yooR^OliZE
EÜGD
w
Het museum van de Koningin
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
e
VRIJDAG 18 NOVEMBER 1928
DERDE BLAD
DOOR G. D. HOOGENDOORN
fooien-puzzle
O
9 O
O
7 O
6 O
10
O O O
O
O
O
O
O
O
O
.hmv is., ai;ze rubriek zonder scbrifteüjke toestemming verboden.
Naar Frank H. Stockton
Er was ens een koningin, die in haar
hoofdstad een groot museum stichtte.
Deze instelling was haar trots en haar
vreugd, en ze besteedde bijna al haar
tijd met het telkens weer bekijken van
de collectie voorwerpen, die ervoor be
stemd was, en met het rangschikken er
van in de ruime zalen. Dit museum was
bedoeld, om haar volk verstandelijk op
te heffen, maar het resultaat was een
erge teleurstelling voor de koningin. Om
de een of andere reden en welke dat
was, kon ze zich niet voorstellen
stelden de menschen geen belang in
haar museum. Zelf beschouwde zij het
als de verrukkelijkste plaats ter wereld,
en bracht eiken dag uren door met het
bezichtigen en bestudeeren van de dui
zenden voorwerpen, die het bevatte.
Maar hoewel er hier en daar in de stad
wel eens iemand was, die er voor voel
de, de collectie te gaan zien, was het
voor 't meerendeel der bevolking on
mogelijk, er ook maar de zwa' c: e be
langstelling voor te voelen. In 't eerst
griefde dit de koningin en zij trachtte
haar museum te verbeteren. Maar toen
dit niet hielp, werd ze erg boos en ze
vaardigde een bevel uit, dat alle meer
derjarige personen die geen belang stel
den in haar museum, naar de gevange
nis gestuurd moesten worden.
Dit bevel veroorzaakte groote opwin
ding in de stad. Het volk stroomde
naar het groote gebouw, en allen'deden
erg hun best om er belang in te stel
len, maar in de meeste gevallen liepen
die pogingen op niets uit; ze konden
geen belangstelling hoegenaamd gevoe
len. Het gevolg was, dat er honderden
en duizenden onö'erdanen naar de ge
vangenis werden gestuurd, en daar er
geen ruimte genoeg voor hen was in^ de
gewone gevangenissen, werden er gioo-
te noodgevangenissen opgetrokken op
verschillende punten der stad. De men
schen, die ncodig waren voor werk 01
ontmoette de vreemdeling een
moeder
dienst, die niemand anders kon waar
nemen, kregen verlof orii overdag op
eerewoord de gevangenis te verlaten,
maar moesten daar 's avonds weer in
terugkeeren.
Tijdens dezen treungen stand van
zaken kwam er op zekeren dag een
vreemdeling in de stad. Hü stond ver
baasd, zooveel gevangenissen te zien, en
toen hij aan een raam van een van die
gebouwen achter de tralies een zeer
achtenswaardig uitziend burger zag,
kwam hp dichterbij en vroeg hem, wat
dit alles te beteekenen had. De burger
legde hem uit, hoe de zaken stonden en
daarna voegde hij er bij, terwijl de tra
nen hem in de oogen kwamen:
„O mijnheer, ik heb al mijn best ge
daan om belang te stellen in het mu
seum, maar het is onmogelijk. Ik kan
me er geen greintje voor interesseeren.
Wat meer zegt, ik weet, dat ik 't ook in
de toekomst nooit zal kunnen, en zoo
zal ik hier wel al mijn verdere levens
dagen moeten slijten.'
Terwijl hij verder liep, ontmoette de
vreemdeling een moeder, die juist uit
haar huis kwam. Haar gezicht was
bleek en ze schreide bitter. Vol mede
lijden bleef hij stilstaan en vroeg haar,
wat er aan scheelde. „O mijnheer," zei
ze, „een heele week lang heb ik, ter
Wille van mijn lieve kinderen, getracht,
belang te stellen in dat museum. In 't
begin dacht ik, dat 't me misschien wel
zou lukken, maar die hoop bleek ijdel.
