M tl ■"V Allerlei. Op zoek De ,,Dorps-Naobers" Woensdag 3 October 1928 Derde Blad Paginal &prr vf EISE EISINGA'S PLANETARIUM -tt— EEN ZAKENMAN tt— GEEN REDENAAR FATALE GEVOLGEN VAN EEN haarmiddel. -tt~ lil >gt mtm\ii.\\\ïJMht\iiIiïï{fft/& De Man had zijnen stok in de hand geno men, en was de wereld rondgegaan, op zoek. Hij wilde het weten Eerst was hij in een groote school geko- men, waar vele geleerden waren. Een der geleerden was aan 't uitleggen wat n mensch eigenlijk was. In den hoek stond zooiets als een groot beeld, met een zwaren doek over. De ge leerde trok er dien af, en toen kwam een geraamte bloot, een grijs geraamte op een houten pikkel: Zóó, zei hij, was 'ne mensch! Maai dan lagen er nog pezen over die beenderen, leerde hij, en hij teekende die met" krijt op 't bord: en met die pezen kon 'ne mensch roe ren en doen, juist 'lijk een houten paljas van de kramen De Man luisterde en vroeg dan: Maar als 'ne mensch leeft, zit er dan nog iets anders in hem? En leeft dat voort als 'ne mensch dood is? En is dat dan geluk kig of ongelukkig? Een der geleerden zei van neen: een paai anderen dachten van ja, de meesten zeiden dat ze 't niet wisten, maar dat het toch wel zijn kon Hij was nu op de kermis in de groote 'danstent. Van achter die staken vol 1o°ver' speelde de muziek, heel lief en zoet, als he Zingen van den nachtegaal. Jongens en meisjes, bij paren, schuifelden over den vloer, die met water besprenkeld en met zout be strooid was, Breede bloemenkransen zwier den van de zoldering af en hooge spiegels hingen tegen de wanden rondom. En de koppels die dansten en draaiden en zweefden, en de menschen die op e banken zaten en toekeken, lachten allemaal, niet hevig of geweldig, maar vriendelijk en minzaam, zooals de menschen lachen die heel gelukkig zijn. En de Man vroeg aan twee, die met een geurigen zakdoek hun zweet afdroogden, en dan in een schuimende pint bier beten: Ge hebt veel verzet, vandaag? Ja, veel! I En hebt ge dat dikwijls? I Schier eiken Zondag! Dat zal nog lange jaren duren? Ja, nog lange! En daarna? Dan zijn ons beenen stijf en is 't lie deken uit. En wat komt er daarachter? Dat kan ons niemendal schelen! We hebben maar een jong levenDo rest dragen wij ons niet aan Daar vond het de Man niet. H ij was bij den meester binnengei aakt, toen hij zei dat hij voor gewichtige zaken kwam. In een ruim vertrek, hoog van steek, waar de dikke muren en de zware gordij nen het koel hielden. Recht over de vensters hingen twee portreten, van heeren met grij ze bakkebaarden. In den hoek stond een zware ijzeren kast, rustig. Achter de werkiafel zat hij, de meester, met. zijn zware balken onder zijn oogen; knauwde op de sigaar in den hoek van zijnen mond, en cijferde eits uit op het pa pier. Dan ï'uischte hij genoeglijk in zijn vette handen. De zaken gaan dus goed, meester? vroeg de Man. Ja, dit eerste half jaar win ik al over de twee millioen, en het tweede half jaar ziet er nog beter uit. jEn gaat ge dat nog lang voortdoen, i Ja, nog dertig of veertig jaar! i En dan? Dan ben ik dood! lachte hij vroolijk en smeet zijn opgekauwde sigaar in een as- schepotje. Maar daarachter, als ge dood zijt? Dat weet ik ook niet. Is 't dan de moeite waard, zoo te wroe ten voor die eenige jaren? waagde de Man. De meester trok zijn schouders op. Op dien helderen Zondag voornoen, bij dat hemelsch weet, was de Man binnen gelaten in dat schoon huis. Achter de grillige lage bloemperken van allerlei kleuren en het huis van roode steenen met een torenken op, stond tusschen hooge kastanjelaren. Vader en moeder en vier kindekens zaten aan de tafel, dronken warme koffie, en aten boterkoeken en eieren. Gij zijt toch gelukkig menschen? waagde de Man. Vader zag naar moeder en beiden keken dan naar hun blozende kinderen. Gelukkig? Ja, dat zijn wij! En vader stak zijn buiksken met de witte vest en de gouden horlogeketting vooruit. Door het open raam kwamen bloemengeur en