Voor onze Jeu^d 1 1 rm Het verloren Sterretje lil rvw fpffnIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL Dü. EKrfcdNia v/wi Ur.n/.r.unr.nDN rwwarsTrHEE door g. d. hoogenDOORN □SSUS3KKSS». VRIJDAG 11 JANUARI 1929 DERDE BLAD Overname uit derc rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden teil gestormd hackten hun roetzwart broertje binnen gehaald. Erg bedroefd en beschaamd stond het nu tusscben al dien glans en heerlijkheid, zijn zilverige vleugeltjes vól zwarte vegen, en tusschen njn handjes door, die hij stijf voor zijn Het was de dag vóór Kerstmis. Bo ven in den Hemel was er groote kerst- repetuie; uit alle reten en spleten en vensterkieren van de groote hemelzaal straalden de lichtjes der duizend en nog eens duizend kerstboomen, die «Je vlijtige engeltjes in de weken vóór Kerstmis ver sierd hadden. Nu wilde het Kerstkindje d'ie bekijken, vóórdat ze naar de aarde verzonden werden. Ieder engeltje stond bij zijn eigen boom en keek trots naar de gouden en zilveren no.en, de glinste rende kettingen, het glanzende engelen haar, en «Je roode en blauwe, groene en gele en sneeuwwitte kaarsjes, want alles hadden de engeltjes in hun hemelsche werkplaats zelf gekleurd en uitgesneden Verguld en verzilverd en ze hadden er aardig wat werk aan gehad. Zelfs Sint Petrus schudde er dikwijls verwonde"' het hoofd over, zoo vlijtig en braaf ais die overmoedige engeltjes in den tijd' vóór Kers.mis konden zijn. Maar het al- lerfierst was iedereen op de versiering boven in den top van den kerstboom; daar had de eene een Kerstkindje met een kleedje van ruischende gouden zij. de ander een mooien grooten engel, de derde een gouden ster kortom, ieder had iets anders en 't een was al mooier dan 't andere. Het was een pracht en geschitter, een geglinster en geflonker, dat je oogen er pijn van deden, en ö'aar- bij fladderden de engeltjes opgewonden om hun kerstboom heen en weer, want ieder had nog gauw iets er aan te «ver schikken; ieder oogenblik kon Immers het Kerstkindje de zaal binnenkomen. Toen dus de groote poort langzaam open ging schijns hierheen gesleept. En nu deden ze zóó tegen hem! Als zijn kameraden, die anders bij al zijn invallen meededen, al zoo boos waren, hoe boos zou dan Sint Petrus wel niet zijn, om van het Kerst kindje nog maar heelemaal niet te spre ken! Al zijn pleizier in de mooie ster was weg'; als hij 't ding op zijn plaats terug had' kunnen wenschen, had hij 't dol graag gedaan. Maar inplaats daarvan lag de ster daar en straalde, dat de kaars vlammetjes er heelemaal mat bij leken. En tot overmaat van ramp riep een en geltje aan de deur: „Ze komen er aan, ze koimsn er aan, het Kerstkindje en Smt Petrus!" Toen werd het overmoedi ge engeltje heel erg bang; *t pakte den doek met zijn ster en met den moed der wanhoop liep en strompelde het naar den grooten, open schoorsteen aan het eind van de hemelzaal, duwde zijn pak erin en kroop en schoof en schoof en kroop, tot het 't arme opgesloten sterretje, dat on vermoeid straalde, door den langen, langen schoorsteen omhoog had gekre gen. Eindelijk zat 't doodmoe, roetzwart en bevend, maar erg opgelucht, boven op den schoorsteenrand. „Goddank!" dacht 't engeltje. „Zoo ver heb ik hem tenmin ste, nu breng ik hem netjes weer op zijn plaats terug en dan nooit, nooit van mijn leven steek ik weer 'n hand naai een ster uit! Maar nu is c;passen de boodschap!" En voorzichtig nam het en geltje zijn pak op en wilde het funk stevig bij elkaar- knoopen, maar, of 't nu moe was of alleen maar onhandig het glipte hem uit de handen, de doek flad derde uiteen en cte bevrijde ster rolde het ..Zoowil jc stelen, leelijke kwa jongen?" n7htteY^ro^n zich" vol" v ei*w a ch t in~„ hooge dak"af, ft y. i in een grooten boog over aen