Het is onmogelijk. Ik moet mijn klein
tjes verlaten en naar de gevangenis
gaan."
De vreemdeling was diep getroffen
door deze treurige gevallen en nog vele
andere van dien aard, die hij weldra
nog ontmoette. „Het is te erg! te erg!"
zei hij bij zichzelf. „Ik heb nog nooit
een stad in zoo'n ellende gezien. Er is
nauwelijks een familie, naar ik gehoord
heb, waar niet iemand is, die zich niet
kan interesseeren. Ik moet de koningin
gaan opzoeken en er eens met haar over
spreken." En de daad bij het woord
voegend, richtte hij zijn schreden naar
het paleis.
Hij kwam de koningin al tegen, die
juist haar morgenbezoek aan het mu
seum ging afleggen. Toen hij te kennen
had gegeven, dat hij een vreemdeling
Was en een korte audiëntie wenschte,
bleef zij staan en sprak hem aan.
„Hebt u mijn museum al gezien?"
yroeg ze. „Er is niets in de stad, dat
Zóó uw aandacht waard is, als dat. U
moest daarheen gaan, voor u iets an
ders gaat zien. U hebt een hoog voor
hoofd en een verstandige gelaatsuit
drukking, en ik weet zeker, dat u er het
grootst mogelijke belang in zult stellen.
Ik ga er op 't oogenblik zelf heen, en
ik ben benieuwd te zien, welken indruk
die mooie verzameling op een vreemde
ling maakt."
Dat stond den vreemdeling nu alles
behalve aan. Te oordeelen naar wat hij
gehoord had, was hij overtuigd dat hij,
als hij naar het museum ging,- gauw' in
de gevangenis zou zitten, en dus haast
te hij zich om het voorstel te doen dat
hem was ingevallen op zijn weg naar
het paleis.
„Ik kwam juist om Uwe Majesteit over
het museum te spreken." zei hij, „en
vergunning te vragen, aan de collectie
eenige voorwerpen toe te voegen, waar
in iedereen belang zal stellen. Ik be
grijp, dat het ten zeerste wenschelijk
is, dat iedereen zich er voor interes
seert."
„Natuurlijk is dat zoo," zei de konin
gin, „en hoewel ik vind, dat er niet de
minste reden is, waarom iedereen niet
de levendigste belangstelling zou koeste
ren voor wat het museum reeds bevat,
ben ik toch bereid er alles aan toe te
voegen wat het van nog grooter waarde
zou kunnen maken."
„In dat geval," zei de vreemdeling,
„mag ik geen tijd verliezen en moet ik
zoo spoedig mogelijk die voorwerpen
zien te krijgen, die ik aan het museum
wil schenken."
„Ga dan maar dadelijk," zei de ko
ningin. „Maar wanneer kun je terug
zijn?"
„Er zullen op zijn minst een paar da
gen overheen gaan," zei de vreemdeling
„Geef me je eerewoord, dat je over
oen week terug zult zijn," zei de ko
ningin, „en vertrek dan onmiddellijk."
De vreemdeling gaf zijn eerewoord en
verliet het paleis.
Nadat hij een leeren tasch had ge
vuld met proviand, die hij in een der
winkels had gekocht, ging hij de stads
poorten uit. Toen hij in het open veld
was gekomen, zei hij bij zichzelf:
„Ik heb toch wel iets heel moeilijks
op me genomen! Waar ik iets moet
vinden, dat alle menschen in die stad
interesseert, weet ik werkelijk niet;
maar ik heb zoo'n medelijden met al
die ongelukkige menschen, die hun huis
gezinnen hebben moeten verlaten en in
de gevangenis opgesloten zijn, dat ik
vast besloten ben, alles voor hen te
doen wat ik bij mogelijkheid kan. Er
moeten in dit groote land toch wel
eenige voorwerpen te vinden zijn, waar
iedereen belang in stelt."
Tegen den middag kwam hij aan een
groote berghelling, bedekt met bosch.
