Voor onze Jeu^d
(Pim 's luchtballon
Van twee karhou tertjes
dDe^eerste bloemen
DE ERFENIS VAN GOME JOB EN TANTE JOL
door g. d. hoogendoorn
R L. N. S.
VRIJDAG 12 APRIL 1929
"Po-J
Hèt losmaken van een
knoop in een zakdoek
1
Overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
Pimmie was al een paar keer heel on
gelukkig geweest met zijn luchtballons.
Den eersten, 'n grooten witten, met blauwe
letters aan den eenen kant, en aan den
anderen kant het portret van Hare Ma
jesteit de Koningin, had hij gekregen in
een grooten winkel, waar moeder een
heeleboel had gekocht. Moeder had hem
willen dragen tot ze thuis waren, maar
ze had zelf al zooveel pakjes en bo
vendienPim droeg hem vreeselük
graag zelf. Zoo'n grooten rijkdom aan
een dun draadje! Hij liet hem op en
neer dansen boven de hoofden van de
menschen, en zag niet, dat er een groote
zelfs de afhangende pooten van Teddy
niet meer grijpen, en sloeg er nu wild
met zijn laken naar. Dat was al heel
dom, want nu zwaaide de kleine vlieger
door het open raam, vrij en vroolijk de
wijde wereld in. 't V/as eigenlijk heel
mooi! Precies een volle maan in de
donkere lucht. Wat zouden al die ster
retjes toch opkijken! Maar de volle maan
werd kleiner en kleiner en eindelijk was
er niets meer van te zien. Pim zakte
bedroefd op het kussen en huilde
huilde, tot z'n betraande oogjes zwaar
werden en hij droomde van de engeltjes,
moeder de Maan naar hun donzige bed-
JD.
vhe le dikke .juffrouw, die
hond recht op hem afkwam. Hij schrok
zoo erg, toen hij den natten snoet aan zijn
bloote kuiten voelde, dat hij met beide
handjes moeder's arm greep enweg
was de ballon. Pim keek met betraande
oogen, hoe hij langzaam verdween in de
blauwe lucht.
De tweede ballon van Pimmie was er
zoo een, dien je zelf kan opblazen. Hij
had er met 'n rood gezicht aan gekerkt,
tot h\j zoowat even groot was als het
hoofdje van kleine zus in de wieg, en
vond hem toen al erg mooi, maar broer
Kees, die 's middags uit school kwam,
schold hem 'n kinderachtig pruldingetje.
„Je kunt hem wel zoo groot maken
als het hoofd van Goliath, en dat was
een reus," zei hij, en meteen blies hij
nog eens, en nog eensFanggg! zei
de ballon. Pimmie gaf een gil van schrik.
Het hoofd van Goliath lag als een slap
waardeloos velletje Op den grond, en Kees
liep hard weg.
Firn was erg gaan huilen, en moeder
had hem beloofd, dat ze den eersten
keer, als ze samen uitgingen, een nieu
wen ballon zou koopen. Den volgenden
middag al stapte Pim blij naast moeder
voort, en bij den eersten den besten hoek,
dien ze omsloegen, stond daar een heels
dikke juffrouw, die een langen stok in
haar hand hield, en aan dien stok een
groote tros ballons: roode, gele, blauwe,
groene, witte. Hij trok moeder bij haar
hand naar dien geweldigen schat. De dikke
juffrouw lachte, en knipte met haar
kleine oogjes, en liet den stok dalen,
zcedat de ballons vlak voor Pimmie's be
wonderend gezichtje dansten. Hij wist
haast geen keus te maken uit al die
mooie kleuren. Met 'n witten was hij al
eens heel ongelukkig geweest een roo
de was zoo maar kapot gesprongen. Hy
zou het nu eens met een gelen probee-
ren. Het leek wel een zon, zoo goud en
glanzend. Moeder betaalde, en zou hem
nu zelf dragen, tot ze thuis waren. Pim
vond dit maar heel goed<; thuis kon hij
toch zeker niet meer in de lucht vlie
gen. En ze spraken af, dat Kees er
heelemaal niet meer aan mocht komen,
en dat hij vanavond boven aan Pim's
ledikantje gebonden zou worden met al
het andere speelgoed. Teen Pim dan ook
's avonds in z'n wit ijzeren bedje lag,
waar aan den eenen kant een olifant en
een Jan Klaassen hingen te bengelen, en
aan don anderen kant z'n prachtige
luchtballon aan het dunne draadje fier
omhoog steeg, veelde hij zich zoo geluk
kig als een kleine koning. Hij had
moeder beloofd, dat hij niet meer spe
len zou en alleen maar stilletjes naar
z'n schat blijven kijken, zoolang zijn
oogjes niet dichtvielen.
