Voor onze Jeugd
Hoe de geitenhoeder koning werd
Wcischdag
Een praatje over vogels
DERDE BLAD
DE TOCHT VAN LASIDO door„fransde TEEKENAAR."
VRIJDAG 17 MEI 1923
&)plossin£ va72 de heide
routes op zee
Er was eens een arme houthakker, die
heel spaarzaam leefde met zijn vrouw en
kind, want slechts met de grootste in
spanning kon hij voor zich en d'e zijnen
het allemoodigste verdienen. Maar toen
hij stierf, tobde zijn vrouw zich zóó af,
dat zij hem al gauw in het graf volgde
en Walter, zoo heette de kleine jongen,
heelemaal alleen en verlaten achter
bleef. Nadat hij twee dagen cn twee
nachten bij het graf van zijn ouders had
geschreid, begaf hij zich op weg, om uit
het bosch te komen, dat hij vroeger nog
nooit verlaten had. Door hard werken
wilde hij het noodigste zien te verdie
nen.
Zoo kwam Walter aan den zoom van
het bosch op een breeden straatweg,
ting. Walter schrok eerst erg van den
monsterachtig grooten man met zijn
vreeselijk gezicht, maar hij bedacht zich
niet lang, greep met twee handen het
zwaard van den reus en sloeg hem zijn
hoofd af.
Nauwelijks was hij met dit werkje klaar,
of er stond een heel klein mannetje voor
hem. Het maakte een diepe buiging, be
groette hem als den heer van het kas
teel en alles wat er in en om was, en
vroeg wat er van zijn bevelen was. „Ik
wil om te beginnen goed wat te eten en
te drinken hebben," was het antwoord
Nauwelijks had Walter dat gezegd, of
het mannetje verdween, maar kwam aJ
gauw met eten en drinken terug.
„Terwijl ik me nu hier te gced doe;
Overneming nit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden
en naar hartelust uithuilde
waarlangs hij welgemoed verder ging, en
na een langen tocht kwam hij in de
groote, prachtig-gebouwde koningstad.
Hier vroeg hij bijna huis aan huis, of
hij geen werk kon krijgen, liij verlangde
niets dan het onontbeerlijkste voedsel,
maar overal wees men den schuchteren,
haveloozen jongen af, zoodat hij treurig
en hongerig alle hoop opgaf, zich in een
afgelegen poortje verborg en naar har
telust uithuilde.
Nadat hij zoo den heelen nacht
schreiend had doorgebracht, ging hij den
volgenden morgen weer op pad, om voor
het laatst te probeeren, of hij geen werk
kon krijgen. Hij ging op een mooi, groot
huis af, waarin de koning woonde, en
vroeg om werk. „Ja," zeiden ze tegen
hem, „als je de geiten wilt hoeden, dan
kun je wel blijven. Anders hebben v;e je
niet noodig." Walter ging verheugd op
den voorslag in.
Toen de koning hoorde, dat zich een
geitenhoeder had aangemeld, was hij
hartelijk blij, want hij had niet gedacht,
dat er nog ooit een komen zou, omdat
al zoovelen er tijdens het hoeden hun
leven bij ingeschoten hadden. Hij liet
daarom den jongen bij zich roepen en
zei tegen hem:
„Als je vlijtig je werk doet, dan krijg
je nieuwe kleeren, goed eten en op 't
eind ven elk jaar een groot loon. Maar
let gscd op. wat ik je zeg. Je moet de
geiten hoeden op den berg bij de staa,
waarop dat prachtige kasteel staat.
Rondom het slot liggen mooie tuinen,
velden en weiden, die maar door een
zwakke schutting gescheiden zijn van het
bosch waar je de. geiten moet hoeden.
Hie mag je echter niet in de vette wel
den en akkers laten, zcodat ze daar wei
den; als dat gebeuren zou, zal de heer
van het kasteel, een verschrikkelijke reus,
verschijnen, en je in duizend stukken
scheuren. Hij slaat je altijd vanaf een
toren gade, behalve alleen een half uur
tje in den morgen, als hij slaapt." Na
deze woorden liet de koning den jongen
gaan.
Walter, die dolblij was, dat hij einde
lijk een dienst had, sprong dadelijk naai
den geitenstal, om zich vertrouwd te
maken met de beestjes, die aan zijn zor
gen waren toevertrouwd. Hy bleef den
heelen dag bij hen, ja, hij sliep zelfs in
den stal, zoo'n schik had hij in zijn
geitjes en zoo graag hoorde hij hun ge
blaat.
