WJ"--
De gouden bruiloft.
Het mode-slachtoffer.
WO EMS DAG 21 NOVEMBER 1928
DERDE BLAD
PAGINA 3
naar CHARLES DESLYS.
I.
Op een sehoonen zomeravond lokte het
heerlijke weer mij tot een wandeling aan
het strand.
Zelden zag ik zulk een prachtigon zons
ondergang. De gloeiend-gouden schijf daar
aan den horizon overstraalde de rustige
golfjes met een glans van smaragd en
deed de lichte schuimkopjes ervan als
loovcel juweelen schitteren. Het was mij
als een voorafbeelding van de hemelsche
heerlijkheid.
Alles was rust, stilte en vrede rondom
mij; op het strand geen menschelijk wezen,
dan een oude visscher, die voor den aan
staanden vloed zijn vaartuig in orde
bracht.
Op eens verspreidde de klok der dorps
kerk haar vroolijke klanken.
Hé, baas Lizot! vroeg ik den ouden
zeeman, wat voor feest wordt er zoo
plechtig ingeluid?
Een bruiloft, antwoordde hij, naar
mij toe komend.
Och kom, wie trouwt er dan? Mij
dunkt, er is geen enkel paartje afgelezen,
en ik zou onder onze jongelui geen stelle
tje weten, dat....
Dan moet u onder de ouden zoeken....
De bruigom van morgen, dat ben ik!
U? riep ik ongeloovig glimlachend;
u kan ik toch niet on.Ier de weduwnaars
rekenen, en behalve dat op uw leeftijd...
Zeven en zeventig mijnheer, vulde de
goede man aan, en mijn vrouw is geen tien
jaar jonger. Het is toch ook onder uw
soort menschen immers de gewoonte na
zooveel jaren van geluk zijn pachtbrief met
den goeden God te vernieuwen, die ze ons
geschonken heeft?
Wat? Uw gouden bruiloft?
Goed geraden!
Wel, baas Ei zot, nooit zullen de klok
ken voortreffendcr plechtigheid geluid heb
ben. Dat zal morgen feest in de parochie
zijn, want iedereen acht. en bemint u, om
met mij zelf te beginnen, watblief?
U doet ons allebei eer aan, en toch,
mijnheer de Parijzenaar, als u onze ge
schiedenis kende.
Er is dus een geschiedenis?
En of! Nog -wel van dat soort, dat
men in uw boeken leest
Vertel ze mij gauw, terwijl we op
den vloed wachten... Wij zijn alle twee
visschers, u zoekt visschen, ik geschiede
nissen. Vertel mij dus de uwe
Gaarne, want iedereen mag ze hooren;
er steekt geen kwaad in, noch voor mij,
noch voor vrouw Lizot
Hij kwam naast me zitten, stak zijn pijp
aan, dacht een oogenblïk na en begon dan
aldus:
Tegenwoordig zijn de weezen niet meer
zoo verlaten als vroeger. Gemeente en kerk
zorgen er voor, er bestaan zelfs fondsen,
en... de menschen zijn thans beter.
Maar in den tijd, waarvan ik spreek, was
er niets... ik spreek bij ondervinding. Het
was in de dagen van de Revolutie.
Mijn moeder herinner ik mij bijna niet;
ze stierf, toen ik nog klein was. Mijn
vader, een zeeman aan boord van* de
„Vengeur", werd met zijn vaartuig door de
golven verzwolgen. Zooals u weet: in dien
tijd stierf men liever dan zich over te
geven.
Onze familie was niet rijk. Alle mannen
waren door den Staat geprest Dus geen
verwanten meer, geen toevluchtsoord. Ge
heel alleen op de wereld..... nog veel te
klein om mijn brood te verdienen: ik was
slechts tien jaar.
Wat heb ik menigen nacht onder dan
blooten hemel doorgebracht, met uw ver
lof.. en eten deed ik niet alle dagen. Dat
hing van meevallertjes af.
Op een avond had ik den ganschen dag
overal in de stad de hand uitgestrekt,
maai- niemand was zoo goed geweest mij
Iets te geven. Doodop van vermoeienis, met
leege maag en geheel ontmoedigd, was ik
hij de haven gaan zitten tegenover een
zwart geverfd schip met zulke hooge mas
ten en spitsen steven, dat ik bij me zelf
dacht: wat moet dat een flink zeiler wezen.