In de meeiling dat hij, wat hij zocht,
even goed hier kon vinden als ergens
anders, ging hij, daar hij aan de scha
duw de voorkeur gaf boven de zon, het
bosch in en wandelde een tijdlang verder
langs een pad, dat geleidelijk tegen den
berg op klom. Nadat hij over een smalle
kloof was gesprongen, waarlangs mooie
groene waterkers groeide, kreeg hij al
gauw een wijde grot in 't gezicht. Aan
den ingang daarvan zat een oude klui
zenaar.
„Aha," zei de vreemdeling bij zich
zelf, „dat is werkelijk een gelukkig toe
val! Deze goede en eerbiedwaardige
man, die zijn leven doorbrengt te mid
den van de geheimen der natuur, kan
me zeker wel vertellen wat ik wensch
te weten." En na den kluizenaar ge
groet te hebben, ging hij zitten en ver
telde den ouden man, waarvoor hij op
reis was,
„Ik ben bang, dat u zoekt naar iets
wat u toch niet zult vinden," zei de
kluizenaar. „De meeste menschen zijn
te dom om werkelijk belang in iets te
stellen. Ze praten elkaar allemaal na, en
weten zelf niet wat 't beste voor hen is.
Er zijn nu bijvoorbeeld op deze berghel
ling zooveel knusse, gezellige spelonken,
die allemaal bewoond zouden zijn als de
menschen maar wisten, hoe verheffend
en interessant het is, ver van je mede-
menschen verwijderd te leven. Maar
voor zoover het in mijn vermogen ligt,
wil ik u helpen bij uw onderzoek, want
ik vind, dat u waardig en verstandig
handelt. Zelf kan ik niets voor u doen,
maar ik heb een leerling, die er erg
veel van houdt, rond te zwerven en
naar merkwaardige dingen rond tc
speuren. Het is mogelijk, dat hij u zeg
gen kan, waar u iets vinden kunt, dat
voor iedereen van belang is, al betwijfel
'k het. U moogt naar hem toe gaan en
'Pm er over spreken, als u wilt, en ik
al hem voor een tijdje van zijn stu
diën ontslaan, zoodat hij u kan helpen
bij uw onderzoek."
De kluizenaar schreef toen een bood
schap op een stukje perkament, gaf het
aan den vreemdeling en wees hem den
weg naar de grot van zijn leerling.
Deze was op eenigen afstand gelegen
en hcoger op den weg en toen de vreem
deling ze bereikte, vond hij den leerling
vast in slaap op den grond. Het was
een jonkman met lange beenen, lange
armen, lang haar, een langen neus en
een lang gezicht. Teen de vreemdeling
hongerig, en had er dus niets op tegen,
een poosje te zitten uitrusten en een en
raider te eten uit zijn tasch. De leerling
draafde weg om wat wormen te zoeken,
en hij bleef zóó lang weg, dat de vreem
deling heelemaal klaar was met zijn maal
vóór hij terug kwam. Maar eindelija
kwam hij dan toch, en wel in een toe
stand van de grootste opgewondenheid.
„Kom mee! Kom mee!" riep hij. „Ik
heb iets ontdekt, dat werkelijk verba
zingwekkend is! Kom gauw!"
De vreemdeling sprong op en volgde
haastig den leerling, wiens lange beenen
hem vlug over de berghelling droegen
Toen ze aan een groote opening kwamen
in een vooruitstekende rots, bleef de
leerling stilstaan en riep uit; „Kom mee
hier in en ik zal u iets laten zien waar
u paf van staat en daarmede verdween
hij ook al in de opening.
Devreemdeling, die erg benieuwd was
om te zien, wat hij voor een merkwaar
digheid had gevonden, volgde hem eer.
eindweegs door een nauwe en telkens
buigende onderaardsche gang. En opeens
kwamen ze uit in een hooge, ruime spe
lonk, die licht en lucht kreeg door ope
ningen in de zoldering. Op den vloer
WRAm htsvss.
