DE AVONTUREN VAN ONZEN SPITSBERGEN-CORRESPONDENT mgémÉMmMè MIJN ERVARINGEN OP HOPE-EILAND h- 1 J i ót-v>v - - j «mL.: J DE LANDING. DE EERSTE DAGEN OP HET EILAND. EEN HUT ONTDEKT. OPLOSSING VAN HET VOED1NGS- VRAAGSTUK. TRÖOSTELOOZE VERLATENHEID. TOEBEREIDSELEN OM EEN BOOT TE MAKEN. JACHTAVONTUREN; EEN IJSBEER GEDOOD. KLEINIGHEDEN, WAARVAN ALLES AFHANGT. MIJN LEVEN ALS NATUURMENSCH. DE REDDING. mmm iSH RECHTVAARDIGING VAN MIJN PLAN. DE EENZAAMHEID VAN EEN IJSZEE-EILAND IIBHBIIimiiiiNllIM^ De Robinson Crusoe-avoniuren van onzen bijzonderen correspondent, een der weinige Nederlandsche Pool-experts, den heer van Hogendorp, die na de „Italia"- catastrofe naar Spitsbergen vertrok om daar op eigen gelegenheid een onderzoek naar vermiste expeditieleden en red- dingsgroepen in te stellen en die bij vergissing door een Poolvaartuig op het onbeicoonde Hope-eiland noerd afgezet, alwaar hij ongeveer een maand onder de meest avontuurlijke omstandigheden moest verblijven, hebben zoowel in de binnen- als in de buitenlandsche pers ten zeerste de aandacht getrokken. Na de publicatie der fragmentarische verslagen, die onze correspondent ons reeds deed geworden, kunnen wij thans overgaan tot het afdrukken van zijn op Bereneiland opgeteekend uitvoeriger relaas omtrent de wel buitengewone ervaringen, die de heer van Hogendorp op het verlaten IJszee-eiland opdeed. TTp laten het hier volgen: Na een conferentie tusschen den Franachen commandant, die de onderzoekingen leidde, admiraal Ilerr, en den wetenschappelljken adviseur van alle expedities, professor Ivrog- ness van het Noorsche geofysische instituut en uw correspondent, was men het er over eens, dat een onderzoek naar Amundsen in het binnenland van Spitsbergen niet alleen van de lucht hH mnnr oolï te voet. was aan te h^Al"n t f -I.'-' E I J)C eersLt hui, Uoo/ vfiAcn cd/# töft&niii ut op het Hope-eiland aangetroffen, ivaar hij zijn proviand onderbracht en een tijd lang vertoefde. De jongste ondervindingen hadden voldoende aangetoond, dat een onderzoek te land het meest betrouwbaar is. Tezamen met Amund sen's ouden trouwen metgezel, kapitein Helmer Hansen, zocht men echier tevergeefs meerde' e deelnemers aan de expeditie. die ik wilde ondernemen. De beschikbare in aanmerking komende Noren konden geen van allen hun onkosten zelf dragen. Dus trok uw correspon dent er alleen op uit, aan boord van een klein Poolschip met contractueeie bestemming naar Spitsbergens Zuidkaap. Toen de vermeende Zuidkaap in zicht kwam, werd een roeiboot neergelaten om mij tusschen ijsschotsen door te varen naar een onheilspel lend donkeren bergwand, die steil uit zee op rees. Aan land gekomen, volgde ik de eenige meters smalle kustlijn, waar voortdurend stee- nen omlaag vlogen. Mij bleek spoedig, dat yerderop de zee hol tegen den bergwand sloeg. Ik werd dus gedwongen een met sneeuw ge- vulde bergspleet te bestijgen. Op. een paar honderd meter hoogte had het zie h in de spleet neerstortende water, het sneeuwdek verbroken en was verdere voort gang schijnbaar onmogelijk. Ik keerde terug en zocht Zuidwaarts een beteren weg. maar ook daar vertoonden zich in den verrekijker een rij witte schulmkammen, die zich scherp tegen den zwart uitgeslagen rotswand aftee- kenden. Toen overnachtte ik ter plaatse en be gaf mij daarna weer naar dezelfde kloof. Er zat niets anders op. Een rij horizontale richels verhief zich steil naar liet blauw der lucht, als even zoovele torentransen. Door mijn Aaneengebonden ski's als ladder te gebruiken en mijn bepakking achterna te hijschen, lukte 't in een dag arbeids om zoo van den waterval af tot op het bergplateau te stijgen, daarbij brak echter het koord van één der zakken, ■waarin ik mijn bepakking verdeeld had, en alles stortte in de kloof neer en verdween onder het verijsde