Maar het duurde toch van avond zoo
lang, eer K'aas Vaak kwam. Hij hoefde
zich niet eens op te richten om met
zn handje bij het draadje te komen en
den ballon te laten op en neer dansen.
Dat was een ieuk spelletje. Beer, die
naast Pim op het kussen lag, had er
pret ün. Hij stak allebei zijn peuten recht
in de hoogte, net of hij ook zoo graag
eens even met dat prachtige speelgoed
wilde spelen. En Pirnmetje werd heel
ondeugend. Hij maakte voorzichtig dsn
ballon van den rand van zijn ledi
kantje los, nam Beer op zijn knietjes
en wond het draadje twee, driemaal om
Teddy's pooten. ,,En nu goed vasthou
den, Teddy."
Daar dacht me die domme Pim heele
maal niet. dat Ted maar een klein licht
beertje was, en jawel! Nauwelijks had hij
t or losgelaten of de ballon steeg statig
z'n ballast de hoogte in. Pim kon
jes gebracht. Op een kleine, rose omran
de wolk sliepen twee engelenkindertjes.
De eene was zoet en gehoorzaam en deed
haar oogjes dicht, zoo gauw moeder haar
goeden nacht had gekust en de sterretjes
hun lichtjes hadden aangestoken. De an
dere lag clan nog lang rond te kijken,
en boog zich over den rand van het
bedje, om te zien of er iets bijzonders
gebeurde: een ster, die z'n lichtje liet
vallen of een Engelbewaarder, die een
zieltje naar den hemel bracht. Wat zou
ze toch graag zoo'n engelbewaarder wil
len zijn! Maar dat kon je pas, als je
'neel groot was en je vleugels zoo steric
waren, dat je heel vlug naar de aarde
kon vliegen, als er ergens een kindje ge
boren werd. Wat zou het nog lang du
ren, eer haar kleine vleugeltjes zoo groot
die nu met zijn mooi speelgoed zouden
spelen, want natuurlijk zou Beer einde
lijk toch in den hemel aanlanden.
Al d" engeltjes weren h iet' ck bun
waren en eer ze kon zien, wat er toch
allemaal op die donkere aarde gebeurde.
Ook vanavond gluurde ze weer nieuws
gierig naar beneden enwat kwam
daar langzaam omhoog stijgen? Moeder
Maan had toch zoo'n gouden glans niet
en het was nog lang geen tijd voor de
zon, om op te komen. Het kwam omhoog
vlak, vlak langs het randje van naar
wolkenbedje, zé kon precies het dunne
draadje pakken en hield het stevig in
haar handjes, juist, zooals ze Teddybeer
zag doen. Daar gebeurde nu het wonder
lijke, het lang verwachte!
