed, dat moet je dan zoo maar eens
probeeren en als. je moeilijkheden hebt, dan
hoor ik dat wel.
Jawel Pater.
Nou nou, daar zat ook niet veel schot
in dat kereltje, dat bleef masy „ja pater,
EEN HOOGST INTERESSANT KIEKJE uit het land van mr. Kellog, den beroemden uit
werker van het onlangs door veertien stalen en dominions onderteekende vredesverdrag. On
der de statenj „die den oorlog uitbannen" bevinden zich ook de Ver. Staten van N. Amerika.
Onze foto too'nt de voorbereidingen voor het leggen van den mijnlegger „Baird". In het Port
landkanaal nabij fort Preble werd het mooTdtuig in het water gelegd en vervolgens bracht
men het tot ontploffing door er schietoefeningen op te houden.
OP DE BERLIJN SGIIE RADIOTENTOON
STELLING staat deze statistiek van alle lui
steraars op de wereld. Het pijltje wijst naar
Nederland met 400.000 radio-bezitters.
jullie dat vessie? Nou, dat vest heeft zijn
moeder gemaakt uit een ouwe broek van
zijn vader en nou zit de zolder net onder
zijn neus.
Pats! Pats!
Uitscheien! Pater Goedens was weer
op bet. nippertje bij de hand.
Jongens ik waarschuw jullie voor de
laatste maalEr wordt hier niet meer
geplaagd, begrepenIs dit de vrucht van
jullie retraite? Daarna, terwijl de bel het
eind sein gaf van dit bewogen recreatie-uur,
sprak pater vriendelijk tot het geplaagde
kereltje:
Mutsers, kom jij morgen maar eens
op mijn kamer, morgenmiddag tusschen
een en twee.
Jawel pater.
Mutsers voelde zich maar slecht op zijn
gemak. De overgang van moeders pappot
naar deze afzondering van orde en tucht en
regelmaat, van studie, en gebed, de plagende
kameraden in de afgeloopen recreatie-uren,
't beviel hem alleg even slecht. Op de breede
gang zocht hij, toen het één uur sloeg,
Paters Goeden's kamer en klopte.
Binnen.
Wat een geweldige rijke boel hier en
wat een boeken. Heel anders dan de mooie
kamer bij moeder thuis.
Dag pater, zei de jongen verlegen!
Zoo vriend, ben je daar! Mutsers geloof
ik is 't niet.
Ja Pater.
Juist! Nou Mutsers, ga daar maar eens
op je gemak zitten. We moeten eerïs even
samen praten.
Wil je een sigaartje rooken?
Graag Pater.
Bevalt het je hier nog al?
Jawel Pater.
Ik bedoel, kun je nog al met de jongens
overweg?
Jawel Pater.
Het kereltje scheen wel erg gesloten, een
stille, stugge natuur, een beetje bleu, dacht
Pater, en hij ging door:
Nou, ik bedoel zoo: Plagen ze je nooit
eens?
Mutsers kleurde hevig. Hij wou voor geen
geld zijn beroerde positie bekennen, nog
minder klikken.
Plagen, Pater?... o nee... gewoon., een
enkele keer....
ja pater, jawel pater", enfin, zou wel bete
ren.
Dus vooral flink zijn, flink en vroolijk.
Nou, dag jongen.
Ja, Pater, dag Pater.
De pipdokter had al eenige maanden
praktijk achter zich. Manders, zijn voor
ganger uit den Ossenhoek, had hem inge
wijd in de geheimen van het vak. Het was
een tamelijk vies karwei en Mutsers bleef
bij de uitoefening van zijn ambt het mik
punt van laffe plagerij. Maar de plagers
hadden geleerd een beetje uit zijn vingers
te blijven, want Mutsers was nog al met
uitslaan en zijn klappen waren raak ook.
De pipziekte was een algemeene kwaal
in de spijsvertering bij de jonge vogels, van
wege het eenzijdig menu, waarmee zij door
de jongens waren groot gebracht. De aan
gewezen dokter moest desverlangd de beest
jes schoonmaken en opereeren. Met een
sterke vogel lukte dat nog al eens, maar
een teer groen vinkje of musch kwam zelden
levend uit de handen van den pipdokter.
Kemper stond op een dag zelf met een
doodziek mereljong hij Mutsers.
Voorzichtig, dat heb ik je te zeggen.
Maar de pipdokter had zich aangewend om
in alles flink te zijn.
Wie is hier de pipdokter bij de Ossen ik
of jij?
Hij nam het beestje in zijn linkerhand,
maakte het vieze achterlijf met een nat doek
je schoon plukte de ergste veerklompjes uit
en begon daarna met een rond houtje de
peuter-operatie.
Ziezoo Kemper, die is weer uit zijn
lijden verlost. Toen hij het dier omkeerde
sloot het voor goed zijn brekende oogen. Kern-
per wou Ieelijke dingen zeggen, maar hij
beheerschte zich als een goed Ossenhaas, ge
dachtig de reprimande van Pater Goedens.
