TWEE UUR BISSCHOP
DE KLOMPEN VAN KLEINEN GERRIT.
ST. NICOLAAS
MAANDAG 3 DECEMBER 1828
- x ~i CCAJL-
•Eenige mij bekende onderwijzeressen op
een school even buiten de stad kwamen
mij een paar dagen vóór den vijfden
December vragen of ik misschien zoo
vriendelijk zou willen zijn, voor hun leer
lingen als St. Nicolaas te fungeeren. Haar
mannelijke kennissen, die er voor in aan
merking kwamen, waren allen verhinderd
en een gehuurden Sint vonden zij minder
aardig. -Een costuum, baard en pruik, ge
voegd bij m'n lange gestalte en nogal
zware stem zouden mij weltot den ver
langden persoon omtooveren.
Nu Ik vond het op z'n'minst genomen
een heel gezellig corvée en gaf grif mijn
toestemming. Zoo kwam het, dat ik den
morgen van den vijfden December reeds
vroeg de deur uitstapte als een zondig
(vrouwelijk menschenkind, met het prettig
bewustzijn, straks eenige uren een man
nelijke heilige te zijn.
Het eenige wat de goede Sint en ik
gemeen hebben, is, dat we allebei veel
van kinderen houden. Mijn huisgenooten
hadden dan ook al voorspeld, dat ik met
het bestraffen der talrijke kinderlijke on
deugden zeker zou falen en wanneer één
der zondaars of zondaressen het in het
hoofd kreeg te gaan huilen, ik stellig zou
smelten van medelijden. Maar ik nam
me voor, om wanneer het noodlg was
„als een steen" te zijn.
De moeder van een der leerlingen, die
in de buurt der school woonde, had gast
vrij aangeboden, dat St. Nicolaas en zijn
knecht zich in haar huis zouden ver-
kleeden; daarvandaan werden we dan
met een open rijtuig afgehaald.
Toen ik aan het bewuste huis aanbelde,
9eed mijn knecht, reeds pikzwart, open en
grijnsde me toe. Met geen mogelijkheid
kon ik in dat zwarte wezen den vijftien
jarigen kweekeling ontdekken, die hij toch
in werkelijkheid was.
Vlug begon ik nu ook met toiletmaken.
Mevrouw grimeerde me handig en zette
me de grijze pruik op. Nu nog een spier
witte haard en snor, den mijter op, den
mantel om en klaar was het. Vol ver
bazing bekeek ik mijn beeld in den spiegel
en streek met tvots over mijn baard.
We boorden het rijtuig voorrijden en
even later werd er gebeld. Ik greep mijn
Btaf, groette de gastvrouw en schreed
met waardigheid de gang door en de
Straat op. Mevrouw lachte. Piet lachte, de
meld lachte en de koetsier, die het por
tier openhield, lachte ook, alleen ik bleef
•rustig en hoopte van harte, dat de kin
deren mij, het totale gebrek aan eerbied
der volwassenen zouden vergoeden.
Nu reden Piet en ik door de stille
straten.
Alle kinderen waren naar school, be
halve een paar kleuters, waarop „beul
leerplicht" nog geen recht had en die nu
met moeders, een paar bakkers en een
melkboer ons publiek uitmaakten. De ver
gulde staf stak recht omhoog, evenals de
pluimen op de koppen der paarden. Mijn
baard en de veer op Piet's mut3 wap
perden vroolijk in den wind Vaderlijk
sprak de Sint tot zijn knecht:
Onthoud dezen dag, jongen, 't Zal
je waarschijnlijk nooit meer gebeuren op
vijf December in Holland in een open
rijtuig te rijden, dat grapje gaat beter in
Spanje.
Dadelijk begon Piet te beweren, dat
Spanje een MidciClandsch zeeklimaat be-
sit en ik dacht weemoedig, dat school
meesters, zelf3 toekomstige, hun aard toch
nooit verloochenen. Lang kon ik daarover
echter niet denken want aan het eind van
Üen weg zagen we de school en op het
plein stonden de kinderen vol verwach
ting uit te zien.
