DE AVONTUREN VAN ONZEN SPITSBERGEN-CORRESPONDENT
mgémÉMmMè
MIJN ERVARINGEN
OP HOPE-EILAND
h-
1 J
i
ót-v>v - - j
«mL.: J
DE LANDING.
DE EERSTE DAGEN OP HET EILAND.
EEN HUT ONTDEKT.
OPLOSSING VAN HET VOED1NGS-
VRAAGSTUK.
TRÖOSTELOOZE VERLATENHEID.
TOEBEREIDSELEN OM EEN BOOT TE
MAKEN.
JACHTAVONTUREN; EEN IJSBEER
GEDOOD.
KLEINIGHEDEN, WAARVAN ALLES
AFHANGT.
MIJN LEVEN ALS NATUURMENSCH.
DE REDDING.
mmm
iSH
RECHTVAARDIGING VAN MIJN
PLAN.
DE EENZAAMHEID VAN EEN IJSZEE-EILAND
IIBHBIIimiiiiNllIM^
De Robinson Crusoe-avoniuren van
onzen bijzonderen correspondent, een der
weinige Nederlandsche Pool-experts, den
heer van Hogendorp, die na de „Italia"-
catastrofe naar Spitsbergen vertrok om
daar op eigen gelegenheid een onderzoek
naar vermiste expeditieleden en red-
dingsgroepen in te stellen en die bij
vergissing door een Poolvaartuig op het
onbeicoonde Hope-eiland noerd afgezet,
alwaar hij ongeveer een maand onder
de meest avontuurlijke omstandigheden
moest verblijven, hebben zoowel in de
binnen- als in de buitenlandsche pers
ten zeerste de aandacht getrokken.
Na de publicatie der fragmentarische
verslagen, die onze correspondent ons
reeds deed geworden, kunnen wij thans
overgaan tot het afdrukken van zijn op
Bereneiland opgeteekend uitvoeriger
relaas omtrent de wel buitengewone
ervaringen, die de heer van Hogendorp
op het verlaten IJszee-eiland opdeed.
TTp laten het hier volgen:
Na een conferentie tusschen den Franachen
commandant, die de onderzoekingen leidde,
admiraal Ilerr, en den wetenschappelljken
adviseur van alle expedities, professor Ivrog-
ness van het Noorsche geofysische instituut
en uw correspondent, was men het er over
eens, dat een onderzoek naar Amundsen in
het binnenland van Spitsbergen niet alleen
van de lucht hH mnnr oolï te voet. was aan
te h^Al"n
t
f
-I.'-' E I
J)C eersLt hui, Uoo/ vfiAcn cd/# töft&niii ut op
het Hope-eiland aangetroffen, ivaar hij zijn
proviand onderbracht en een tijd lang vertoefde.
De jongste ondervindingen hadden voldoende
aangetoond, dat een onderzoek te land het
meest betrouwbaar is. Tezamen met Amund
sen's ouden trouwen metgezel, kapitein Helmer
Hansen, zocht men echier tevergeefs meerde' e
deelnemers aan de expeditie. die ik wilde
ondernemen. De beschikbare in aanmerking
komende Noren konden geen van allen hun
onkosten zelf dragen. Dus trok uw correspon
dent er alleen op uit, aan boord van een klein
Poolschip met contractueeie bestemming naar
Spitsbergens Zuidkaap.
Toen de vermeende Zuidkaap in zicht kwam,
werd een roeiboot neergelaten om mij tusschen
ijsschotsen door te varen naar een onheilspel
lend donkeren bergwand, die steil uit zee op
rees.
Aan land gekomen, volgde ik de eenige
meters smalle kustlijn, waar voortdurend stee-
nen omlaag vlogen. Mij bleek spoedig, dat
yerderop de zee hol tegen den bergwand sloeg.
Ik werd dus gedwongen een met sneeuw ge-
vulde bergspleet te bestijgen.