sneeuwdak, zeewaarts door liet water meegespoeld. Mijn mooie zaksextant, lioogtebarometer, 3 van de 10 K.G. proviand, de reservekleeding en nog wat uitrusting waren .verdwenen. Enfin ik was boven, met een K.g. modder in mijn nek en voortaan immuun voor alle duizeligheid. Zuivere platftsbepaling was nu echter onmo gelijk en reeds dadelijk ontstond twijfel om trent de oriëntatie. Op hot hoogste punt van liet bergplateau aangeland, zag ik Noordwaarts meer bergen, maar ik verwenschte de Engel- sche zeekaart, die dan toch blijkbaar wel heel erg onnauwkeurig wat geteekend, want het land, wflarop fk me bevi nd, was nog geen 2 K. M. broed. liet plateau was gedeeltelijk met sneeuw be dekt en overigens ais modder doorweekt. Zelfs de steenachtige plekken verzonken, zoodat de .voet bij eiken stap weer losgetrokken moest worden. Dus gebruikte ik ski's zoowel op de sneeuw als in de modder en op de steenen, een nieuwe uitvinding, maar funest voor mijn ski's. Den volgenden dag sliep ik nabij een dal aan de Westkust en 's morgens na mijn ont waken ter observatie de kust bestijgende, ont dekte ik in den verrekijker eenige staven op het drijf ijs een 1000 M. weg. Aangezien deze erg op vliegtuigresten geleken, ging ik er heen, ofschoon een krachtige wind van de ku3t af woei (Een afzonderlijk relaas van onzen cor respondent over dezen min of meer sensatio- neelen onderzoekingstocht, hebben wij reeds gepubliceerd. Red.) Ook de rest van den derden dag was vol afwisseling. Onder beschutting van den berg wand ski-de ik voort over daar nog niet weg- gezomerde kustsneeuw; het was snikheet in de zon. Andermaal echter verscheen een plek van slechts water en bergmuur en moest ik terug het dal in. waar een flinke wind tne tegensloeg. Het was reeds laat geworden onder al die bedrijven en toen ik andermaal op een berg plateau belandde, had de wind een verijzende sterkte bereikt. Ik had nergeus meer lust in, duwde mijn slaapzak in de uiteengevouwen tent en ging zóó slapen. Het was onveilig tegen ijsberen, want ouder het klapperende losse tentdek hoort men niets en is men geheel weerloos. Bij het ontwaken bleek er een flinke mist te staan, en het werd een zoeken link3 en rechts om niet van het plateau te worden afgesneden door de talrijke ravijntjes, welke de afwatering bezorgen. Tot mijn vreugde ontdekte ik op de kust een hut. Van nabij bood deze een beeld van hopelooze eenzaamheid Alle» er aan was ver weerd en door stormen uiteen gerukt. De hut bestond, zooals gewoonlijk, uit stevi ge planken, welke eenmaal tot aan het dak waren omringd door een aarden wal, welke wederom door een drijfhoutscbutting werd op gehouden. Het dak was vroeger met een kie zel- en moslaag bedekt geweest. Zoo slaagt men er in, de stormen volkomen buiten te sluiten. Het inwendige is in twee ruimten verdeeld in voorkamer en magazijn. De ven sters zijn klein en alle openingen hebben schietgaten. Tlians was alles echter een ruïne. Hier en daar verspreid liggende leege blik jes en kapotte huishoudelijke artikelen toou- den aan, dat vier jaren geleden hier nienscbeu geweest waren. Hier overnachtte, ik In de bovenste van de twee kooien. De onderste was bedolven onder een sneeuwijslaagf welke de. geheele hut vulde. Broedende zeemeeuwen had ik door een toe val kunnen bereiken bovenop een klip. Thans gold het, onderweg eenige der millioenen alken te vangen. Ze nestelen op de leisteenricliels, op eenige honderden meters hoogte boven de zee, liefst in een overhangend gedeelte. Spoe dig was ik weer gedwongen, den eenigen weg te nemen over de bergtoppen en ging toen meteen op vangst. Mij schrap zettende tegen den wind en voorzichtig over den plateau-wand glurende, zag ik ze zitten in lange rissen. De lucht vervulden zij met hun schor gekrijsch; hij duizenden dreven ze rond in het