Mengelwerk
Klein, maar dapper en rein
99
De helpende hand
WOENSDAG 13 FEBRUARI 1929
DERDE BLAD
PAGINA 2
KAPPER EN BARBIER IN
VROEGER TUDEN
DE BESTE BEWAARPLAATS VOOR
DIAMANTEN
Raak!
doelmatige
advertentiën
Natw MARIE MARéGHAL.
Jaren geleden wegd lk ate afgevaardigde
ian onze Laadbouwveraeniging naar Engc-
and gezonden ere logeerde daar Brj sir
William Staunton, president van; een der-
|elijk comité in Lincolnshire. Sir William
was op en top oen Engetech gentleman,
toel in zijn manieren, doch warm* in zijn
gastvrijheid, eenvoudig en overvloed'g te
gelijk; zijn vrouw, een Fransehe van ge
boorte en gewoonten, scheen blij een land
genoot te mogen herbergen en- ontving mij
inet groote hartelijkheid.
's Avonds laat aangekomen, was ik den
volgenden morgen niet zoo heel vroeg op
mi had nauwelijks den tijd' door mijn ven
ster een vluchtigen blik op esen dier heer
lijke parken te werpen,, waar de natuur al
les schijnt verricht te heblien, terwijl' ds
menscftelijkc hand zich kundig verschuilt
en overal haar medewerking tracht te
verbergen. Staunton—Castle was eeu oud
heerenhuis uit lang vervlogen tijden, waar
aan de eeuwen weinig schade hadden toe
gebracht, Buiten-het park bemerkte ik prach
tig groene velden- en, in hot loot ten dëele
verscholen,, een hall vervallen- gothnk ka
pelletje, De klok voor het dejeuner luiiddo
reeds tem tweede male; zoo werd ik aan- mijn
beschouwing ontrukt en- kwam hat laatst
in de eetzaal, waar we dern vorigen avond
gesoupeerd hadden.
Aan het eind. van liet maal bracht een
jonge gouvernante een. allerliefst kindje bin
nen, een blank- en bloeiend meisje van» twee
Jaar, dat den zonderlingen naam. vamFimi»
sine droeg. Ik onderstelde, dat, zulks een
mij onbekende, gemeenzame; verkorting
was, am dacht er verder niet over na
Trouwens, ik had' wel wat beters te doem
Zoo juist was er midden op de tafel een
pyramidé van dé heerlijkste aardbeziën neer
gezet keurig door mos en lentebloemen- om»
lijst, en we wéren nog eerst in dé l&atSte
dagen van Aprilt Nooit had. ik. ze zoo groot,,
zoo frisoh, zoo aantrekelijk gezien, en- toen
lady Staunton met1 eigen hand- mij, van eeu>
dozijntje- bedient! had, dat mijn', hord' ruim<
vulde; kon ito in gemoedé verklaren; dftt
deze kostelijke vruchten nog" Beter smaak-
ten, dan zij er uitzagen. De Kastceüvromv
aanvaardde den lof vaa haac aardbeziën ais
een persoonlijk compliment, eni zij had niet
meer gevleid kunnen schijnen, wanneer ik
haar gezegd had, wat ik dacht over hoor
gezegd had, wat ik dacht over haar zachte,
verstandige, Bruine oogen en haar' zeldzaam
rijken, blonden- haardos. Zij keek haar echt
genoot eens aan, en heiden wisselden een-
blik van verstandhouding.
U tast lady Staunton juist in haan
7,wak waarde heer, zei' sir William» „Niet
waar, Septima?"
Septima! welk een vrcemdb naam.
Waarschijnlijk, stond de verwondering mij
op het gelaat ter lezen,, want sir William her
nam lachend;
De naam mijner vrouw heeft ook op
u de gewone uitwerking: Nooit heö ik
iemand dien naam zién vernemen, of hij
keek verbaasd op.
Ik bekende rniju- verrassing en. vroeg,, of-
er in den kalender of het martelaarsboek
een patrones van- dien naam voorkwam.