Zoodra ze het rijtuig in het oog kregen,
waren ze niet meer te houden, maar
vlogen het tegemoet, juichend en roepend.
We reden stapvoets Piet zwaaide met
zijn muts én liet zijn witte tanden zien,
de Sint knikte welwillend en de kinderen
liepen rond het rijtuig en bekeken alles
met gloeiende wangen en schitterende
oogen.
Liefst had ik ze allemaal een eindje
mee laten rijden. Het was een glorieus
•ogenblik toen we het schoolplein opreden.
Op het bordes stond het hoofd met het
overige personeel. We bogen allen en ilc
.ving een paar vroolijke blikken van ver
standhouding op. Piet opende het portier
•n langzaam steeg ik uit. De kinderen
[keken ademloos toe. Het hoofd heette me
plechtig welkom en vol statie ging ik naar
binnen met den knecht achter mij. Alles
juichte. In de spreekkamer wachtten we
tot de leerlingen weer in hun klas waren,
'daarna zou ik alle lokalen doorgaan. Piet
ontving de noodige aanwijzingen omtrent
'de massa's snoeperijen, die uitgedeeld
moesten worden en ik kreeg een dik boek,
waarin hier en daar blaadjes waren ge
plakt, met de namen van de kinderen,
die de een of andere zonde op hun ge
weten hadden. Een korte aanwijzing be
treffende den aard van het misdrijf stond
•rbi], daaruit moest ik de stof voor een
ernstige vermaning putten.
We souden met de laagste klas begin
nen en begaven ons op weg de gang door.
fit voelde achter de gesloten deuren de
spanning van de verwachtende kinder
harten. Een paar klassen zongen Slnt-
Nicolaas versjes. Bij het laatste lokaal
hielden we stil. Plet zette zijn zak met
pepernoten op den grond en vroeg ge
moedelijk: „Klaar"?
Hij bonsde op de deur. Binnen was het
doodstil. Mijn knecht gooide de deur open
en kondigde aan: „St. Nicolaas".
Toen ik binnenkwam, stonden de kinde
ren even op en zetten daarna op een
wenk van de juffrouw het beroemde lied
in: „Sint Niklaasje kom maar binnen
met je knecht en wé zitten allemaal even
recht."
Ik gaf de juffrouw een bisschoppelijken
hand en nadat ik een stoel gekregen had
en gezeten was, keek ik de klas eens
rond. Dertig paar oogen keken mij aan
en evenzooveel bibberende lipjes zongen
het lied ten einde. En de bisschop dacht
in zijn hart: (zeer onmanlijk): „Lekkere
schatten, kijk niet zoo angstig, ik zal je
niets doen, liefst -knuffelde ik jullie één
voor één. Maar opeens schoot mij het ge
wichtige boek te binnen. Ik zocht op:
klasse I. O, daar had je het.
Hardop las ik:
Hendrik van Boven.
Uit de achterste bank zag ik een klein
vingertje langzaam omhoog rijzen. Het
bleek toe te behooren aan een jongen met
een rood truitje en zwarte oogen, die mij
ernstig aanzagen.
Kom een3 hier.
Aarzelend kwam het roode truitje naar
voren gestapt. En de Sint begon ernstig:
Hendrik van Boven, er staat in mijn boek,
dat jij de juffrouw dikwijls la3t bezorgt.
Is dat zoo?
Het hoofd boven het truitje knikte.
Je praat dikwijls met je buurman....
Weer knikte het Je zit in de bank te
draaien z'n bolletje daalde en hief zich
weer op en.... (hier wachtte ik veront
waardigd, mogelijk was het beleedigd
sektegevoel) je trekt de meisjes wel eens
aan het haar.
Nu zakte het hoofd heelemaal en ver
rees niet meer. De juffrouw knikte vol
daan en de klasse keek toe. Zalvend be
sloot ik: Dus Hendrik van Boven, beloof
je me voortaan beter op te passen!
Nu knikte het hoofdje driemaal achter
elkaar en de zwarte oogen keken me ver
licht aan.
Zoo, geef me dan een hand en ga zitten.
Gelukkig, dacht ik, dat gaat goed, ver
der nu maar. Van het blaadje las ik:
Jan Schaap.