ledige onder mij. Toch waren er vossenholen in de buurt van dit zeer lekker smakende vliegende gedierte. Inderdaad waren toegankelijke rotsspleten te vinden en met een langen strik was het niet moeilijk om ze bij dozijnen op te halen. Ook de groene eieren, dubbel zoo groot als een kippenei, smaakten best. Zwaar beladen met gevogelte zette ik den tocht Noordwaarts voort en thans trof ik een in goeden staat verkeerende jachthut aan. Wel lag de sneeuw er eveneens eeti paar voet hoog, wel zakte ik 's nachts door de muffe door vocht verteerde bedplanken, maar de wanden bestonden uit de best denkbare smalle dunne delen, schitterend voor het fabriceeren van een boot. Eindelijk, na nog twee dagen aan één stuk door mist gedwongen te zijn in den ijzel motregen op een bergplateau te kampeeren, kreeg ik de absolute zekerheid, dat ik op Hope- eiland was terecht gekomen. Behalve naaT achteren zag ik aan alle zijden ijs, langzaam drijvende naar den Zuid-Weste lijken horizon. Het is een 50 K.M. lang smal eiland op 77 gr. 6 min. Noorderbreedte en 25 gr. O. L. en bleek te bestaan uit een enke len langen smallen Noord-Zuid loopenden berg ter breedte van 12 K.M., steil in zee afdalende met hier en daar strand. Die berg- formatie met een platgolvenden bovenkant werd door vier dalen in vijf vrijwel gelijke mooten verdeeld, zoodat de geografische een voud niets te wenschen overliet. Talrijke kle ven leiden de afwatering van bet plateau, dat zich van 300 tot 500 meter boven zee verheft. Inderdaad, geen geestverheffende formatie en weinig passend bij den naam, welke iets schil- derachtigers doet verwachten! De voet der zwarte kaag knarste door het pakijs, witte vogels omkringden de tanden der rotsen. Bovenop, in de smalle kaap be dekkende leisteenschilfers, getuigden velerlei onberispelijke drijfhoutversteeningen van de vergankelijkheid van bet aardsche. Slechts de voetstappen van eon enkel mensch waren gekomen als teeken van vreemd leven uit het verre onbekende eu Ik keerde terug in mijn spoor, dat "zich over de plateau- golvingen streepte tot ver weg naar bet Zuiden. Mijn schoenen zouden snel opslijten, de win ter zou spoedig daar zijn en zou kloppen aan de deur van een hut, die nog door mij moest worden gefatsoeneerd. Ik verlangde naar een goed maal en had heel wat willen gaven voor een kist gecondenseerde melk. In de volgende dagen werden voorbereidin gen getroffen zoowel voor een mogelijken overtocht als voor een eventueele overwinte ring, wat een kolossale bedrijvigheid vereisch- te. Teer werd gedistilleerd op geïmproviseerde wijze uit oud teerpapier, waarmede de over blijfselen der twee jachthutten waren bedekt. Hiermede moest later de boot worden gedicht. Ook worden er spijkers gebrand uit oude aan gespoelde kisten. In de hutten was veel spijker materiaal te vinden. Spoedig was een miniatuur-scheepswerf la bedrijf, waar met behulp van mijn tentdoek, een breede kajak (boot) moest ..verrijzen', groot genoeg om voor een maand leeftocht te bevatten. Verder vond ik op het strand bij het zoeken naar eendennesten nog een roeiriem en wal- rustanden, zoodat, ook wat werktuigen betreft, mij veel arbeid bespaard werd. Bij de hutten lagen, behalve verroeste me.'k- blikjes, flesscben en verweerde vodden. Alles bij elkaar een lieeie schat, indien men zich van alle mogelijkheden tot aanwending goed rekenschap gat. Eenige vossenvallen werden opgesteld en, met de lans gewapend, keek ik geregeld naar zeehonden en ijsberen. Vossen vangt men on der een vierkant houten raam. dat met rots blokkeu is bezwaard. Deze „klep" steunt aan den eenen kant op een wankelbaar samenstel van houtjes, waaraan liefst een stuk voge! wordt gestoken Door het gewicht wordt de vos spoedig dotxi gedrukt, maar men moet er liefst binnen een paar dagen bij zijn. want de