Nooit had ik zulk een vaartuig gezien:
een gordel van kanonnen... lichten langs
den waterspiegel, als zooveel groote katten-
Oogen.... daarbinnen een gerucht als in' een
herberg, en, wat het allermeest mijn aan
dacht trok, een geur van kool en spek,
die er uit opsteeg en din ganschen omtrek
Vervulde.
Wat kon dal voor een geheimzinnig schip
zijn, waar ze zoo'n heerlijke keuken had
den, dat je den geur buiten kon opsnui
ven? Daarover peinsde ik nog, toen een
Verduiveld groote kerel langs me heenging
een matroos, die aan boord terugkeerde;
'kleine kinderen zouden 's avonds bepaald
bang voor hem geweest zijn.
Hij bemerkte mij, en met een wel ruwe,
maar toch ook goedhartige stem vroeg hij:
Wat voer jij daar uit, kleine honger
lijder? Ze hebben nog een scheepsjongen
hoodig. Moet ik je maar aangeven? Vaar
i» met ons mee?
Daarin?
'—•Ja zeker! 1
1 En krijg ik dan ook mijn deel, van
hetgeen hier zoo lekker ruikt?
Zooveel als je lust!
„HUMORIST".
Moeder: „Marletje, je hebt mevrouw op haar teenen getrapt.
Waarom maak je je excuus niet?"
Marietje: „O, ik dacht, dat het vader waS."
Dan dadelijk maar, want u hebt goed
gezien, ik verga van den honger.
De matroos was intusschen reeds op de
loopplank gestapt; hij draaide zich half
om, greep mij bij schouder en broek en
tilde mij als een stuk vee over de ver
schansing.
Zoo kwam ik bij de marine en nog
wel aan boord van de „Sans Peur", den
meest gevreesden kruiser van het Frau-
sche keizerrijk. Deze korvet was in die
dagen een zeeschuimer.
III
Wat wilt u? Men moet toch leven? In
dien tijd stond zoowel de kustvaart als de
groote vaart stil. Ook de visschers ver
dienden hitter weinig, want zoodra zij zich
maar even van den wal verwijderden, vie
len zij den Engelschen in handen. Onze
nederlaag bij Trafalgar had dezen bo-
heerschers der zee gemaakt, en onze re
geering gaf kaperbrieven uit, anders ge
zegd de machtiging, da opdracht hen alle
mogelijke schade te bezorgen Waar het
kon, werden ze eenvoudig verdelgd. Sedert
Sebastopoi is dat alles over en dat is
maar gelukkig ook. Wrok en haat zijn on
christelijke gevoelens, zoowel tusschon volk
en volk, als tnsschen menseh en mensch:
de goede God wordt er door beleedigd. De
kaapvaart, die in onze dagen voor" een
bandietenambacht geldt,, ging toen met,
recht voor een patriottisch werk door;
men stelde er roem eiï eer in
Maar wie zich om al die mooie praatjes
weinig bekommerde, evenmin als om buien
en schroot, dat was uw dienaar Jacques
Lizot Hij kreeg nu soep, zooveel hij be
geerde, en welke soep! Bovendien allerlei
andere heerlijke spijzen en, als we goeden
buit behaald hadden, Spaanschen wijn:
port en madera. De kameraden hadden er
schik in, mij te laten drinken, en het is
werkelijk een zegen, dat ik er den smaak
niet van beet gekregen heb Ze hielden
allen van mij, te beginnen met den man,
wicn ik dat alles dankte. Hij heette Jean
Margat, bijgenaamd „de Kraan", en ik ver
zeker u, dat hij dezen naam wel ver
diende. Ik zie hem nog aan het werk bij
een entering, eenvoudig een leeuw! Maar
ook in den storm. Doch ais er geen ge
vaar of strijd wasbleek hij wel een van die
goede, groote honden, waarmee kinderen
doen, wat ze willen.
Zoo deed Jean Margat ook met mij.
Belast met mijn scheepsopvoeding, spaarde
hij mij de klappen niet. Dat was voor mijn
best, en vijf minuten na zijn grootste
woede dacht hij er niet meer aan. Dank
zij hem, was ik weldra eerste scheeps
jongen en dan lichtmatroos
Aanpakken! herhaalde hij telkens; je
moet gauw groot worden, dan zul je een
kranig matroos zijn, mijn matroos. U weet
dat beteekent mijn kameraad. Ut beschouw
de en vereerde hem dan ook als een vader
Zoo waren twee jaren verloopen, Bij een
ontmoeting waarin de Engelschen de Sans
Peur bijna overmeesterden, speelde ik met
bijl en musket net als de anderen, wat mij
de eer verschafte na het gevecht door den
kapitein omhelsd te worden Jean volgde
zijn voorbeeld.
