Mengelwerk Klein, maar dapper en rein 99 De helpende hand WOENSDAG 13 FEBRUARI 1929 DERDE BLAD PAGINA 2 KAPPER EN BARBIER IN VROEGER TUDEN DE BESTE BEWAARPLAATS VOOR DIAMANTEN Raak! doelmatige advertentiën Natw MARIE MARéGHAL. Jaren geleden wegd lk ate afgevaardigde ian onze Laadbouwveraeniging naar Engc- and gezonden ere logeerde daar Brj sir William Staunton, president van; een der- |elijk comité in Lincolnshire. Sir William was op en top oen Engetech gentleman, toel in zijn manieren, doch warm* in zijn gastvrijheid, eenvoudig en overvloed'g te gelijk; zijn vrouw, een Fransehe van ge boorte en gewoonten, scheen blij een land genoot te mogen herbergen en- ontving mij inet groote hartelijkheid. 's Avonds laat aangekomen, was ik den volgenden morgen niet zoo heel vroeg op mi had nauwelijks den tijd' door mijn ven ster een vluchtigen blik op esen dier heer lijke parken te werpen,, waar de natuur al les schijnt verricht te heblien, terwijl' ds menscftelijkc hand zich kundig verschuilt en overal haar medewerking tracht te verbergen. Staunton—Castle was eeu oud heerenhuis uit lang vervlogen tijden, waar aan de eeuwen weinig schade hadden toe gebracht, Buiten-het park bemerkte ik prach tig groene velden- en, in hot loot ten dëele verscholen,, een hall vervallen- gothnk ka pelletje, De klok voor het dejeuner luiiddo reeds tem tweede male; zoo werd ik aan- mijn beschouwing ontrukt en- kwam hat laatst in de eetzaal, waar we dern vorigen avond gesoupeerd hadden. Aan het eind. van liet maal bracht een jonge gouvernante een. allerliefst kindje bin nen, een blank- en bloeiend meisje van» twee Jaar, dat den zonderlingen naam. vamFimi» sine droeg. Ik onderstelde, dat, zulks een mij onbekende, gemeenzame; verkorting was, am dacht er verder niet over na Trouwens, ik had' wel wat beters te doem Zoo juist was er midden op de tafel een pyramidé van dé heerlijkste aardbeziën neer gezet keurig door mos en lentebloemen- om» lijst, en we wéren nog eerst in dé l&atSte dagen van Aprilt Nooit had. ik. ze zoo groot,, zoo frisoh, zoo aantrekelijk gezien, en- toen lady Staunton met1 eigen hand- mij, van eeu> dozijntje- bedient! had, dat mijn', hord' ruim< vulde; kon ito in gemoedé verklaren; dftt deze kostelijke vruchten nog" Beter smaak- ten, dan zij er uitzagen. De Kastceüvromv aanvaardde den lof vaa haac aardbeziën ais een persoonlijk compliment, eni zij had niet meer gevleid kunnen schijnen, wanneer ik haar gezegd had, wat ik dacht over hoor gezegd had, wat ik dacht over haar zachte, verstandige, Bruine oogen en haar' zeldzaam rijken, blonden- haardos. Zij keek haar echt genoot eens aan, en heiden wisselden een- blik van verstandhouding. U tast lady Staunton juist in haan 7,wak waarde heer, zei' sir William» „Niet waar, Septima?" Septima! welk een vrcemdb naam. Waarschijnlijk, stond de verwondering mij op het gelaat ter lezen,, want sir William her nam lachend; De naam mijner vrouw heeft ook op u de gewone uitwerking: Nooit heö ik iemand dien naam zién vernemen, of hij keek verbaasd op. Ik bekende rniju- verrassing en. vroeg,, of- er in den kalender of het martelaarsboek een patrones van- dien naam voorkwam. Geen. patronew maar oen' patroon, ant woordde zij. Septimus Scvorus?" zei ik gekscherend. Neen, neen! Veel meer, dan- dat. Een heiligs Septimus, martelaar- uit da derde eeuw Mót uw verlof mykuty, hernam ito, maar nu u zelf' de déur voor mijn' nieuwsgierigheid geopend' hebt; moet' u mij toestaan te vragen, vanwaar de naam Frai- eine komt. Ls het wellicht een dier- zoete, woordjes, waarmee men' in' alle landen lief- koozend de kinderen aanspreekt,, en waar van ik de1 betéekenisp niiet snap; zeker wel door mijn te geringe bekendheid' met dé Engelsche taal? Fraisine is Fransch, en goed Franseh