Je hebt 'm verdorie kepot geknepen.
Zeg, als je soms een betere pipdokter
weet, bestel 'm dan, ik wil graag van dat
baantje af zijn.
Zoo deed Mutsers alles met flinkheid, die
veel van brutaliteit weg had. In de groote
studiezaal, had ie om het respect der mede
studenten te winnen van zijn kousenband
een katapult gemaakt en. de lange Pater Sij-
bels, die ni,et erg bemind was, een stevige,
grondig doorkauwde papierprop tegen zijn
krant geschoten Dit heldenfeit vond zoo'n
bijval, dat hij het den volgenden avond, toen
pater Sijbels weer achter zijn krant te lezen
stond, nog eens herhaalde. Hij maakte zijn
proppenschieter klaar, laadde mikte zorgvul
dig en trok afraak. Maar daar kwam de
oolijke pater van achter de krant en keek
zoolang en strak den schutter aan, tot hij
hevig bloosde. Pater Sijbels had Mutsers al
direct verdacht en door 'n kijkgaatje in de
krant het heele bedrijf bespied.
Dit grapje kostte den armen pipdokter al
weer een maand niet rooken. Hij zat tot
over de ooren in de straf vanwege zijn on
vermoeide pogingen om een flinke vroolijke
kerel te schijnen en aldus respect af te
dwingen.
Op een avond luisterde hijop de cour n
verhaal af van den „baas" der „Kruiken".
Er was vroeger, heel vroeger, hier een
lange zwarte student, hoe ie heette weet ik
niet, maar het was een wondere rare kerel.
Die heef hier heel wat uitgehaald. Eens toen
er een verbod kwam om dadels en vijgen uit
de stad te laten komen dat mocht hier
vroeger heeft ie zich onder de groote
studie ziek gehouden en toen is ie daar over
den muur geklommenen toen heeft ie
uit het dorp zooveel dadels binnengesmok
keld, dat er een hoop studenten ziek van
geworden zijn. Dat is toen uitgelekt, maar
hij heeft er nooit straf voor gehad
Iloezoo
Wel hij heeft het niet afgewacht Hij
moet naar ze zeggen op helderlichten
dag weer over de muur gesprongen zijn en
hij is nooit meer teruggekomen.
Mutsers huiverde. Hij mat de muurhoogtc
met warmen blik. Ilij zou ook roemd
worden.
Dc pipdokter slenterde terug naar c'e
Ossen.
Jongens luister eens, lusten jullie da
dels of vijgen?
Natuurlijk. Jongens, de pipdokter trak
teert.
Nee, ik heb ze nog niet, maar ik ga
ze halen.
Zeg jó, je staat ons toch niet voor den
gek te houden?
Nee, ncè, het is ernst. Luister', maar
jullie moeten me beloven te zwijgen. Ik
ga vanavond het dorp in.
Zeg, ben jij niet lekker hier, en Kem
pcr wees veelzeggend naar zijn voorhoofd.
Ik zal iaterï zien dat ik Jekker ben. Ik
breng mee wat jullie bestellen. Ik hou me
ziek. Ik spring over de muur daar, onder
de groote studie. Vanavond nog
De Ossen waarvan sommigen zich het
vreemde verhaal van den beroemden uit-
looper van vroeger herinnerdeen, kregen
nu toch respect voor dezen kleinen durfal
uit „hun hoek". De zakcenten werden aan
Mutsers toevertrouwd.
Dien avond, kort na den aanvang der
groote studie zag pater Goedens, dat Mut
sers erg onpasselijk werd. Hij tikte het
zieke kereltje op zijn schouder en beduidde
hem maar de frissche lucht in te gaan. Met
zijn zakdoek voor den mond holde de zieke
pipdokter cle studiezaal uit. De Ossen zucht
ten hoorbaar om het spannend avontuur.
Mutsers liep de cour over, luisterde even
en klom toen met veel getob over den
hoogen muur. Daar stond hij even beduusd.
De vrijheid, het gedurfde avontuur, de don
kere avond overmande hem ineens en hij
moést zich geweld aandoen om niet terug te
klimmen naar de veilige afzondering. Maar,
daar wachtte hem de schande en oneer als
hij zijn woord brak. Zoo holde hij de wei
uit, den weg op, tot hij, naar adem snak
kend, in het dorp aankwam.
Het was alsof ze hem in den winkel
voor een dief bekeken, toen hij met vreemde
stotterstem zooveel lekkernijen vroeg. Met
builen en pakjes tegen1 zijn buisje aange
drukt rende hij terug. Het was nog een half
uur voor het einde der groote studie, toen
hij de groote cour bereikte. Hij stopte zijn
schatten weg in e enoude vogelkooi en zat
nog even uit te blazen.
Mijn God, wat had hij gedaan. Wat was
het hier binnen de muren vredig en rustig
en zoet. Als het toch maar goed afliep met
hem.