Bravo! sprak hij ontroerd, nou durf
ik je geen klappen meer geven, want nou
ben je een man... de eerste de beste, die je
wat in den weg legt, krijgt met Margat
te doen. Ik neem je aan, voortaan ben je
mijn zoon.
Hij zette mij op zijn schouders en droeg
mij in triomf het schip rond, door heel
de bemanning toegejuicht. Denk' eens, of
ik ook fier en dankbaar was bij zulk een
betuiging, en dat nog wel van een zeerob,
die zich den bijnaam van den Kraan ver
worven had. Ja, van harte zou ik mijn
leven voor hem gegeven hebben.
Intusschen had ik één ding opgemerkt.
Telkens als wij de vaderlandsche kust na
derden, scheen hij haast te hebben aan
wal te komen. Dan verving zwaarmoedig
heid zijn vroolijke humeur. Met omnevelde
oogen, waarin soms een traan glinsterde,
keek hij naar de haven uit. En nauwelijks
lag het schip aan de kade, of hij ver
dween, om eerst precies op het oogenblik
van vertrek terug te keeren. zooals den
avond van onze eerste ontmoeting. U weet
wel, den avond van kool met spek!
Eens, toen hij weer aldus terugkwam,
en nog wel bijna te laat, durfde ik hem
vragen.
Waar komt u toch vandaan? Waarom
hebt u mij niet gevraagd mee te gaan?
Kijk! sprak» hij verwonderd, dat is
waar, maar ik heb nooit zoover gedacht.
Den eersten keer den besten gaan we samen
Dan zul je vrouw Margat zien, want ik
ben getrouwd. Een beste, brave vrouw, die
ik hartelijk liefheb. En mijn dochtertje
ook! Zij is vijf jaar. Een juweeltje, een
engeltje! Ze kon je zuster we) wezen. Je
moet haar kennen, dan zul je haar
liefhebben. Aardig als ze is, om te stoic
"Dat zul je eens zien!
U begrijpt, hoe verlangend ik was zijn
vrouw en vooral de kleine te zien. Heel
den tocht praatte hij er over. Ik wist,
dat zij blauwe oogen en blonde haren had
met rozeroode wangen; dat ze Jeanne
heette, of liever Jeanine, naar de gewoonte
van hun dorp. Nog een paar dagen, en
wij zouden er aankomen.
Helaas? Heel een eskader omsingelde
ons. Arme Sans-Peur, ik zag ze met kogels
als doorzeefd in de diepte verdwijnen.
Sommige kameraden waren gesneuveld,
anderen gevangen. Tot de laatsten be
hoorden Jean Margat en ik. We werden
naar de Engelsche pontons gevoerd, een
ware hel!
IV
Een wolk van smartelijke herinnering
verduisterde het voorhoofd van den ver
telier. Eerst na eenige oogenblikken zwij-
gens hernam hij:
Ja, we waren daar niet ter bruiloft op
die verwenschte pontons! Verbeeld u half
verrotte vaartuigen, waarin we op elkan
der gepakt zaten als haring in een ton,
met uw verlof. Bij den minsten zonne
schijn stikten we bijna van de warmte, en
zoodra de wind naar het Noorden draaide
zaten we te bibberen. En welk een voedsel.
Hoe betreurde ik de keuken van de Sans-
Peur.
Onze marteling duurde reeds twee jaren.
De ongelukkigste was Jean Margat Zon
der ophouden dacht hij aan zijn dierbare
vrouw, aan zijn arme, kleine Jeanine. Denk
eens aan, hij kon ze zelfs geen tijding van
ons zenden.
Ze zullen denken, dat ik dood ben,
zuchtte hij eiken dag. Misschien zijn ze
zelf wel omgekomen, want ze moesten
van mijn gage alleen leven.
Wanneer hij zich aldus haar ellende
voorstelde, weende, snikte hij als een kind.
Dat verdriet verscheurde mij het hart en
bracht mij op een plan ter. bevrijding.
Ik genoot een zekere vrijheid. De ge
neesheer was een best inensch, en daar hij
verklaarde, dat op mijn leeftijd beweging
onmisbaar is, kreeg ik tweemaal per
week verlof aan den oever te gaan wan
delen. Ik ontdekte een oude boot, voor
drie kwart in het zand bedolven, en het
gelukte mij ze zoo goed en kwaad als het
ging, wat op te kalefateren. Een paar rie
men wist ik te gappen en ook eenige lap
pen zeil. Dat alles begroef ik onder de
boot en wachtte op een springvloed, die
haar weer vlot zou maken Ik zei tot
Jean Margat, die nog niets wist, en dien
ik tegenwoordig met jij en jou aansprak.
