t De Barbier. De inspectiereis WOENSDAG 3 JULI 1929 DERDE BLAD PAGIIW 2 Driek Basten was niet gewoon zijn dorp te verlaten. De stad had voor hem geen beko ring; hij voelde zich op zijn gemak tus- schen de golvende graanvelden, die groe nende weiden met bloemen bespikkeld, de donkergroene dennen en de slooten en plas sen van zijn geboortedorp. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat werkte hij op het land, in den stal of in de schuren; onvermoeid repte hij zijn handen, kromde hij zijn rug en wrocht gezapig voort, zonder ijdele onderbreking. Hij sprak wei nig, soms hoorde men heele dagen niet den klank zijner stem. Als hij een buurman ont moette, liet hij tusschen zijn tanden een gedempt „Uh" los en ging door met zijn werk. Gestadig sloeg hij de zicht in het goudgele graan en legde de eene garf naast de andere tegen den met stoppelen bedekten grond. Of wierp de schoven op den wagen en bracht tevreden naar de schuren den oogst, waar aan gedurende de laatste weken al zijn gedachten hadden gehangen. Dan weer mestte hij de akkers in den triestigen half donkeren herfstdag en strooide het kostbare graan op den pas geploegden grond, met hoop op een rijken oogst. Dan, met regelma- tigen slag, bewoog hij den dorschvlegel in de schuur alsbuiten de wind gierde over de akkers en de regen of de sneeuw vloog tegen de ruiten, verweerd'en half bedekt met spin- newebben, die vol kaf en stof hingen In de lente verzorgde hij weder de weiden, maakte heggen en slooten in orde en voelde zich herleven met het opkomen van het jeug dige groen, dat onder de koesterende stra len der milde voorjaarszon omhoog schoot. W elgemoed dreef hij zijn vee in de weide en maaide hij in de vroege morgenkoelte, als de dauw er een zilveren glans over uitspreid de het versche, riekende hooigras. Zoo gingen de weken voorbij. Zelfs op zon- en feestdagen gunde hij zich weinig rust. In de vroegte zocht hij den weg naar de kerk, vol van gedachten over het vee, het land en het weer over de opbrengst, Lot huishouden en he twer. En uit de kerk terug, verzorgde hij weder zijn vee, dat Zondags ook eten verlangde en gemolken wenschte te worden; hij ging de velden rond om te zien, waar hij 's Maandags het eerst zou moeten aanvangen en of hij andere boeren vóór was met de werkzaamheden, dan wel of zij het hem afwonnen; of zijn land met dat der anderen kon wedijveren en of zijn vruchten beter of slechter te velde stonden dan die zijner medeboeren. Des avonds zat hij dan na het avondgebed nog wat te knikkebollen en te soezen en legde zich daarna te rusten, om 's Maandags weer tijdig aan het zwoegen te zijn. Zoo sleet hij dagen in naarstig werken, zonder verpoozing en zonder andere afwis seling dan het keeren der seizoenen. Maar nu moest hij naar de stad. Zijn be drijf was in andere handen overgegaan en de nieuwe eigenaar was een stedeling en deze had hem des Vrijdags bericht, dat hij hem 's Zaterdags gaarne wilde spreken. De zaak leed dus geen uitstel en dat was voor de rust van Driek Basten maar goed, want het vooruitzicht van de reis naar de stad woog zoo op zijn gemoed, dat hij toch geen rust, meer had. 's Morgens nam hij de eerste autobus en toog stadwaarts, zwijgend, de pijp tusschen de dunne lippen geklemd. Toen hij goed en wel uit de bus was en naar den weg geinformeerd had keek hij rond als een kat in een vreemd pakhuis. Wat waren die huizen hoog en wat waren er toch een winkels. En mooie winkels, waar je van alles kon krijgen En die straten, wat waren ze hard en zindelijk! Zijn met ijzer beslagen schoenen klonken op de trottors, dat dé klank tegen de huizen sloeg en als echo weerkaatste. Neen, voor hem was dat niets; hij liep liever op zijen klompen door het malsche land of het natte gras, dat was veel zachter onder de voeten. En dan be hoefde hij ook niet zoo uit te kijken, om niet tegen menschen of palen aan te loopen. Wat. keken ze hem allemaal aan! 't Was of de jongens hem uitlachten. Ja, waarachtig, wat verbeeldden die stadslui zich wel? Was hij niet tienmaal beter dan zij, die kale stads- menschjes, met hun te kleine armoedige kleertjes. Neen, dan zijn trouwpak, dat hij vandaag weer eens aangetrokken had, om bij den eigenaar een deftigen indruk te ma ken, dat had hij nu al twintig jaar en dat was toch heel wat roayler dan die flutte- rende stadsmode, die geen jaar duurden- Plotseling zag hij zich in een winkelruit. Hij schrok eerst een beetje; hij wist niet, wie hij daar naar zich zag toekomen en hij stond bepaald perplex, toen hij bevond, dat het zijn eigen spiegelbeeld was. Hij had zich nooit zoo in een spiegel gezien. Thuis, als hij zich waschte aan de pt, keek hij wel eens 'a Zondags vooral( in de melkkan, bij wijze van spiegel, om te zen of zijn gezicht goed schoon was. En een stukje vensterglas stak in een mik van den perzikboom als een spiegel; maar hij maakte zelden gebruik van deze luxe; spiegels vond bij goed voor vrou wen Onwennig en half verlegen bekeek hij zich zelf in de wnkelruit. Hij viel zich toch een beetje tegen; hij meende dat hij er beter uit zag. Zijn pak was toch wel wat kaal en vooral heel erg groen. En de revers van zijen kraag krulden