'sM eens stond hij in alle vroegte op
en i. jf zijn kudde vroolijk naar den
berg; don noodigen mondvoorraad had hij
in een zal:je bij zich. Voor den reus was
hij niet bang, war... hij nam zich voor,
de gelten ver van het kasteel weg en
diep het bosch ir 3 drijven. Maar toen
hij boven aankw. .1, liepen ze allemuai
naar het kasteel toe want ze kenden
de vette weiden maar al te goed zoodas
Walter den heelen dag buiten adem ach
ter hen aan moest hollen om ze in be
dwang te houden. Den reus zag hij ech
ter niet.
Teen hij zijn kua'de naar huis had ge
dreven, prees de koning hem zeer, omdat
hij zoo goed had opgepast, en gaf hem
C£n rijksdaalder.
Den heelen nacht moest Walder maar
aldoor aan het kasteel en den reus den-
hen; hij wilde, hij meest alles zien. Daar-
°m dreef hij den volgenden morgen in
alle vroegte de kudde den weg op, liet
Ze aan hun lot over en sloop heel stil
letjes het kasteel binnen. Maar wat
stond hij versteld van al die pracht en
heerlijkheid, die hij daar binnen in het
vond, waarvan poorten en deuren
voor hem open stonden. Zij» ocjen
werden bijna verblind door het geschit
ter van goud en zilver en den glans der
bflelsteenen, die daar in heele stapels la-
Sen, en van de blanke wapenrustingen,
die rondom aan de wanden hingen. Hij
Sing van de eene zaal naar de andere en
vond eindelijk in een ervan den reus,
°P een bed uitgestrekt, in diepen slaap;
na-ast hem lag zijn heerlijke wapenrus-
zei Walter, „moet jü eens naar mijn gel
ten gaan kijken, ze in de weiden van het
kasteel drijven en goed op ze passen!"
Maar niet alleen zoolang Walter at en
dronk, moest het mannetje cTe geiten hoe
den, maar ook nog terwijl Walter het
kasteel bezichtigde; Pas laat in den avond
loste hij het mannetje af, dat tegen hem
zei: „Als je me noodig hebt, stamp dan
maar in de kamer, waar je den reus ge
dood hebt, drie maal met je voet op den
grond, en ik ben dadelijk tot je beschik
king." Daarop verdween het mannetje.
Vroolijk en welgemoed dreef Walter
zijn kudde naar huis, maar hy was wijs
d een wondermooie dwenen, vóór de toeschouwers van hun
tei, naar wier ^hand al heel wat) verbazing bekomen waren. Alle nasporin
gen naar den onbekenden ridder bleven
vruchteloos. Want Walter dreef 's avonds
in zijn gewone Meeding de kudde naar
huis.
Den tweeden dag werd het toumooi
voortgezet. Walter dreef de kudde wee-
den berg op, bestelde een zilveren wa
penrusting en een zwarten hengst, draaf
de den berg af tot midden op de kamp
plaats, wierp den overwinnaar van dten
dag uit het zadel en joeg weer terug
naar zijn bergkasteel, zonder dat de rui
ters die de koning hem nazond, hem kon
den inhalen. Langs omwegen kwam hij
op zijn kasteel terug.
Nog grooter was dien dag de verwon
dering van den koning, maar ook zijn
neerslachtigheid; zijn dochter daarente
gen was heel blij, omdat ze zóó al" die
lastige bewonderaars hoopte kwijt te ra
ken. Op den derden en laatsten dag ver
scheen Walter in een gouden wapenrus
ting op een bruin paard. Ook fiif-.mgai
wierp hij den overwinnaar van den dag
in het zand, maar werd toch nog door
hem aan het been verwond. Ook nu was
alle vervolging tevergeefsch; hij kwam
langs omwegen en ongezien op zijn kas
teel terug. Maar toen hij zijn kudde naar
huis dreef, hinkte hij met het gewonde
been.
De koning zag hem zoo en liet hem
bü zich roepen. „Wat is jou overkomen,
dat je zoo hinkt?" vroeg de koning
vriendelijk. Walter wilde eerst geen woord
loslaten, maar door het aandringen van
de prinses kwam hij er eindelijk toe,
zijn avontuur met den reus en de voor
vallen bij het tournool te verhalen. Vol
vreugde viel de prinses hem om den hals,
want nu was haar bruidegom juist de
gene, van wien ze al zooveel hield, en
met wien ze altijd zoo graag had willen
trouwen! Maar ook de koning was erg
blij met zoo'n flinken schoonzoon. Met
prachtige feesten, met muziek en dans,
werd de bruiloft gevierd. De koning leef
de nog lang, en na hem regeerde toen de
geitenhoe-der, door iedereen geëerd en
bemind en bij zijn dood betreurd door
het heele volk.