Het was helder dag, toen de roovers hun hol bereikten
hem wakker maakte, hem vertelde,
waarvoor hij kwam en hem de bood
schap van den kluizenaar overreikte,
begonnen de slaperige oogen van d'en
leerling te schitteren, en zijn gezicht
werd minder lang.
„Dat is heerlijk," zei hij, „om zoo vrij
af te krijgen op Maandag, want meest
al moet ik tevreden zijn met een vrijen
Woensdag- en Zaterdagmiddag.
„Is de kluizenaar erg streng voor je?"
vroeg de vreemdeling.
„Ja, dat zou ik denken," zei de leer
ling. „Ik moet netjes in of bij de spe
lonk blijven, al ben ik wel eens stiekum
gaan hengelen op dagen, dat ik geen
vacantie had. Ik heb den ouden man in
't geheel nog pas ééns in mijn leven ge
zien, en d'at was toen hij me als leer
ling aannam. U begrijpt, dat 't niet in
ons vak te pas komt, al te vaak bij
elkaar over den vloer te komen. Dat
zou niet kluizenaarachtig zijn. Hij komt
hierheen op de middagen, dat ik uit ben.
en schrijft voor me op, wat ik de ko
mende halve week moet doen."
„En doe je dat altijd?" vroeg de vreem
deling.
„O, 't een of ander krijg ik wel voor
mekaar," zei de leerling. „Maar nu en
dan heb ik me toch wel eens afge
vraagd of 't niet beter zou geweest zijn,
als ik maar iets anders geworden was.
Maar ik heb nu eenmaal mijn beroep
gekozen, en ik vind, dat ik er nu maar
bij moet blijven. We zullen nu dadelijk
op zoek gaan; maar eerst moet ik de
grot in orde brengen, want de oude man
komt vast en zeker hier naar toe, ter
wijl ik weg ben."
Zoo sprekend, opende de leerling een
oud perkamenten boek bij een aangege
ven bladzijde, legde het op een platten
steen die dienst deed als tafel, en schik
te toen een schedel en een paar been
tjes netjes er naast.
De twee gingen nu op pad, nadat de
leerling eerst een dobber en snoer in
zijn zak gestoken had en een hengel
te voorschijn had gebracht van onder een
paar struiken.
„Waar heb je dat voor noodig?" vroeg
de vreemdeling. „We gaan niet visschen!
„Waarom niet?" vroeg de leerling. „Als
we bij een goed plekje komen, zouden
we best iets kunnen vangen, dat waard
is, om in een museum te komen."
Het duurde niet lang, of ze kwamen
aan een bergbeekje, en de leerling stond
er op, hier zijn geluk te beproeven. De
vreemdeling was een beetje moe en
stonden ip, alle hoeken groote kisten met
sterk beslag, en pakken van allerlei soort
en omvang, balen en bundels zijde ex:
prachtige stoffen, prachtige koffers en
veel andere voorwerpen van waarde.
„Wat is dit voor een soort bergplaats?"
riep de vreemdeling uit, erg verrast.
„Weet u dat niet?" riep de leerling
uit, terwijl zijn oogen schitterden van
verrukking. „Het is een rooversholIs het
niet kostelijk, dat ik zooiets ontdekt heb?"
„Een roovershol!" riep de vreemdeling
ontzet uit. „Laten we zorgen, dat we hier
zoo gauw mogelijk weer vandaan komen,
anders komen de roovers terug en hak
ken ons zeker in stukken!"
„Ik geloof niet, dat ze zoo heel gauw
terug zullen komen." zei de leerling, „en
daarom moesten we maar hier blijven en
een en ander eens goed bekijken.
„Neen, jou domoor!" riep de vreemde
ling. „Maak, dat je weg komt, je weet
niet in welk gevaar je je bevindt!" Met
die woorden keerde hij zich om. om zoo
vlug hij kon de spelonk weer te verlaten.
Maar het was al te laat. Op dat
oogenblik kwamen juist de rooverhoofd-
man en zijn bende de spelonk binnen.