ook! haastte sir William zich te antwoor den, en daar bleef het: hij. Enkele dagen later genootf, ito van» de zwak stralen- der lentezon;, om- 's inorgene Vroeg in het park te gaan wandelen- Ito be wonderde de gazons, zooals men- dié' alleen onder Brittanjes omfloersten- hemel- aantreft;, de boomen vun allérlei- soort,, fier hun> groe nen ouderdom dragend;, en- ilé' reebokken; die vrij in- het kreupelhout' rendéprongen- en er dé jónge uitspruitsels er van verston den Het' is BiéP' tóclt hoerlfj.lt léven, ditch! yLIFE". ircbtteetenlsehe nieuwigheid: pet wintersport-dak. Gezinswoning lib, terwijl ik ren groote- serre binnentrad; war ik een keur van uitheemsche heeslres met de schoonste Europeesche Bloemen t» zamen- vond; Achter deze- serre, half verborgen door een reusachtige mimosa, waarvan, het kan ten- gebladerte en da geurige, gele trossen bijna ter aarde reikten, bevond zich een andere serre, lager en niet zoo lang als de eerste. Op den drempel staande, zag ik terstond; dat zij slechts bedden met aarbezieplanten bevatte, w-ier bloemen en vrachten zich. onder het beschermend glas uitspreidden. Juist wildé ik verder gaan, toen het geluid van lichte schreden mij te rughield. Achtër het dichte gebladerte der mimosa bemerkte ik lady Staunton; met een grao-ten stroohoed op het hoofd en een mandje aan den arm stond zij miidden in dé serre. Zij trok haar sierlijke hand schoenen uit, nam- in haar fijne, ietwat gebruinde hand een groote schaaT, knipte de rijpe aardbeziën af en legde ze in het mandje. Op dit oogenblik kon ik een- lich ten kuch niet weerhouden en verried zoo mijn tegenwoordigheid. Verrast keek de dame om. U reeds hier, mijnheer? riep ze, mij- op: Engelsche manier vrijmoedig de hand- reikend. Al zoo vroeg, op? Ik zou- ui kunnen antwoorden, mylady, dat het veel verrassender is nu op- dit uur hier te vinden,, als- ïk mij niet allereerst moest: verontschuldigen over mijn onbe scheidenheid. Niemand dan ik an de opzichter ver zorgen de aardbeziën, antwoordde de kas- teelvrouwe, mijn excuus met een- lieven1 glimlach aannemend; Ik- k-om hier zoo vroeg; terwijl: mijn- dochtertje nog slaapt; overdag verlaat: ze mij»» Bijna niet' en- op' haar lééft Ij d ontziet' men niets, geen bloem, geen vracht. Mijn lieve serre zou- spoedig geplunderd- zijn Fraisme weet nog ntet, wat ze al aa,n mijn' féaisiers1 (aardbezie- planten) té danken- heeft. O!1 riep ik mijns ondanks: Ffaisiers. Féaisinel' Nü ben ik er eindelijk! - Hebt u inderdaad naar dé afleiding gezocht? vroeg lady Staunton. Ik zou ze i u vol. gaarne gegeven hebben. De komst van haar echtgenoot belette mij de: vraag te stellen, welke mij op de lip pen zweefde. Eerst dien. avond na het diner- had ik gelegenheid op de zaak terug te komen. Nu, zei sir William goedmoedig; „het. i is een heele geschiedenis", waartoe u, u zelf veroordeelt» maar a aar iemand, die reeds zoozeer onze vriend gewordeja ia, als u, durven wij, haar wel toevertrouwen. Roep Armel eens, sprak- hij; tot den knecht, die op het geluid der schel binnenkwam. Armel was een flinke, jonge man van i een dertig jaar ongeveer, forsch en vier kant als: een- echte Breton,, wat hij, dan ook was. Hij bekleedde op het kasteel dé be trekking vam opzichter. Reeds meermalen was ito getroffen door dé' manieren van lady Staunton te zijner opzichte, en mis schien nog meer door de eerbiedige ge- meenzaamheid van dén dienaar, dan door den hartelijken1 toon der meesteres. Zij fluisterde- hem enkele woorden in, waarop hij verdween om na eenige oogenblikken terug te komen met een weelderig in rood marokkijn gebonden boekje in de hand. De gravin bood het mij aan. Neem het' straks mee om den slaap te doen komen, zei ze. 