Ik keek de rijen langs, maar zag niets.
Nog zei ik streng:
Jan Schaap.
Geen vinger verscheen, maar vanaf de
tweede bank klonk een snik en toen een
wanhopig stemmetje: O, meneer Senike-
laas, ik zal het nooit meer doen, heusch
niet, oho....
Ik schrok en keek gauw in het boek,
wat of het kind in 's hemelsnaam niet
meer zou doen en las: „Is altijd nogal zoet
maar heeft verleden week zijn vriendje
een bloedneus gestomt".
Ja, zei ik, aarzelend, ja Jan, als je dan
voortaan niet zoo hardhandig wilt zijn,
dan moet je nu maar niet meer huilen,
hoor.
Dadelijk was het stil. De onderwijzeres
keek me afkeurend aan en ik zei zachtjes
tot haar met een poging tot verontschul
diging: „In Spanje weten we niet wat
bloedneuzen zijn, du3..." Ze lachte en ik
ging verder. O, nu een meisje, Rika van
der Poel.
Het bleek een alleraardigst bij de hand
blondje te zijn, moedig stapte zij op mij af
En Rika van der Poel. jij -doet niet erg
je best op schrijven, hè? Dat gaat niet
kind. Als ik volgend jaar terugkom, wil
ik wat beters van je hooren, zal je ervoor
zorgen?
Ja, Sint. Nicolaas, lachte de schuldige.
Zoo geef me dan maar een handje en
Piet ook een. Een klein warm handje
legde zich in mijn hand, maar van Plet'3
zwarte handen moest ze niets hebben.
Haastig ging ze weer zitten. Ik begon
op dreef te raken. Zondaars bekeeren
schijnt een amusant werkje te zijn. Ik
keek in het boek en las.
Han3 Van Dil.
Geen vinger kwam er, maar ik zag twee
groote blauwe kijkers, die me verschrikt
aanstaarden.
Zoo Hans, zei ik op mijn meest welwil
lende toon, kom eens hier.
Het kleine blonde ventje, bezitter van
de blauwe oogen kwam aarzelend en
vuurrood uit zijn bank en bleef op een
afstand staan. Zijn onderwijzeres voelde
zich blijkbaar verplicht mij in te lichten.
Ja, soms kan dit jongetje heel ondeu
gend zijn.
Hm, dachte de bisschop, gelukkig nog
maar soms, ik was het in mijn tl]d,
meestal.
In het aanklagersboek las ik:
Zit dikwijls te soezen. Kan slecht reke
nen. Loopt als het geregend heeft graag
door de plassen en krijgt dan maagpijn.
Ik voelde me een Farizeeër, toen ik
mijn mond opende, om het kind te be
rispen over zonden, dia ik altijd bedreven
Een vriendelijke dag, een trouwe Kinder
vrind
Een dag, dien elk van ons heeft liefgehad
als klnd...(
Sint Nicolaas, niet waar? O wèl hem, wie
dat feest
Nog altijd meeviert met een kinderlijken
geestl
Wiens hoofd niet al te zeer vervuld is van
die schatten
Der wijsheid, die, helaas, ,mijn brein niet
kan bevatten,
'k Meen Beursnieuws, politiek en soortge
lijke meer,
Om, met zijn kind'ren mee, te leven in
't weleer,
Om dagen lang vooruit de winkels rond te
dwalen,
Of aan een „vrijsternog zijn hart eens
op te halen!
Ik min dien winterdag vol bloemen, lied
en geur,
Ik min dat zoete feest van suiker en likeur,
Het zielverkwikkend ijs, de schuim der
limonade
k Zie, liever dan in druk, mijn naam in
chocolade!
DE GENESTET.
had. Maar ik behoefde niets te zeggen,
want Hans begon plotseling zóó te snik
ken, dat hij toch niets van mijn toespraak
gehoord zou hebben. Dikke tranen rolden
over z n gezichtje en wanhopig wreven
z'n vuile jongenshanden over neus en
oogen. Ik keek mijn knecht verbijsterd
aan. Graag was ik bij het hullende
menschje neergeknield en had het ge
troost, maar mijn valsche baard en snor
zouden dat niet hebben toegestaan en ik
wist ook niet zeker of een Spaansche bis
schop zoo iets kon doen. Opeens kreeg
ik een gelukkigen inval en verheugd
zei ik:
Piet, haal de pepernooten en strooi!