Op. een paar honderd meter hoogte had het
zie h in de spleet neerstortende water, het
sneeuwdek verbroken en was verdere voort
gang schijnbaar onmogelijk. Ik keerde terug
en zocht Zuidwaarts een beteren weg. maar
ook daar vertoonden zich in den verrekijker
een rij witte schulmkammen, die zich scherp
tegen den zwart uitgeslagen rotswand aftee-
kenden. Toen overnachtte ik ter plaatse en be
gaf mij daarna weer naar dezelfde kloof.
Er zat niets anders op. Een rij horizontale
richels verhief zich steil naar liet blauw der
lucht, als even zoovele torentransen. Door mijn
Aaneengebonden ski's als ladder te gebruiken
en mijn bepakking achterna te hijschen, lukte 't
in een dag arbeids om zoo van den waterval
af tot op het bergplateau te stijgen, daarbij
brak echter het koord van één der zakken,
■waarin ik mijn bepakking verdeeld had, en
alles stortte in de kloof neer en verdween
onder het verijsde sneeuwdak, zeewaarts door
liet water meegespoeld. Mijn mooie zaksextant,
lioogtebarometer, 3 van de 10 K.G. proviand, de
reservekleeding en nog wat uitrusting waren
.verdwenen.
Enfin ik was boven, met een K.g. modder
in mijn nek en voortaan immuun voor alle
duizeligheid.
Zuivere platftsbepaling was nu echter onmo
gelijk en reeds dadelijk ontstond twijfel om
trent de oriëntatie. Op hot hoogste punt van
liet bergplateau aangeland, zag ik Noordwaarts
meer bergen, maar ik verwenschte de Engel-
sche zeekaart, die dan toch blijkbaar wel heel
erg onnauwkeurig wat geteekend, want het
land, wflarop fk me bevi nd, was nog geen 2
K. M. broed.
liet plateau was gedeeltelijk met sneeuw be
dekt en overigens ais modder doorweekt. Zelfs
de steenachtige plekken verzonken, zoodat de
.voet bij eiken stap weer losgetrokken moest
worden. Dus gebruikte ik ski's zoowel op de
sneeuw als in de modder en op de steenen, een
nieuwe uitvinding, maar funest voor mijn ski's.
Den volgenden dag sliep ik nabij een dal
aan de Westkust en 's morgens na mijn ont
waken ter observatie de kust bestijgende, ont
dekte ik in den verrekijker eenige staven op
het drijf ijs een 1000 M. weg. Aangezien deze
erg op vliegtuigresten geleken, ging ik er heen,
ofschoon een krachtige wind van de ku3t af
woei (Een afzonderlijk relaas van onzen cor
respondent over dezen min of meer sensatio-
neelen onderzoekingstocht, hebben wij reeds
gepubliceerd. Red.)
Ook de rest van den derden dag was vol
afwisseling. Onder beschutting van den berg
wand ski-de ik voort over daar nog niet weg-
gezomerde kustsneeuw; het was snikheet in
de zon. Andermaal echter verscheen een plek
van slechts water en bergmuur en moest ik
terug het dal in. waar een flinke wind tne
tegensloeg.
Het was reeds laat geworden onder al die
bedrijven en toen ik andermaal op een berg
plateau belandde, had de wind een verijzende
sterkte bereikt. Ik had nergeus meer lust
in, duwde mijn slaapzak in de uiteengevouwen
tent en ging zóó slapen. Het was onveilig tegen
ijsberen, want ouder het klapperende losse
tentdek hoort men niets en is men geheel
weerloos.
Bij het ontwaken bleek er een flinke mist
te staan, en het werd een zoeken link3 en
rechts om niet van het plateau te worden
afgesneden door de talrijke ravijntjes, welke
de afwatering bezorgen.
Tot mijn vreugde ontdekte ik op de kust
een hut. Van nabij bood deze een beeld van
hopelooze eenzaamheid Alle» er aan was ver
weerd en door stormen uiteen gerukt.