't Is een eenvoudige geschiedenis, die maar twee verdiensten heeft: ze ls waar van dan aanvang tot. het slot, en is uitstekend geëindigd, voegde ze er bij, met een blik van genegenheid op haai' man, gelijk ik dien reeds meer malen bij haar had opgemerkt. Als mijn- lezer even nieuwsgierig, is, als ik destijds was, dan heefth ij slechts de volgende bladzijden te lezen; ik heb verlof gevraagd en gekregen ze te mogen over schrijven. Wij bevinden ons in een nederig land huisje in do omstreken- van Rennes. 't Ie middag. Een man van- veertig; a vijftig jaar stijgt; op da teenen- dé' trap naar dé boven verdieping op, klopf aan de half open staande deur en- wacht. Het Hoofd1 van- een Bnetonsch boerenvrouwtje komt door de opening steken; te er nieuws? vraagt' hij; angstig. Nog niets, mijnheer, heö: nog een beetje geduld. Góed; dan maat ja mij; maar komen waarschuwen, Mathurine. Ik gpt weer naar beneden- om> mijh'. Half opgelost' vraagstuk af te maken. Ja, ja ga maar weer naar uw vraag- stukken, mijnheer! zegt de boerin en doet dé déur dicht; NU; als- dié lieve dame nie mand' had: dan hem om haar te verzorgen, dam zou- ze: wef té beklagen- zijn. Eén-- uurtje later gnat Mathurine op - haar. Beurt' naar beneden. Söjoheor!1 roept ze zoo: blief mogelijk. Mijnheer!' nu- ié er nieuwsl' Q, Gód' zij dankt zegt de geleerde zijn pen neerleggend. En is het nu eens een jongen? Daar hoor ik u, oen jongen 1 Neen, neen mijnbeer, dat mocht u niet verwachten, 't Is. weer een kleine medeëetster. De zevondel zegt mijnheer Devriès met ren diepen zucht van overgave. En. met bewonderenswaardige helderheid verdiept hij zich weer in zijn X IJ Z: Den- volgenden dag op hetzelfde uur kwam.- Mathurine- weer aan» zijn» kabinet kloppen. Mijnheer, men wacht: nog sléchte op u alleen voor het doopsel; Mévrouw Iaat u vragen, of u er wei: Mm gedacht hebt een- naam- te kiezen, zooals a haar gisteren be loofd hebt. -— Eén naam? Eén naam? herhaalde de wiskunstenaar. Als bet een- jongen- was, zou ik er wel een weten. Er zijn heel mooie! Archimedes! Euc-lides! Pascal! Dat zijn nog eens patroons! Maar een meisje.en dan nog wel een zevende! Zoo ver reikt mijn verbeeldingskracht- niet; Een zevende! herhaalde hij weer; en dan plotseling: Maar wat drommel; de naam ligt voor het grijpen: Septima, dat beteekent de Zevende! Geheel en al voldaan wendde hij: zich tot de boerenvrouw, die vergeefs trachtte het te begrijpen, Cétina, zegt u? Maar dat is geen naam voor een christenmensch!. dat! Mijnheer Devriès hoorde het niet eens, en 2 uur Iter werd de jonggeborene, d'.o bij haar intrede in deze wereld zoo slecht ontvangen was, op de mairie ingeschreven- onder den naam van Marie-Septima, tot groote ergernis van Mathurine, die zich vstt voornam het kind' nooit' aldus te zulten noemen. Septima was nauwelijks zeven jaar, toen haar moeder kwam te sterven. Sedert de geboorte van ons held.nnetje had de dood meermalen aam de deur dezer woning ge klopt. Tijdens een epidemie van typheuse koortsen waren drie barer zusters in een zelfde jaar bezweken. De oudste was reïï- gieuse geworden; de tweede was gehuwd on had haar lieveling Noémi met zich ge nomen. De laatste kleine, tot. nog toe de Asschepoetster aan dezen haard, bleef dus over als eenige gezellin van den ouden ge leerde. Eigenlijk had" hij geen gezelschap noodig. Heel- den dag vóór zijn bureau gezeten, de pen in» de hand; de bril op dc-n neus, tsis» schen zijm uitverkoren boeken Laplace em Cauchy, vroeg hij niemand iets, terwijl men ook niet uitgelokt werd, hem iets te vra gen. Aan zich zelf overgelaten want de eenvoudige Mathurine had haar niets te ge ven boven de zorgen voor kleeding en voed sel betreurde Septima haar moeder veel dieper en inniger, dan men van zulk een jong kind zou' kunnen verwachten. Na het ontbijt zotte zij zich neer aan den