Ga je er mee van door? Alles is klaar!
Of hij het ook gretig aannam. Eigen
lijk was het een dwaze onderneming zich
met zoo'n uotedop in volle zee te Wagen.
Twintig kansén om te verz.... met uw ver
lof, tegen één om er door te komen. Maar
vrouw en kind wachtten, hunkerden daar
ginds. Het was hem, als 2ag ^ij ze d'oor
de ruimte heen, als hoorde hij ze roepen:
Kom toch terug, we hebben niets meer,
we zijn verloren, als je ons niet te hulp
komt.
Rn, 3.2169 trotseerend, zelfs cIg vreeselijkö
kastijding, die onze beulen voor den vluch
teling bewaarden, liet hij zien bij den
ankerketting neerglijden en voegde zich
bij mij op de rivier. We zwommen in alle
stilte 't was een stikdonkere nacht
tot aan ons bootje. Spoedig hadden we
alles gereed cn daar ging het?!. Maar we
schepten van alle kanten water... een zeef!
Ik hoosde, hoosde zonder ophouden, tor-
wijl Jean het zeil en de roeispanen han
teerde. Tegen de morgenschemering be
reikten we den mond der rivier. Helaasl
Een wachtschip versperde ons den toegang.
We werden aangeroepen... We weken uit.
Een lading schroot plofte lang8 en over
ons vaartuigje heen. Een aantal vlugge
booten kwamen op ons af... Ingesloten...
op nieuw gegrepen. Trouwens, we gingen
toch reeds naar den kelder.
Men bracht ons op de pontons terug.
De krijgsraad kwam bijeen om het regle
ment toe te passen. Mijn jeugd bespaarde
mij den strop, maar Jean Margat moest
h'angen! Buiten me zelf van wanhoop riep
ik tot de rechters, tot de beulen:
"t Is mijn schuld. Ik heb alles alleen
bedacht en klaar gemaakt. Mij alleen moet
men straffen, maar hem niet.
Alles te vergeefs. De veroordeelde zelf
trachtte mij dit te doen begrijpen.
Zoo is de oorlogswet, sprak hij. Ik
kende de strengheid ervan, en nu ik mij
voor die wet schuldig gemaakt heb, moet
ik mijn straf dragen met de gelatenheid
van een christen, van een soldaat Wat
beteekent de dood, en hoeveel maal heb ik
hem met een vroolijk hart gebraveerd?
Ditmaal zal het een beetje treuriger zijn,
dat is alles. Maar nu ik voor Jeanine en
haar moeder verloren ben, nu zij van ge
brek moeten omkomen, daar de arm, die
haar het noodige verschafte, haar ont
breekt, och, nu is het beter elkaar daar
boven te ontmoeten. We zullen er samen
zijn.
Neen! riep ik snikkend. Neen, ik ben
er nog! Ik za! werken, me voor haar op
offeren!
Zooveel vroeg hij niet, doch de hoop
verhelderde weer zijn gelaat.
Daar zeg je zoo wat! hernam hij.'t Is
iiv-st mogelijk, dat de anderen naar het
adertand terugkeeren. en jij met hen,
Jacques. Ga dan regelrecht naar mijn huis,
of tracht tenminste te vernemen, waar
vrouw Margat een toevluchtsoord gevon
den heeft.
Hij maakte een beweging, als wilde hij
dezen nieuwen angst van zich afschudden,
trok een ring van zijn vinger en reikte
mij dien toe.
Kijk eens, dit is mijn trouwring. Hij
za! haar getuigen, dat je van mijnentwege
komt. Je moet haar al mijn gedachten
sedert onze gevangenschap meedeelen.... ook
de laatste, die voor haar zal zijn... en hoe
ik mijn dierbaren betreur... hoe lief ik ze
had, moeder en kind... O, mijn lieve,
kleine Jeanine!
Hij wischte de tranen van zijn gelaat en
eindigde met deze laatrfte aanbeveling.
Hoe het ook zij, als je haar te hulp
kunt komen, of ten minste eenigszins kunt
vertroosten... Dank, dank, m'n beste Jacques
Mijn ziel zal er over verheugd zijn, en als
het God belieft, zal zij u alle drie zegenen.