aaüi«a.uu Maarnwat stonden alle engelen ver- heen en tusschen «tagj baasd, toen d'e poort niet verder open] toen de kleme engel, die ei zoo vh een klein engeltje met een reusachtig pak op den rng.. ging dan maar "n smalle kier en er nie mand anders binnenglipte dan een klein klein engeltje met een reusachtig pak op den rug, waaruit dooi- alle plooien een schitterend licht naar buiten straalde. „Dat is onze Benjamin!" gonsde het door de zaal, „de ondeugendste van alle maal!" „Wat heeft hij daar toch?" „Waar komt hij mee aansleepen?" „Waar heeft hij zoo lang gezeten?" riepen ze allemaal door elkaar, toen het engeltje proestend on steunend en met een vuurrocd ge zichtje zijn last verder droeg, naar een kerstboom, die nog heelemaal donker was. „Kijk eens. hoe dat glanst:" „Hij draag, 't in een doek?" „Wat zou 't toch zijn wat zou 't toch zijn?" Daar liet het moei- zaam-voortstrompelende engeltje éen slip van den doek glippen en een vlammende lichtstraal schoot door de zaal. Toen steeg er één luide kreet op uit de schaar engel tjes; „Een ster is het, een ster! Een ster een echte ster heeft hij weggehaald van de plaats, waar Onze Lieve Heer d«e zelf heeft neergehangen om er zijn kerstboom mee op te sieren! Dat is ver boden, dat had hij niet mogen doen!" „Gauw! breng hem terug, eer Sint Pe trus het ziet!" riepen anderen, en rond om het engeltje met zijn ingepakte ster ontstond een erg gedrang, zoodat het niet verder kon, maar zijn pak noodge drongen op den grond moes; neerleggen, baarbij viel de doek uit elkaar en daar Ing voor de engeltjes de mooiste, helder- 6te, stralende ster, die Onze Lieve Heer aan den rancT van den hemel als lantaarn had neergezet. „Mijn ster, die ik moet oppoetsen en polijsten, die heeft hij weg genomen!" riep nu een ander engeltje en het geroezemoes rondom den kleinen hoosdoener zwol zóó aan, dat hij heele maal beteuterd om zich heen keek. Hu had niet gedacht, dat het zóó erg was; "t was weliswaar verboden, een ster ui ■haar baan te halen, dat wist hu nee. goed. Maar hij had zich den heelen dag door voorgesteld, hoe prachtig een eclne «ter op zijn kerstboom zou staan, to U de verzoeking niet meer had kun weerstaan en stilletjes over de schemerde hemelwei was geslopen, waar de sterren de wacht houden. Met groote moeite had hij deze toen uit haar gouden ring Weten te nemen en la 't zweet zijns aan- kon achteraan gefladderd was, bij hei, wat hl de -wolken ging liggen, om te zien, waar de ster bleef, zag hij haar als een steeds kleiner wordend lichtie verdwijnen in de richting van de aarde. Weg was ze, en daar zat het engeltje en schreide hartverscheurend. Intusschen had het Kerstkindje in de zaal alle kerstboomen bezichtigd en alle engeltjes geprezen, zoodat hun oogjes even blij glansden als de kaarsvlamme tjes zelf. Ten slotte was Het bij den donkeren, verlaten boom van het over moedige, kleine engeltje gekomen, en de anderen hadden Plet allemaal tegelijk «Je geschiedenis verteld. Toen had'hst Kerst kind geglimlacht en gezegd: „Goed! naar bulten en haalt hem; hij zit buiten en schreit!" En de engeltjes waren naar bui- gezichtje hield, liepen dikke tranen. Het Kerstkindje keek den kleinen ongeluks vogel een poosje zwijgend aan en zei toen: „Mijn mooie sterretje heb je zoek gemaakt. Ga nu naar beneden, naar de aarde, en zoek het weer op. En je mag niet terug komen, vóór we ons weer in zijn glans kunnen verheugen!" Eri tegen Sint Fetrus zei het Kerstkind: „Maak de hemelpoort voor hem open!" Toen nam de heilige Petrus, die er heel boos uitzag, het engeltje bij de hand en trok het mee. Vlak daarop stond de kleine engel buiten, de groote hemelpoort sloeg ach eer hem dicht en hij fladderde omlaag naar de aarde. Hij land'de aan op een open plein in een