(De (Redding
Voor onze Jeugd
m
Het Mierenkasteel
DE ERFENIS VAN OOME JOB. EN TANTE JOL
«O*****#* DOOR G. D. HOOGENPOORN
VRIJDAG 29 MAART 1929
DERDE BLAD
De vuurvaste zakdoek
De stukgesneden zakdoek
a
s
*7
3°
S
lo
ij
16
17
SLA-
3.9
32
lo
li
16
'7
iff
22.
23
2.A
3J
3.6
Het Kluizenaarsspel
f
O
a
Optellen
Jan en Frits waren vrienden en woon
den in 't dorpje A, dicht bij Amsterdam.
Het was Zaterdagmiddag, 't vroor
lekker, de velden en boomen waren be
dekt met sneeuw. In de slooten was ai
een dunne ijslaag.
De vrienden hadden besloten, dien
middag sneeuwfoto's te maken.
Om drie uur gingen ze op stap, de
velden in.
Verschillende mooie opnamen hadden
ze gedaan, een watermolentje in 't land,
dik onder de sneeuw, een schuit, die
langzaam door een man aan een lange
lijn werd voortgetrokken door de vaar
geul, waarin slechts een dunne ijslaag
was.
Ook hadden ze vogels „genomen," met
heel veel moeit was 't gelukt, met be
hulp van broodkorstjes, een meeuw van
dichtbij te „nemen," telkens vloog de
vogel weer weg, maar eindelijk was 't
hun gelukt.
maar een kleinen tuin hadden, en hier
was zooveel ruimte, spelende was hij
zeker achter meeuwen aangehold, welke
op 't ijs zaten, totdat hij er doorzakte.
De jongens kregen ieder een glas
warme melk met een groot stuk eigen
gebakken taart van mevrouw.
Meneer liet hun verschillende foto's
zien van honden, welke hij had gehad,
en liet hun ook de andere honden
zien. Hij ging met de jongens naar de
schuur, waar de honden, ieder apart in
versch stroo lagen. Ook gingen ze naar
Boy, den drenkeling. Hij was nu veel
beter, zijn baas had hem nog eens extra
gewreven en hem daarna onder een
paardendeken gestopt.
Dankbaar keek Boy de jongens aan,
en hij likte hun de handen.
Nadat ze zoo een poosje gepraat nad-
den, zei Jan; „Zeg we moeten weg, want
anders wordt 't zoo laat." Ze namen af
scheid van mevrouw en meneer en be-
Overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
Moeder wilde bramenpap koken en stem: „De prinses is nog altijd niet ge-
Jopie moest in het bosch een flinken vonden!"
„Wat voor een prinses?" vroegen
Jopie en Toto vol verwondering.
„Wel, prinses Formica, het eenige
dochtertje van onze koningin! En tot
overmaat van ramp is de koningin met
een klein gevolg op reis om een nieuwe
bouw- en woonplaats voor ons te zojken.
Hier is niets meer voor ons te halen.
Alle bladluizen op de plantjes hier in
den omtrek hebben we al gemolken."
„Heeft de prinses ook mooie kleeren
aan en een gouden kroontje op het
hoofd?" informeerde Toto.
„Och nee. Ze ziet er precies zoo uit als
al onze andere babies. Ze zijn van boven
tot onder stijf ingewikkeld in geel-witte
windsels. En er is geen enkel kleurtje
aan ze te zien, dan de heel kleine ge
kleurde oogjes in hun kopjes."
Toto had op 't laatst niet meer op den
uitleg van de groote mier gelet. Hij laad
zich opmerkzaam over het wiel van zijn
kruiwagentje heengebogen, dat naast
den zandhoop op het mos stond.
„Kijk eens, mier, daar in het zand
.lan kroop faeeï voorzichtig langs den ladder
Zegt jo, zei Frits, ik krijg hanger, en
't wordt al donkerder, en bovendien we
kunnen nu toch niet meer opnemen we
moesten nu maar naar huis gaan.
Jan vond 't goed, en samen vingen ze
den terugweg aan, lustig een vroolijk
deuntje fluitend.