klokkengelui en 't zacht geronk van een automobiel over 't krakend kiezelpad. En nu gaat ge zeker rijden naar dien toren, waar de klokken luiden? Ze lacten allemaal, vader, moeder en de vier kinderen, hooghartig, verstandig: Naar de kerk wilt ge zeggen! Neen dat niet!We zijn gelukkig zonder de kerk. Hoelang zal dat nog duren? Oh nog veertig, vijftig jaar. Dan zijn ons kinderen getrouwd, en hebben ook kin kinderen, en herbeginnen wij ons geluk met hen! En dan? Wel dan gaan wij dood 'lijk alleman, dan hebben wij ons part gehad! Maar komt er daarachter niets meer? Onoozelaard! en het schaterde het ven ster uit, dat ge geen klokken meer hoordet. De zon blaakte over de beemden. In de hooiwei stonden twee boeren, met een blauw gestreept hemd aan en een grooten strooien hoed op, en laadden het hooi op den wa- gn. Eer zij wegreden, haalden zij hun blik ken busch onder het gras van den beekkant uit, en dronken een gulzigen slok. De man stapte mee op naar de hofstee, en zei niets onderweg. De wagen werd afgeladen, de boeren waschten hun armen en gezicht aan de pomp gingen in huis. Kinderen kwamen bijgeloo- pen, rond de tafel, een vrouw bracht een grooten schotel op, geurige aarbeziön en een korf met sappige zwarte kersen. En ze smulden, dat hun lippen en tanden rood en donkerblauw werden. Zijt ge gelukkig menschen? vroeg de Man. Een der boeren zag naar de vrouw en beiden keken naar hun blozende kinderen en zeiden: Ja, dat zijn wij, Goddank! Altijd? Weer zagen zij naar elkander en zeiden: Doorgaans. Wel, valt er soms iets tegen, maar dat voorbij En zult ge nog lang gelukkig zijn? Dat weet God alleen. Misschien niet, misschien ook nog veertig, vijftig jaarl Maar daarna begint ons geluk eerst voor goed! Gij zult dus voortleven als ge gestorven zijt! Wel zeker! en dan komen wij weer alle te gaar en blijven te zamen, voor eeuwig! Hoe weet gij dat toch? Van God zelf, die dat komen zeggen is, over negen tien honderd jaar. Hij heeft dat gezegd aan mannen, die wij hij naam ken nen, en die hebben het voorgezegd aan men schen, die wij geiooven kunnen. En zóó weten wij dat! De Man schoot in 'nen schreeuw en snikte dan lang en stil, om 't gevonden geluk. „NEBELSPALTER: „Tegen bet einde van de match "werd het spel steeds levendiger en interessanter." DE jioeiwedstrijden JAN SOUTHAND nabij Londen werden dit jaar Ingeleid met *9? loetbalspel! dat tot vermaak yan feet publiek Jn den modder gespeeld vverd Op den 27en der vorige maand was het zooals in de pers is gememoreerd honderd jaren geleden, dat Eise Eisinga, de vervaardiger van het vermaarde plenetarium te Franeker overleed. Zeven jaar lang van 1774 tot 1781, heeft Eisinga er aan gewerkt. En de rechtsteek. sehe aanleiding tot zijn arbeid was de vrees, welke in dien tijd velen vervulde voor den ondergang der wereld. Op 8 Mei 1.774 zouden de planeten Jupiter, Mars, Venus, Mea-curius en de maan zich alle in het sterrebeeld „do Ram" bevinden. En dit oogenblik werd met schrik en heven tegemoet gezien. Allerlei voor spellingen deden de Tonde. De algemeene vrees werd nog gevoed door drukkers en liedjes zangers, die op straat schrikbarende dingen aankondigden en tot boete en berouw opwek ten. Er begon zieb een zoodanige angst te verspreiden, dat van overheidswege de liedjes in beslag werden genomen en de zangera ge arresteerd; terwijl in de Leeuwarder Courant de stedelijke regeering een bericht deed plaat sen, waarin door een deskundige werd medege deeld, dat ea- op den bewusten dag niets anders zou gebeuren, dan dat men vóór zonsopgang bij helder weer de vier gemelde planeten en de maan in genoemd hemelteeken zou zien en dat dit verschijnsel geen invloed op de aarde zou hebben. De dag verliep dan ook zonder onheil, maar de algemeene vrees, door de voorspelling ver oorzaakt, was oorzaak, dat Eisinga op bet plan voor zijn planetarium kwam, om de gegrond heid te kunnen aantoonen van den angst voor nadeelige gevolgen van de