Den volgenden dag reeds kwam een bra
ve ziel van 'n winkelier uit t dorp informee-
ren of er niet gestolen was op het gesticht
Er was den avond tevoren een vreemde jon
gen geweest in zijn zaak en die had zoo
gek gedaan. Zus eni zoo zag hij er uit.
Des middags stond de ongelukkige pip
dokter allesbehalve heldhaftig op Pater
Goedens' kamer. Het was hem als een steek
door het hart gegaan toen hij ontboden
werd. Hij had gulweg alles bekend en hij
snikte zoo smartelijk, toen pater sprak van
wegsturen en misluke roeping, dat pater
medelijdén kreeg met den armen knaap en
wel inzag, dat het hier geen Ieelijke streek
was geweest.
Maar mijn beste jongen, hoe kwam
je toch daar in 's Hemelsnaam bij?
VOLTAIRE
Het was einde Mei honderd vijftig jaren
geleden, dat Voltaire, de begaafde, maar ook
zeer befaamde Fransehe schrijver en dichter,
die vooral door zijn sarcastische bestrijding
der Kerk zoo veel kwaad heeft gesticht, over
leed Hij bereikte een hoogen ouderdom, maai!
tragisch was zijn einde. Hij stierf vrijwel ver-
laten en zonder zich met de Kerk te hebben
verzoend.
Niets was veilig voor zijn bijtenden spot.
En ofschoon hij tijdens een verblijf in ons land
een vriendelijk onthaal had genoten, vei luidt,
dat hij een afscheidsgroet aan Holland aldus
formuleerde: Adieu canaux, canards, can
aille!"
Een tijdlang was hij de vriend en raadsman
van koning Frederik den Groote van Pruisen,
die hevig met al wat Fransch was, dweepte.
Maar de vriendschap duurde slechts enkele
jaren van omstreeks 1750 tot 1753. Toen kwa
men hunne karakters Voltaire vertoefde vee,,
aan het hof van den koning met elkaar in
botsing, en men verhaalt zelfs, dat Frederik
zijn voonnaligen vriend eens op een dracht
stokslagen liet onthalen. Toen vond de Fransch-
man het maar beter uit te buurt te blijven en
Pruisen te mijden, ook toen er latei' een zekere
verzoening tot stand was gekomen. De oude
vriendschap keerde niet terug. Terugdenkend
aan den tijd van hun eerste ontmoeting,
schreef Voltaire later de bittere woorden: „Bij
de begroeting zeide hij mij: u bent philosoof?
Ik hen het ook! Waarlijk sire, gij hebt u vergist
wij zijn het geen van heiden."
Nu, daarin had de Fransehe spotter wel
gelijk.
Maar het spotten kwam hem bh andere
gelegenheden wel eens duur te staan.
Zoo maakte hij zich eens in gezelschap vau
de Engelsche schrijfster Mary Worthley Mon-
tagn vroolijk ten koste van Shakespeare en liet
hij zich zeer kleineerend over den grooteu
toonèelsehrijver uit,
Als ik mij niet de moeite gegeven had, mij
met dien Shakespeare bezig te houden", zei
hij laatdunkend „zou er dan wel iemand in heel
Frankrijk zijn, die hem kende? Ik ben degene,
die mijn landgenooten eenige paarlen getoond
heb, welke ik uit zijn mesthoop te voorschijn;
haalde."
„In dat geval", antwoordde mevrouw Mon
tagu, terwijl zijzlnspeelde en bet pi'aat,
waaraan Voltaire -k-h dik iijls sri'Ul :ima ikte''
„moet ik zeggen, dat het een mesthoop was^
die wel een zeer ondankbaren bodem vrucht
baar gemaakt heeft." j
DUBBELZINNIG
Ik had liever, dat je een heel serviel
had gebroken, dan dien antieken theePGt!
Een volgende maal hoop ik gc.utkigeX!
te zijn, mevrouw! t
AANNEMELIJK
Rechter: Hoe kunt u zoo stellig veten,
dat u op dat bepaalde tijdstip niet hard
heeft gereden? 't
Automobilist: Edelachtbare, we zaten mid
den in de schoonmaak thuis: ik was op weg;
naar huis, zoodat u duidelijk kunt zien dat
er voor mij geen aanleiding kon bestaan,'
hard te rijden. (Beklaagde werd onmiddellijk
vrijgesproken).
DE MILANEES VINCENT CECCARIN1 is de
uitvinder van dit éënwielig motorrijwiel. Het
kan 75 mijl per uur afleggen en verbruikt I
liter benzine per honderd K. M.
Ja pater... de jongens... plagen me soms
zoo erg... en daar lean ik niet tegen en..,
ik wil zoo graag vroolijk... en flink zijn etf
daarom... daarom deed ik het... alleen om
flink te zijn.
Toen ging Pater een licht op
Maar beste jongen, dat behoef je zóó.
niet, maak je maar niet ongerust, wc zul
len er best komen.
En pater Goedens waakte voortaan met
zóóveel zorg en teederheid over dit studentje!
dat er een flinke, montere pater uit g:oeidö,
N. H. C, j