Ze hadden zoo al een kwartiertje ge-
loopen. Opeens hoorden ze een zacht
gejammer.
Wat is dat, vroeg Jan.
Frits luisterde nu ook ingespannen.
Ze bleven staan, ja daar hoorden ze
't weer. Het komt van de vaart jö, zei
Frits. Even bleven ze nog staan, jawel,
daar hoorden ze 't weer, een zacht
klagend geluid van den kant der vaart.
Snel liepen se naar de plaats, van
waar 't geluid kwam.
Aan de vaart gekomen, zagen ze een
hond, welke door 't dunne ijs gezakt was
ir, de vaargeul.
Telkens pcogde 't dier op 't ijs te
klauteren, maar het brokkelde steeds
weer af.
Daar stonden de jongens, wat te doen.
Ze wilden graag helpen, maar 't ijs was
zeer onbetrouwbaar.
De hond zakte steeds verder ra 't
koude water, slechts zijn kop was nog
boven. Frits keek om zich heen, of hü
ook iets zag. wat hij kon gebruiken.
Dichtbij werd een villa gebouwd, mis
schien dat daar iets was.
Kom, jö, vlug. Samen holden ze naai
de in aanbouw zijnde villa. Aan* den
achterkant stond een ladder tegen den
muur, wélke de metselaars bij hun werk
gebruikten.
Komaan, vlug de ladder gepakt, en
naar de plek des onheils gerend.
Voorzichtig legden ze de ladder op 't
ijs. Ik zal erop gaan, zeg, want ik ben
de lichtste, zei Jan.
Jan kroop' heel voorzichtig langs de
ladder, terwijl Frlts den hond riep en
zich ook een eindje op de ladder begaf,
ingeval zijn vriend door t ijs mocht
zakken.
Eindelijk was Jan tot bij 't gat gekro
pen. Maar de hond zwom naar den
anderen kant. Voorzichtig riep hij *t dier,
maar 't bleef aan den anderen kant, na
een poosje kwam 't iets dichterbij. Jan
greep 't dier vlug in 't nekvel en pro
beerde den hond op 't ijs te tekken, maar
't lukte niet. totdat 't dier zelf mee
werkte en eindelijk op 't ijs lag. Het kon
niet meer op zijn pooten staan door
koude en vermoeidheia.
Samen sleepten ze den hond op den
wal.
Frits nam zijn wollen das, en ze be
gonnen daarmede dan hond op den kop
en borst lonk te wrijven. Allengs kwam
't dier bij. 't was een St. Bernard, hij
schudde zich uit en langzaam kon hij
nu loopen, hij bleef echter bij de jon
gens.
Na vijf minuten te hebben geloopen,
kwamen ze aan een landhuis, waar een
heer in de deur stond en af en toe floot,
alsof hij iets riep. De hond begon te
kwispelen.
Dat is vast zijn baas, jó, zei Frits, en
zich daarop tot den heer wendende:
„Meneer is dit uw hond?"
De heer kwam nad -bij, en keek ver
baasd naar den hond met de bevroren
haren.
De hond kwispelde steeds, maar bleef
bij de jongens, en keek van zijn baas
naar de jongens, alsof hij iets zeggen
Wilde.
Vlug legde Frits den heer 't geval uit,
en vergat vooral niet te zeggen, dat Jan
met gevaar voor zijn eigen leven, 't dier
had gered. Hartelijk bedankte de heer
den jongens en noodigde hun uit binnen
te komen, hij stelde ze aan zijn vrouw
voor en legde 't geval vlug uit, daarna
ging hij zijn hond verzorgen. Na een
poosje kwam hij terug. Zeg vrouw, geef
hun warme melk met iets erbij, de jon
gens hebben 't wel verdiend.
„Zoo erg was "t niet meneer," zei
Jan.
„Ja, 't was wel erg," zei de vriendelijke
meneer, daarop vertelde hij, dat hij en
zijn vrouw hier pas waren komen wonen.
