Maandag 14 Januari 1929 Tweede Blad Pagina 1 ALLEMAAL OP DE SCHAATS OVER OUDERWETSCHE WINTERS GESPROKEN. OP DE SCHAATS. IIET slederijden. Op 't ijs, Kent men 's Lands wijs. (lelde, kroeg een bal tegen haar voorhoofd, wat door (haar ega zeer kwalijk werd genomen en waaruit een lievig standje ontstond. Door dit geroezemoes ineen klonken de bellen van de moci'.s „arresleiden .der rijke Amst-arflam- sclie kooplieden en ook van de ouderwetsche boeresto dan". Groote tenten veerden opgeslagen als op een kermisplein en er werden wedrennen op schaatsen, harddraverijen met narresleden en zeilwedstrijden met ijsschuitjes gehouden. Ja. zelfs de schutterij kwam op het ijs om schijf te schieten. De bakker kwam er zijn bollen hakken, kuiper en echoenmaker oefenden er hun be drijf uit en overal zag men een soort galanterie- kraam, waar de menschen curiositeiten koch ten met een briefje erbij, waarop zij konden zien, dat zij dat anno zooveel haddeu zien ma ken op het ijs. liet ijsvermaak was en is nog bekend om de ongedwongen vrooUjkheid en gemeenzaam heid, die op het ijs beerschen. svermaaJc in vroeger dagen. 'Naar een schilderij van Aert van der Neer in het Rijksmuseum ie Amsterdam, Men kan het zich van de stijve Hollanders bijna niet voorstellen, maar: Op het ijs ia alles gemeen, Die geen meisje heeft, kiest er een. Een typisch kiekje uit Volenti am i.oea- ivgepakt wordt kleinen broer zijn deel in het ijsvermaak geboden. De hier bedoelde sleden waren niet de narre sleden, maar de ijs- o£ bandsleden ook wel duw- ol scbuifslee genoemd. Ook dezo waren vaak prachtig beschilderd en zelfs moeten Jan Steen en Jan van Goyen bet niet beneden zich geacht hebben ze te ver fraaien met wintergezichten, bijbelsche taferee- len en Arkadischo landschappen. Onze Hollandseho jeugd had haar •prikslee; de jonge Volendammertjes ziet men ook thans nog zich met een dergelijk voertuig over het ijs voortbewegen. De jongens gingen er hij voorkeur op hun knieën op zitten en kropen dan met hun prikstokken of stikkers" als een soort duizendpoot vooruit. Maar ook de Hindelooper vrouwen hadden haar met krullen versierde, bont geschilderde prikslee, waarmee zë als de Zuiderzee dicht ge vroren lag, een uitstapje maakten naar Enlft huizen. Het was een lage hak met leuning et» zittend prikten zij zichzelf voorwaarts. Een alleraardigste liefhebberij waren ook d« draaisleedjes, die fungeerden als een malle molen. In het ijs werd een gat gehoord en hierin eea paai gezet met de driekleur in top. Een trom melslager vormde het orkest, de sleedjea had den rugleuning eu zijschotten, zoodat men of niet uit kon vallen. Elk was met een stevig touw aan den paal verbonden terwijl ze ook ou derling met touwen vereenigd waren en uit gedost met kleurige vlaggetjes. Eenige jongeng" gingen „in de touwen loopen" en tenslotte vloog do ijs-mallemolen met wapperende vlag gen pijlsnel in het rond. Als zeevarend volk hadden de Hollanders al spoc-dig ook op het ijs van den wind weten to proflteeren. In de ijsslee werd eenvoudig eea mast geplaatst, een zeil werd eraan geheschea en de schuit ,,dle op ysers staat" schoot voor uit. Later maakte men ze in den vorm van eea gewoon schip, maar met bizonder hoogen maat en rustende op drie schaatsijzers. Dokter Berkhey vond de snelheid te groot» zoodat „de zeilers dikwerf de inademing der lugt ontzeilen" en „ademloos t huis komen", waarvan ze ,,eeu kwynende longkwaal" konden krijgen en dus, achtte hij het geraden voor deza liefhebberij te waarschuwen. We kunnen ons dus wel voorstellen, dat onze voorouders met hart en ziel ijsliefhebbers waren. Maar ook het nageslacht zal tooncn dat het in