Geen. patronew maar oen' patroon, ant
woordde zij.
Septimus Scvorus?" zei ik gekscherend.
Neen, neen! Veel meer, dan- dat. Een
heiligs Septimus, martelaar- uit da derde
eeuw
Mót uw verlof mykuty, hernam ito,
maar nu u zelf' de déur voor mijn'
nieuwsgierigheid geopend' hebt; moet' u mij
toestaan te vragen, vanwaar de naam Frai-
eine komt. Ls het wellicht een dier- zoete,
woordjes, waarmee men' in' alle landen lief-
koozend de kinderen aanspreekt,, en waar
van ik de1 betéekenisp niiet snap; zeker wel
door mijn te geringe bekendheid' met dé
Engelsche taal?
Fraisine is Fransch, en goed Franseh
ook! haastte sir William zich te antwoor
den, en daar bleef het: hij.
Enkele dagen later genootf, ito van» de
zwak stralen- der lentezon;, om- 's inorgene
Vroeg in het park te gaan wandelen- Ito be
wonderde de gazons, zooals men- dié' alleen
onder Brittanjes omfloersten- hemel- aantreft;,
de boomen vun allérlei- soort,, fier hun> groe
nen ouderdom dragend;, en- ilé' reebokken;
die vrij in- het kreupelhout' rendéprongen-
en er dé jónge uitspruitsels er van verston
den
Het' is BiéP' tóclt hoerlfj.lt léven, ditch!
yLIFE".
ircbtteetenlsehe nieuwigheid:
pet wintersport-dak.
Gezinswoning
lib, terwijl ik ren groote- serre binnentrad;
war ik een keur van uitheemsche heeslres
met de schoonste Europeesche Bloemen t»
zamen- vond;
Achter deze- serre, half verborgen door
een reusachtige mimosa, waarvan, het kan
ten- gebladerte en da geurige, gele trossen
bijna ter aarde reikten, bevond zich een
andere serre, lager en niet zoo lang als
de eerste. Op den drempel staande, zag
ik terstond; dat zij slechts bedden met
aarbezieplanten bevatte, w-ier bloemen en
vrachten zich. onder het beschermend glas
uitspreidden. Juist wildé ik verder gaan,
toen het geluid van lichte schreden mij te
rughield. Achtër het dichte gebladerte der
mimosa bemerkte ik lady Staunton; met
een grao-ten stroohoed op het hoofd en een
mandje aan den arm stond zij miidden in
dé serre. Zij trok haar sierlijke hand
schoenen uit, nam- in haar fijne, ietwat
gebruinde hand een groote schaaT, knipte
de rijpe aardbeziën af en legde ze in het
mandje. Op dit oogenblik kon ik een- lich
ten kuch niet weerhouden en verried zoo
mijn tegenwoordigheid. Verrast keek de
dame om.
U reeds hier, mijnheer? riep ze, mij-
op: Engelsche manier vrijmoedig de hand-
reikend. Al zoo vroeg, op?
Ik zou- ui kunnen antwoorden, mylady,
dat het veel verrassender is nu op- dit uur
hier te vinden,, als- ïk mij niet allereerst
moest: verontschuldigen over mijn onbe
scheidenheid.
Niemand dan ik an de opzichter ver
zorgen de aardbeziën, antwoordde de kas-
teelvrouwe, mijn excuus met een- lieven1
glimlach aannemend; Ik- k-om hier zoo
vroeg; terwijl: mijn- dochtertje nog slaapt;
overdag verlaat: ze mij»» Bijna niet' en- op'
haar lééft Ij d ontziet' men niets, geen bloem,
geen vracht. Mijn lieve serre zou- spoedig
geplunderd- zijn Fraisme weet nog ntet,
wat ze al aa,n mijn' féaisiers1 (aardbezie-
planten) té danken- heeft.
O!1 riep ik mijns ondanks: Ffaisiers.
Féaisinel' Nü ben ik er eindelijk!
- Hebt u inderdaad naar dé afleiding
gezocht? vroeg lady Staunton. Ik zou ze
i u vol. gaarne gegeven hebben.