Voor liefhebberij hield hij rashonden en
hij had al verschillende eerste prijzen
behaald op tentoonstellingen met eigen
opgefokte honden. Die, welke de jongens
hadden gered, was een prachtexem
plaar, en had al driemaal een eersten
prijs gewonnen. Het zou hem zeer ge
speten hebben, als hij 't dier kwijt was
geraakt. Boy heette de hond.
Boy was niet gewend hier buiten, hij
was altijd in de stad geweest, waar ze
dankten voor dé melk en de taai-t.
Meneer liet ze uit, terwijl hij ze uit-
noodigde,. rog eens aan te komen, wan
neer ze daarin zin hadden, en hij be
dankte hun neg eens extra voor hun
moedige daad.
Jan en Frits gingen naar huis.
Leuke lui, zeg, zei Jan, we gaan er nog
eens naar toe. De kiekjes waren welis
waar mislukt door 't water, maar dat
vonden de jongens niet erg, ze hadden
toch een spannenden middag gehad.
Vaak gingen ze later noch eens bij den
vriendelijken meneer op visité, 's win
ters, wanneer ze schaatsen gingen
rijden, rustten ze daar wat uit en
zomers, wanneer ze gingen roeien, gin
gen ze even aan en kregen van me
vrouw een glas limonade of iets anders
te drinken.
G. L.
Je neemt 'u vork, prikt daar je zak
doek aan, houdt dit „kleedingstuk" in 'n
kaarsvlam en je laat het verwonderde
„publiek" zien, <jat de zakdoek heel lustig
gaat vlammen, maar dat tot ieders ver
bazing, de vlammen langzamerhand ver
dwijnen, zonder den zakdoek ook maar in
het minst beschadigd te hebben.
Dat zit zoo:
Je legt te voren eerst den zakdoek in
't water, daarop wring je 'm goed uit en
doopt 'm dan in spiritus.
Een op deze wijze vooraf geprepareerde
zakdoek kan men gerust aansteken, zon
der kans te loopen, dat er ook. maar 'n
tipje van verbrandt.
Je vraagt aan iemand uit het gezel
schap even 'n zakdoek te leen en knipt
daar 'n punt af. Eer de ongelukkige
zakdoekeneigenaar van den schrik beko
men is, maak je van den zakdoek een
bal en gooit hem den eigenaar weer toe.
Bij het uit elkaar vouwen blijkt echter,
dat de zakdoek nog heelemaal onbescha
digd is. Hoe kan dat?
Luister maar even.
Je hield in je linkerhand een gezoomd
wit stukje linnen gereed, hield dit later
tegen de ontvangen zakdoek, zoodat het
net precies leek, of je een zakdoekpunt
beet had en knipt dit daarna s c h ij n -
baar van den zakdoek af.
De resten moffel je natuurlijk onge
merkt weg.
voorraad gaan zoeken. Er groeiden er
daar meer dan genoeg, en het bosch was
niet zóó wild of uitgestrekt, dat je er in
zoudt kunnen verdwalen.
Jopie's kleine broertje Toto wilde met
alle geweld mee. En hij stond erop,
in plaats van een hengselmandje, zijn
kleine kruiwagentje mee te nemen, dat
hij met zijn verjaardag gekregen had.
Het was prachtig gelakt: van buiten
rood en van binnen geel, en Toto kon er
heel den dag niet van scheiden. Hij
stapte dus dapper naast Jopie voert,
terwijl hij zijn licht voertuigje trotsch
voor zich uit duwde.
Zcodra ze de eerste struiken in 't
bosch in 't oog kregen, begonnen ze
vlijtig te plukken: alleen de mooie don
kerblauwe bramen, met zoo'n zacht, wit
waas erover; die nog groen waren, lieten
ze staan tot een volgenden keer. Het
duurde niet lang, of Toto's popperig
kruiwagentje was voor meer dan de helft
vol, en Jopie dacht, dat 't zóó wel genoeg
zou zijn, en dat ze nu zoo langzamerhand
maar eens naar moeder terug moesten
gaan. Die kon dan gauw beginnen aan
de lekkere bramenpap, en 's avonds zou
den ze dan allemaal heerlijk smullen.