De hut bestond, zooals gewoonlijk, uit stevi
ge planken, welke eenmaal tot aan het dak
waren omringd door een aarden wal, welke
wederom door een drijfhoutscbutting werd op
gehouden. Het dak was vroeger met een kie
zel- en moslaag bedekt geweest. Zoo slaagt
men er in, de stormen volkomen buiten te
sluiten. Het inwendige is in twee ruimten
verdeeld in voorkamer en magazijn. De ven
sters zijn klein en alle openingen hebben
schietgaten. Tlians was alles echter een ruïne.
Hier en daar verspreid liggende leege blik
jes en kapotte huishoudelijke artikelen toou-
den aan, dat vier jaren geleden hier nienscbeu
geweest waren. Hier overnachtte, ik In de
bovenste van de twee kooien. De onderste
was bedolven onder een sneeuwijslaagf welke
de. geheele hut vulde.
Broedende zeemeeuwen had ik door een toe
val kunnen bereiken bovenop een klip. Thans
gold het, onderweg eenige der millioenen alken
te vangen. Ze nestelen op de leisteenricliels,
op eenige honderden meters hoogte boven de
zee, liefst in een overhangend gedeelte. Spoe
dig was ik weer gedwongen, den eenigen weg
te nemen over de bergtoppen en ging toen
meteen op vangst. Mij schrap zettende tegen
den wind en voorzichtig over den plateau-wand
glurende, zag ik ze zitten in lange rissen. De
lucht vervulden zij met hun schor gekrijsch;
hij duizenden dreven ze rond in het ledige
onder mij.
Toch waren er vossenholen in de buurt van
dit zeer lekker smakende vliegende gedierte.
Inderdaad waren toegankelijke rotsspleten te
vinden en met een langen strik was het niet
moeilijk om ze bij dozijnen op te halen.
Ook de groene eieren, dubbel zoo groot als
een kippenei, smaakten best.
Zwaar beladen met gevogelte zette ik den
tocht Noordwaarts voort en thans trof ik een
in goeden staat verkeerende jachthut aan.
Wel lag de sneeuw er eveneens eeti paar voet
hoog, wel zakte ik 's nachts door de muffe
door vocht verteerde bedplanken, maar de
wanden bestonden uit de best denkbare smalle
dunne delen, schitterend voor het fabriceeren
van een boot.
Eindelijk, na nog twee dagen aan één stuk
door mist gedwongen te zijn in den ijzel
motregen op een bergplateau te kampeeren,
kreeg ik de absolute zekerheid, dat ik op Hope-
eiland was terecht gekomen.
Behalve naaT achteren zag ik aan alle zijden
ijs, langzaam drijvende naar den Zuid-Weste
lijken horizon. Het is een 50 K.M. lang smal
eiland op 77 gr. 6 min. Noorderbreedte en 25
gr. O. L. en bleek te bestaan uit een enke
len langen smallen Noord-Zuid loopenden
berg ter breedte van 12 K.M., steil in zee
afdalende met hier en daar strand. Die berg-
formatie met een platgolvenden bovenkant
werd door vier dalen in vijf vrijwel gelijke
mooten verdeeld, zoodat de geografische een
voud niets te wenschen overliet. Talrijke kle
ven leiden de afwatering van bet plateau, dat
zich van 300 tot 500 meter boven zee verheft.
Inderdaad, geen geestverheffende formatie en
weinig passend bij den naam, welke iets schil-
derachtigers doet verwachten!
De voet der zwarte kaag knarste door het
pakijs, witte vogels omkringden de tanden
der rotsen. Bovenop, in de smalle kaap be
dekkende leisteenschilfers, getuigden velerlei
onberispelijke drijfhoutversteeningen van de
vergankelijkheid van bet aardsche.
Slechts de voetstappen van eon enkel
mensch waren gekomen als teeken van vreemd
leven uit het verre onbekende eu Ik keerde
terug in mijn spoor, dat "zich over de plateau-
golvingen streepte tot ver weg naar bet Zuiden.