Een oogenblik later gooide de knecht
handenvol noten door het lokaal. De kin
deren vlogen uit de bank. Weg waren
angst en ontzag. Ze kropen onder de ban
ken, buitelden over elkander en grabbel
den verwoed. Ik keek met spanning naar
Hans. Hij had opgehouden met huilen.
Een glans vloog over z'n gezichtje en z'n
oogen begonnen te stralen. Toen keek hij
mij aan. Ik knikte. Floep!... daar zat hij
al midden tusschen een paar vechtende
kameraden en rolde over den vloer.
Zacht mompelde ik in mijn baard:
Zit dikwijls te soezen, kan slecht reke
nen. Even voelde ik aanvechting mijter en
staf in een hoek te gooien en mee te doen
met die jolige kleuters, maar Piet riep
me tot de orde, het was tijd verder te
gaan. Stilzwijgend verleende ik de r«3t
van de beschuldigden gratie. Piet bracht
de overige lekkernijen binnen. We gaven
de juffrouw een hand en vertrokken. Tot
afscheid zongen de kinderen heerlijk
valsoh en kauwend op de pepernoten:
Zie de maan schijnt door de boomen.
Nou bromde mijn knecht, dan zien jullie
meer dan ik.
Piet, zei Ik vermanend.
In de tweede, klas dezelfde plechtige ver
tooning. Ik bestrafte eenige huilende
lachende of onverschillige zondaars en
dreigde een paar maal met den zak,
waarbij Piet plichtmatig zijn tanden liet
zien. Daarna genoten we van de strooi-
partij.
Een snoezig zwartje vroeg me heel
naief of ik er wel om gedacht had, dat
ze een pop met blond haar wou hebben
en of ze beslist vanavond kwam. ik zej
diplomatiek, dat we hel nog eens zouden
nazien. Toen vertrokken we naar de derde
klas. Hier waren de misdrijven weer van
eenlgszins anderen aard. Het meisje dat
geklikt en den jongen die gelogen had,
maakte ik in een minimum van tijd aan
het huilen en schold mijzelf niet eens
meer voor een spook; blijkbaar was ik
van binnen verhard. Met voldoening con
stateerde ik, dat de mannelijke helft veel
spoediger in tranen losbarstte, dan de
vrouwelijke en ik nam me dadelijk voor,
dit mijn broers onder den neu3 te wrij
ven. Een oogenblik werd ik nog van m'n
stuk gebracht, toen een deir meisjes (ten
vinger opstak en mij vroeg: „Mijn broer
zegt, dait U nooit de echte St. Nicolaas
kan zijn, maar een verkleede. Is dat
waar?..
De heele kla3 keek mij wantrouwend an
verschrikt aan, en ifc dacht:
O, wanneer ik nu toch de oude baas zelf
was, don kon ik ze allemaal aan mijn
baard laten trekken, maar nu.
Ik rekte me uit, stampte met den stal
en zei op mijn meest barschen toon: Die
broer weet er niets van. Ik ben de echte
Sint uit Spanje en dat i3 mijn knecht!
Strooien Piet!
Het werd al laat en vlug doorliepen we
voor de aardigheid de hoogere klassen.
Die geloofden er toch niet meer aan. Spe
culaas en suikergoed lustten d$. dames en
heeren echter toch nog wel.
In de spreekkamer verkleedden we ons
weer, namen afscheid en kregen bedank
jes. Als een gewoon sterveling stapte ik
de schooldeur uit en ontdekte bulten één
van mijn kennissen die haar kroost kwam
lili inlllimllll
Alles zag wit van de sneeuw.
Van den kant van Muiden komend, waar
hij den heelen dag vergeefs om een boter
ham had gebedeld, overlegde Gerrit bij
zichzelf, waar hij nu zou heengaan.