oever der beek, die langs dem tuin vloeide. Zij keek naar het heenvlietende water, dé wolken aan den hemel, maar vroeg aan alles haar moeder terug, aan de avondster zoowel alk aan den dageraad, wanneer de tevergeefs wachtte op den laatsten en den eersten Kus, dien ze niet meer ontvang enzou. De pastoor van het dorp een vroom ver standig man, vol toewijding, kon niet zonder groot medelijden dit verlaten schaapje in zijn kudde aanzien. Hij begon het kind te ouderwijzen; dat een allergelukkigsten aan leg toonde, en werd in die taak liefdevol bij gestaan door zijn zuster, juffrouw Calette, die zich voornam het meisje alles te leeren, wat ze zelf van naaien en andere vrouwe lijke handwerken kende. Zoo verliepen rustig enkele jaren. Op zekeren dag kwam Septima weer van de pastorie, haar boeken erl schriften on der den- arm, toen ze een in lompen ge- kleeden jongen voorbijging, (lie °P den berm van den weg- zat. Met wat gras en bladeren trachtte hij zijn bloedenden voet te verbinden. Eerst week Septima achter uit: de jongen had zulke wilde, donkere oogen, het haar geleek wei ren ragebol, en ook het' gelaat was weinig aanlokkelijk. Toch: kreeg haar goed hart de overhand, en- zij vroeg den ongelukkige, ol 21011 8e- wond had. O, niemendal! antwoordde hij onbe kommerd. Ik heb op een scherf van een flèsoh getrapt, 't te heel öiet erg' Het bloed' vloeide steeds, en Sëptiima kreeg medelijden met hem. Uit de beek haalde zij water in het leege fleschje van haar twaalf uurtje Zij wasctil e de wond herhaalde malen, zooals zij jufrouw Colet te had zien doen, bedekte dén voet met haar zakdoekje en Bond om dit kunst.e- looze verhand de zwarte linten, die ze daartoe uit haar mooie, blonde vlechten genomen had. Zij* voltooidé haar werk van barmhartigheid door den patiënt een boter ham toe te reiken, die zij nog overgehou den had. Met welbehagen keek zij naar zijn gretigen eetlust, tot het laatste krui meltje verslonden was. Héb je nog meer honger? ik heb altijd honger, zei de jongen kort af. Spraakzaam scheen hij nu juist niet. Hoe haet ja?' vroeg Septima weer zon der zich te laten ontmoedigen. ArmaL Guyot. Waar wonen je ouders? Die heb ik niet meer. Anno jongen! zei het meisje met ver- dubeld medelijden. Wie zorgt er dan voor Dat doet moeder Gobet, hier in de buurt. Ik mag bij haar geilt in- den stal alapen, soma geeft ze mij een korst brood; en de rest van dén tijd vraag, ik er om. JPASSING SHOW". Meisje: „Professor, de kamer hiernaast staat In brand". Professor: naast?" „Nou, zit ik In de kamer hier- Wacht hier nog even op mij, sprak Septima en liep op een draf naar huis, waar ze geheel bezweet bij Mathurine aankwam. Wart siert u er uit, bromde deze. Al weer uw haarlinten verloren? t Is me een schadepost, dat kind! Als al uw zusters zoo geweest' waren, had ik geen raad geweten om ze op te voeden en groot te brengen. Ik heb mijn linten niet verloren beste Mathurine, sprak het meisje vleiend. Ik heb ze gebruikt om daarmee mijn zakdoek om den voet van een gekwetsten jongen te binden. Dat is nog veel erger! Een gloed nieuwe zakdoek! Dat. kind raakt nog hee- lemaal van den kook! O neen, Mahurine, maar zijn voet bloedde. Hij had geen schoenen, Zou je mij, een beetje geld willen geven- cm een paar klompen voor hem te koopen? Geld? zed de vrouw bitter. Dat is er bij ons nog ai te vinden! Een, huis, waar ze ven meisjes geweest zijn! Het lijkt wel, of alles- er vernageld is: Maar lieve, hij zal zich weer bezee- ren Wat heb ik daarmee noodig? vroeg dé dienstbode ongeduldig. Wat je daar zegt, is kwaad, zei het kind en vouwde de handen,, als wilde ze vergiffenis vragen voor zoo'n ergerlijk woord. Weet je niet. meer, wat mijnheer Pastoor ons verleden. Zondag nog; uitgelegd heeft: men verwerft het hemelsch