De komst van haar echtgenoot belette mij
de: vraag te stellen, welke mij op de lip
pen zweefde.
Eerst dien. avond na het diner- had ik
gelegenheid op de zaak terug te komen.
Nu, zei sir William goedmoedig; „het.
i is een heele geschiedenis", waartoe u, u
zelf veroordeelt» maar a aar iemand, die
reeds zoozeer onze vriend gewordeja ia, als
u, durven wij, haar wel toevertrouwen.
Roep Armel eens, sprak- hij; tot den knecht,
die op het geluid der schel binnenkwam.
Armel was een flinke, jonge man van
i een dertig jaar ongeveer, forsch en vier
kant als: een- echte Breton,, wat hij, dan ook
was. Hij bekleedde op het kasteel dé be
trekking vam opzichter. Reeds meermalen
was ito getroffen door dé' manieren van
lady Staunton te zijner opzichte, en mis
schien nog meer door de eerbiedige ge-
meenzaamheid van dén dienaar, dan door
den hartelijken1 toon der meesteres. Zij
fluisterde- hem enkele woorden in, waarop
hij verdween om na eenige oogenblikken
terug te komen met een weelderig in rood
marokkijn gebonden boekje in de hand. De
gravin bood het mij aan.
Neem het' straks mee om den slaap te
doen komen, zei ze. 't Is een eenvoudige
geschiedenis, die maar twee verdiensten
heeft: ze ls waar van dan aanvang tot. het
slot, en is uitstekend geëindigd, voegde
ze er bij, met een blik van genegenheid
op haai' man, gelijk ik dien reeds meer
malen bij haar had opgemerkt.
Als mijn- lezer even nieuwsgierig, is, als
ik destijds was, dan heefth ij slechts de
volgende bladzijden te lezen; ik heb verlof
gevraagd en gekregen ze te mogen over
schrijven.
Wij bevinden ons in een nederig land
huisje in do omstreken- van Rennes. 't Ie
middag. Een man van- veertig; a vijftig jaar
stijgt; op da teenen- dé' trap naar dé boven
verdieping op, klopf aan de half open
staande deur en- wacht. Het Hoofd1 van- een
Bnetonsch boerenvrouwtje komt door de
opening steken;
te er nieuws? vraagt' hij; angstig.
Nog niets, mijnheer, heö: nog een
beetje geduld.
Góed; dan maat ja mij; maar komen
waarschuwen, Mathurine. Ik gpt weer naar
beneden- om> mijh'. Half opgelost' vraagstuk
af te maken.
Ja, ja ga maar weer naar uw vraag-
stukken, mijnheer! zegt de boerin en doet
dé déur dicht; NU; als- dié lieve dame nie
mand' had: dan hem om haar te verzorgen,
dam zou- ze: wef té beklagen- zijn.
Eén-- uurtje later gnat Mathurine op
- haar. Beurt' naar beneden.
Söjoheor!1 roept ze zoo: blief mogelijk.
Mijnheer!' nu- ié er nieuwsl'
Q, Gód' zij dankt zegt de geleerde zijn
pen neerleggend. En is het nu eens een
jongen?
Daar hoor ik u, oen jongen 1 Neen, neen
mijnbeer, dat mocht u niet verwachten, 't Is.
weer een kleine medeëetster.
De zevondel zegt mijnheer Devriès met
ren diepen zucht van overgave. En. met
bewonderenswaardige helderheid verdiept
hij zich weer in zijn X IJ Z:
Den- volgenden dag op hetzelfde uur
kwam.- Mathurine- weer aan» zijn» kabinet
kloppen.
Mijnheer, men wacht: nog sléchte op u
alleen voor het doopsel; Mévrouw Iaat u
vragen, of u er wei: Mm gedacht hebt een-
naam- te kiezen, zooals a haar gisteren be
loofd hebt.
-— Eén naam? Eén naam? herhaalde de
wiskunstenaar. Als bet een- jongen- was, zou
ik er wel een weten. Er zijn heel mooie!