vossen zijn. als ze honger hebben, in staat elkaar op te vreten. Dat kost den luien jager 's winters menige pels. Geheel anders dan de vossen gedragen zich de ijsberen, welke in het geheel geen kannibalenneigingen hebben. Het aantal gestrikte alken en met pijl ge schoten meeuwensoorten wies met den dag. zoodat spoedig een paar honderd exemplaren te drogen hingen. De vischvangst leverde niets op in dit jaar gerijde behalve natte voeten. Mijn schoenzolen begonnen namelijk verdacht te slijten. Dit was de grootste directe zorg. dre de eigenaar had. Eenmaal passeerde mij een pooïvrachtschip bulten sigua&lafstand, maar zóózeer was in mij de overtuiging gegroeid, dat hulp van derden was uitgesloten, dat ik tot .mijn eigen verba zing het v-aartuig" zónier eenige ontroering gadesloeg een merkwaardig psychologisch verschijnsel, waarvan geen absoluut bevredigen de verklaring is te geven. Op één der tochten ontdekte ik in een dal beneden mij een ijsbeer, die kalm met hooge schoftbewegingen voortsjokte naar d-e Oostkust. Dat wil zeggen, dat ik in gedachten reeds proefde van sappige berenbiefstuk en weelde rig beddegoed zag en een behaaglijke winter- lamp met berenvet. De noodige aarzeling) trachtte ik te over winnen, doordat ik ine dwong, mij te herinne ren, naar deze ontmoeting erg verlangd te hebben en ook er aan te denken, dat ijsberen ch n voor vele Eskimo's dagelijksch werk is. Gc.trkkig was het geen berin, want die zijn veel woester. Ik schoot op mijn ski's de helling at en plaatste in het v-erlfljsuizen een lansstoot in den hals ran den beer, waarbij het door mijn hersens ging, dat de eerste klap een daalder waard is. Dat gaf eenigen moed voor de ge volgen, toen de aangevallene na klaarblijkelijke verbazing kopschuddend van de pijn tot den aanval overging. Ik kon door een beekje niet verder en slofte snel mijn ski's af, tijdig genoeg om den ach terpoot-stand te overleven, welke manoeuvre ijsberen, stom genoeg, altijd uitvoeren, als ze mensche'n aanvallen. Dit kostte hem een zware buikwond, waar na ik me hoogst onwaardig snel meende te moeten bergen onder het overhangende ijs van de beek. Aldaar verweerde ik me zóólang, evenals een schildpad, totdat bloedverlies hem deed aftrekken en ik me met veel lef te voor schijn waagde. Door hem telkens en telkens te omcirkelen gelukte het mij om hem van een vlucht naar het pakijs terug te houden, zooals de strijd wijze in de natuur sinds oeroude tijden voor schrijft. Een pool beer beeft weinig weerstandsvermo gen en eenige lanssteken maakten er toen een gelukkig einde aan. Toch is het verkeerd om zonder r°s«rvel(ins te. lagen maar nood brepkt wet Het gebrek aan lucifers zat me erg dwars. Er waren maar twee doosjes. Door de asch van mijn vuur dagenlang gloeiend te houden zou 't mogelijk zijn met dien kleinen voorraad den winter door te komen. Trouwens tweederde van de bevolking der aarde kent geen lucifers Maar wiide ik in het vroege voorjaar een po ging wagen om naar Aclveutbaai over te ste ken, dan moest er op een 500 K.M. langen ge vaarlijken tocht dagelijks vuur worden ge maakt in da speklamp eu dèt was een zeer twij felachtig iets. Daarom spaarde ik, braadde voor een ge heele week tegelijk en liieid het vuur zooveel mogelijk aan. Het drijfhout was werkelijk een zegen. Telkens als ik op marsch ging, werden er een heele massa boomstammetjes óp elkaar gesleept en dat was genoeg voor den geheelen dag. Overigens was mijn uitrusting, behalve dan de op den eersten dag verloren stukken, geraffineerd in orde. Mijn uitrusting was echter berekend op een snellen 14 daagsehen marsch en geenszins op een soort aipentoer of een overwintering. Dat is namelijk nog een groot verschil. Na eenige weken begon de op zwaar ge'oiuik niet berekende aluminiumpan te lekken. De levensduur van een paar