PIERROT.
prinsen gedongen haddten, maar steeds
tevergeefs, want ze had in 't geheim haar
hart weggeschonken aan den braven her
der en zou met niemand liever getrouwd
zijn, als hij maar van betere afkomst
was geweest. Omdat ze geen hoop had
haar wensch ooit vervuld te zien wees'
ze ieder ander aanzoek af. Maar daar
de koning toch volstrekt een schoonzoon
een opvolger wilde hebben, schreef hij een
groot toumooi uit, en de ridder, die drie
dagen achtereen de andere bewonderaars
van de prinses uit het zadel zou lichten
die zou haar tot vrouw krijgen en na
den dood van den koning ook den troon
mogen bestijgen.
Alle voorzorgsmaatregelen weiden zoo
goed mogelijk getroffen en met vreugde
zag iedereen het feest tegemet; alleen
de koningsdochter was treuriger en m-er
in zichzelf gekeerd dan ooit
Op den dag van het toumooi, terwijl
de koning met zijn dochter, d'e ridders
en de voomaamsten van het rijk, naar
de kampplaats trokken, begaf Walter die
zich schijnbaar heelemaal niet bekom t'ner-
de om alles wat er gebeurde, zich "met
zijn kudde den berg op. Hij ging echter
vlug het kasteel binnen en gebood het
dienstvaardige mannetje, hem dadelijk
een schimmel en een kostbare staal
blauwe wapenrusting te brengen. Zooais
hij bevolen had, zoo gebeurde het. Het
mannetje bracht de verlangde wapen
rusting en een helm met een wapperen
den vederbos, een zwaard en een groote
tournooilans; op 't binnenplein stond een
vurige schimmel, kostbaar opgetuigd.
Walter kleedde zich in het harnas met
behulp van het mannetje, sprong m i18t
zadel, joeg den berg af en verscheen tot
verwondering van alle aanwezigen laat en
geheel onbekend op de kampplaats. Aan
den anderen kant stond de ridder, die
tot nog toe overwinnaar, was gebléven
Hem daagde Walter uit tot den strijd'
teen velde hij de lans, draafde naar
hem toe en wierp hem uit het zadel
ver w#g in het zand. Onder algemeeneii
bijval wendde hij zijn paard om en ga-
loppesrdte de stad uit naar den berg
terug. Hij was al uit het gezicht vei-
Ze speelden tezaam in 't tuintje
En hadden „po-ppenwasch"
Een teiltje vol met zeepso-p
Gegil gelach geplas!
Die arme, naakte poppen
Ze lagen in hun bed,
Want de kleine poppenmoeder
Had him Meeren in 't sop gezet!
Ze waren aan 't boenen,
't Werd zoo helder enpiekfijn!
En weldra hing 't waschje
Te wapp'ren aan de lijn.
Dat was me nog eens werken.,
En wat een heeieboel,
Ze zuchtten toen van moeheid
En ploften in hun stoel
3e on i_.
koekjes m;:,
-• U- k van een poppen
ILegc.i t-r ieder „twee!"
Sn na een half uurtje
Zijn ze aan de „strijk" gegaan,
Kijk, nu hebben alle poppen
Weer alles keurig aan.
Zijn dat geen ferme vrouwtjes?
O, ze zijn zoo bij de hand!
k Dacht, 'k zal 't jelui eens vertellen
In onze eigen krant!
CORMA V. 'T LAM-TSEPH
overal voor, maar toch niet veelvuldig.
Dit komt, omdat zij maar één eitje leg-
zich met zijn kudde den berg op
genoeg om van zijn avontuur niets te
vertellen.
Dagelijks dreef hij zijn kudde den berg
op, ging zijn kasteel binnen en stampte
driemaal met zijn voet op den grond; het
mannetje moest hem dan eten en drin
ken brengen en voor d'e rest van den
dag de geiten hoeden. En zoo ging dat
een heelen tijd door. De geiten werden
dik en vet, gaven overvloedig melk, en
de koning was erg veel van den herder
gaan houden, die intusschen by den goe
den kost tot 'n mooien, sterken jongeling
was uitgegroeid. Er had dan ook nog
nooit zoo'n ijverige herder by hem ge
diend.