Archimedes! Euc-lides! Pascal! Dat zijn nog
eens patroons! Maar een meisje.en dan
nog wel een zevende! Zoo ver reikt mijn
verbeeldingskracht- niet;
Een zevende! herhaalde hij weer; en
dan plotseling:
Maar wat drommel; de naam ligt voor
het grijpen: Septima, dat beteekent de
Zevende!
Geheel en al voldaan wendde hij: zich tot
de boerenvrouw, die vergeefs trachtte het
te begrijpen,
Cétina, zegt u? Maar dat is geen naam
voor een christenmensch!. dat!
Mijnheer Devriès hoorde het niet eens,
en 2 uur Iter werd de jonggeborene, d'.o
bij haar intrede in deze wereld zoo slecht
ontvangen was, op de mairie ingeschreven-
onder den naam van Marie-Septima, tot
groote ergernis van Mathurine, die zich
vstt voornam het kind' nooit' aldus te zulten
noemen.
Septima was nauwelijks zeven jaar, toen
haar moeder kwam te sterven. Sedert de
geboorte van ons held.nnetje had de dood
meermalen aam de deur dezer woning ge
klopt. Tijdens een epidemie van typheuse
koortsen waren drie barer zusters in een
zelfde jaar bezweken. De oudste was reïï-
gieuse geworden; de tweede was gehuwd
on had haar lieveling Noémi met zich ge
nomen. De laatste kleine, tot. nog toe de
Asschepoetster aan dezen haard, bleef dus
over als eenige gezellin van den ouden ge
leerde.
Eigenlijk had" hij geen gezelschap noodig.
Heel- den dag vóór zijn bureau gezeten, de
pen in» de hand; de bril op dc-n neus, tsis»
schen zijm uitverkoren boeken Laplace em
Cauchy, vroeg hij niemand iets, terwijl men
ook niet uitgelokt werd, hem iets te vra
gen. Aan zich zelf overgelaten want de
eenvoudige Mathurine had haar niets te ge
ven boven de zorgen voor kleeding en voed
sel betreurde Septima haar moeder veel
dieper en inniger, dan men van zulk een
jong kind zou' kunnen verwachten. Na het
ontbijt zotte zij zich neer aan den oever der
beek, die langs dem tuin vloeide. Zij keek
naar het heenvlietende water, dé wolken
aan den hemel, maar vroeg aan alles haar
moeder terug, aan de avondster zoowel alk
aan den dageraad, wanneer de tevergeefs
wachtte op den laatsten en den eersten Kus,
dien ze niet meer ontvang enzou.
De pastoor van het dorp een vroom ver
standig man, vol toewijding, kon niet zonder
groot medelijden dit verlaten schaapje in
zijn kudde aanzien. Hij begon het kind te
ouderwijzen; dat een allergelukkigsten aan
leg toonde, en werd in die taak liefdevol bij
gestaan door zijn zuster, juffrouw Calette,
die zich voornam het meisje alles te leeren,
wat ze zelf van naaien en andere vrouwe
lijke handwerken kende.
Zoo verliepen rustig enkele jaren.
Op zekeren dag kwam Septima weer van
de pastorie, haar boeken erl schriften on
der den- arm, toen ze een in lompen ge-
kleeden jongen voorbijging, (lie °P den
berm van den weg- zat. Met wat gras en
bladeren trachtte hij zijn bloedenden voet
te verbinden. Eerst week Septima achter
uit: de jongen had zulke wilde, donkere
oogen, het haar geleek wei ren ragebol,
en ook het' gelaat was weinig aanlokkelijk.
Toch: kreeg haar goed hart de overhand, en-
zij vroeg den ongelukkige, ol 21011 8e-
wond had.