groote stad, waar een woelige drukte heerschte, want het engeltje bevond zich nergens anders dan op de keistmarkt, waar kerstboomen en de versierselen daarvoor in tallooze kraampjes te koop werden geboden. Dadelijk nam hij een aardsche gestalte aan en stond als een klein gebocheld jongetje want zijn vleugels zagen er onder ziin buisje uit als een bult al die heerlijkheden aan te staren. Het werd hem ten slotte e«;ht behaaglijk te moede, want wat hij zag, herinnerde hem tenminste een klein beetje aan zijn hemelsch tehuis en het scheen hem ook toe, of hij daar het eerst iets van zijn zoekgeraakte ster te weten zou kunnen komen. Dus begon hij tusschen de kraampjes rond te zwerven, bekeek al die bonte dingen en wilde ook. zooals hij het in den hemel gewend was, nu en dan eens iets in zijn hana'jes ne men. Maar dat ging hier zóó maar niet, en vooral bij één kraam, bijna aan 't eind van de lange rij, verging het hem slecht. V/ant daarin zat een kwaadaar dige oude vrouw, en toen het engeltje in alle onschuld zijn handle tusschen haar koopwaar stak, viel ze uit: „Zóó, wou jij stelen, leelijke kwajongen! Schaam je wat! Laat dadelijk al je zakken nakijken om te zien, wat je allemaal al ingepikt hebt! Wacht, daar komt al een agent aan, die kan je meteen meenemen en opsluiten!" En vóór het engeltje er <>P bedacht was, had een reusachtig groote agent hem al in zijn kraag; hij was op het geschreeuw van de vrouw komen aanloopen. Dat was nog een andere greep dan die van Sint Petrus! „Wie ben je?" snauwde de strenge man hem toe, zoodat hij doodsbenauwd wjp en alleen nog maar kon stamelen: engeltje!" „Ha!" zei de agent en hem verbaasd een stukje achteruit, engeltje?" Hij was den heelen avond1 den lichtglans en het bonte geschut van de kerstmarkt geweest en had »- daarbü, voor zoover zijn ambt het ne. toeliet, eenige kerstgedachten en -mü»1 ringen veroorloofd. Nu moest hij zien oogenblik bezinnen, of zooiets mo gelijk was. Maar toen viel het hem dat zich onder zijn beschermelingen v gelegenheid wel erg verdachte person maar nooit engeltjes bevonden hada en hij barstte in een smadelijk gela „En engeltje!" zei hij „Een engeltje, dat zich laat betrappen öj gappen van andermans waar! Ik zaï leeren, engeltje!" .„k En de booze vrouw viel in; me zoo'n leugenaar eens aan! Neemm eens 'n stevigen aardschen stok en P beer dien op zijn rug, dan zullen die en gelenkunsten er wel uit gaan!" D reikte ze al in haar kraam, om aardschen stok te pakken.' „T 8j Het beangstigde engeltje stond over te denken, of het zich maa hoe 'n pijn het ook deed, een veer uittrekken en die den agent late- als bewijs van zijn hemelsche af toen een vriendelijke vrouw uit het ste en bescheidens te kraampje zich m geval mengde. tcK.^ „Toe, laat dien kiemen 3 on „en met rust!" zei ze. „Hij heeft toch im mers volstrekt niets gedaan! Den heel'n tijd heb ik al naar hem zitten kijken, 'nee hij bij de kraampjes bleef stilstaan en alles bekeek en toen heeft hij een paar keer eens iets willen aanpakken zooals kinderen nu eenmaal altijd doen! Maar weggenomen heeft hij niets! Jelui hebt hem heelemaal angstig gemaakt, daar om geeft hij zulke verwarde antwoorder. Kom jij maar eens hier. dreumes, en rust maar eens uit van den schrik!" en ze trok het onthutste engeltje in haar be scheiden kraampje, terwijl zijn aanvallers zich brommend terugtrokken. „Zoo," zei het goede oude moedertje „bekijk nu maar eens op je. gemak al mijn moois. Zie je wel, ik heb allemaal kribbetjes en stalletjes, die maakt mijn man, omdat hij allang bedlegerig is. Zie je, de heilige Maagd en het Kindje Je zus, Sint Jozef en de engeltjes, die snijdt hij 'allemaal uit hout. En kijk maar eens. hoe mooi hü den ezel en den os en dc schapen gemaakt heeft.: je kunt de wol zóó zien krullen. En allep maar met zijn klein zakmesje, zoo handig is hij! Maar jammer genoeg, niemand wil het koopen en dat gaat me avond aan avond erg aar. mijn hart, wanneer ik thuis kom en hij me dan al vanaf zijn bed toeroept: „Och. heb je alles verkocht?" Daarbij staat thuis de heele tafel al weer vol me; de mooiste kribbetjes. Ja, dat is echt treu rig!" Sn ze streek met een zachten zucht -de glanzende blonde lokken van het engel tje naar achteren. „Zoo blond als jü- zijn ook mijn twee kleinkinderen. Die zijn bij ons, sinds mijn dochter en haar man gestorven zijn. Ach, ach, wat- zul len ze dit jaar een zuinig kerstfeest heb ben! Maar vertel me nu eens, wie ben jij, dreumes!" Toen kon hij niet anders doen dan verlegen stamelen: „Ja moedertje, ik kan er hêusch niets aan doen ik ben nu eenmaal een engeltje!" Toen lachte het oude vrouwtje zachtjes: „Nu, nu, zooiets mag je niet beweren, zelfs al was he waar, want dat gelooft toch niemand Kijk, als ik aan de menschen ging rond vertellen, dat ik een stralende ster uit den hemel heb zien neervallen, dan aer. óók iedereen me uitlashen!" O, o, wat -.pitste ons engeltje toen zijn ooren! „Ik lach niet!" zei hij ijverig. „Ik ge loof het! Maar vertel me nu eens gauw, waar is ze neergevallen?" gekregen heeft daar sta je versteld van! Maar zie je, dat vertel ik aan nie mand behalve aan jou, anders lachen ze me allemaal uit!" „Goed, lief moedertje!" lachte het ge lukkige engeltje, war.t het zag nu zijn hemelsch tehuis weer wijd open staan. „Je kunt niet half weten, hoeveel plei zier je geschiedenis me heeft gedaan! Alleen zou ik graag de straatlantaarn, die zoo mooi glanst, nog eens willen zien!" „Goed hoor," zei de oude vrouw, „dan ga je maar meteen met me mee naar huis; ik ga meteen sluiten, er komen toch geen keepers meer!" Het engeltje hielp dus zijn vriendin inpakken en trip pelde toen naast haar naar haar huis. met haar groote mand aan den arm. Ze moesten een heel eind loopen, eer ze bui ten de stad in de donkere straten va.nde voorstad kwamen. Eindelijk stonden ze voor een klein huisje. „Daar wonen wij." zei de oude vrouw, „en als je daarginds den hoek om slaat, dan zie je de lantaarn, waar ik je van verteld heb. Maar die loopt niet weg; kom nu eerst maar eens 'binnen en eet wat, en als je er lust in hebt, kun je vannacht bij ons blijven. Je zult nog wel ver moeten, eer je thuis bent." „Heel ver," zei het engel'je, met een blik naar den helderen nachthemel; toen ging het 't kleine kamertje tinnen. Het zag er arme lijk uit daarbinnen, maar zindelijk en ge zellig. Een vriendelijke oude man lag in bed tegen de kussens geleund en was ijverig aan liet houtsnijden. Toen hij zijn vrouw zag, riep hij vroolijk: „Ha, ben je daar; vandaag heb je toch zeker wel alles verkocht?" en zijn vrouw glimlachte treurig: „Ja, ja, ik heb geen klagen!" Een blond meisje kwam aangehuppeld: „Heer lijk grootmoeder, dat er weer ben.!" en Hans, haar broertje, kwam haar ach terna: „Wie heeft u daar nu wel meege bracht?" Later zat het engeltje met hen allen aan tafel en lepelde onder lachen en babbelen dunne soep en at aardappe len, hooide de twee kleintjes fluisteren over het Kerstkindje, en voelde in zijn hartje het verlangen opkomen, hen uit alle macht te helpen, om hun Kerst- wenschen in vervulling te doen gaan. Toen de twee kinderen zich eindelijk in -laap gebabbeld hadden en het stil in het huisje geworden was, glipte het enge.cje -tUletjes uit het bed, dat hij met Hans deelde, ontvouwde zijn vleugels en zwecf- HM' ..hoewel het daar tame! lik heet was om te zitten. „Ja," zei het oude vrouwtje, „dat is eigenaardig toegegaan. Daar straks was ik even 'n oogenbükje naar huis ge,.a n om iets te halen, en daar zie ik ze eens omlaag komen. Ik dacht al: d komt. bepaald terecht op het plek:, ver van het huisje, waar wij w - Toen moet ze opeens tegen hst krvi r onzen kerktoren of tegen iets andei gestootcn zijn ik zag, hoe ze uiteen - sprong en als louter goudstof verder cm i iaag viel, en als je mc niet uitlacht, dar j «al ik je nog meer vertellend:'«t v! j allemaal regelrecht In onze oude straal lantaarn. En een glans dat die opeen: j de zacht het venster uit en de straat- in. Al gauw was hij op het open pleintje en ?ag daar de lantaarn. Ja. die gaf wer- ;jk 'n heel ander licht dan de anderen, 'der als. zachte slerreglans lag het op sneeuw, en wie goede oogen had, kon wondere stralen wel een weerspie- ro; van de hemelsshe heerlijkheid Meteen was hij ook al op het ronde - ven de lantaarn gefladderd, en hoe- t daar tamelijk heet was om te zit- bisld hij het toch dapper uit en a me de onvermoeid door de lanlaren- >s;f- ;Js het fijne sterrenstof, waarmee gfcvuiu' was. Het lantaarnlicht werd bescheidener en bescheidener, maar in- piaais daarvan glansde het in de plooien van het engeltje z'n kleedje, dat hij met één hand ophield, als zuivere zon. cstra- len. Nu stond de hemel weer voor hem open, want al kon hij de ster ook al niet terugbrengen het Kerstkind kon zich toch in haar glans verheugen, zooals Het in Zijn wijsheid gewenscht had. Het en geltje wierp een verlangenden blik om hoog, naar zijn vaderland. Wie zóóveel van den goudglans bij elkaar had, als hij daar in zijn kleedje hield, kon ook aan anderen daarvan meea'eelen; daar zou hot Kerstkindje zeker niet boos om zijn. En het glipte naar de stille, uitgestorven Keistmarkt terug. Voor zyn engelenhan den gingen de zware kisten in de kraam van zijn oude vriendin vanzelf open, en hij ging ijverig aan den slag. Sterren stof strooide hij over het kindje Jezus in de kribbe, en het begon te stralen van een bovenaardsche liefelijkheid; en ster renstof over de Moeder Gods, en haar gezicht werd zoo mooi en tegelijk zóo vol majesteit, dat ieder, die het kribbetje bekeek, zich gelukkig en eerbiedig gestemd moest voelen, als was hij werkelijk ge tuige vjjn de geboorte van Christus. Zoo werkte het engeltje bijna den heelen nacht vlijtig door, vloog met zijn nog half vol kleedje naar buis terug, ver stopte het sterregoud onder de dakgoot, kroop bij Hans in bed en ontwaakte den volgenden morgen als het kleine, gebo chelde jongetje van gisteren. Hij ging met de oude vrouw naar de Kerstmarkt, om haar te helpen. Dat was heelemaal niet noodig, dacht ze eerst, maar later was ze cr dankbaar voor. Want nauwelijks liad ze haar kribben uitgepakt en uitgestald, of van alle kan ten kwamen de koopers. Het leek wel, of niemand Kerstmis kon vieren zonder een kribbetje van haar. Tegen den middag was alles uitverkocht en het engeltje moest van thuis alles halen, wat er nog was, en ook daar vonden ze in een oogen blik koopers voor. „Je hebt me geluk aangebracht, kerel tje!" zei de oude vrouw, toen ae zich des avonds klaarmaakten om naar huis te gaan, en ze keek hem met een wonder lijken blik aan. „Voor mij ben je waar achtig een engeltje. En nu ga je mee en viert Kerstmis met ons!" Eea bescheiden boompje was al in Luis; vlug deed de oude vrouw nog een paar inkoopea, om de haren mee te ver rassen en toen gingen ze samen naar huis. Toen de kerstboom wonderlijk stralend in de kleine kamer brandde, voelden de menschen zich zóó gelukkig en tevreden gestemd als nog nooit tevoren. En zelfs de zieke grootvader wilde opstaan en verklaarde, dat hij zich weer heelemaal gezond voelde. Maar ze wisten niet., dat het echte, gouden sterrengïans uit de hemelsche hooglandw. was, die hen zoo gelukkig maakte en die Km kleine gast met kwistige hand over hen had uitge strooid. Zóó kwistig, dat het sterrenstof zelfs in grootvaders kerstgeschenk, een mooie snuifdoos, terecht was gekomen! Neen maar, wat keek a'e vreemd op, toen hij een snuifje nam en die glinsterende tabak zag! Hij moest verschrikkelijk nie zen, nadat hij gesnoven had, maar dat deed hem verder niets geen kwaad, neen, integendeel, hü werd er op slag heele maal gezond van en bleef dat nog langen, langen tijd. Maar dat wachtte het engeltje met eens af. Toen hü zag. hoeveel geluk hü met zün verloren en weer teruggevonden sterretje wel kon stichten, vergat hij heelemaal, aan zichzelf te den— kem hij vergat zijn eerzucht en zijn ver langen naar zijn heerlük vaderland, in de innige vreugde, die zijn hartje door stroomde. Stil sloop hij de kamer uit, terwijl de anderen zich vet drongen om den grootvader, die van zijn ziekbed was opgestaan, en glipte zacht van huis tot huis. Waar hü een treurig gezicht zag in de kleine, donkere kamertjes, liet hü een handvol stenenglans door het venster vliegen. Hoe straalden dan opeens de ge zichten, hoe glansden de oogen! Het en geltje kon gewoon van buitenaf zien, hoe ze allemaal weer nieuwen moed en le vensvreugd kregen! Zóó üverig was hij in in zijn Kerst- uitdeeling verdiept, dat hü opeens zijn hand bijna leeg uit de plooien van zün kleedje terug rok en toen hü verbaasd neerkeek, zag hij, dat er nog maar een paar glanzende korreltjes van de mooie, groote ster over waren! Och, wat schrok het engeltje toen! Maar heelemaal be droefd kon hij toch niet worden, daarvoor was hü veel te verheugd over het geluk van al die arme menschen. Cmdat hij nu op aarde toch niets meer te doen had, ging hij langzaam op den terugweg, aldoor langzamer, hoe> dichter bij de hemelpoort kwam. Toen hü aan klopte, maakte hü zich zoo klein mogelijk, maar Sint Fetrus kreeg hem toch dade- üjk in 't oog en bromde: „Zoo, ben je daar weer? En waar is je ster? Kom maar met ren mee naar het Kerstkindje, Het is al weer van de aarde terug en wacht op Je." En d'aarbü keek hij echt grimmig, maar het engeltje vond toch, dat 't net was, of hü een ondeugend lachje verbeet. In de hemelzaal stond een reusachtig hooge den vól lichtjes, en daarvoor stond het Kerstkindje en zag hem vriendelijk aan. „Kom hier. engeltje, en geef me de verloren ster terug," sprak Het, „zcodat we ons over haar glans kunnen verheu- Maar het engeltje zei geen woord en stak alleen met een smeekend gezichtje het Kerstkind zijn opgehouden klee«ije waarop do paar laatste armzalige sterrekorreltjes lagen. Toen nam het Kerstkindje voorzichtig ds korreltjes uit de plooien, en ze begonnen te stralen en te zwellen, en groeiden aan tot een heer lijke ster. Die liet het Kerstkind in den top van den hougen denneboom beves tigen en sprak tot. het engeltje: „ie hebt je taak goed vervuld, en de glans, die ja van de verloren ster hebt teruggebracht, is zoo rein en stralend, dat 'n korreltje ervan straalt als de helderste ster zelf!" En zoo vierde ook het engeltje een ge lukzalig Kerstfeest. MACHTELD. En boller werd de luchtballon, En oome zwol van trots. Want dat hü nu z'n vrijheid kreeg, Was zeker als een rots. Maar toch was er nog één bezwaar, Hü had geen groote mand, En die te vlechten zonder riet. Ging boven zün verstand. Maar ook dit kwaad werd opgelost, Want ginder, zoo hü wist, Lag bü veel wrakhout van een schip, Een groote houten kist. „Vooruit dan maar, die neem ik mee, Het is een pracht van schuit En als ik nu zus Jollie vind, Is t met d'ellende uit!" 230 Weer peuterde nu Oome Aan z'n mooie luchtballon, En het zaakjo ging gelukken, Ja, zoo goed als het maar k«>n. Even nog een extra knoopje Nog een rukje hier en daar En toen op een mooien morgen. Was het luchtschip kant en klaar. f0. - -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 11