Vogels zijn echte wereldburgers, want
zoover de aarde onderzocht is, heeft men
ze gevonden.
Ze leven om de eilanden om de beide
polen, bij den evenaar, in zee, op "de
hoogste bergtoppen, in woestijnen, in ^et
oerwoud, in onvruchtbare landstreken en
op kale rotspunten.
Ja, ieder werelddeel herbergt eigenaar
dige gevederde bewoners.
De vogels, die het geheele jaar door "n
vaste verblyfplaats hebben, heeten
standvogels", de overige „trekvogels" of
zwerfvogels".
De „trekvogels" verhuizen ieder jaar
op een bepaalden tijd en in een bepaalde
richting; terwijl de „zwerfvogels" reizen
ondernemen waartoe de nood hen dwingt.
Onze gevederde zangers „trekken", als
zij ons in den herfst verlaten om in de
lente terug te keeren. Nog voordat wij ijs
hebben, „trekken" de watervogels uit
onze streken, achtervolgd door vele roof
vogels. Van de Europeesche vogelsoorten
„trekt" meer dan de helft en van de
Noord-Aziatische en Noord-Amerikaan-
sche een even groot deel. Wanneer de
tijd van reizen nadert worden zij onrus
tig; dit is ook het geval met vogels, die
op jeugdigen leeftijd in een kooi zijn op
gesloten. Het aardige is, dat de vogels
die het laatst vertrekken, weer het eer
ste terug zijn en andersom.
De „zwerfvogels" zwerven het geheele
jaar door over de geheele wereld. Op
welke wijze zoo'n vogel ook reist, en hoe
ver hij zijn reis ook uitstrekt, zijn vader
land is alleen daar, waar hy zijn eieren
uitbroedt. Dus het eigenlyke tehuis van
een „zwerfvogel" is het nest.
De vogels zijn boven alle andere dieren
bevoorrecht met de genegenheid en liefde
van den mensch. De bevalligheid van
hun gestalte, de kleurenpracht van hun
veerenMeed, de aardige bewegingen, hun
mooi geluid en nog meer aantrekkelijk
heden maken, dat wy veel van de vogels
houden. Reeds de eerste menschen waren
vogelvrienden; de wilden namen hen on
der bescherming; de heidensche pries
ters uit vroegere tydperken beschouwden
ze als heilige dieren en de dichters der
oudheid en van den tegenwoordigen bij cl
hebben zy tot geestdrift vervoerd. Wü
verleenen hun gaarne gastvrijheid eri
toonen hun vriendschap, ook al bre-gen
zij ons weinig voordeel aan.
De zoogdieren daarentegen, wekken al
leen belangstelling, door het voordeel dat
zij ons opleveren. Zy moeten ons offers
brengen, als zy het noodlot willen ont
gaan van door den mensch uitgeroeid te
worden.
De vogels zyn onze lievelingen, hun
leven is van groote beteekenis voor ons
en daarom: Bescherm de Vogels!
En nu lk jullie zooveel vogelwysheid
heb verteld, wil ik ook nog een gezellig
praatje houden over de drie soorten.
Wij zullen beginnen met een strand-
De klecho is een soort boomgierzwaluw,
hy is 18 c.M. lang, heeft vleugels van niet
minder dan 15 c.M. en een staart van
8 c.M. lengte. Deze jongeheer zit dus
wat je noemt, goed in de veeren.
De woonplaats van deze vogels omvat
de groote Soenda-eilanden, Java, Suma
tra, Borneo, Banka en het schiereiland
Malakka. De Mecho bouwt op een vry
uitstekenden tak van een hooge boom
kroon een nest, dat uit verschillende
plantaardige stoffen bestaat. Dit nest is
zóó buitengewoon klein, dat 't wyfje, om
het eenige ei, dat er ingelegd wordt, uit
te broeden .genoodzaakt is op een tak te
zitten en alleen het nest met den buik
gen en er dus weinig nieuwe vogels bU-
komen.
De kleur van dezen vogel is zwart
achtig groen, terwijl de kin, de keel en
de krop grys zyn. Verder valt er van
dezen vogel niets meer te vertellen.