O, niemendal! antwoordde hij onbe
kommerd. Ik heb op een scherf van een
flèsoh getrapt, 't te heel öiet erg'
Het bloed' vloeide steeds, en Sëptiima
kreeg medelijden met hem. Uit de beek
haalde zij water in het leege fleschje van
haar twaalf uurtje Zij wasctil e de wond
herhaalde malen, zooals zij jufrouw Colet
te had zien doen, bedekte dén voet met
haar zakdoekje en Bond om dit kunst.e-
looze verhand de zwarte linten, die ze
daartoe uit haar mooie, blonde vlechten
genomen had. Zij* voltooidé haar werk van
barmhartigheid door den patiënt een boter
ham toe te reiken, die zij nog overgehou
den had. Met welbehagen keek zij naar
zijn gretigen eetlust, tot het laatste krui
meltje verslonden was.
Héb je nog meer honger?
ik heb altijd honger, zei de jongen
kort af. Spraakzaam scheen hij nu juist
niet.
Hoe haet ja?' vroeg Septima weer zon
der zich te laten ontmoedigen.
ArmaL Guyot.
Waar wonen je ouders?
Die heb ik niet meer.
Anno jongen! zei het meisje met ver-
dubeld medelijden. Wie zorgt er dan voor
Dat doet moeder Gobet, hier in de
buurt. Ik mag bij haar geilt in- den stal
alapen, soma geeft ze mij een korst brood;
en de rest van dén tijd vraag, ik er om.
JPASSING SHOW".
Meisje: „Professor, de kamer hiernaast staat
In brand".
Professor:
naast?"
„Nou, zit ik In de kamer hier-
Wacht hier nog even op mij, sprak
Septima en liep op een draf naar huis,
waar ze geheel bezweet bij Mathurine
aankwam.
Wart siert u er uit, bromde deze. Al
weer uw haarlinten verloren? t Is me een
schadepost, dat kind! Als al uw zusters zoo
geweest' waren, had ik geen raad geweten
om ze op te voeden en groot te brengen.
Ik heb mijn linten niet verloren beste
Mathurine, sprak het meisje vleiend. Ik
heb ze gebruikt om daarmee mijn zakdoek
om den voet van een gekwetsten jongen
te binden.
Dat is nog veel erger! Een gloed
nieuwe zakdoek! Dat. kind raakt nog hee-
lemaal van den kook!
O neen, Mahurine, maar zijn voet
bloedde. Hij had geen schoenen, Zou je mij,
een beetje geld willen geven- cm een paar
klompen voor hem te koopen?
Geld? zed de vrouw bitter. Dat is er bij
ons nog ai te vinden! Een, huis, waar ze
ven meisjes geweest zijn! Het lijkt wel, of
alles- er vernageld is:
Maar lieve, hij zal zich weer bezee-
ren
Wat heb ik daarmee noodig? vroeg dé
dienstbode ongeduldig.
Wat je daar zegt, is kwaad, zei het
kind en vouwde de handen,, als wilde ze
vergiffenis vragen voor zoo'n ergerlijk
woord. Weet je niet. meer, wat mijnheer
Pastoor ons verleden. Zondag nog; uitgelegd
heeft: men verwerft het hemelsch loon door
dé naakten te kleeden.
Mathurine bezat het geloof,, het geloof
van den Breton, die van. geen knibbelen
weet» wanneer men tot hem in den naam-
van. God spreekt. Dat kind daar voor haar
staande, met een gelaat vol vroom mede
lijden en hemeleche liefde.'t leek haar
een kleine profetes. Bovendien had denaam'
van mijnheer pastoor een machtigen in
vloed op dit eenvoudig hart. Van hem toch'
kwam alle licht!
Zij aarzelde geen seconde, ging vlug de
trap op, die onder haar zwaren stap
kraakte, en kwam even snel terug.
Hier zei ze; het meisje een paar dikke
pantoffels overreikend, waarvan wel de
kleuren erg verschoten waren, maar die
er toch nog stevig uitzagen. Ze komen
nog van uw papa, en ik droeg ze 's Zon
dags, wanneer ik mijn werk afliad: dat rust
zoo ulit. Maar nu geef ik ze u voor hem.
Hij moot maar een dotje hooi in dé toonen
stoppen.