Mijn schoenen zouden snel opslijten, de win
ter zou spoedig daar zijn en zou kloppen aan
de deur van een hut, die nog door mij moest
worden gefatsoeneerd. Ik verlangde naar een
goed maal en had heel wat willen gaven voor
een kist gecondenseerde melk.
In de volgende dagen werden voorbereidin
gen getroffen zoowel voor een mogelijken
overtocht als voor een eventueele overwinte
ring, wat een kolossale bedrijvigheid vereisch-
te. Teer werd gedistilleerd op geïmproviseerde
wijze uit oud teerpapier, waarmede de over
blijfselen der twee jachthutten waren bedekt.
Hiermede moest later de boot worden gedicht.
Ook worden er spijkers gebrand uit oude aan
gespoelde kisten. In de hutten was veel spijker
materiaal te vinden.
Spoedig was een miniatuur-scheepswerf la
bedrijf, waar met behulp van mijn tentdoek,
een breede kajak (boot) moest ..verrijzen',
groot genoeg om voor een maand leeftocht te
bevatten.
Verder vond ik op het strand bij het zoeken
naar eendennesten nog een roeiriem en wal-
rustanden, zoodat, ook wat werktuigen betreft,
mij veel arbeid bespaard werd.
Bij de hutten lagen, behalve verroeste me.'k-
blikjes, flesscben en verweerde vodden. Alles
bij elkaar een lieeie schat, indien men zich
van alle mogelijkheden tot aanwending goed
rekenschap gat.
Eenige vossenvallen werden opgesteld en,
met de lans gewapend, keek ik geregeld naar
zeehonden en ijsberen. Vossen vangt men on
der een vierkant houten raam. dat met rots
blokkeu is bezwaard. Deze „klep" steunt aan
den eenen kant op een wankelbaar samenstel
van houtjes, waaraan liefst een stuk voge!
wordt gestoken Door het gewicht wordt de
vos spoedig dotxi gedrukt, maar men moet er
liefst binnen een paar dagen bij zijn. want de
vossen zijn. als ze honger hebben, in staat
elkaar op te vreten. Dat kost den luien jager
's winters menige pels. Geheel anders dan de
vossen gedragen zich de ijsberen, welke in
het geheel geen kannibalenneigingen hebben.
Het aantal gestrikte alken en met pijl ge
schoten meeuwensoorten wies met den dag.
zoodat spoedig een paar honderd exemplaren
te drogen hingen.
De vischvangst leverde niets op in dit jaar
gerijde behalve natte voeten. Mijn schoenzolen
begonnen namelijk verdacht te slijten. Dit was
de grootste directe zorg. dre de eigenaar had.
Eenmaal passeerde mij een pooïvrachtschip
bulten sigua&lafstand, maar zóózeer was in mij
de overtuiging gegroeid, dat hulp van derden
was uitgesloten, dat ik tot .mijn eigen verba
zing het v-aartuig" zónier eenige ontroering
gadesloeg een merkwaardig psychologisch
verschijnsel, waarvan geen absoluut bevredigen
de verklaring is te geven.
Op één der tochten ontdekte ik in een dal
beneden mij een ijsbeer, die kalm met hooge
schoftbewegingen voortsjokte naar d-e Oostkust.
Dat wil zeggen, dat ik in gedachten reeds
proefde van sappige berenbiefstuk en weelde
rig beddegoed zag en een behaaglijke winter-
lamp met berenvet.
De noodige aarzeling) trachtte ik te over
winnen, doordat ik ine dwong, mij te herinne
ren, naar deze ontmoeting erg verlangd te
hebben en ook er aan te denken, dat ijsberen
ch n voor vele Eskimo's dagelijksch werk is.
Gc.trkkig was het geen berin, want die zijn veel
woester.