De ballon daalde langzaam voorbij
alle engelenbedjes, voorbij de sterren,
voorbij moeder Maan, die juist achter een
groote wolk verdween en gelukkig niet
zien kon, hoe stout het engelenkindje
was. Ze hoefde nu niet te wachten, tot
ze groot zou zijn. Ze zou de aarde zien
en de menschen! Ze kon de huizen al
onderscheiden en de ramen, waar hier en
daar een lichtje brandde. Ze zou door de
kiertjes kunnen gluren en zien, hoe de
menschenkindertjes speelden. Ze kwam
recht naar beneden en juist v>v het
huis, waar kleine Pin; ir zijn bedu lag
Het engeltje klom over de vensterbank,
en raar nieuwsgierige ergjes bek. ken bei
jo-gtlje in het gr.,ppige ijzeren i'-di-
kar.tje en het speelgoed wat er jnhcer.
hing. Nog nooit had ze zulke leuk1 din
gen gezien! Ze bekeek 't olifantje en den
harlekijn en vond, dat ze den ballon, dien
zj r> g Li haar ha ije hield, er eigen
lijk ook naar by m-fst hangen, Het
kindje zou die zek'.r wel erg arm-. vin-
en. En zoo kwam het dat Pim. r,oe t hij
wakker werd, een gil gaf van pleizier om
de teruggekregen schatten en danste in
zijn bedje en er heelemaal niet meer
aan dacht, hoe erg stout hij den vorigen
avond geweest was.
Het kleine engeltje had een heeleboel
van de wereld gezien. Ze had door alle
kiertjes van det ramen gekeken, waar 'n
klein beetje licht brandde en ze wist nu,
dat het heelemaal niet zoo prettig was
op de aarde, als ze altijd gedacht had. Er
waren zooveel groote menschen, die ver
driet hadden en kindertjes, die stout- wa
ren en waarbij de engelbewaarder stond
te huilen. Ze wilde maar gauw weer naar
haar tweelingzusje en haar rose wolken
bedje terug. Maar dat was nu vreeselijk
moeilijk! Vliegen kon ze nog niet, en ze
zag niets dan vogels klapwiekend om
hoog stijgen, en die waren veel te klein
om haar op hun rug te nemen. Ds zon
kwam al aan den hemel en de andere
engeltjes zouden wakker worden en naar
haar zoeken. Ze wilde zoo graag weer
stilletjes in haar bedje liggen, voor moe
der Maan thuis kwam om de engeltjes
te wekken. Zie was al buiten de stad ge-
loopen en daar op een open veld, d'aar
zag ze eindelijk een heel groot ding met
twee paar reuzevleugels. Het leek op een
vogel, maar het was veel, veel grooter.
De vleugels zouden zeker sterk genoeg
zijn om haar naar den hemel te dragen
Ze heesch zich er tegen op en juist zat
ze een beetje bang in het verste hoekje,
toen ze 'n geweldig gesnor en geronk
hoorden en er beweging kwam in 't groo
te gevaarte, 't Schudde en waggelde. Be
nauwd keek het kleine engeltje over den
rand en r-'T r- ','11 zicil
Ik zal je wat vertellen nu,
van twee kaboutertjes;
Het waren Sim en SammetV
twee echte stoutertjes.
Kaboutertjes kaboutertjes,
dat waren echte stoutertjes!
Ze waren altijd bij elkaar,
twee trouwe makkertjes;
Ze liepen immer samen rond
de vlugge rakkertjes,
De makkertjes, de makkertjes
dat waren vlugge rakkertjes!
Ze slopen gister in een huis,
en vonden kannetjes
Vol bier, ze dronken alles op,
wat dikke mannetjes,
De mannetjes, de mannetjes,
die dror'-m leeg d'e kannetjes.
Toen keken zij eens in de kast
daar lagen eiertjes,
Ze sloegen ze gauw in de pan,
van bim-bam-beiertjes,
Van beiertjes, van beiertjes,
ze bakten lekker eiertjes!
Ket buikje was toen nog niet vol,
van Sim e'n Sommetje;
Ze maakten toen van koek'en kaas,
een boterhammetje,
V/el Simmetje wel Sammetje,
wat lekker boterhammetje!
Ze wilden toen weer gauw naar huis,
twee dikke moppetjes,
Ze duwden in het sleutelgat,
hun kleine koppetjes,
Twee moppetjes, twee moppetjes,
in 't sleutelgat hun koppetjes.
Maar ach, re waren veel te rond,
d'e kleine öikkertjes;
Ze konden niet door 't sleutelgat,
dat waren sohrikkertjes!