schoenen is bij zwaar Spitsbergen gebruik omstreeks 10 -14 dagen en mijn prima linnen windkleeding was evenmin berekend op voortdurende kennisma king met scherpe steenen. Als beenbekleeding droeg ik overigens slechts één wollen broek, zoodat ik gedwongen werd, ee>n gedeelte van mijn rendierslaapzak tot pelskleeding om te werken. Wanneer ik op jacht, in het gebergte süep, was die zak, 5 K.G. wegende, me te zwaar om mede te nemen en ik fabriceerde daarom een zak van billrolhbatist, zooals ook wel op alpine- hoogtoeren wordt gebruikt. Bij eenigszins be trokken weer, als de zon 's nachts in baar laagsien stand staat, vriest hot daarboven danig. Wanneer men dan van te voren door den mist kiamnat is geworden, dan ligt men in dat vliesdunne omhulsel flink te trekken van de rillingen. Het fotografeeren van al dat moois is geen pretje en ik geloofde liet dan ook wel. want het met bloote handen wriemelen aan al die kleine nikkeldeeltjes is de koudste arbeid, die op een expeditie voorkomt. De grond was meestal hopeloos doorweekt en alvorens ik mijn tent op kon zetten, moest ik dan een bedding van platte steenen bij elkaar zoeken, die geen aangename matras vormen. Het is echter gezond leven, want de mensch groeit tegen de verdrukking" in, zooals ook in den loopgravenoorlog bleek, waarbij de sol daten dagenlang in de koude'vochtigheid zaten, en er élketi dag op vooruit, gingen. De mist gaf soms angstwekkende effecten Eens tóen de middernachtzon laag over een wolkenlaag heen scheen, zag ik mezelf verge zeld door een mansgroote schaduw naast mij, omringd door een drietal vurige straalcirkels. Het was mijn eigen schaduw, die tegen eon mistgordijn werd geprojecteerd; de mot koud vocht oververzadigde atmosfeer er tusschen in tooyerde door straalbreking de drie onverdien de aureolen. Dit was het eenige mensclielijke gezelschap, dat ik daar zag. Dieren waven er genoeg. Vossen schreeuw den schor hun ongerustheid uit en keken met hoog opgestoken ooren over een rand. Dan liepen ze me achterna, heel slim met groote omwegen meenende, dat ik ze niet zag. Hun voortbeweging is stijf met hooge voorpooten en i herinnert eenigszins aan den loop van den hyena. Die poolvossen, wier bekende witte win- terpels 's zomers grijsbruin is, smaken ellen dig. Ik ving er twee in gewone klepvallen, mee nende, dat ze voor een kat niet zouden onder doen. Jonge meeuwen heb ik me zelf beloofd, liever als grafbedekking te gebruiken, dan ze te eten. Ik beschouwde alles natuurlijk slechts vau het standpunt van eetbaarheid en hield expe rimenten met elk nieuw soort mos of gras sprietje, dat ik ontdekte, om de eetba...heid ervan vast te stellen. Want groenten waren voor mij de eenige totaal ontbrekende factor. Hier en daar nestelden op liet strand eenden tusschen drijfhout, dat soms tot verbazingwek kende hoogte tegen het gebergte was opgesla gen door de golven, wel een 36 meter. Teekens trok ik in het zand om de plaats aan te duiden, waar de vogels zaten, teneinde later de vogels zelf te besluipen. Elk etmaal zonk de zon 's nachts lager aan den horizont en werd het dan merkbaar kouder. Hier, ver van den ver warmenden golfstroom, zou de zomer wel spoedig voorbij zijn. In elke vervallen hut bevestigde ik een -."