Ik schoot op mijn ski's de helling at en
plaatste in het v-erlfljsuizen een lansstoot in
den hals ran den beer, waarbij het door mijn
hersens ging, dat de eerste klap een daalder
waard is. Dat gaf eenigen moed voor de ge
volgen, toen de aangevallene na klaarblijkelijke
verbazing kopschuddend van de pijn tot den
aanval overging.
Ik kon door een beekje niet verder en slofte
snel mijn ski's af, tijdig genoeg om den ach
terpoot-stand te overleven, welke manoeuvre
ijsberen, stom genoeg, altijd uitvoeren, als ze
mensche'n aanvallen.
Dit kostte hem een zware buikwond, waar
na ik me hoogst onwaardig snel meende te
moeten bergen onder het overhangende ijs
van de beek. Aldaar verweerde ik me zóólang,
evenals een schildpad, totdat bloedverlies hem
deed aftrekken en ik me met veel lef te voor
schijn waagde.
Door hem telkens en telkens te omcirkelen
gelukte het mij om hem van een vlucht naar
het pakijs terug te houden, zooals de strijd
wijze in de natuur sinds oeroude tijden voor
schrijft.
Een pool beer beeft weinig weerstandsvermo
gen en eenige lanssteken maakten er toen een
gelukkig einde aan. Toch is het verkeerd om
zonder r°s«rvel(ins te. lagen maar nood brepkt
wet
Het gebrek aan lucifers zat me erg dwars.
Er waren maar twee doosjes. Door de asch van
mijn vuur dagenlang gloeiend te houden zou 't
mogelijk zijn met dien kleinen voorraad den
winter door te komen. Trouwens tweederde
van de bevolking der aarde kent geen lucifers
Maar wiide ik in het vroege voorjaar een po
ging wagen om naar Aclveutbaai over te ste
ken, dan moest er op een 500 K.M. langen ge
vaarlijken tocht dagelijks vuur worden ge
maakt in da speklamp eu dèt was een zeer twij
felachtig iets.
Daarom spaarde ik, braadde voor een ge
heele week tegelijk en liieid het vuur zooveel
mogelijk aan. Het drijfhout was werkelijk een
zegen. Telkens als ik op marsch ging, werden
er een heele massa boomstammetjes óp elkaar
gesleept en dat was genoeg voor den geheelen
dag. Overigens was mijn uitrusting, behalve
dan de op den eersten dag verloren stukken,
geraffineerd in orde.
Mijn uitrusting was echter berekend op een
snellen 14 daagsehen marsch en geenszins op
een soort aipentoer of een overwintering. Dat
is namelijk nog een groot verschil.
Na eenige weken begon de op zwaar ge'oiuik
niet berekende aluminiumpan te lekken.
De levensduur van een paar schoenen is bij
zwaar Spitsbergen gebruik omstreeks 10 -14
dagen en mijn prima linnen windkleeding was
evenmin berekend op voortdurende kennisma
king met scherpe steenen.
Als beenbekleeding droeg ik overigens
slechts één wollen broek, zoodat ik gedwongen
werd, ee>n gedeelte van mijn rendierslaapzak
tot pelskleeding om te werken.
Wanneer ik op jacht, in het gebergte süep,
was die zak, 5 K.G. wegende, me te zwaar om
mede te nemen en ik fabriceerde daarom een
zak van billrolhbatist, zooals ook wel op alpine-
hoogtoeren wordt gebruikt. Bij eenigszins be
trokken weer, als de zon 's nachts in baar
laagsien stand staat, vriest hot daarboven
danig. Wanneer men dan van te voren door
den mist kiamnat is geworden, dan ligt men
in dat vliesdunne omhulsel flink te trekken
van de rillingen.
Het fotografeeren van al dat moois is geen
pretje en ik geloofde liet dan ook wel. want
het met bloote handen wriemelen aan al die
kleine nikkeldeeltjes is de koudste arbeid, die
op een expeditie voorkomt.