Toen de mannen den vreemdeling enden
kluizenaarsleerling bemerkten, trokken ze
hun zwaarden en stonden op 't punt, op
hen in te stormen, toen de leerling naar
voren sprong, en, zijn lange armen
zwaaiend, uitriep:
„Halt! Het is een vergissing!"
Bij deze woorden liet de hoofdman zijn
zwaard zinken en beval zijn mannen,
halt te houden. „Een vergissing!" zei hij.
„Wat bedoel je daarmee?"
„Ik bedoel," zei de leerling, „dat ik er
op uit was om merkwaardigheden te zoe
ken, en per ongeluk in deze grot terecht
kwam. We hebben geen enkel ding weg
genomen of ook maar aangeraakt. U
kunt uw bezittingen natellen, en u zult
zien, dat er niets ontbreekt. We hebben
zelfs geen kist of koffer opengemaakt,
hoewel ik erg nieuwsgierig was om te
zien wat sommige ervan bevatten."
„Is het waar, wat hij vertelt?" vroeg
de hoofdman, zich tot den vreemdeling
wendend.
„Volkomen waar!" was het antwoord.
„U hebt een eerlijk gezicht en een be
trouwbare uitdrukking," zei de hoofd
man, „en ik geloof niet, dat u er toe in
staat zoudt zijn, hier tijdens onze afwe
zigheid binnen te sluipen en onze bezit
tingen te stelen. Uw- beider levens zullen
gespaard blijven, maar ge zult genood
zaakt worden, bij ons te blijven, want we
kunnen niet toestaan dat iemand die
eenmaal ons geheim weet, ons weer ver
laat. Ge zult goed behandeld worden en
ons op onze tochten vergezellen. En als
ge zulks door uw gedrag verdient, zult
ge mettertijd als echte leden bij den
troep worden ingelijfd."
Bitter betreurde de vreemdeling nu zijn
onvoorzichtigheid. Hij ijsbeerde maar van
den eenen kant van de spelonk naar eten
anderen, en zwoer bij zichzelf een duren
eed, dat hij zich nooit meer door een
kluizenaarsleerling den weg zou laten wij
zen. Dat jongmenseh zelf was echter
buitengewoon in zijn schik. Hij holde van
de eene kist naar de andere, en bewon
derde de zeldzame schatten, die een paar
van de roovers hem lieten zien.
De twee gevangenen werden uitstekend
gevoed en gehuisvest, en den volgenden
dag riep de hoofdman hen en de heele
bende bijeen en hield" de Volgende toe
spraak:
„We zijn r - - 'en en twintig in ge
tal," zei hij,- „zeven en twintig werkende
leden en twee op proef. Vannacht gaan
we op een hoogst belangrijke onderne
ming uit, waaraan we allen zullen deel
nemen. We zullen den toegang tot de
spelonk sluiten, en als 't zoover is, zal ik
jelui wel vertellen, waar we heengaan."
Een paar uur vóór middernacht ging
de troep op weg, vergezeld door den
vreemdeling en den kluizenaarsleerling,
en toen ze een paar mijlen hadden af
gelegd, hield de hoofdman hen staands,
om hen van het doel van den tocht in'
kennis te stellen. „We gaan," zoo sprak
hij, „het museum van de koningin plun
deren. Het is het gewichtigste werk. dat
we ooit ondernomen hebben."
Bij deze woorden kwam de vreemde
ling naar voren en kwam tegen het aan
gekondigde plan op. „Gisteren verliet ik
de stad," zei hij, „met een opdracht van
de koningin om een of meer belangwek
kende voorwerpen voor haar museum te
gaan zoeken; en nu terug te gaan en
een instelling te berooven, die ik beloofd
had, te zullen verrijken, is me eenvoudig
onmogelijk."
„U hebt gelijk," zei de hoofdman, na
een oogenblik nadenken, „zoo'n handel
wijze zou ten hoogste afkeurenswaardig
zijn van uw kant. Als u me uw eerewoord
wilt geven, dat u hier bij dezen steen
wilt blijven, tot we terugkomen, zullen
we den tocht voortzetten zonder u."