dat opzicht heeft „een aardje naar zijn vaartje"als er maar een ouderwetscha winter komt! Laat ons voor de liefhebbers hopen, dat da vorst weer eenigen tijd zal terugkeereu en de elf-steden-, de twintig-plaatsen-, en de vijftien-dorpen, en andere tochten benevens de verschillende kamploens- en gecostu- meende wedstrijden zullen kunnen woiv den verreden. W. A. P. SMIT. Een Volendammer ,,hif' en „zij" lustig ovet} dc ijsvlakte zwierend. j Nu de winter weer in het land is, of in elk geval, want men zilet het lean in één dag ver. keeren, geweest is, nu vormen de „oudorwet- eehe" winters weer het middenpunt van aller i gesprekken. Natuurlijk schuilt in de benaming 1 veel overdrijving. Alsof vroeger Iedere winter Ijsvermaak zou hebben gegeven! Maar, als het dan ook een „ouderwetsche" winter was, dan haalde men zijn hart op aan de wintervreug den. Eén van die „ouderwetsche" winters was «lle van 1740. De drie koudste dagen waTen, 9 10 en 11 Januari. Ook toen had men, evenals nu een reeks kwakkelwinters gehad. 5 Januari draalde do wind naar het Oosten en den 6den stonden de schaatsenTljdeTs op het ijs. De 10de was een Zondag, en allee trok er toen ook op uit. De ongeluksprofeten voorspelden, dat als het nog langer zou blijven vriezen, de damp kring ijs zou worden en dat de menschen het bloed ln het lichaam zou bevriezen, terwijl de hulzen zouden seheuTen en de steden in puin- hoopen veranderen. Werkelijk vroren eenige menschen dood, waaronder Joost de Veer, een bekend burger van Amsterdam, van wlen het heette, dat zijn ingewanden bevroren waren. Maar niet alleen in ons land, over geheel Europa deed de kou zich gevoelen. Zoo was voor Genua, wat nog nooit gebeurd was, de zee bevroren. In Brussel brandde men, evenals in andere grooto steden, vuren op de pleinen. Natuurlijk had met de koude ook de armoede haar intrede gedaan. Er ontstonden oploopjes om grutters- en bakkerwinkels te plunderen, terwijl ook eenmaal een waterschuit werd leeg gehaald, want, men moet niet vergeten, dat er geen waterleiding bestond en hot drinkwater moest worden aangevoerd. Maar, ondanks dat alles, bloeide het ijsver maak en do Amsterdammers, die een verblijf jaan den Amstel hadden, noodigden hun kennis- aan uit om hen te komen bezoeken en de tocht erheen ging over het ijs. Eerst deh lOden Maart begon de vorst af te nemen, doch het duurde nog een langen tijd voor al het ijs verdwenen was. De gezant van Marokko in den Haag pro- boerde eens zijn doorluchtige»» heerscher een denkbeeld te geven van 't schaatsenrijden der Nederlanders. Hij schroef: „Verbeeld U, dat op zekeren tijd van het jaar, dien men hier Winter noemt, alle wateren worden overdekt met een koek precies als kandijsuiker maar niet zoo zoet. Dan komt er een menigte menschen op dien koek staan; zij hinden onder eiken voet een glad ij aartj© en gaan loopen, zoo snel, dat een Etruisvogel eer buiten adem zou raken dan hen bijhouden. Ja, ik heb er twee om het snelst zien loopen, waar. van de eene in hetzelfde oogenblik, dat hij af ging, reeds aan het einde der baan was en de ander, die 't won, nog een halve minuut vroe ger. Maar laten wij nu ook eens zien, wat onze eigen schrijvers over ons vaderlandsch ijsver maak zeggen: Brero schrijft van den Amstel in den winter omstreeks 1700 het volgende: „Rijk en arm krioelde er door elkaar; „versjesvolck" en „vlassters", alsook „de frayste jongeluy". Daar scharrelde Juerlaan, „die brekebien", en liet zich van Lange Lijs „moytjes slepen". Daar wandelde „Stijve Dirck" met Lohhrich, „eijn nieubacke wijf". Hier reed Melis met zijn „holle rneyt", daar weer „Blaeu Aecht", die de kou in haar wangen had, terwijl