conjunctie der pla neten. Het kunstige werk maakte grooten opgang en va.n heinde en ver kwam men, om het te zien. Ook de regeering gaf van haar belang stelling blijk door aan Eisinga „een stuk ge werkt zilver' te zijner keuze, teT waarde van ten hoogste honderd zilveren dukatons 315) aan te bieden. In 1825 werd het planetarium aan het Rijlc oven-gedragen voor de som van 10.000 met de bepaling, dat Eisinga in bet gebouw daarbij betooorend, tot zijn dood vrij mocht blijven wo nen en 200 's jaars voor het toezicht zou ontvangen, welke voorrechten hij ziju overlij den op zijn zoon Jacobus overgingen. De handelaar in oudheden (een ouden klok- slinger in zijn hand houdend): Wat is dit? Sollicitant: Een tandenstoker van Napo. leon. De handelaar: Prachtig, jij bent aange nomen. In piet E'Higelsche miniiyjoerie-Fox, liad in het begin der negentiende eeuw een minister zitting, die Hamilton heette en dien men den „Hamilton met de eenige redevoering" noemde. Ondanks zijn ministerschap had bij nameiijlc nooit meer dan één redevoering in het Parle ment gehouden. En daarbij was maar al te duidelijk zijn absoluut gemis aan oratorische talenten gebleken. Klant: Wat moois, mijn vrouw heeft dat goedje om weer haar te krijgen voor meubel- was gebruikt. Barbier: Aha, en wenscht u nu een andere flesch? Klant: Nee niet noodig, maar ik wou, dat tl den kapstok eens kwam schoren. IN HET RESTAURANT De bezoeker bestelt een biefstuk, welke hem vlug maar in uiterst klein formaat wordt op gediend. De proef is goed, zegt hij tot den kellner. Van dit soort yleesch kunt p pij gen [ïiefstuk krengen/ -i.„ Het dorpsleven bij onze voorvaderen de Germanen, is ontstaan uit een gemeen schappelijk nederzetten. Daar heeft zich niet eerst één gezin gevestigd, daarna een tweede, enz., maar de dorpen zijn met hünne land-indeeling en hunne veldmark- ten ontstaan; de menschen kwamen, von den en namen brokstukken land, begonnen te werken, maar naderden op den lange» duur hetzij door afstaan van land f om andere oorzaken, van lieverlede» elkan der; de meeste dorpen behooren daarom niet tot den oer-tijd. Zij werden veeleer ge grondvest na samenstelling of samenvoe ging van oer-vestigingen, omdat zich uit de veldmarkt van 't oude, eerste dorp ge zinnen ook vertakten en eigenlijk eene volksplanting stichtten, of ook al, o udat door bebouwbaar maken van woud en door uitroeien of rooien, weer nieuwe nederzet tingen ontstonden. De oude geslachten-samenstelling ep markgenootschap vervielen; daaruit vormde zich een min of meer los onsamenhangend verhand, het „nabuurschap", dat alles re gelde, wat later onder het begrip' der politie viel; de zeden-, de brand-, de wegen-, de welvaartspolitie, verder het overeen komen in 't benutten en ordenen of rege len der akkers en weiden, in één woord de gezamenlijke gemeente- aangelegenheden- Deze werden geordend door zoogenaamd dorpsoverleg. Hoe een dusdanig „buurtschap" er uit zag, zien wij in 't Oostelijk Rijnland. Zij kwamen in de oudste tijden vandaar meer westwaarts, naar onze streken, en brachten tóen reeds de buurschappen mede: bij hen was het dorp in vier afdee'ingen of nabuur schappen verdeeld, die zith aan een jaar lijks gekozen buur-vader onderwierpen, en oer-oude gereedschappen dienen tot weder zijdsche leiding, steun en rechtsvcrzekcring. Daaruit ontstonden de zoogenaamde „na buur-putten". 1. Wederzijdsche hulp in lief en leed. Ieder huisvader heeft een recht op de hulp der buren, zoo vaak hij iets van abnormaal gewicht had te vervoeren of te verplaat sen, wat hij alleen niet kon, ook: op hulp bij huisaanbouw, ingeval van. ziekte in huis met arbeid, bij regelen dor begrafenis, bij deelname aan familiefeesten. 2. Behoud van openbare, burgerlijke zekerheid en orde: bij opname in het na buurschap werd strenge controle uitge oefend; plicht van steeg- en deurbescher ming, hulp hij vuur- en watergevaar, rein houden der beek en der bronnen en putten. 