loon door dé naakten te kleeden. Mathurine bezat het geloof,, het geloof van den Breton, die van. geen knibbelen weet» wanneer men tot hem in den naam- van. God spreekt. Dat kind daar voor haar staande, met een gelaat vol vroom mede lijden en hemeleche liefde.'t leek haar een kleine profetes. Bovendien had denaam' van mijnheer pastoor een machtigen in vloed op dit eenvoudig hart. Van hem toch' kwam alle licht! Zij aarzelde geen seconde, ging vlug de trap op, die onder haar zwaren stap kraakte, en kwam even snel terug. Hier zei ze; het meisje een paar dikke pantoffels overreikend, waarvan wel de kleuren erg verschoten waren, maar die er toch nog stevig uitzagen. Ze komen nog van uw papa, en ik droeg ze 's Zon dags, wanneer ik mijn werk afliad: dat rust zoo ulit. Maar nu geef ik ze u voor hem. Hij moot maar een dotje hooi in dé toonen stoppen. Dan sneed ze een flink stuk van het, brood, dat ze zelf Bakte. Geef hem dit ook maar. Dart mag ik wel doen. Ik zal evengoed den tijd wel zien. uit, te komen. Na dit avontuurtje vond Septima Ar mel bijna dagelijks op haar weg. Hij bracht haar bloemen, vogeltjes, zeldzame steenem en zij deelde met hem haar bescheiden twaalf uurtje. Weldra kreeg zij het m het hoofd hem lezen te leeren. Dat was echter zwaar werk. Onder een zwaren kastanje- acnter de pastoor zette zij zich nevens hem, en tobde en zwoegde om de letters in dat harde hoofd te prenten; maar stonden; ze er eenmaal m, dan gingen ze er ook noodt weer uit. De kleine leermeesteres kon dan ook na enkele weken reeds Beginnen met kleine, eenvoudige woordjes. Zoo ver wa ren ze gevorderd, toen pastoor RóBert hen eens in hert volle vuur der lés vrerasrtë. Ach ter den dikken boomstam verscholen hoor de hij het soort eathechismus, dait op de leesles volgde. Heeft niemand Je dan ooit over God1 gesproken, Beste Armel7 -- Neen niemand. Welnu, hernam ze, de juiste woorden zoekend om voor dad zich zoo laat ont wikkelend verstand begrijpelijk te wezen, de goede God is de Vader van alle men- schen. Hij voedt ons... Dart hebt u nu toch eens mis, zei Ar mel vrij oneerbiedig. Dat doet Hij met, dat doet u en juffrouw Mathurine en moe der Gobet en nog zooveel anderen. Wat ben je toch nog onnoozel, hernam Septima. Ik wilde alleen zeggen, dart Hij alleen het koren doet groeien, het gras en de vruchten. Hij dooft eiken avond de zon unt en steekt ze lederen morgen weer aan. Als Hdj uns één enkel oogenblik vergat, (wees maar gerust, dat is onmogelijk) zou den wij overdag niet meer licht hebben, dan jij nachts in Je stal. Het was een treffend tooneettje, dit jonge, meisje, dat in haar kinderhart reeds den geest en de toewijding, voor het apostolaat vond. Pastoor Robert, achter den kastanje verborgen, gevoelde zich gelukkig en diep ontroerd tevens. Het zaad, door hem in diit zieltje uitgestrooid, gaf reeds honderdvou dige vrachten. (Wordt vervolgd). Kappers en barbiers hebben in vroeger ÖJdea meermalen ren voorname rel gespeeld en gloo ien invloed uitgeoefend. De man, die steeds bet mes op de keel van zijn medememsche» zetten durft, bekleedde; toen een bizonder ver trou wensambt en daarom, waren de barbiers dik werf do.mach.tige gunstelingen vaar groote heer. schors, niet alleen in het Oosten, maar ook tn de Eirropcescire geschiedenis. Men denke aan den Vlaamschen bartier Danfrïrseh, die als Olivier le Daim de almachtige minister van Lodewijk XI werd. In de Russische geschiedenis heeft de bar bier L'Etoeq, de zoon van een Franschen Huge noot, dit zich te Hannover had gevestigd, een gelijke rol als Le Daim gespeeld onder de re geering van Keizerin Elisabeth van Rusland. De geschiedenis van de hartferskunst want als een kunst ts vroeger het scheren beschouwd verliest zich in de donkere tijden. Emrtl Saitya