verderop Jan Doetterniettoe reed in een groote ijsslede, waarin zijn heele familie: „sijn bestemóer, sijn wijf, sijn kij'ren eu sijn peetje". Verderop waren de kolvers op het ijs en een juffrouw, die er met haar man voorbij Wan- Een beeld van de gratie en sierlijkheid, waartoe het ijsvermaak zich zoo bij uitstek leent. Een aardig trio op de IJsclub te Zicolle. Een belangrijk ijsvermaak was ook het rijden met narresleden. Ent het narregilde vroeger danspartijen gaf op het ijg, behoorde volstrekt niet tot d« zeldzaamheden en de naam narre- slode is dan ook niet afkomstig van de bellen, waarmede het paard behangen was, doch is ontleend aan de narren, die ln de slede zaten. Zij bestonden tot in het begin van de 17de eeuw uit een langwerpige, vierkante bak, met banken, waarop verscheidene personen konden plaats nemen en evenals alle wagens uit dien tijd, overdekt met een zeil, iaatbij. mooi weer kon worden opgerold. Later kwamen de Poolsehe sleden in ue mode, terwijl het onde narrepak vervangen werd door een Poolsch costuum. Het paard werd prachtig opgetuigd met pluimen en bellen, terwijl het narrekleed vervangen werd door een beren huid. De bak was fraai beschilderd en verguld en laag hij den grond. Hij, die het paard be stuurde, nam achterop plaats. Het meest bekende ijsvermaak is wel het schaatsenrijden, waarvan de oorsprong in neve len verborgen ligt. De Hollanders, waaronder vooral de Delflanders en Katwijkérs, waren verzot op het „beentje-ovor-Tijden" en er waren er, die een geheel alfabet op het ijs konden schrijven met (de schaats. De Friezen daarentegen reden bij [voorkeur rechtuit en waren in den regel de eersten hij wedstrijden ln het hardrijden. Het eerste bericht over schaatsenrijden vin den we niet eerder dan in het begin der 14de eeuw, ofschoon wij natuurlijk moeten aanne men, dat de eerste bewoners van ons land op kun wijze ©ven goed aan het ijsvermaak hebben gedaan. Dit bericht betreft het ongeluk over komen aan de H. Liduina van Schiedam, die, gelijk men weet, met het schaatsenrijden zoo danig viel, dat zij geheel haar verder leven (hulpbehoevend K' De koninklijke pracht, die de ijzel deze week iooverde. Langs den Kralingsclicn Plas ie Rotterdam op het terrein der Zeilvereeniging, de eeiljachtjes in hun winterslaap onder de zilveren draden van den treurwilg- Een „ouderwetsche" winter. Naar een schilderij ran Aert van der Neer in het Rijksmuseum te Amsterdam. In het midden der 18de eeuw maakte men narresleden in den vorm van dieren en goden, vergulde leeuwen, zingende zwanen en dan sende nymplien. De mooie sleden werden ech ter nooit gebruikt voor de harddraverijen, maar werden vervangen door kleine bakjes, waaraan men dezelfde benaming gaf als aan een kinder stoel. Bij de harddraverijen kwam de oude Gor- maansche speelzucht weer boven en er werd wild gewed. In de 17de eeuw was men bizonder gesteld op uiterlijke deftigheid. Zoo bestond er een „Plackaet tot Beneficie der Huuwbare Maegli- ■den, waarna zich alle Vrijers sullen hebben te régulieren, op Pene als ln dese Ordonnantie is begrepen". Artikel 14 had betrekking op het ijsvermaak en schreef voor: „Sullen de Vrijers des winters haer ten ijs tot heur vermaeck In een bequama IJsslede, met Stooven en Beere- huyden voor3ien, moeten voeren, en aen de pleysterplaetsen deftigh doen opschaffen en haer des avonds naer buys geleydende bedane- ken voor d'eer die sy hem door er hijzijn heeft aengedaen. Op pone van altijdt onder het getal der onbeleefde babocken gestelt te worden". De jonge mannen wisten dus, welke dos win ters hun plichten waren!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 5