De dikkertjes, de dikkertjes.
ze zaten vast. o. sohrikkertjes!
Des morgens vroeg stond vader op
twee harde giiletjes:
Hij stak zijn sleutel in <fe deur
ze stierven stilletjes!
Twee gilletjes, twee gilletjes,
ze stierven toen heel stil-le-tjes!
W. LAMMERS
Toos en Henk hadden erg genoten van
den winter. Hoeveel middagen ze niet op
het ijs hadden doorgebracht! 't Was niet
te gelooven. Maar nu was de dooi dan
e ui'ica.aal om Teddy's pua*en
I
Het kwam omhoog', viak, v'ali langs
het ran''
van de aarde verhief en ais een groote
statige vogel omhoog steeg. De huizen
warden al kleiner en de aarde leek nu
niet meer dat groote aantrekkelijke won-
der, waar ze naar verlangd had, maar
maaksel van kleine prullige speelgoeddin
getjes, zooals ze bij de kinderen gezien
had. Neen, het was daar heelemaal niet
zoo mooi, als ze gemeend had, en ze was
heel blij, toen ze zich even later van
de vleugels van de vliegmachine kon la
ten afglijden en weer op haar rose
wolkje zat. .Ze zou nooit meer naar de
aarde willen, ook niet, als ze groot, was,
dat ze een engelbewaarder zou zijn, want
die engelbewaarders hadden heel wat te
stellen met al die stoute kindertjes en
de groote menschen, die nooit naor hen
luisterden.
C. DAMEN.
toch echt ingetreden. En Henk en Toos
gingen lederen dag kijken, of er nog geen
groen van de bollen boven den grond
kwam. In 't begin van den winter waren
de sneeuwklokjes al zoover geweest, dat
er één bloeide, maar de koudere dagen
van Januari en Februari hadden aan dien
bloei een einde gemaakt. Nu waren er
weer nieuwe sneeuwklokjes boven den
grond gekomen (fig. 1). Ook Mientje, hun
zusje, was al eens wezen kijken. En zoo
vroeg ze op een dag aan Henk: „Waar
om heeten die bloemen sneeuwklokjes?
Ze staan stijf en recht overeind." Henk
lachte maar eens. „Wacht maar onge
duldig zusje, dan zul je wat bijzonders
zien gebeuren." Veertien dagen later riep
Henk Mientje in den tuin. „Kom nu
eens kijken." Mientje kwam, en wat zag
ze? Weg waren de stijve witte en groene
bosjes. Maar inplaats daarvan hingen de
klokjes te bengelen in den wind (fig. 2).
Maar Henk zag nog iets aardigs. Zoo
aardig, dat hij moeder en vader en Toos
er ook bij riep. 't Waren roodbruine ge
bogen stengeltjes. Vader noemde ze win-
teraconietjes (fig. 3). En hij vertelde er
Rhojip^w va.*»
Wi irt*.i-Aeohiwfc
bij, dat er later gele bloemen aan kwa
men, op een schoteltje van groene
blaadjes (fig. 4). Nu werden alle perkjes
en plekjes nagekeken, waar verleden jaar
bollen hadden gestaan. En bijna allen
bleken ze opgekomen te zijn: De narcis
sen en tulpen hadden al grijsgroen-
blaadjes.
gezet. Henk zette met zijn vader daar
na de tafel buiten en binnen het kwar
tier zat de heele familie heerlijk te ge
nieten van den eersten lentedag. Henk
en Toos hadden hun schetsboeken mee
naar buiten gebracht en probeerden de
eerste ontwikkelingsioestanden van cro-
cussen op papier te brengen. Dat wilden
ze geregeld herhalen en zoo nagaan,
hoeveel die planten elke week groeiden.
Mientje ging met haar pepenwagen rij
den. Mijnheer van Voorden las de krant..
Mevrouw ging even weg en kwam weer
terug met een heel blad vol kopjes kof
fie en kopjes chocolade. En een luid
hoera van de kinderen bewees, hoe haar
goede gaven op prijs werden gesteld.