3. Verzorging en behoud van fatsoen en van den dhristelijken zin. terstond na de bekeering. De buur-vader is de vrederech ter bij echtelijke twisten. Nachtelijke on rust, wederzijdsche beleediging, twisten, dierenkwelling wordt gewroken. Eveneens na de bekeering tot christen de schending van den Zondag. De boer merkt dat alles in zijn onmiddellijke omgeving scherp op. »IIët nabuurschap laat zich ook veel ge logen liggen aan 't behoud der eenvoudige kleederdracht. Bij den gerechtsdag, die ieder jaar werd gehouden, waren alle huren verplicht, overtredingen gepleegd aan te geven en aan de straf te onderwer pen. Jaarlijks werd ook een verzoen ings- feest gevierd. Een goede buur, zegt men, is goud waard» De Limburger zegt doorgaans: „béter eind gooie naober es eine wie je vreidj". Nog bestaan vele van deze toestanden in onze' oudste, en afgelegen dorpen, en nog meer geprononceerd in 't Rijidand. Toch verviel de nabuurschap als eene op die wijze georganiseerde corporatie in' vele streken. Maar het uitvloeisel dezer toe standen is toch geweest, dat op vele plaat sen tot in de 19e eeuw do dorpen min of meer saamgevoegd en gesloten elkaar bij staande, sociale lichamen bleven, die over een groote mate van zelfstandigheid be schikten. De zich losmakende krachten werden ook mettertijd sterker in het dorps leven: als eenheid ontstond eindelijk de politieke gemeente, die de rest der oude dorpsgemeenschap terzijde stond; maar er bleef toch wat van hangen, want noch" bestaat als eene door zeden en andere afkomst geheiligde inrichting: n.l. de na buurschap in engeren, huldigen zin, waar over wij hier spreken willen. (Vergelijk ook" nog onzo bestaande „putten" in de sfads- een dorpsstraten van Limburg). Buurman, buurboer, is de 't naast bij wonende. Op het land echter zijn de boeren geheel anders op elkander aangewezen als in de stad. Wee hem, die geheel alleen staaf of wil staan. Op menige plaats bestond er vroeger een vorm van opname als huur man. Er werd ook van tijd tot tijd een „buurfeest" gehouden, zoo vaak b.v. een nieuwe inwoner in het dorp huis of hof betrad. Dat feest bestond hoofdzakelijk in eten en drinken. Daarmede werd hij als huurman opgenomen cn genoot burenhulp. Buurman was voor den boer en den dorps genoot eon der vriendschappelijkstc titels, die onmiddellijk na „neef" kwam. Men beschouwde hem als een Md van hot huis, Cn was daar met hem verbonden door tegendiensten, in vreugde cn in rouw of leed. Goede nabuurschap uitte zich en uit zich gedeeltelijk ook nog in de deelneming aan gezins- of familieomstandigheden, in de hulpvaardigheid en «n 't gezellig ver keer des avonds. Dat al deze heerlijke eigenschappen der, oude tijden in de laatste meer bewogen: en zenuwachtige jaren veel hebben inge boet, is vanzelfsprekend. Het in indus- tricele streken inschuiven van vreemde elementen doet veel van het oude dorps- eigenaardige totaal verdwijnen. Ook de tijden zelf waren oorzaak van verbrokke ling dezer oude vaderlandsche zeden. En kwam allengs meer standsverschil, de mode stak allerwege haren driesten kop op, en jaloezie, afgunst en nijd waren van deze toestanden een niet te weerspreken ge volg. En deze ondeugden nemen ontegen zeggelijk veel weg van onderlinge hartelijk heid. De eenvoudige, ongekunstelde zeden hebben er danig door geleden, de ziel van het oude buurschap is er kranker van ge* worden, en terwijl èn industrie, én cigen- domsgevoel, èn mode, èn modernisme in vele opzichten steeds hoogcr vlucht nomen, zal 't o.i. met de oude nabuurtschap, ook' in die dorpen volstrekt niet beter op wor den. Ook hier doet zich het spreekwoord inderdaad hoe langer hoe meer gelden: „andere tijden, andere zeden." DUITSCH OORLOGSMATERIAAL STAAT IN LONDEN TE KOOP. De "gemeenteraad van West-Ham Ja Londen, fiig destijds Dultsch oorlogsmateriaal aankocht, biedt dit ;thang w yeer openbaar te koop gan. g

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1928 | | pagina 9