Dan sneed ze een flink stuk van het,
brood, dat ze zelf Bakte.
Geef hem dit ook maar. Dart mag ik
wel doen. Ik zal evengoed den tijd wel zien.
uit, te komen.
Na dit avontuurtje vond Septima Ar
mel bijna dagelijks op haar weg. Hij bracht
haar bloemen, vogeltjes, zeldzame steenem
en zij deelde met hem haar bescheiden
twaalf uurtje. Weldra kreeg zij het m het
hoofd hem lezen te leeren. Dat was echter
zwaar werk. Onder een zwaren kastanje-
acnter de pastoor zette zij zich nevens hem,
en tobde en zwoegde om de letters in dat
harde hoofd te prenten; maar stonden; ze
er eenmaal m, dan gingen ze er ook noodt
weer uit. De kleine leermeesteres kon dan
ook na enkele weken reeds Beginnen met
kleine, eenvoudige woordjes. Zoo ver wa
ren ze gevorderd, toen pastoor RóBert hen
eens in hert volle vuur der lés vrerasrtë. Ach
ter den dikken boomstam verscholen hoor
de hij het soort eathechismus, dait op de
leesles volgde.
Heeft niemand Je dan ooit over God1
gesproken, Beste Armel7
-- Neen niemand.
Welnu, hernam ze, de juiste woorden
zoekend om voor dad zich zoo laat ont
wikkelend verstand begrijpelijk te wezen,
de goede God is de Vader van alle men-
schen. Hij voedt ons...
Dart hebt u nu toch eens mis, zei Ar
mel vrij oneerbiedig. Dat doet Hij met,
dat doet u en juffrouw Mathurine en moe
der Gobet en nog zooveel anderen.
Wat ben je toch nog onnoozel, hernam
Septima. Ik wilde alleen zeggen, dart Hij
alleen het koren doet groeien, het gras en
de vruchten. Hij dooft eiken avond de zon
unt en steekt ze lederen morgen weer aan.
Als Hdj uns één enkel oogenblik vergat,
(wees maar gerust, dat is onmogelijk) zou
den wij overdag niet meer licht hebben,
dan jij nachts in Je stal.
Het was een treffend tooneettje, dit jonge,
meisje, dat in haar kinderhart reeds den
geest en de toewijding, voor het apostolaat
vond. Pastoor Robert, achter den kastanje
verborgen, gevoelde zich gelukkig en diep
ontroerd tevens. Het zaad, door hem in diit
zieltje uitgestrooid, gaf reeds honderdvou
dige vrachten.
(Wordt vervolgd).
Kappers en barbiers hebben in vroeger ÖJdea
meermalen ren voorname rel gespeeld en gloo
ien invloed uitgeoefend. De man, die steeds bet
mes op de keel van zijn medememsche» zetten
durft, bekleedde; toen een bizonder ver trou
wensambt en daarom, waren de barbiers dik
werf do.mach.tige gunstelingen vaar groote heer.
schors, niet alleen in het Oosten, maar ook tn
de Eirropcescire geschiedenis. Men denke aan
den Vlaamschen bartier Danfrïrseh, die als
Olivier le Daim de almachtige minister van
Lodewijk XI werd.
In de Russische geschiedenis heeft de bar
bier L'Etoeq, de zoon van een Franschen Huge
noot, dit zich te Hannover had gevestigd, een
gelijke rol als Le Daim gespeeld onder de re
geering van Keizerin Elisabeth van Rusland.
De geschiedenis van de hartferskunst
want als een kunst ts vroeger het scheren
beschouwd verliest zich in de donkere
tijden. Emrtl Saitya laat tn een interessant
artikel die bartierskunst bij Alexander den
Groote beginnen; die het. scheren in Grieken
land zou hebben uitgevonden. In ieder geval
is de barbier in den Romeischen keizertijd reeds
een aanzienlijke persoonlijkheid ear een barbier
was de eerste leermeester van den lateren
keizer Nero.