Hij was een nietig en leelijk ventje, dat
kleine bedeljongetje In zijn morsige lom
pen en de menschen uit den omtrek voel
den maar weinig of geen medelijden met
hem, als ze hem schooier noemden.
Het was ijzig koud. Een heldere, klare
Decemberavond vol sterren, waarin de
maan, bang dat za haar neus zou bevrie
zen zich scheen te haasten, haren kring
loop aan den hemel te volbrengen.
In haar bleeke stralen geleken de boo
men met hun naakte, besneeuwde takken
zooveel lange, spichtige spoken.
Gerrit bleef besluiteloos staan. Toen
begon hij, met wanhoop in zijn kleine hart,
opnieuw zijn tocht over den bevroren weg.
Af en toe verlichtte een manestraal de
kleine figuur en dan kwam, tusschen de
lompen door, zijn bloote lijfje schemeren.
Zijn vermoeide voeten sleepten een paar
klompen voort, minstens twee keer te
groot voor die voeten en scheuren en sple
ten gaven sneeuw en modder vrijen toe
gang.
Het waren een paar eigenaardig gevorm
de klompen; net schuiten. Ze zagen er uit,
of ze al heel wat hadden doorgemaakt en
ze waren herhaaldelijk met ijzer- of leerbe-
slag gerepareerd.
Eens hadden die klompen dagen van
weelde gekend. Dat wa3, toen rijke boer Pol-
dermans ze op de steenen van zijn mooie
hofstede in het Gooi liet klinken, als hij
daar, trotsch als een pauw, tusschen kip
pen en varkens heen en weer stapte.
Maar op een goeden dag had boer Polder
mans genoeg van die klompen en hij dankte
ze af. Ze gingen over op een van de boeren
knechtjes, die er nog langen tijd op rond
slenterde, sleten en breuken weer neel knut
selde en ze eindelijk over de heining kie
perde, toen hij er niet verder op voort kon.
Ze kwamen midden op den straatweg te
recht, waar Gerrit voorbij liep en ze opraapte
om ze dadelijk met zijn eigen nog veel ha-
veloozer klompen te verwisselen.
En nu klakten die oude, kapotte klom
pen over den harden grond van den Mul
derstraatweg in den kouden, klaren Decem
beravond met het geluid als de kaken van
een beverig man, die op elkaar slaan. Ze
klikten en klakten maar verder; onderwijl
dacht Gerrit er over na, waar hij dien nacht
zou kunnen slapen. En alsof de hemel zelf
een ironisch antwoord daarop gaf, hoopten
onder zijn groote klompen de donsige vlok
jes zich op tot een sneeuwen matras.
Ineens stond het kind vlak bij een brug
voor een klein, houten barakje, waar da
straatmakers des nacht hun werktuigen
bergen; een gebouwtje, niet meer dan eenigo
meters in het vierkant. De deur was halver-
ue /fwer.
halen. Samen wachten we even en daar
■kwamen de twee, een jongetje en een
meisje. Dadelijk kregen we van den
jongen opgewonden verhalen te hooren
over de gebeurtenissen van die morgen.
En Els vroeg ik de achtjarige dochter,
vond Jij dm Sint ook mooi?
0, ja, prachtig, maar weet U wat ik
niet begrijp?
Nou?
Hij had dameslaarzen aan.
Ik stond perplex. En voor het eerst vaa
mijn leven, dacht ik met wrevel aan de
veelgeroemde scherpzinnigheid der vrouw
wege geopend; zij knarsten klagend op di
hengsels, toen de kleine bedelaar haar opeis-
duwde om binnen te gaan.
Het armzalige hokje haalde 1 wel niet
bij de warme stallen en zolders, waar hjj
zooveel nachten had geslapen, maar hij wal
toch iets, al kon je door het houten dakj#
de sterren ook zien schitteren en al daalde
door die scheuren af en toe ook een enket
sneeuwvlokje naar beneden, dat zich nas-
telde op kruiwagens en gereedschap.
Gerrit bedacht, dat hij hier toch maar li»
ver zou blijven dan daar buiten op de naaktC
vlakte en hij kroop op den grond in een
hoekje achter de gereedschappen, doodmoe
en hongerig, om in den slaap vergetelheid
te vinden voor al de ellende, toen plots» 1
ling een gedachte door het brein flitst#!
een gezegde, door hem dien middag in he<
dorp afgeluisterd.