Ze liepen dus vlug het smalle bosch
paadje af, waarvan ze ieder bochtje ken
den. Toto moest en zou zelf zijn krui
wagen duwen, en juist doordat hij dat
erg flink en recht wilde doen, waggelde
het wiel nogal eens, en schoot soms
heelemaal uit de goede richting. Opeens
raakte hij zelf heelemaal van het paadje
af en reed dwars het bosch in, over het
zachte mos. Zijn voeten zakten daarbij
diep in .een hoop zachtbruin zand. Tege-
lijk hoorde hü een sterk zoemen en
brommen uit den aardhoop opklinken, j
zoodat hij verwonderd bleef stilstaan, j
Ook Jopie kwam dichterbij, en nu zagen i
de broertjes, dat de heele hoop als 't
ware leefde, en op en neer golfden door
een gewemel en gekrabbel van heel i
kleine roodbruine diertjes. Die liepen bij
honderden tegelük opgewonden door
elkaar. Ze scharrelden met hun fijne
voelhorentjes in 't zand en brachten' een
heeleboel langwerpige, witte eieren te
voorschijn. Hoewel de eieren ten
minste, ze zagen er uit als eieren dik
wijls grooter waren dan de wakkere
diertjes zelf, sleepten ze die toch met tussGhen de spaken zit ook nog een mie-
veel inspanning naar een stevig, zonnig renkind"
plekje, hooger op in het gras. Allé 'drie de mieren stormden met
„Wie zijn jelui dgenhjA: vroeg .uitgestoken voelsprieten op het klompje
[plekje gras, waar de andere mierenpop
pen al lagen.
Op hetzelfde oogenblik ontstond er een
groote beweging onder de heele mieren
menigte. Ze liepen allemaal één kant
uit, naar een smal zandweggetje tus-
schen twee varens, waarlangs nu drie
groote mieren Ylug kwamen aanloopen.
„Heil, onze koninfjin! Welkom weer
in ons midden!" riepen alle mieren,
bogen hun kopjes, kruisten de voelsprie
ten over de borst en bleven zóó onbe
weeglijk staan, tot de koningin ook hen
begroet had.
„Heil, m'n kinderen!. Keil, de flinke
arbeiders en de getrouwe soldaten!" Toen
zag ze ook meteen, wat er met hSïrr
kasteel gebeurd was. Maar dadelük
bracht de opzieneres van de kinderzaal
ook reeds prinses Formica bü haar. De
koningin liefkoosde het witte bundeltje
en het verdriet over de verwoeste woning
was al vergeten. „Dat ik jou gezond terug
heb gevonden, maakt alles goed, m'n lie
veling," zei ze. „Ik ben heel blü, dat ook
geen van de andere kindertjes veronge
lukt is. Vanavond, als de maan aan den
hemel staat, en de menscheiikinderen in
hun huizen slapen en ons niet meer per
ongeluk onder de voet hunnen loopen.
trekken wij weg van hier. Vooraan in
den stoet marchseren do soldaten, dan
komen de werkmieeu m-i de kindertjes,
en ten slotte de v.vch Niet ver hier
vandaan, midden :n bo&cïf, is een
heerlijke nieuwe wc voor jullie
klaar, in de vcrirrc.n ir sluip
wespen. Bladluizen en >r voedsel is
daar in overvloed. Kr nu naar een
beetje uit, mijn t.e .o n afwach
ting vr.n den tocht."
Toen ging weer hst zoemen en suizen
doof de dichte menigten der mieren.
dat Je de eerste keeren nog met 'n heel
stel gevulde hokjes blüven zitten, die toch
niet meer „weggeslagen" kunnen wordeny
t
3
4
6
7
8
0
to
II
>2
13
14
15
10
'7
10
19
20
SI
SS
S3
34.
26
28
29
31
32
33
Om je echter 'n beetje op weg te helper
zullen we eerst eens even onze krachten
beproeven aan 'n paar kleinere opgaven.
I HET KRUIS
We pikken er de middelste 9 hokjes
uit, zooals je hieronder ziet, en beleggen
die elk met een knoop of 'n cent.