In de middeleeuwen ondervond 't gilde dar
barbiers beurtelings aanzien en geringschat
ting. Maar men had ook barbiers, die tege
lijk als „chirurgijnen" een zegenrijk werk ver
richtten en „aderlatere" werden genoemd. De
barbier op bet platteland heeft langen, tijd de
functie van aderlater uitgeoefend.
Vroeger kende men twee manieren om zich
te laten scheren,, vooral op het platteland. De
barbier daar vroeg aan zijn klanten,, of zij over
den lepel of over de duimen wilden gesehoren
worden: 0tn nth. op de wangen met het mes
goed te kunnen komen kregen de betere klanten
van den barbier een lepel in den mond, de bar
bier bij de minder goedbetaalde clientelede
duimen; ia dien mond: stak.
Sinds de achttiende eeuw werd de kapper
ook voor vrouwen steeds meer ren gezagheb
bend raadgever, wat de haardracht en den
haartooi betreft. Beroemde kappers, die de mode
der haardrachten maakten, kende men te Parijs
reeds in de zeventiende eeuw.
Het algemeen, onder de dames verspreid ge
bruik, brillonten en diamanten alleen In zijde
en fluweel te bewaren en' hun daardbor een
omgeving verschaffen, welke fn overeenstem
ming met hun waarde is, is in werkelijkheid
veorr zulke edele sic enen nadeelig.
Merkwaardiger wijze bee fit de- diamant, In
weerwil van zijn. voorname positie onder de
kostbaarheden van deze wereld,,, zeer plebe
jische neigingen, omdat hij zich nergens beter
conserveert en zich nergens behaaglijker gevoelt
dan in het inwendige van renaard
appel.
Dikwijfte is geconstateerd; dat nleta ren on
gunstiger invloed heeft op- het behoud van dia
manten dan de warmte en dat onder dien
invloed de mooiste steen en afbrokkelen en zelfs
springen, Zoo heeft men te Zuid-Afrikaansch©
diamantmijnen dikwijls opgemerkt, dat groote
steenen, die met moeite en met de grootste voor
zichtigheid te voorschijn waren gehaald, zoo-
dro zij door de zon werdén bestraald, óf spron
gen' óf in poeder uiteenvielen. De Amsterdam
se he diamanthandelaars weten dat en daarom
hebben zij den diamanten,, om: de waarde ervan
te behouden ren eenvoudige woning tn het
binnenste van een aardappel aangewezen, waar
van de kilheid en de vochtigheid op het behou
den blijven van den glans zoo'n gunstigen in
vloed uitoefent, dat men zelfs ren toenemenden,
glans meent te kunnen waarnemen. Natuurlijk
zullen de dames miert dan met groote zelfverloo.
ebeninig tot dezen voorzorgsmaatregel besluiten
omdat slechts weinige dames ertoe zullen willen
overgaan een deel van haar toilettafel als aard-
appelfeelder in te richten.
Zachte wenk
Een rentenier laat ren zeer dorstige»
vriend zijn landgoed zien zonder hem ietu
te presenteeren. Eindelijk komen ze in den
tuin. „Wel! Hoe vind je mijn tuin? vraagt
hij zijn bezoeker.
„(TT een heerlijk plaatsje voor een Mei
bowl!" antwoordt deze.
De dokter stond aan het bed en krek den
patiënt meewarig aan.
Ik kan niet nalaten, u te zeggen, dat gij
gevaarlijk ziek zijt! Wenscbt gij nog n-mand ta
zien?
Ja, zuchtte de zieke j.
En dat is
Een andere dokter! jlW*.
it
De reden
Wil jo niet naast me komen zitten
Keetje?
Neeu, tante, liever op uw schoot.
Zoo, dat vtnd ik aardig van je; en
waarom wil je dat?
Omdat de bank pas geverfd is, tante»
en ik mijn jurk niet graag vuil maak.
Wanneer de fabricatie, of d«
voorraad irwer trïikcien.dCD
omzet, den verkoop over
treden, geeft aan «en «erie
dan een» dc k«a» O
helpen, den e it rek ower
producten te v«v*rooten.