No. 2 is een trekvogel, de spotvogel,
ook wel geelborstje, geelbuikje of ci
troentje genoemd en in Friesland heet
hy groote gele hofzanger. Het vaderland
van den spotvogel is Middel-Europa,
maar hij gaat van hier ook wel noord
waarts naar Scandinavië en bezoekt in
zyn „trek" ook wel Griekenland, Het is
een echte kouwelijke vogel en komt pas
terug als alle boomen in blad staan. Zyn
lokstem is een zacht „tek, tek, en te-
ruut" ,als uitdrukking van een verlangen,
van ijverzucht of toom of tot waarschu
wing tegen een dreigend gevaar. Zijn
boosheid geeft hij te kennen door de
klanken „hettetet". Het zijn echte zan
gers; zy zingen van 't aanbreken van
den dag tot tegen den middag en des
avonds tot aan het ondergaan van de
zon.
Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit
kevertjes en andere kleine, vliegende in
secten, die zij van de bladen afzoeken, of
in de vlucht vangen. De spotvogel kan in
een kooi heel moeilijk in het leven ge
houden worden, in 't gunstigste geval
kan men hem een jaar in 't leven hou
den.
De sperwer is een „zwerfvogel" en be
woont het geheele Noordelijke Rijk van j
de Oude wereld. Hij broedt in alle landen
j'an Europa, van Lapland en Noord-
Scadinavië tot Griekenland. De sperwer
is een echte gauwdief en struikroover. Hij
is de meest gevreesde vyand van alle
kleine vogels, die niet grooter zijn dan
een patrijs en niet kleiner dan een goud-
20sten Juni vindt men in het sperwer»
nest 3 a 5 eieren. Als de jongen geborei
zijn, brengen de ouders ze een overvloed
van voedsel, maar alleen de moeder kal
het op een behoorlijke manier voor hasj
jongen klaar maken. Het is weieens gei
beurd, dat jonge sperwers dood hongen
den, omdat de moeder dood was en dl
vader het eten niet kon klaarmaken.
De grootste soorten van valken en ha*
viken vreten den sperwer zonder con*
plimentjes op. Deze schadelyke roofvo
wordt door den mensch niet gespa
maar zonder medelyden gedood. Toch
de sperwer nog tegenwoordig bij
volken van Azië een hooggeschatte jachfa
vogeL Ook in Ferzië en Indië jaagt me*
nog met sperwers.
RO. KOPUrj
-m-l/ AAAOV AAAVU '"tlliW UÖ.11 t'CU gUUU"
*£an bedekken. Op Java komt de Mecho haantje. Tusschen den lOen Mei en den
Nu, jullie begrypt wel dat Lasido het daar
niet by liet zitten. Stel je voor, je laat toch
niet zoo maar goedschiks je heele huis leeg-
sleepen. Voorzichtig sloop hy de trap af naar
beneden, en behoedzaam om zich heen ziende
ging hij naar het raard en maakte de rie
men los.
Een kwartiertje later waren de mannen hee
lemaal Maar. Het huis was leeg en de ver
huiswagen was vol. Een van de mannen ging
in den verhuiswagen zitten, om op te passen
dat de boel niet te veel schommelde, en de
andere klom op den bok, wat nog niet zoo
gemakkelyk ging omdat hij een styf been had.
Maar omdat Lasido alle riemen had losge
maakt, zat het paard natunrlyk niet meer aan
den wagen vast. En toen de inbreker „Hu
paard" zei, begon het paard te trekken en
omdat de wagen niet meer meeging, trok hij
met de leidsels zoo maar den voerman van
den bok.
Op onderstaande figuur zie je hee(
duidelyk hoe de beide veerbootsn hus
geregelden dienst onderhouden, zendej
dat ze eikaars route ergens kruisen.
ONVERWACHTE AANVULLING
Een oude neger vroeg zyn vriend om
raad, hoe hij om opslag zou vragen. De
vriend zei: Kijk, Sam, je gaat naar den
baas en Baas, je moet me opslag
geven, of anders. Precies zoo moet je het
zeggen, dan denkt hy natuurlijk, dat Je
anders weggaat."
Sam ging naar zyn baas en zei: „Baas,
je moet me opslag geven, of anders
„Anders wat," schreeuwde de baas.
Sam krabde stomverbaasd en heel ver
legen zyn bol en zei toen: „Anders blijf
ik voor het oude loon werken."
NIET ZIJN SCHULD
Moeder: Hoe komt het toch, dat je
altijd te laat op school komt, jongen?"
Zoontje: „Omdat ze altyd de bel gaan
luiden, als ik er nog niet ben!"