Be vreemdeling gaf zijn woord, en na
dat hij bij den steen was achtergelaten,
viel hij al gauw in slaap en werd pas ge
wekt door de terugkeerende bende, kort
voor het aanbreken van den dag. Ze kwa
men langzaam aanzeulen; elke man
droeg een reusachtig pak op den rug.
Achteraan in de rij liep de kluizenaars-
leerling en droeg 'n even zware vracht als
de anderen. De vreemdeling bood aan,
die een poosje van hem over te nemen,
maar daar wilde de leerling niets van
hooren.
„Ik wil niet, dat die mannen denken,
dat ik niet evenveel kan ais zij," zei hij.
„Je had ook mee moeten gaan. We heb
ben een kostelijke nacht gehad! We heb
ben het heele museum schoongeveegd,
dat kun je gelooven! We hebben geen
enkel ding op zijn plank of in zijn gla
zen kastje gelaten!"
„Wat zijn het eigenlijk voor dingen?'
vroeg de vreemdeling.
„Dat weet ik niet," antwoordde de leer
ling. „We hebben heelemaal geen licht
den ze opengemaakt. Een paar secon
den lang staarde elke roover verbijsterij
naar den inhoud, van zijn bundel en toe|
begonnen ze allemaal te zoeken en t)
grabbelen tussehen de stapels voorwer
pen op de lakens; maar na een paai
minuten kwamen ze weer overeind en
keken meer verbijsterd en teleurgesteld
dan ooit.
„Voor zoover ik zie," zei de hoofdman,
„is er niets bij deze heele collectie, waai
ik iets cm geef. Ik vind geen enkel dir j
mooi!"
„Ik ook niet!" „Ik ook niet!" „Ik oolj
niet!" riepen alle leden van den troep
„Ik veronderstel," zei de hoofdman,
na een oogenblik te hebben nagedacht,
„dat, waar deze dingen volstrekt geep
nut voor ons hebben, we 't aan onze eei
verplicht zijn, ze terug te brengen."
„Halt!" zei de vreemdeling, en deed
een stap naar voren. „Maak daar niet
al te veel haast mee!" En toen vertelde
hij aan den hoofdman, hoe in de stad
de zaken stonden en legde duidelijk uit,
wat zijn doel was geweest bij de onder
neming, waarop hij voor de koningin was
uitgetrokken. „Ik geloof dat 't beter zou
zijn," zei hij, „wanneer die dingen voor
't oogenblik nog maar niet terugggebracht
werden. Als jelui een veilige plaats heb
om ze te bewaren, zal ik te gelegener
tijd de, koningin wel vertellen, waar zo
zijn, en als ze dat dan wenscht, kan 7/
er iemand cm sturen."
(Wordt vervolgd
1 l
„Voor zoover ik zie," zei de Hoofdman,
„is er niets bij deze Ueeie collectie, waar
ik iets om geef.
gemaakt, uit angst dat iemand ons zou
zien, maar de maan scheen helder ge
noeg naar binnen om alle kasten en
planken te zien, en onze opdracht was
niet, 't een of ander te bezichtigen, maar
alles mee te nemen. Er hingen groote
deklakens over alle glazen kasten en die
hebben we toen op den grond uitgespreid'
en groote bundels gemaakt van de be
zienswaardigheden. We zullen ze wel op
ons gemak bekijken, zoodra we in onze
spelonk zijn."
Het was helder dag, toen de roovers
hun hol bereikten. De pakken werden in
een grooten kring op den vloer gelegd en
op een signaal van den hoofdman wer-
204 Maar o wee, wat ging gebeuren?
't Deurtje wilde niet uit 't slot,
Zoo dat zij gevangen zaten
In die zwarte, kille grot.
O, en hoorden zij niet komen
Ginder aan den overkant.
Luide stappen van hun gastheer,
Die weerkaatsten aan den wand?