Zoo vierde de familie van Voorden hun
lentedag in den tuin.
A. L.
We leenen van een der toeschouwers een
zakdoek, pakken dezen <bij twee tegenover
elkaar liggende punten, Vt en B, rekken
hem zoo ver mogelijK uit, zoodat hij den
volgenden vorm krijgt.
Daarna knoopen we dgze twee einden,
zooals het volgende nlaat'e laat zien.
W i h -ta i-A e 0 h ia-t
i rv -bloei
„Wie weet waardoor die bladeren zoo
grijs zien?" vroeg mijnheer van Voor
den.
„Omdat ze met wasovertrek bedekt
zijn," antwoordde Henk. „Dan worden
ze niet nat en gaan niet rotten." De
crocussen (i'ig. 5) waren ook al een heel
eind op w£g om te gaan bloeien. Tus
schen de spichtige blaadjes met een wit
streepje in hst midden, staken al gele,
witte en paarse knoppen uit, zoodat het
al gemakkelijk te zien was, welke kleur
de bioem zou hebben. Bovendien wees
mijnheer van Voorden op het verschil
in blad tusschen de witte en de gele
crocussen. De witte hadden een veel
forscher uiterlijk, evenals de paarse.
„Weet je wat we doen moesten? De
tuinstoelen en tuintafel uit het schuurt
je halen; dan kunnen we buiten in den
son gaan zitten. Kom jongens help eens
sen handje."
Die woorden van mevrouw van Voor
den behoefden geen tweemaal herhaald
te worden. In een oogenblik hadden
Henk en Toos de noodige stoelen buiten-
257 Maar zie, nu kwamen zij tot rust,
En in de scheepskajuit
Sprak Jol: „Zeg broertje, luister goed,
En houd vooral je snuit.
Kijk, zie, die erfenis, rrrin Job,
Jij vriend, beheert hem slecht;
Dus laat hem mij bewaren, broer,
En alles komt terecht."
288 Maar Job, die lachte: „Loop jij rond,
'k Ga slapen in mijn kooi
En maak hat met je praatjes, zus,
Nu niet weer al te mooi."
Maar Jol. die dacht: „Ik krijg jou wel,
Jou valschaard in 't geniep!"
En 's nachts nam zij z'n duiten weg.
Terwijl hij rustig sliep.
289 En toen mijn brave oome Job
Des morgens was ontwaakt,
Ontdekte hij, o, ramp, o schrik
Dat 't geld weer was gekaapt.
Hy zocht naar alle kanten heen,
En overal in 't rond,
Maar nerregens was 't, dat hij weer
Een erfenisje vond.
Nu laten we door een der toeschouwers
de beide einden nog eens aan elkaar
knoopen.
Onder voorgeven den knoop vaster te
willen maken, pakken wij den zakdoek
met de linkerhand bij C en met de recht-
terhand bij punt A (Zie de derde tee-
kening)
Nu trekken we dit deel van den zakdoek
binnen den knoop in een rechte lijn.
Zijn de beide einden lang genoeg, dan
kan men op den eersten knoop een twee-
dsn laten leggen en maakt dan opnieuw,
als eerst, binnen den knoop tusschen C en
A 'n rechte lyn. Deze verschuiving is op
't oog niet waar te nemen
We leggen nu met de rechterhand de
sakdoekpimt D over den knoop om de
verdere manipulaties te verbergen.
Tegelijktijdig trekken we met de linker-
punt A in den knoop terug, zoodat deze
nu nog slechts los in elkaar zit.
Door aanvoelen laat men nu consta-
teeren, dat de. knoop nog present is, trekt
dan het uiteinde er heelemaal uit of
istroopt den knoop over het einde af en
vouwt daarna den zakdoek tot een bal
Daarna schudt men 'm uit en* tot niet
geringe verbazing der toeschouwers is de
schijnbaar vastaangelegde knoop finaal
verdwenen.