Een klein meisje had haar moeder g»
vraagd, juist toen hij voorhij ging:
Zeg, moeke, als ik mijn schoentje ondeii
den schoorsteen bij het vuur zet, brengt Sin! 1
Nikolaas mij dan vannacht wat mooist
Precies dat was het waar Gerrit ovef,
piekerde, dat schoentje bij het vuur; daf
schoentje onder den schoorsteenmantel; dal
wou hij ook gaan doen.
Waarom?
Dat wist hij zelf niet.
Wat hij ervan verwachtte?
Dat wist hij óók niet.
Maar hij stelde een blind vertrouwen iq
de Voorzienigheid en hij ging op den grond
zitten om de oude, lcleurlooze, gelapte eH
misvormde klompen uit te trekken.
Toen hurkte hij naast het hoopje doods
kolen in een ijzeren pot, overblijfselen vaq
een vuurtje, door de straatwerkers gestook!
om een keteltje koffie of een etensrest té
warmen en daarna strekte hij zich uit op
den naakten vochtigen grond en hij sliep in,
verwachtingsvol en met twee bevroren tra*
nen in de hoeken van zijn oogen.
Den volgenden morgen, de koude grauws
schemering brak vaak nog maar door do
wolken, werd Gerrit met een schok wak»
ker.
Met een „waar ben ik?" in zijn, nog sla
perige oogen, keek hij naar de spaden eq
troffels, waartusschen hij geslapen had|
toen naar het gescheurde dak en de scheef
gezakte muren.
Plotseling herinnerde hij zich alles weer,
van den vorlgen avond: het smalle straatje
in Muiden, de winkeltjes, den langen, stip
len weg, zijn nachtverblijf, de klompen,
waarvan hij één had gezet naast het hoopjs
asch.
Langzaam zonder zich te haasten, kroop
hij overeind en ging naar het donkers
hoekje, waar hU de helft van zijn schoeisel
had gedeponeerd. Hij nam de klomp van'
den grond, met een klein, klein straaltjs
van hoop in zijn arm, behoeftig hartje..,
het ding zag er nog precies zoo uit als
den vorigen avond, met dezelfde scheuren
en gaten, met dezelfde vlekken en leeren
belegsels. En toen hij zich nog eens en nóg
eens had overtuigd, dat het ding leeg was,
toen deed hij ze allebei weer langzaam aan
zijn verstijfde voeten en in de kleine dosis
hersentjes, di,e hij bezat, begon de overtuiging
zich te vestigen, dat geluk en vreugde niet
zijn weggelegd voor zulke kinderen als hij er
een was en dat alleen in aardige, nette
schoentjes van rijke kindertjes geschenken
worden neergelegd.
Hij treurde niet over het gemis van een
geluk, dat hij nooit had gekend. Hij had
er zelfs geen traan, geen zucht voor over.
Hij wist immers nauwelijks wat een ver
langen is en daarom klaagde hij niet. Hij
staarde alleen maar een tijdje naar zijq
klompen en dacht er over na, dat het eigen
lijk toch zoo dom van hem was, zich zóó te
vergissen. Het had immers een mooi, een
zindelijk schoentje moeten wezen. HU had
zijn leelijken, kapotten klomp wel stilletjes
aan kunnen houden.
Een waterig zonnetje was door de grijs
blauwe wolken geschoten; deed vergeefsche
pogingen om de bevroren sneeuw te ont
dooien. Het leven der menschheid ontwaakte
weer en begon zijen eeuwige tredrenen:tden
weer en begon zijn eeuwigen tredmolen op
nieuw.
Gerrit verliet de kleine werkmanskeet, trad
naar buiten en keek over den langen, wit
ten weg, die in een flauw gebogen lUn ricÜ
voor hem uitstrekte, naar da stad toe. HU
stak zijn koude handen diep in de broek
zakken en sukkelde verder naar de groot*
stad om er een boterham te bedelen oj(
Smterkloas-morgeü.
HblcL I