-«-rnpUoTl boot- r- 'Mi tocht met het verzoek, een brief te willen bezorgen, welke in de meest Noordelijke hut be vinden was. Do grootste oorzaak van de verwoesting dier hutten bleken behalve de storm ook de dieren te zijn, die de ruiten hadden gebroken en da deuren ingeduwd, waardoor de sneeuwstormen vrij spel kregen. In de eenige nog eenigszins bewoonbare hut waren de poolvossen op alle planken gesprongen en hadden alles er af ge gooid, wat was achter gebleven. Gebroken fles- schen, vergane l'ucifersdoozen, tabak en aller hande beschimmelde rommel staken uit het ijs op den vloer. Er hing een stemming van onbarmhartige vergankelijkheid. De rook van mijn vuur, die door de deur naar binnen walmde, kon dien geest niet verdrijven. Het bemoste graf met liet verweerde kruis, dat buiten zichtbaar was, sprak zijn eigen taai, een verbaal, waarvan de roepende zeemeeuwen tevergeefs trachtten mij een uitleg te geven. Zoo vloden de dagen in arbeidzaamheid te snel heen, tot ik op zekeren dag. na een lan gen tocht, druk bezig zijnde een oven te gra ven in het kiezelstrand, een steentje hoorde rit selen, vlak voor mijn gebogen hoofd. Opkijkende zag ik een man voor mij met een geweer onder den arm. We zeiden niets én trachtten ons de oorzaak te verklaren onzer wederzijdsche aanwezigheid. Ten slotte kreeg mijn gevoel van beleefdheid de overhand en stond ik op om een hand te geven, terwijl ik met weinige woorden mijn liistor'o v—'pIIp SN ij!»!!! De drie Noot echt pt.-,ivi*iehcrs. die onzen .•.pondent >p liet Hope-eilana vu-wh. Diuks een deel van tie hut, waar onze correspondent den laatsten tijd vertoefde. Het dat van de rood-, Snccun p hei Hope- eiland. Zwammen kleurden bij sommige ge legenheden de sneeuw donker-rose. Hij was met nog twee gezellen aan land gekomen aan den anderen oever, om drijfhout te zoeken en zij vonden, door het dal gekomen, teekenon van mijn eendenvangerij. De man hijgde nog van het snelle loopen, want na tuurlijk hadden de drie braven onmiddellijk Amundsenkoorts gekregen. Ik had een eenigszins schuldig gevoel, omdat ze zoo voor niets uit hun Skaudinavisoh flegma waren gerukt. Intussohen kwamen de twee anderen ook opdagen en ik vroeg mede aan boord te mogen gaan, waarbj^ ze bereidwillig mijn bepakking droegen. Aan boord werd Ik door een grinnikenden schipper ontvangen, die kolossaal veel schik had over de stommiteit van zijn collega, die mij per abuis op Hope-eiland had afgezet. De schipper stelde mij zijn eigen kool ter beschikking en ik viel om van den slaap na een 24 uurschen tocht over het geheele eiland. Maar éérst dronk ik een heelen ketel weel derige koffie leeg met buitensporig veel ge condenseerde melk. Het bleek het laatste teeder bewaarde blikje te zijn geweest aan boord. Ik geneerde me later, dat ik het zoo maar geaccepteerd bad. Steeds opnieuw worden mij de vragen ge steld: „Hoe kon u zonder geweer gaan?" en ook: „Waarom ging h zonder anderen te waar schuwen Inderdaad is het strijdig met arctische ge woonten om zonder wapens en zonder, dat iemand er van af weet, te reizen, en töch had het hier zijn goeden grond. Het is een vaststaand feit, dat een man alleen, maar dan ook héél alleen zonder moge lijkheid van hulp, veel minder risico loopt, omdat hij niet slechts voorzichtig, maar uiterst voorzichtig is. Zulks is psychologisch ook ver klaarbaar en de ondervinding heeft me de juistheid van deze stelling bewezeu. Welke krachten komen niet los, ais ge weet, dat ge den dood voor oogen hebt! Ge wordt door den nood opgehitst als een berg geit. Toch zag nimmer een jager deze in den afgrond storten! Die nood cultiveert op deu duur zóó'n onfeilbaarheid en zelfvertrouwen, dat de schaal der bedenkelijkheid zeer teu gunste der help-u-zelf-methode doorslaat. Aldus krijgt de mensch de zekerheid van het wilde dier en wat wil men nog meer? Daar, tegen zijn geen hulpexpedities opgewassen Natuurlijk is het onverantwoordelijk om zich op weg te begeven zonder totale geoefendheid en zonder bedacht te zijn op alle, maar dan ook alle eventualiteiten. In het rijk van het eeuwige ijs is niets zoo verraderlijk als mis plaatst zelfvertrouwen, Maar degene, wien de lust ontbreekt zich tot oen pooltocht te be kwamen. bfijve op de door rle civilisatie zoo comfortabel voor ons geëffende banen! A. VAN HOGENDORP, jr.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 13