Ja, dat was wel goed geluisterd,
Want die pimpernikkelman
Vond den sleutel op de steenen
En begreep daar alles van.
„Ah! Daar zijn die Job en Jollie
Stiekum in mijn grot gegaan.
Maar dat zal hun slecht bekomen!"
Grijnsde Nikkel zeer ontdaan.
206 „Hel-lep, hei-lep!" gilde Jollie,
„Hel-lep, hel-ltp!" kreet oom Job;
Loopen, loopen! Zuslief, loopen,
O, wat hebben wij een strop!"
En terwijl het slot reeds kraakte
Holden Job en tante Jol,
Hijgend, proestend, buiten adem,
Door de gangen van het hol.
Twee kellners waren overeengekomen',
om de fooien samen te doen en dar
's avonds eerlijk te deelen.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
En toen ze 's avonds na sluitingsum
hun zakken omkeerden op een der
café-tafeltjes, bleken er 15 dubbeltjes en
15 -"meen aan fooien gebeurd te zijn.
Een der twee stelde nu voor als tijd-
passeering de verdeeling als volgt te
doen plaats hebben:
De dertig geldstukken zouden op tafel
in een rechthoek gelegd worden en dan
zou door aftellen tot 9 telkens het ne
gende geldstuk eigendom van den ander
worden, net zoo lang tot ie 15 geld
stukken had.
De 15 geldstukken, die bleven liggen,
zouden voor den aftelier zijn.
De ander vermoedde niets en vond het
uitstekend.
Hoe het geld echter ten slotte ver-
d'e'eld wordt, zullen jullie direct zien.
Je wilt de toeschouwers nu even la
ten zien, hoe de slimme kellner het hem
leverde en je neemt nu 15 dubbeltjes en
15 centen en legt die op tafel zooals
je het boven geteekend heb.
s
A - cent
Draait men nu in de richting van het
pijltje den rechthoek rond en telt steeds
tot 9, waarna dit geldstuk er uitgeno
men wordt, dan zullen tot iedere
verrassing de 15 dubbeltjes overblijven,
terwijl de 15 koperen centen er „uitge
teld" zijn.
Maar hoe onthoud je die volgorde hé.
Kom, ik heb er even over geprakkizeerd
en kan je nu het volgende ezelsbrugge
tje aan de hand doen.
Je hebt enkel maar te onthouden den
volgenden zin:
Voor uw Ella is Ans naar Scheve-
nings baden gegaan.
De volgorde der geldstukken komt ge
heel overeen met de volgorde der klin
kers in bovengenoemden zin.
Ik zal je even vertellen wat ik hier
mee bedoel,
a is de eerste klinker
e is de tweede
i is de derde
o is de vierde
u is de vijfde
Het woord voor bevat de o, dus den
vierden klinker: je legt dus eerst vier
centen op tafel. (Onthoud, dat je altüH
met de centen beginnen moet.)
Het woord uw bevat de u, dus den
vijfden klinker. Er volgen dus nu 5 dub
beltjes.
Het woord Ella heeft achtereenvol
gens een e en een a, dus den tweeden en
den eersten klinker. Er volgen dus weer
2 centen en 1 dubbeltje.
Dan komt het woo d is met 'n i
no. 3. Er komen. dl 1 centen.
Dan komt Ans (de eerste klinker)
met 1 dubbeltje en naar (ook met den
eersten klinker) met 1 cent.
Daarna Schevenings met 2 eisen
'n i, Dus 2 d'ubbeltje, 2 peuten en weer
3 dubbeltjes.
baden heeft den eersten en tweeden
klinker, dus 1 cent en 2 dubbeltjes en
ten slotte gegaan met e en a gieven
2 centen en 1 dubbeltje.
Wanneer je de centen neerlegt, doe je
dit allemaal natuurlijk niet hardop, an
ders loop je direct in de gaten. Maar
met een beetje handigheid speel je dat
in een ommezientje klaar, zonder dat
een van het gezelschap iets van je „El-
la" of „Ans" in de gaten heeft.