De grond was meestal hopeloos doorweekt en
alvorens ik mijn tent op kon zetten, moest ik
dan een bedding van platte steenen bij elkaar
zoeken, die geen aangename matras vormen.
Het is echter gezond leven, want de mensch
groeit tegen de verdrukking" in, zooals ook in
den loopgravenoorlog bleek, waarbij de sol
daten dagenlang in de koude'vochtigheid zaten,
en er élketi dag op vooruit, gingen.
De mist gaf soms angstwekkende effecten
Eens tóen de middernachtzon laag over een
wolkenlaag heen scheen, zag ik mezelf verge
zeld door een mansgroote schaduw naast mij,
omringd door een drietal vurige straalcirkels.
Het was mijn eigen schaduw, die tegen eon
mistgordijn werd geprojecteerd; de mot koud
vocht oververzadigde atmosfeer er tusschen in
tooyerde door straalbreking de drie onverdien
de aureolen. Dit was het eenige mensclielijke
gezelschap, dat ik daar zag.
Dieren waven er genoeg. Vossen schreeuw
den schor hun ongerustheid uit en keken met
hoog opgestoken ooren over een rand. Dan
liepen ze me achterna, heel slim met groote
omwegen meenende, dat ik ze niet zag. Hun
voortbeweging is stijf met hooge voorpooten en
i herinnert eenigszins aan den loop van den
hyena. Die poolvossen, wier bekende witte win-
terpels 's zomers grijsbruin is, smaken ellen
dig. Ik ving er twee in gewone klepvallen, mee
nende, dat ze voor een kat niet zouden onder
doen.
Jonge meeuwen heb ik me zelf beloofd, liever
als grafbedekking te gebruiken, dan ze te eten.
Ik beschouwde alles natuurlijk slechts vau
het standpunt van eetbaarheid en hield expe
rimenten met elk nieuw soort mos of gras
sprietje, dat ik ontdekte, om de eetba...heid
ervan vast te stellen. Want groenten waren
voor mij de eenige totaal ontbrekende factor.
Hier en daar nestelden op liet strand eenden
tusschen drijfhout, dat soms tot verbazingwek
kende hoogte tegen het gebergte was opgesla
gen door de golven, wel een 36 meter. Teekens
trok ik in het zand om de plaats aan te duiden,
waar de vogels zaten, teneinde later de vogels
zelf te besluipen. Elk etmaal zonk de zon
's nachts lager aan den horizont en werd het
dan merkbaar kouder. Hier, ver van den ver
warmenden golfstroom, zou de zomer wel
spoedig voorbij zijn.
In elke vervallen hut bevestigde ik een
-."-«-rnpUoTl boot-
r-
'Mi
tocht met het verzoek, een brief te willen
bezorgen, welke in de meest Noordelijke hut
be vinden was.
Do grootste oorzaak van de verwoesting dier
hutten bleken behalve de storm ook de dieren
te zijn, die de ruiten hadden gebroken en da
deuren ingeduwd, waardoor de sneeuwstormen
vrij spel kregen. In de eenige nog eenigszins
bewoonbare hut waren de poolvossen op alle
planken gesprongen en hadden alles er af ge
gooid, wat was achter gebleven. Gebroken fles-
schen, vergane l'ucifersdoozen, tabak en aller
hande beschimmelde rommel staken uit het ijs
op den vloer.
Er hing een stemming van onbarmhartige
vergankelijkheid. De rook van mijn vuur, die
door de deur naar binnen walmde, kon dien
geest niet verdrijven. Het bemoste graf met liet
verweerde kruis, dat buiten zichtbaar was,
sprak zijn eigen taai, een verbaal, waarvan de
roepende zeemeeuwen tevergeefs trachtten mij
een uitleg te geven.
Zoo vloden de dagen in arbeidzaamheid te
snel heen, tot ik op zekeren dag. na een lan
gen tocht, druk bezig zijnde een oven te gra
ven in het kiezelstrand, een steentje hoorde rit
selen, vlak voor mijn gebogen hoofd.