laat tn een interessant artikel die bartierskunst bij Alexander den Groote beginnen; die het. scheren in Grieken land zou hebben uitgevonden. In ieder geval is de barbier in den Romeischen keizertijd reeds een aanzienlijke persoonlijkheid ear een barbier was de eerste leermeester van den lateren keizer Nero. In de middeleeuwen ondervond 't gilde dar barbiers beurtelings aanzien en geringschat ting. Maar men had ook barbiers, die tege lijk als „chirurgijnen" een zegenrijk werk ver richtten en „aderlatere" werden genoemd. De barbier op bet platteland heeft langen, tijd de functie van aderlater uitgeoefend. Vroeger kende men twee manieren om zich te laten scheren,, vooral op het platteland. De barbier daar vroeg aan zijn klanten,, of zij over den lepel of over de duimen wilden gesehoren worden: 0tn nth. op de wangen met het mes goed te kunnen komen kregen de betere klanten van den barbier een lepel in den mond, de bar bier bij de minder goedbetaalde clientelede duimen; ia dien mond: stak. Sinds de achttiende eeuw werd de kapper ook voor vrouwen steeds meer ren gezagheb bend raadgever, wat de haardracht en den haartooi betreft. Beroemde kappers, die de mode der haardrachten maakten, kende men te Parijs reeds in de zeventiende eeuw. Het algemeen, onder de dames verspreid ge bruik, brillonten en diamanten alleen In zijde en fluweel te bewaren en' hun daardbor een omgeving verschaffen, welke fn overeenstem ming met hun waarde is, is in werkelijkheid veorr zulke edele sic enen nadeelig. Merkwaardiger wijze bee fit de- diamant, In weerwil van zijn. voorname positie onder de kostbaarheden van deze wereld,,, zeer plebe jische neigingen, omdat hij zich nergens beter conserveert en zich nergens behaaglijker gevoelt dan in het inwendige van renaard appel. Dikwijfte is geconstateerd; dat nleta ren on gunstiger invloed heeft op- het behoud van dia manten dan de warmte en dat onder dien invloed de mooiste steen en afbrokkelen en zelfs springen, Zoo heeft men te Zuid-Afrikaansch© diamantmijnen dikwijls opgemerkt, dat groote steenen, die met moeite en met de grootste voor zichtigheid te voorschijn waren gehaald, zoo- dro zij door de zon werdén bestraald, óf spron gen' óf in poeder uiteenvielen. De Amsterdam se he diamanthandelaars weten dat en daarom hebben zij den diamanten,, om: de waarde ervan te behouden ren eenvoudige woning tn het binnenste van een aardappel aangewezen, waar van de kilheid en de vochtigheid op het behou den blijven van den glans zoo'n gunstigen in vloed uitoefent, dat men zelfs ren toenemenden, glans meent te kunnen waarnemen. Natuurlijk zullen de dames miert dan met groote zelfverloo. ebeninig tot dezen voorzorgsmaatregel besluiten omdat slechts weinige dames ertoe zullen willen overgaan een deel van haar toilettafel als aard- appelfeelder in te richten. Zachte wenk Een rentenier laat ren zeer dorstige» vriend zijn landgoed zien zonder hem ietu te presenteeren. Eindelijk komen ze in den tuin. „Wel! Hoe vind je mijn tuin? vraagt hij zijn bezoeker. „(TT een heerlijk plaatsje voor een Mei bowl!" antwoordt deze. De dokter stond aan het bed en krek den patiënt meewarig aan. Ik kan niet nalaten, u te zeggen, dat gij gevaarlijk ziek zijt! Wenscbt gij nog n-mand ta zien? Ja, zuchtte de zieke j. En dat is Een andere dokter! jlW*. it De reden Wil jo niet naast me komen zitten Keetje? Neeu, tante, liever op uw schoot. Zoo, dat vtnd ik aardig van je; en waarom wil je dat? Omdat de bank pas geverfd is, tante» en ik mijn jurk niet graag vuil maak. Wanneer de fabricatie, of d« voorraad irwer trïikcien.dCD omzet, den verkoop over treden, geeft aan «en «erie dan een» dc k«a» O helpen, den e it rek ower producten te v«v*rooten.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10