Komaan, moed gehouden.
Arme Jean! Dappere Jean Margat! Zoo
was hij het weer, die mij versterkte en
bemoedigde. Dat was ons afscheid... zoo
ging hij naar de galg!
Lang duurde het niet: ze zijn voort
varend, die Engelschen. en laten hun
slachtoffers niet lang lijden. Maar die tril
lingen... het roode, opgezwollen gelaat, dat
bijna zwart wordt, en... 't is volbracht.
Zestig jaren zijn sindsdien verloopen en
nog zie ik in mijn droom dikwijls den
gehangene, zóó als wij hem begroeven, en
zelfs nu, alleen door deze dingen te ver
tellen... kijk, ik droom met open oogen en
zie zijn geest mij voorbijgaan, zichtbaar
voor mij alleen, zelfs midden in den nacht.
Maar ik ben er niet bang voor, want
zijn wensch werd vervuld en nog vol
lediger, dan hij voorzien had.
Dat gaat u thans vernemen.
(Wordt vervolgd)
Zeg, Agnes, heb je m'n nieuwe blousje
al gezien? Neen hè? Nou dan moei je
eens even meegaan zeg, dan zal ik 't je
eens laten zien. Een snoeperig dingetje
gewoon, alleen is de hals wel wat laag.
't Goed is ragfijn, zeg, en toch sterk.
Gisteravond zat die vervelende Bertus weer
met zijn handen er aan en die sufferd ging
er aan trekken, zeg, maar hij kreeg 't
toch lekker niet kapot, ik was er natuur-
lijk gauw bij. Kom eens mee, dan zal ik
't je eens laten zien!
Agnes, Nelly's vriendin, die met veel
belangstelling naar bovenstaand verhaal
had zitten luisteren, volgde haar vriendin
naar haar kamer teneinde 't mét zooveel
lof bezongen blousje te gaan bewonderen.
Netjes op een hanger cn bedekt met
vloeipapier, baalde Nelly 't voor den dag.
Heel voorzichtig haalde ze 't, vloeipapier
er af en hief haar schat toen triomphante-
lijk omhoog, wachtend op hetgeen haar
vriendin ervan zou zeggen. Agnes echter.»
stond daar jandorie met een „doodgewoon"
gezicht naar te kijken.
Nelly had minstens een: „O, wat een
manjefiek, snoeperig blousje!" of zoo iets
verwacht en daar stond haar vriendin nu
kalm te kijken alsof 't een doodgewone
komkommer was, die ze haar liet zien.
Nou, vind je 't niet mooi? vroeg
Nelly eenigszins ontstemd.
Och^jintwoordde Agnes, wat zal ik
je zeggen, ik zou zoo iets niet ^poelen!
Dat werkte op Nelly als een onverwacht
koud stortbad.
En waarom niet? vroeg ze, toen ze
eenigszins van de schrik ÏÏekomen was.
Ik houd niet van opzichterige en
doorschijnende kleoding, antwoordde Agnes
kalm. Ik geloof trouwens ook zeker, dat
lk er ziek van zou worden als ik zoo'n
kleedje ging dragen, dat van boven eer
der geschikt i3 voor een olifantsnek dan
voor een hals van een jong meisje. Als ik
op de straat in den wind liep, zou ik me
onophoudelijk moeten afvragen, of ik 't
nog wel aan heb. En dan die nakijk, die
je soms hebt. Neen hoor, dank je,
niets voor mij. Ik begrijp niet, hoe jij er
toe gekomen bent, dat spinrag te koopon!
Dat is nou flauwigheid klonk 't uit
Nelly s mond, net alsof je dit blousje niet
evengoed kunt vastmaken als andere blou-
sen! 't Is toch maar voor den zomer! 't
Wordt tegenwoordig zooveel gedragen,
waarom zou ik 't dan niet mogen doen. En
die nakijk, pas op dat ze je niet mogen
zien. Ik vind 't wel leuk, als de menschen
je zoo eens even nastaren En vindt jij die
hals nou zoo laag? Je kunt toch warempel
niet met een staand boordje gaan loopen.
Er zijn al muurvlakten genoeg te huur.
Nou Nelly, ik hoop voor jou, dat 't
blousje je zal bevallen cn dftt je l in ge
zondheid zult mogen verslijten. Ik moet
nu naar huis, want 't wordt etenstijd. Tot
ziens hoor! Daag!