Ik nummer ze net ais op het groote
speelbord. No. 32 is onbezet.
Hoe slaan we dit kruis nu leeg.
Let op!
I y- f,-y
it'.'-
'/All-'
SEl"
15
19
24 gaat naar 32; 29 weg
10 gaat naar 24; 17 weg
15 gaat naar 17; 16 weg
17 gaat naar 29; 24 weg
19 gaat naar 17; 18 weg
32 gaat naar 24; 29 weg
24 gaat naar 10; 17 weg
5 gaat naar 17; 10 weg
Je ziet, dat „de kluizenaar" op het mid
delste veld achterblijft.
II DE DRIEHOEK
Ze smulden dien avond
jelui opeens zoo haastig heen en weer?"
„Ken je ons dan niet?" vroeg een van
de kleine roodbruine diertjes verwon
derd. „Wij wonen toch al zoo lang hier.
wij boschmieren. Een van jelui jongens
is zoojuist met zijn kruiwagen over het
dak van ons kasteel gereden. En met zijn
harde schoenen heeft hü onze kinder
kamer ingetrapt. Kijk maar eens! Al
onze kinderen liggen onder het inge
storte zanddak begraven. Die arme kin
deren!We hadden ze juist zoo zorg
vuldig gevoerd en in de zon gelegd voor
hun middagslaapje."
jkodu
zand toe, waaruit het kleine witte kopje
te voorschijn keek.
„O wat een geluk!Wat een ge
luk!" riep de grootste, en streelde het
Maar dit keer was 't bepaald een soort
van vreugdegezang. Dat dachten Jopie
en Toto ook, toen htm kruiwagen vol
bramen weer op het goede pad scheven
en vlug naar huis liepen.
Ze smulden dien avond duchtig aan de
heerlijke dikke bramenpap, waarvoor ze
zelf zoo ü'verig gezorgd hadden, en toen
P°PPc^nd onophoudelijk met haar ze nog eens op hun gemak hun avontuur
bü het mierenkasteel bespraken, namen
ze zich voor, voortaan altijd erg goed
op te passen waar ze liepen, zoodat ze
nooit meer zooiets moois door ontoplet-
tendheid zouden kunnen vernielen.
voelsprieten, tot bet heelemaal vrü was
van aarde en ruil en mooi schoon op heit
mos lag. „Dat is niemand, anders dan
prinses Formica!" Toen nam ze het
kindje behoedzaam tusschen haar kaken
en liep daarmee zoo hard ze kon langs
Jopie en Toto heen, naar het zonnige
f
MACHTKLD.
Dit keer 'ns een fijn spelletje.
Je begint op 'n niet te dun plankje
bovenstaande figuur netjes na te teeke
nen en boort dan 33 gaatjes in die plank,
zooals ik boven heb aangegeven.
In 32 daarvan maak je passende hout
stopjes, die je er gemakkelijk in kunt
steken en uittrekken.
Zooals je ziet, blüft er één gaatje vrü-
Wanneer je met dien houtarbeid "n beet
je in je m3ag zit, wei. dan neem je dood
eenvoudig 'n stuk wit karton, teekent
daarop eveneens bovenstaande kruis-
figuur met de 33 hokjes, en belegt die met
32 centen of knoopen, zoodat ook weer
één hokje onbelcgd blijft.
Nu bestaat de opgave daarin, om, wan
neer van drie in horizontale of verticale
rij gelegenhokjes er een onbezet is, den
eersten cent (of houtje) over den tweeden
dP het leege hokje te laten springen.
De tweede cent (waarover gesprongen
is) wordt dan van het speelbord wegge
nomen en opz'j gelegd.
Er mag in horizontale en verticale
richting, voorwaarts en achterwaarts ge
slagen worden, nooit echter in schuine
(diagonale richting).
HH Het spel is gewonnen, als alle
Een jaar kleine mieren kwamen nu op j op 1 ^13, kluizenaar) van speel-
de eerste toegerend, die met de jongens j blad „afgeslagen" zijn. Blijven er mee
gesproken had. De kleine mieren bcgen dere munten (of houtstopjes) over die
hun kopjes voor de groote en kruisten naar de regels van het spel niet meer weg
hun voelsprieten over de borst bü wüze te slaan zijn, dan moet de ootoesin» ais
van groet. Toen zeiden ze met treurige met bereikt beschouwd worden.