nog al omhoog; de kraag zelf was veel vet en zijn broek toonde duidelijk de hoogte aan, waarop zijn knieën gewoon waren zich te bevinden. Zijn schoenen waren niet zwart, maar hadden een grauw-wit-groene kleur van verschimmeld leer met verdroogd slijk. Zijn pet was ook groen en ter plaatse, waar hij ze gewoonlijk bij het opzetten aanpakte, heel kaal Neen, hij viel zich toch wel erg tegen. Ook kwam hij zi h Ouder en magerder voor dan hij meende te zijn. Hij zag er niet gunstig uit; zijn handen waren straatkleu- rig; zijn rose baard stak eenigszins dwaas af bij zijn aschgrauw gezicht. Het viel hem zelf op. Zijn baard. Hij was gewoon zich 's Zaterdagavonds een beetje te scheren. Zijn scheermes was niet al te best en hij wist er niet zeer handig mee om te gaan, zijn zeep was van inferieure kwaliteit en inzeepen kon hij niet best, maar. hij schraapte er toch zoowat, de langste haren af en die bleven |x taan, wel, die nam hij den volgenden keer eerst. Hij lette daar nooit zoo nauw op. Maar nu zag hij ot zijn beschaming, dat hij er niet voordeelig uit og. Het drong langzaam, maar met groote zekerheid tot hem door. En juit, nu hij op het punt stond kennis te maken met den nieuwen eigenaar, moest hij er integendeel gunstig uitzien. Maar wat kon hij er nu nog aan doen? Hij stond als het ware op den drempel van de grondeige naars huis. Juist viel zijn oog op een uithangbord: „Barbier". Wel konTiij zich dan toch even laten sche ren. Zijen gezicht zou er allicht iets blan ker door worden. Mocht dan zijn broek niet meer zijen, zijn pet niet nj^er mooi en zijn schoenen niet gepoetst, wel, hij was boer, en dat mocht men gerust zien. De nieuwe eigenaar als hij een verstandig man was zou liever zien, dat hij er als een ouder-, wetsche boer, een werker, uitzag, dan dat hij zoon modieuse meneer was, zooals je tegenwoordig waaracfitig boeren had. 't Was God geklaagd, maar er waren er, die je niet uit een herbergier of timmerman kon kennen. Maar laten scheren, ja, dat kon geen kwaad. Meteen stapte hij den scheerwinkel binnen. Maar zoodra hij binnen was sloeg hem de schrik om het hart. Zou dat veel kosten? Daar had hij niet aan gedacht. Eerst even vragen. Zeg baas, wat kost het scheren? Drie stuivers. Drie stuivers? Daar werken de menschen bij ons bijna een halven dag voor; drie stui vers! neen, dat is veel te veel. Ja vriend, je kunt het ook voor twee stuivers gedaan krijgen. Wat is het verschil? Wat minder odeur en pommade, wel, vriend, voor jou doe ik het ook voor een stuiver. Een ondeugende tinteling flitste door de oogen van den barbier, bijna opmerkbaar. Maar dan neem ik een ander mes; op zoo'n harden baard worden de messen nog al bot. Kom, voor een stuiver dan maar, zei Driek en zette zich op den scheerstock De barbier begon hem in te zeepen en in plaats van het traditioneel weerpraatje durfde hij dit met dezen natuurmensch niet aan begon hij den buitenman over het barbiersvak te spreken. Gij scheert u zeker zelf? Altijd, zei Driek. Kan ik wel merken. Waaraan kun je dat merken? Wel, in de laagten en vouwen zijn de haren langer, die heb je niet goed kunnen raken, vriend. 't Komt zoo nauw niet, zei Driek. Ik zou jou eigenlijk over den lepel moeten scheren. Wat is dat? Ja, in vroeger tijd waren de menschen over het algemeen magerder en kunstgebit ten waren nog niet in zwang; daardoor waren de wangen dikwijls ingévallen En om nu die ingevallen wangen goed te kun nen scheren, stak de barbier den duim in den mond van den klant en drukte zoo de holle wang een beetje bol. Later, toen de menschen wat deftiger en netter gedaan wil den hebben, hadden de fijnere barbiers een houten leper, die gewoonlijk aan een touw achter de deur van deETAOINNSIIIIDLU achter de deur hing, en deze lepel diende om in den mond van den klant de ingevallen wang wat naar buiten te drukken en toen raakte de duim meer in onbruik. Maar jaren lang is het mode geweest, dat de harbier alvorens te beginnen aan den klant de vraag stelde: Over den lepel of over den duim? Over den lepel was het natuurlijk duurder. Au, au, au, zei Driek.. De barbier was met inzeepen opgehouden en had het botte mes, dat mm of moer op een zaag leek, genomen en hiermee trachtte hij de wang van zijn klant schoon te schrap pen. Driek kreunde, de tranen schoten hem in de oogen, maar hij hield zich zoo lang mogelijk goed; kleinzeerig was hij niet en het ging immers voor een stuiver; hij had toch maar knapjes een dubbeltje afgepin geld. Toen de barbier echter onder de kin kwam, begon Driek ingehouden te kermen en te gillen. Daardoor ging het «og slechter en maakte het mes nog meer afwijkingen, zoodat het bloed den armen Driek langs het mishandelde vel dreef. Ge hebt een straffen baard, vriend, zei de barbier, 's is maar goed dat ik geen pas aangezet mes genomen heb, het zou bedor ven geweest zijn zoo goed als dit. Met veel moeite hield Driek zich nog zoo'n beetje in, totdat de barbier hem met het raspachtige mes onder den neus begon te kittelen. Toen werd het hem te machtig. Hij stiet met een gil den barbier van zich af. sprong op en gilde: Ik houd het niet langer uit. Je blijft er af Dacht je dat ik dat wou verdragen? