Voor onze Jeu^d
1
1
rm
Het verloren Sterretje
lil
rvw fpffnIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
Dü. EKrfcdNia v/wi Ur.n/.r.unr.nDN rwwarsTrHEE
door g. d. hoogenDOORN □SSUS3KKSS».
VRIJDAG 11 JANUARI 1929
DERDE BLAD
Overname uit derc rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
teil gestormd hackten hun roetzwart
broertje binnen gehaald. Erg bedroefd en
beschaamd stond het nu tusscben al
dien glans en heerlijkheid, zijn zilverige
vleugeltjes vól zwarte vegen, en tusschen
njn handjes door, die hij stijf voor zijn
Het was de dag vóór Kerstmis. Bo
ven in den Hemel was er groote kerst-
repetuie; uit alle reten en spleten en
vensterkieren van de groote hemelzaal
straalden de lichtjes der duizend en nog
eens duizend kerstboomen, die «Je vlijtige
engeltjes in de weken vóór Kerstmis ver
sierd hadden. Nu wilde het Kerstkindje
d'ie bekijken, vóórdat ze naar de aarde
verzonden werden. Ieder engeltje stond
bij zijn eigen boom en keek trots naar
de gouden en zilveren no.en, de glinste
rende kettingen, het glanzende engelen
haar, en «Je roode en blauwe, groene en
gele en sneeuwwitte kaarsjes, want alles
hadden de engeltjes in hun hemelsche
werkplaats zelf gekleurd en uitgesneden
Verguld en verzilverd en ze hadden er
aardig wat werk aan gehad. Zelfs Sint
Petrus schudde er dikwijls verwonde"'
het hoofd over, zoo vlijtig en braaf ais
die overmoedige engeltjes in den tijd'
vóór Kers.mis konden zijn. Maar het al-
lerfierst was iedereen op de versiering
boven in den top van den kerstboom;
daar had de eene een Kerstkindje met
een kleedje van ruischende gouden zij.
de ander een mooien grooten engel, de
derde een gouden ster kortom, ieder
had iets anders en 't een was al mooier
dan 't andere. Het was een pracht en
geschitter, een geglinster en geflonker,
dat je oogen er pijn van deden, en ö'aar-
bij fladderden de engeltjes opgewonden
om hun kerstboom heen en weer, want
ieder had nog gauw iets er aan te «ver
schikken; ieder oogenblik kon Immers het
Kerstkindje de zaal binnenkomen. Toen
dus de groote poort langzaam open ging
schijns hierheen gesleept. En nu deden ze
zóó tegen hem! Als zijn kameraden, die
anders bij al zijn invallen meededen, al
zoo boos waren, hoe boos zou dan Sint
Petrus wel niet zijn, om van het Kerst
kindje nog maar heelemaal niet te spre
ken! Al zijn pleizier in de mooie ster was
weg'; als hij 't ding op zijn plaats terug
had' kunnen wenschen, had hij 't dol
graag gedaan. Maar inplaats daarvan lag
de ster daar en straalde, dat de kaars
vlammetjes er heelemaal mat bij leken.
En tot overmaat van ramp riep een en
geltje aan de deur: „Ze komen er aan,
ze koimsn er aan, het Kerstkindje en
Smt Petrus!" Toen werd het overmoedi
ge engeltje heel erg bang; *t pakte den
doek met zijn ster en met den moed der
wanhoop liep en strompelde het naar den
grooten, open schoorsteen aan het eind
van de hemelzaal, duwde zijn pak erin en
kroop en schoof en schoof en kroop, tot
het 't arme opgesloten sterretje, dat on
vermoeid straalde, door den langen,
langen schoorsteen omhoog had gekre
gen. Eindelijk zat 't doodmoe, roetzwart
en bevend, maar erg opgelucht, boven op
den schoorsteenrand. „Goddank!" dacht
't engeltje. „Zoo ver heb ik hem tenmin
ste, nu breng ik hem netjes weer op zijn
plaats terug en dan nooit, nooit van
mijn leven steek ik weer 'n hand naai
een ster uit! Maar nu is c;passen de
boodschap!" En voorzichtig nam het en
geltje zijn pak op en wilde het funk
stevig bij elkaar- knoopen, maar, of 't nu
moe was of alleen maar onhandig het
glipte hem uit de handen, de doek flad
derde uiteen en cte bevrijde ster rolde het
..Zoowil jc stelen, leelijke kwa
jongen?"
n7htteY^ro^n zich" vol" v ei*w a ch t in~„ hooge dak"af,
ft y. i in een grooten boog over aen aaüi«a.uu
Maarnwat stonden alle engelen ver- heen en tusschen «tagj
baasd, toen d'e poort niet verder open] toen de kleme engel, die ei zoo vh
een klein engeltje met een reusachtig pak op den rng..
ging dan maar "n smalle kier en er nie
mand anders binnenglipte dan een klein
klein engeltje met een reusachtig pak op
den rug, waaruit dooi- alle plooien een
schitterend licht naar buiten straalde.
„Dat is onze Benjamin!" gonsde het
door de zaal, „de ondeugendste van alle
maal!" „Wat heeft hij daar toch?" „Waar
komt hij mee aansleepen?" „Waar heeft
hij zoo lang gezeten?" riepen ze allemaal
door elkaar, toen het engeltje proestend
on steunend en met een vuurrocd ge
zichtje zijn last verder droeg, naar een
kerstboom, die nog heelemaal donker was.
„Kijk eens. hoe dat glanst:" „Hij draag,
't in een doek?" „Wat zou 't toch zijn
wat zou 't toch zijn?" Daar liet het moei-
zaam-voortstrompelende engeltje éen slip
van den doek glippen en een vlammende
lichtstraal schoot door de zaal. Toen steeg
er één luide kreet op uit de schaar engel
tjes; „Een ster is het, een ster! Een ster
een echte ster heeft hij weggehaald van
de plaats, waar Onze Lieve Heer d«e
zelf heeft neergehangen om er zijn
kerstboom mee op te sieren! Dat is ver
boden, dat had hij niet mogen doen!"
„Gauw! breng hem terug, eer Sint Pe
trus het ziet!" riepen anderen, en rond
om het engeltje met zijn ingepakte ster
ontstond een erg gedrang, zoodat het
niet verder kon, maar zijn pak noodge
drongen op den grond moes; neerleggen,
baarbij viel de doek uit elkaar en daar
Ing voor de engeltjes de mooiste, helder-
6te, stralende ster, die Onze Lieve Heer
aan den rancT van den hemel als lantaarn
had neergezet. „Mijn ster, die ik moet
oppoetsen en polijsten, die heeft hij weg
genomen!" riep nu een ander engeltje en
het geroezemoes rondom den kleinen
hoosdoener zwol zóó aan, dat hij heele
maal beteuterd om zich heen keek. Hu
had niet gedacht, dat het zóó erg was;
"t was weliswaar verboden, een ster ui
■haar baan te halen, dat wist hu nee.
goed. Maar hij had zich den heelen dag
door voorgesteld, hoe prachtig een eclne
«ter op zijn kerstboom zou staan, to U
de verzoeking niet meer had kun
weerstaan en stilletjes over de schemerde
hemelwei was geslopen, waar de sterren
de wacht houden. Met groote moeite
had hij deze toen uit haar gouden ring
Weten te nemen en la 't zweet zijns aan-
kon achteraan gefladderd was, bij hei,
wat hl de -wolken ging liggen, om te zien,
waar de ster bleef, zag hij haar als een
steeds kleiner wordend lichtie verdwijnen
in de richting van de aarde. Weg was
ze, en daar zat het engeltje en schreide
hartverscheurend.
Intusschen had het Kerstkindje in de
zaal alle kerstboomen bezichtigd en alle
engeltjes geprezen, zoodat hun oogjes
even blij glansden als de kaarsvlamme
tjes zelf. Ten slotte was Het bij den
donkeren, verlaten boom van het over
moedige, kleine engeltje gekomen, en de
anderen hadden Plet allemaal tegelijk «Je
geschiedenis verteld. Toen had'hst Kerst
kind geglimlacht en gezegd: „Goed! naar
bulten en haalt hem; hij zit buiten en
schreit!" En de engeltjes waren naar bui-
gezichtje hield, liepen dikke tranen. Het
Kerstkindje keek den kleinen ongeluks
vogel een poosje zwijgend aan en zei
toen: „Mijn mooie sterretje heb je zoek
gemaakt. Ga nu naar beneden, naar de
aarde, en zoek het weer op. En je mag
niet terug komen, vóór we ons weer in
zijn glans kunnen verheugen!" Eri tegen
Sint Fetrus zei het Kerstkind: „Maak de
hemelpoort voor hem open!" Toen nam
de heilige Petrus, die er heel boos uitzag,
het engeltje bij de hand en trok het
mee. Vlak daarop stond de kleine engel
buiten, de groote hemelpoort sloeg ach eer
hem dicht en hij fladderde omlaag naar
de aarde.
Hij land'de aan op een open plein in
een groote stad, waar een woelige drukte
heerschte, want het engeltje bevond zich
nergens anders dan op de keistmarkt,
waar kerstboomen en de versierselen
daarvoor in tallooze kraampjes te koop
werden geboden. Dadelijk nam hij een
aardsche gestalte aan en stond als een
klein gebocheld jongetje want zijn
vleugels zagen er onder ziin buisje uit
als een bult al die heerlijkheden aan
te staren. Het werd hem ten slotte e«;ht
behaaglijk te moede, want wat hij zag,
herinnerde hem tenminste een klein
beetje aan zijn hemelsch tehuis en het
scheen hem ook toe, of hij daar het
eerst iets van zijn zoekgeraakte ster te
weten zou kunnen komen. Dus begon hij
tusschen de kraampjes rond te zwerven,
bekeek al die bonte dingen en wilde ook.
zooals hij het in den hemel gewend was,
nu en dan eens iets in zijn hana'jes ne
men. Maar dat ging hier zóó maar niet,
en vooral bij één kraam, bijna aan 't
eind van de lange rij, verging het hem
slecht. V/ant daarin zat een kwaadaar
dige oude vrouw, en toen het engeltje in
alle onschuld zijn handle tusschen haar
koopwaar stak, viel ze uit: „Zóó, wou jij
stelen, leelijke kwajongen! Schaam je
wat! Laat dadelijk al je zakken nakijken
om te zien, wat je allemaal al ingepikt
hebt! Wacht, daar komt al een agent
aan, die kan je meteen meenemen en
opsluiten!" En vóór het engeltje er <>P
bedacht was, had een reusachtig groote
agent hem al in zijn kraag; hij was op
het geschreeuw van de vrouw komen
aanloopen. Dat was nog een andere
greep dan die van Sint Petrus!
„Wie ben je?" snauwde de strenge man
hem toe, zoodat hij doodsbenauwd wjp
en alleen nog maar kon stamelen:
engeltje!" „Ha!" zei de agent en
hem verbaasd een stukje achteruit,
engeltje?" Hij was den heelen avond1
den lichtglans en het bonte geschut
van de kerstmarkt geweest en had »-
daarbü, voor zoover zijn ambt het ne.
toeliet, eenige kerstgedachten en -mü»1
ringen veroorloofd. Nu moest hij zien
oogenblik bezinnen, of zooiets mo
gelijk was. Maar toen viel het hem
dat zich onder zijn beschermelingen v
gelegenheid wel erg verdachte person
maar nooit engeltjes bevonden hada
en hij barstte in een smadelijk gela
„En engeltje!" zei hij „Een
engeltje, dat zich laat betrappen öj
gappen van andermans waar! Ik zaï
leeren, engeltje!" .„k
En de booze vrouw viel in;
me zoo'n leugenaar eens aan! Neemm
eens 'n stevigen aardschen stok en P
beer dien op zijn rug, dan zullen die en
gelenkunsten er wel uit gaan!" D
reikte ze al in haar kraam, om
aardschen stok te pakken.' „T 8j
Het beangstigde engeltje stond
over te denken, of het zich maa
hoe 'n pijn het ook deed, een veer
uittrekken en die den agent late-
als bewijs van zijn hemelsche af
toen een vriendelijke vrouw uit het
ste en bescheidens te kraampje zich m
geval mengde. tcK.^
„Toe, laat dien kiemen 3 on „en
met rust!" zei ze. „Hij heeft toch im
mers volstrekt niets gedaan! Den heel'n
tijd heb ik al naar hem zitten kijken,
'nee hij bij de kraampjes bleef stilstaan
en alles bekeek en toen heeft hij een paar
keer eens iets willen aanpakken zooals
kinderen nu eenmaal altijd doen! Maar
weggenomen heeft hij niets! Jelui hebt
hem heelemaal angstig gemaakt, daar
om geeft hij zulke verwarde antwoorder.
Kom jij maar eens hier. dreumes, en rust
maar eens uit van den schrik!" en ze
trok het onthutste engeltje in haar be
scheiden kraampje, terwijl zijn aanvallers
zich brommend terugtrokken.
„Zoo," zei het goede oude moedertje
„bekijk nu maar eens op je. gemak al
mijn moois. Zie je wel, ik heb allemaal
kribbetjes en stalletjes, die maakt mijn
man, omdat hij allang bedlegerig is. Zie
je, de heilige Maagd en het Kindje Je
zus, Sint Jozef en de engeltjes, die snijdt
hij 'allemaal uit hout. En kijk maar eens.
hoe mooi hü den ezel en den os en dc
schapen gemaakt heeft.: je kunt de wol
zóó zien krullen. En allep maar met zijn
klein zakmesje, zoo handig is hij! Maar
jammer genoeg, niemand wil het koopen
en dat gaat me avond aan avond erg aar.
mijn hart, wanneer ik thuis kom en hij
me dan al vanaf zijn bed toeroept: „Och.
heb je alles verkocht?" Daarbij staat
thuis de heele tafel al weer vol me; de
mooiste kribbetjes. Ja, dat is echt treu
rig!"
Sn ze streek met een zachten zucht -de
glanzende blonde lokken van het engel
tje naar achteren. „Zoo blond als jü-
zijn ook mijn twee kleinkinderen. Die
zijn bij ons, sinds mijn dochter en haar
man gestorven zijn. Ach, ach, wat- zul
len ze dit jaar een zuinig kerstfeest heb
ben! Maar vertel me nu eens, wie ben
jij, dreumes!"
Toen kon hij niet anders doen dan
verlegen stamelen: „Ja moedertje, ik kan
er hêusch niets aan doen ik ben nu
eenmaal een engeltje!" Toen lachte het
oude vrouwtje zachtjes: „Nu, nu, zooiets
mag je niet beweren, zelfs al was he
waar, want dat gelooft toch niemand
Kijk, als ik aan de menschen ging rond
vertellen, dat ik een stralende ster uit
den hemel heb zien neervallen, dan aer.
óók iedereen me uitlashen!" O, o, wat
-.pitste ons engeltje toen zijn ooren!
„Ik lach niet!" zei hij ijverig. „Ik ge
loof het! Maar vertel me nu eens gauw,
waar is ze neergevallen?"
gekregen heeft daar sta je versteld
van! Maar zie je, dat vertel ik aan nie
mand behalve aan jou, anders lachen ze
me allemaal uit!"
„Goed, lief moedertje!" lachte het ge
lukkige engeltje, war.t het zag nu zijn
hemelsch tehuis weer wijd open staan.
„Je kunt niet half weten, hoeveel plei
zier je geschiedenis me heeft gedaan!
Alleen zou ik graag de straatlantaarn,
die zoo mooi glanst, nog eens willen
zien!"
„Goed hoor," zei de oude vrouw, „dan
ga je maar meteen met me mee naar
huis; ik ga meteen sluiten, er komen
toch geen keepers meer!" Het engeltje
hielp dus zijn vriendin inpakken en trip
pelde toen naast haar naar haar huis.
met haar groote mand aan den arm. Ze
moesten een heel eind loopen, eer ze bui
ten de stad in de donkere straten va.nde
voorstad kwamen. Eindelijk stonden ze
voor een klein huisje.
„Daar wonen wij." zei de oude vrouw,
„en als je daarginds den hoek om slaat,
dan zie je de lantaarn, waar ik je van
verteld heb. Maar die loopt niet weg;
kom nu eerst maar eens 'binnen en eet
wat, en als je er lust in hebt, kun je
vannacht bij ons blijven. Je zult nog wel
ver moeten, eer je thuis bent." „Heel
ver," zei het engel'je, met een blik naar
den helderen nachthemel; toen ging het 't
kleine kamertje tinnen. Het zag er arme
lijk uit daarbinnen, maar zindelijk en ge
zellig. Een vriendelijke oude man lag in
bed tegen de kussens geleund en was
ijverig aan liet houtsnijden. Toen hij zijn
vrouw zag, riep hij vroolijk: „Ha, ben je
daar; vandaag heb je toch zeker wel
alles verkocht?" en zijn vrouw glimlachte
treurig: „Ja, ja, ik heb geen klagen!" Een
blond meisje kwam aangehuppeld: „Heer
lijk grootmoeder, dat er weer ben.!"
en Hans, haar broertje, kwam haar ach
terna: „Wie heeft u daar nu wel meege
bracht?" Later zat het engeltje met hen
allen aan tafel en lepelde onder lachen
en babbelen dunne soep en at aardappe
len, hooide de twee kleintjes fluisteren
over het Kerstkindje, en voelde in zijn
hartje het verlangen opkomen, hen uit
alle macht te helpen, om hun Kerst-
wenschen in vervulling te doen gaan.
Toen de twee kinderen zich eindelijk in
-laap gebabbeld hadden en het stil in het
huisje geworden was, glipte het enge.cje
-tUletjes uit het bed, dat hij met Hans
deelde, ontvouwde zijn vleugels en zwecf-
HM'
..hoewel het daar tame! lik heet was om te zitten.
„Ja," zei het oude vrouwtje, „dat is
eigenaardig toegegaan. Daar straks was ik
even 'n oogenbükje naar huis ge,.a n
om iets te halen, en daar zie ik ze
eens omlaag komen. Ik dacht al: d
komt. bepaald terecht op het plek:,
ver van het huisje, waar wij w -
Toen moet ze opeens tegen hst krvi r
onzen kerktoren of tegen iets andei
gestootcn zijn ik zag, hoe ze uiteen -
sprong en als louter goudstof verder cm i
iaag viel, en als je mc niet uitlacht, dar j
«al ik je nog meer vertellend:'«t v! j
allemaal regelrecht In onze oude straal
lantaarn. En een glans dat die opeen: j
de zacht het venster uit en de straat- in.
Al gauw was hij op het open pleintje en
?ag daar de lantaarn. Ja. die gaf wer-
;jk 'n heel ander licht dan de anderen,
'der als. zachte slerreglans lag het op
sneeuw, en wie goede oogen had, kon
wondere stralen wel een weerspie-
ro; van de hemelsshe heerlijkheid
Meteen was hij ook al op het ronde
- ven de lantaarn gefladderd, en hoe-
t daar tamelijk heet was om te zit-
bisld hij het toch dapper uit en
a me de onvermoeid door de lanlaren-
>s;f- ;Js het fijne sterrenstof, waarmee
gfcvuiu' was. Het lantaarnlicht werd
bescheidener en bescheidener, maar in-
piaais daarvan glansde het in de plooien
van het engeltje z'n kleedje, dat hij met
één hand ophield, als zuivere zon. cstra-
len. Nu stond de hemel weer voor hem
open, want al kon hij de ster ook al niet
terugbrengen het Kerstkind kon zich
toch in haar glans verheugen, zooals Het
in Zijn wijsheid gewenscht had. Het en
geltje wierp een verlangenden blik om
hoog, naar zijn vaderland. Wie zóóveel
van den goudglans bij elkaar had, als hij
daar in zijn kleedje hield, kon ook aan
anderen daarvan meea'eelen; daar zou hot
Kerstkindje zeker niet boos om zijn. En
het glipte naar de stille, uitgestorven
Keistmarkt terug. Voor zyn engelenhan
den gingen de zware kisten in de kraam
van zijn oude vriendin vanzelf open, en
hij ging ijverig aan den slag. Sterren
stof strooide hij over het kindje Jezus in
de kribbe, en het begon te stralen van
een bovenaardsche liefelijkheid; en ster
renstof over de Moeder Gods, en haar
gezicht werd zoo mooi en tegelijk zóo
vol majesteit, dat ieder, die het kribbetje
bekeek, zich gelukkig en eerbiedig gestemd
moest voelen, als was hij werkelijk ge
tuige vjjn de geboorte van Christus. Zoo
werkte het engeltje bijna den heelen
nacht vlijtig door, vloog met zijn nog
half vol kleedje naar buis terug, ver
stopte het sterregoud onder de dakgoot,
kroop bij Hans in bed en ontwaakte den
volgenden morgen als het kleine, gebo
chelde jongetje van gisteren.
Hij ging met de oude vrouw naar de
Kerstmarkt, om haar te helpen. Dat was
heelemaal niet noodig, dacht ze eerst,
maar later was ze cr dankbaar voor.
Want nauwelijks liad ze haar kribben
uitgepakt en uitgestald, of van alle kan
ten kwamen de koopers. Het leek wel, of
niemand Kerstmis kon vieren zonder een
kribbetje van haar. Tegen den middag
was alles uitverkocht en het engeltje
moest van thuis alles halen, wat er nog
was, en ook daar vonden ze in een oogen
blik koopers voor.
„Je hebt me geluk aangebracht, kerel
tje!" zei de oude vrouw, toen ae zich des
avonds klaarmaakten om naar huis te
gaan, en ze keek hem met een wonder
lijken blik aan. „Voor mij ben je waar
achtig een engeltje. En nu ga je mee en
viert Kerstmis met ons!"
Eea bescheiden boompje was al in
Luis; vlug deed de oude vrouw nog een
paar inkoopea, om de haren mee te ver
rassen en toen gingen ze samen naar
huis.
Toen de kerstboom wonderlijk stralend
in de kleine kamer brandde, voelden de
menschen zich zóó gelukkig en tevreden
gestemd als nog nooit tevoren. En zelfs
de zieke grootvader wilde opstaan en
verklaarde, dat hij zich weer heelemaal
gezond voelde. Maar ze wisten niet., dat
het echte, gouden sterrengïans uit de
hemelsche hooglandw. was, die hen zoo
gelukkig maakte en die Km kleine gast
met kwistige hand over hen had uitge
strooid. Zóó kwistig, dat het sterrenstof
zelfs in grootvaders kerstgeschenk, een
mooie snuifdoos, terecht was gekomen!
Neen maar, wat keek a'e vreemd op, toen
hij een snuifje nam en die glinsterende
tabak zag! Hij moest verschrikkelijk nie
zen, nadat hij gesnoven had, maar dat
deed hem verder niets geen kwaad, neen,
integendeel, hü werd er op slag heele
maal gezond van en bleef dat nog langen,
langen tijd.
Maar dat wachtte het engeltje met
eens af. Toen hü zag. hoeveel
geluk hü met zün verloren en weer
teruggevonden sterretje wel kon stichten,
vergat hij heelemaal, aan zichzelf te den—
kem hij vergat zijn eerzucht en zijn ver
langen naar zijn heerlük vaderland, in de
innige vreugde, die zijn hartje door
stroomde. Stil sloop hij de kamer uit,
terwijl de anderen zich vet drongen om
den grootvader, die van zijn ziekbed was
opgestaan, en glipte zacht van huis tot
huis. Waar hü een treurig gezicht zag in
de kleine, donkere kamertjes, liet hü een
handvol stenenglans door het venster
vliegen. Hoe straalden dan opeens de ge
zichten, hoe glansden de oogen! Het en
geltje kon gewoon van buitenaf zien, hoe
ze allemaal weer nieuwen moed en le
vensvreugd kregen!
Zóó üverig was hij in in zijn Kerst-
uitdeeling verdiept, dat hü opeens zijn
hand bijna leeg uit de plooien van zün
kleedje terug rok en toen hü verbaasd
neerkeek, zag hij, dat er nog maar een
paar glanzende korreltjes van de mooie,
groote ster over waren! Och, wat schrok
het engeltje toen! Maar heelemaal be
droefd kon hij toch niet worden, daarvoor
was hü veel te verheugd over het geluk
van al die arme menschen.
Cmdat hij nu op aarde toch niets meer
te doen had, ging hij langzaam op den
terugweg, aldoor langzamer, hoe> dichter
bij de hemelpoort kwam. Toen hü aan
klopte, maakte hü zich zoo klein mogelijk,
maar Sint Fetrus kreeg hem toch dade-
üjk in 't oog en bromde: „Zoo, ben je
daar weer? En waar is je ster? Kom
maar met ren mee naar het Kerstkindje,
Het is al weer van de aarde terug en
wacht op Je." En d'aarbü keek hij echt
grimmig, maar het engeltje vond toch,
dat 't net was, of hü een ondeugend
lachje verbeet.
In de hemelzaal stond een reusachtig
hooge den vól lichtjes, en daarvoor stond
het Kerstkindje en zag hem vriendelijk
aan. „Kom hier. engeltje, en geef me de
verloren ster terug," sprak Het, „zcodat
we ons over haar glans kunnen verheu-
Maar het engeltje zei geen woord en
stak alleen met een smeekend gezichtje
het Kerstkind zijn opgehouden klee«ije
waarop do paar laatste armzalige
sterrekorreltjes lagen. Toen nam het
Kerstkindje voorzichtig ds korreltjes uit
de plooien, en ze begonnen te stralen en
te zwellen, en groeiden aan tot een heer
lijke ster. Die liet het Kerstkind in den
top van den hougen denneboom beves
tigen en sprak tot. het engeltje: „ie hebt
je taak goed vervuld, en de glans, die ja
van de verloren ster hebt teruggebracht,
is zoo rein en stralend, dat 'n korreltje
ervan straalt als de helderste ster zelf!"
En zoo vierde ook het engeltje een ge
lukzalig Kerstfeest.
MACHTELD.
En boller werd de luchtballon,
En oome zwol van trots.
Want dat hü nu z'n vrijheid kreeg,
Was zeker als een rots.
Maar toch was er nog één bezwaar,
Hü had geen groote mand,
En die te vlechten zonder riet.
Ging boven zün verstand.
Maar ook dit kwaad werd opgelost,
Want ginder, zoo hü wist,
Lag bü veel wrakhout van een schip,
Een groote houten kist.
„Vooruit dan maar, die neem ik mee,
Het is een pracht van schuit
En als ik nu zus Jollie vind,
Is t met d'ellende uit!"
230 Weer peuterde nu Oome
Aan z'n mooie luchtballon,
En het zaakjo ging gelukken,
Ja, zoo goed als het maar k«>n.
Even nog een extra knoopje
Nog een rukje hier en daar
En toen op een mooien morgen.
Was het luchtschip kant en klaar.
f0. - -