Opkijkende zag ik een man voor mij met
een geweer onder den arm. We zeiden niets
én trachtten ons de oorzaak te verklaren onzer
wederzijdsche aanwezigheid.
Ten slotte kreeg mijn gevoel van beleefdheid
de overhand en stond ik op om een hand te
geven, terwijl ik met weinige woorden mijn
liistor'o v—'pIIp
SN
ij!»!!!
De drie Noot echt pt.-,ivi*iehcrs. die onzen .•.pondent >p liet Hope-eilana vu-wh. Diuks
een deel van tie hut, waar onze correspondent den laatsten tijd vertoefde.
Het dat van de rood-, Snccun p hei Hope-
eiland. Zwammen kleurden bij sommige ge
legenheden de sneeuw donker-rose.
Hij was met nog twee gezellen aan land
gekomen aan den anderen oever, om drijfhout
te zoeken en zij vonden, door het dal gekomen,
teekenon van mijn eendenvangerij. De man
hijgde nog van het snelle loopen, want na
tuurlijk hadden de drie braven onmiddellijk
Amundsenkoorts gekregen.
Ik had een eenigszins schuldig gevoel, omdat
ze zoo voor niets uit hun Skaudinavisoh flegma
waren gerukt. Intussohen kwamen de twee
anderen ook opdagen en ik vroeg mede aan
boord te mogen gaan, waarbj^ ze bereidwillig
mijn bepakking droegen.
Aan boord werd Ik door een grinnikenden
schipper ontvangen, die kolossaal veel schik
had over de stommiteit van zijn collega, die mij
per abuis op Hope-eiland had afgezet.
De schipper stelde mij zijn eigen kool ter
beschikking en ik viel om van den slaap na
een 24 uurschen tocht over het geheele eiland.
Maar éérst dronk ik een heelen ketel weel
derige koffie leeg met buitensporig veel ge
condenseerde melk. Het bleek het laatste
teeder bewaarde blikje te zijn geweest aan
boord.
Ik geneerde me later, dat ik het zoo maar
geaccepteerd bad.
Steeds opnieuw worden mij de vragen ge
steld: „Hoe kon u zonder geweer gaan?" en
ook: „Waarom ging h zonder anderen te waar
schuwen
Inderdaad is het strijdig met arctische ge
woonten om zonder wapens en zonder, dat
iemand er van af weet, te reizen, en töch had
het hier zijn goeden grond.
Het is een vaststaand feit, dat een man
alleen, maar dan ook héél alleen zonder moge
lijkheid van hulp, veel minder risico loopt,
omdat hij niet slechts voorzichtig, maar uiterst
voorzichtig is. Zulks is psychologisch ook ver
klaarbaar en de ondervinding heeft me de
juistheid van deze stelling bewezeu.
Welke krachten komen niet los, ais ge
weet, dat ge den dood voor oogen hebt! Ge
wordt door den nood opgehitst als een berg
geit. Toch zag nimmer een jager deze in den
afgrond storten! Die nood cultiveert op deu
duur zóó'n onfeilbaarheid en zelfvertrouwen,
dat de schaal der bedenkelijkheid zeer teu
gunste der help-u-zelf-methode doorslaat.
Aldus krijgt de mensch de zekerheid van
het wilde dier en wat wil men nog meer? Daar,
tegen zijn geen hulpexpedities opgewassen
Natuurlijk is het onverantwoordelijk om zich
op weg te begeven zonder totale geoefendheid
en zonder bedacht te zijn op alle, maar dan
ook alle eventualiteiten. In het rijk van het
eeuwige ijs is niets zoo verraderlijk als mis
plaatst zelfvertrouwen, Maar degene, wien de
lust ontbreekt zich tot oen pooltocht te be
kwamen. bfijve op de door rle civilisatie zoo
comfortabel voor ons geëffende banen!
A. VAN HOGENDORP, jr.