Welk hokje bü het begin vara bet spel
vrü blijft, komt er niet op aan.
HÜ stapte das dapper naast Jopie
Ter verduidelijking geef ik hieronder
nog eens het speelbord, waarop ik de
hokjes eik genummerd heb en wel van
133. Hokje 16 is onbezet.
De bezetting van dit hokje is echter op
vier verschillende manieren mogeUjk. n.l.
14 op 16; 18 op 16; 4 op 16 en 28 op 16,
zoodat dan weggeslagen zouden warden of
15. óf 17, óf 9. öf 23.
En zoo ga je maar verder.
Ik moet je echter vooraf waarschuwen,
dat het om den dood niet gemakkelijk is,
het zoo maar ineens tot een gunstig
resultaat te brengen. Jull e zullen zien.
Weer zijn 9 hokjes bezet. Hokje 11 ia
onbezet.
En nu de oplossing:
25 gaat naar 11; 18 weg
11 gaat naar 9; 10 weg
23 gaat naar 25; 24
26 gaat naar 24; 25
17 gaat naar 29; 24
9 gaat naar 23; 16 weg
23 gaat naar 24; 23 weg
29 gaat naar 17; 24 weg
De kluizenaar staat weer op het mid
delste hokje van den driehoek, hetgeen Je
bijvoorbeeld eveneens als voorwaarde voor
de oplossing kunt vaststellen.
IH DE PYRAMIDE
4
5
6
5
9
to
tl
>2.
14
15
7
15
19
2o
i 2.5
261 Toen werden Job en Jcilc-tje
Gesloten in een cel
En beiden klaagden steen en been:
„Het leven is een hel."
„Het is jouw schuld," kreet Jollie droef
„Al 't leed, ons aangedaan,
Komt doordat jij je erfenis,
Niet aan mü af wou staan!"
262 Des avonds bracht men Job en Jol
Te zamen naar een plein
En dat het met hen was gedaan.
Daarvan had t allen schün.
De adjudant die las; 't bevel
Tot hangen aan hen voor,
Waardoor mü'n Oom van louter schrik
Bükans z'n moed verloor.
Je ziet, we beginnen al met 'n beetje
grooter figuur. We bezetten nu al 16
hokjes, terwijl hokje 25 onbezet blijft.
Oplossing:
11 gaat naar 25; 18 weg
20 gaat naar 18; 19 weg
25 gaat naar 11;. 18 weg
11 gaat naar 3; 6 weg
3 gaat naar 1; 2 weg
9 gaat naar 23; 15 vrg
14 gaat naar 16; 15 weg
23 gaat naar 3; 16 weg
4 gaat naar 6; 5 weg
17 gaat naar 5; 10 weg
6 gaat naar 4; 5 weg
8 gaat naar 10; 9 weg
I gaat r.aar 9; 4 weg
9 gaat naar 11; 10 weg
12 gaat naar 10; 11 weg
De kluizenaar blijft weer op hokje 17
alleen over.
Zie zoo, en nu moet je je krachten maar
eens aan de eerste groote kruisopgaven
beproeven.
Onder de volgende optelsommen is
onmiddeUü'k het antwoord neer te schrij
ven; men vermindert slechts het eerste
getal met 3 en zet er aan den linkerkant
"n 3 voor.
263 Maar zie, O goedheid, wat is dat?
Ja, is het niet enorm?
Daar kwam de boef weer aangehold.
Gekleed in uniform.
„Münheer," Zoo riep de boef gejaagd,
„Dat tweetal, dat daar staat,
Is schuldloos als een heilig lam,
Tot niets geen kwaad in staat."
426
7120
10074
317
1734
21345
408
2591
67890
524
8657
13726
682
8265
78054
591
7408
32109
475
1342
86273
3423
37117
310071
Hoe verklaren jullie
dat?