Met een zucht borgt Nelly haar schat
weer in de kast. Bah, dat is nou haar
vriendin. Wanneer een ander zoo iets nou
zei, maar Agnes, dat die.... Enfin, ais 't
haar maar netjes stond. Ze verlangde al
naar Zondag, den dag waarop ze 't aan
zou trekken.
Zondag! Eindelijk, daar was hij, de dag,
waarnaar Nelly verlangd had Vlug kleedt
zij zich aan; ze is benieuwd, hoe 't haar,
als ze geheel gekleed is. zal staan. Eerst
nog eens van alle kanten bekeken, daarna
voorzichtig aangetrokken Oei, daar hoorde
ze iets kraken. Hè, ze krijgt er een kleur
van. Goddank, niets gebeurd Even voor
de spiegel de plooitjes er netjes in doem.
Ja, nu ze geheel en al gekleed is, vindt
ze den hals toch ook wel wat laag. Och
kom, moedigde zij zich aan, ongewoonte,
vreemdigheid, anders niet. Ik heb er nog
wel lager gezien hoor!
Nog even geschikt en geplooid en dan
vooruit, de huisgenoot en eens laten zien,
hoe netjes ze is.
Heerenmijntijd zegt Bertus, die haar
't eerst ziet, ik dacht dat ik dat lappie
voor lokkertje zou krijgen en nou heb ja
't toch aangetrokken. Enfin, maar zeg,
je heb je kraag of „boordje of stropdas"
vergeten, ezel!
Och jongen, je bent gele, dat hoort
zoo, wedervoer Neliy.
Goeie morgen! was 't eenige verdere
antwoord.
't Werd kerktijd. Zou ze haar mantel
aandoen of niet? „Ja, maar doen" dacht
ze, „in de kerk staat 't zoo gek zonder
mantel". Doch 't was meer om de lage
hals, die ze door haar mantel nog eenigs
zins kon bedekken, dat ze besloot haar
mantel aan te trekken, dan om andere
redenen.
Of neen, ik ben ook eigenlijk gek ook,
ze moeten er maar aan wennen, besloot ze,
alsof ze voor de menschen haar mantel
aan had willen trekken.
Moedig stapt ze de straat op en met
kleine trippelpasjes begeeft ze zich kerk
waarts.
Daar kwamen een paar jongelingen aan.
Hè, die had ze nu liever niet ontmoet.
Wat vreemd, was alles haar toch van
ochtend. Gaf ze anders nooit wat om, wie
of wat er aankwam.
Juffrouw, kunt u mij ook zeggen,
waar hier dat drukke badhuis is? vroeg
haar een der jongelingen.
Verbaasd blijft ze, staan, niet begrijpend
wat hij bedoelt.
Drukke badhuis? herhaalt ze wat be
doelt U?
Nou nog mooier, antwoordde de
jongeling. U komt er toch immers net
vandaan? Hoe kunt u anders zoo half
gekleed op straat loopen, als u de tijd
is gegund, u fatsoenlijk te kleeden?
Vurrood wordt ze, ze voelt 't
Nu begrijpt ze alles Onder gemompel
van „Aap, bemoei je met je eigen" loopt
ze haastig verder. Ze was niets meer op
haar gemak. En daarbij 't nakijken van
de menschen. Oli, 'twas om gek te worden.
En van dat alles was haar „nieuw-modische"
Neen, zóó kon ze toch niet naar de kerk
gaan. Kon zij dat idiote onvrije gevoel maar
van haar afzetten.
Eensklaps maakt zij rechtsom en zoo
hard zij kan, stapt ons „mocle-slachtoffer"
huiswaarts om maar weer haar gewone
en toch zeker zoo „netjes-staande" gesloten
blouse aan te trekken De wensch liaror
vriendin was vervuld
Licht was ze gekleed geveest, licht bad
ze erover gedacht, doch zwaar was 't
haar gevallbn.
DAAROM
Wat u zegit! Dus u zoontje van U jaar
draagt al jalsche tanden?
Ja!
Dat is toch zeldzaam op dtien leeftijd!
Toch ntet: hij is loopjongen hij een tand-
meester.
«os-
EEN TROTSCHE VADER.
De „Meijerij" van 10 November heeft hij een-
uit „Judge" overgenomen plaatje als onder
schrift, 't betreft natuurlijk Eindhoven's
75.000sten inwoner:
,,Een trotsch vader, die voor het eerst met
zijn 75000ste hahy in het park komt...."
Als .dat den zegen van Abraham nog niet
overtreft, dan weten wij 't niet meer. De trots
is wel rechtmatig.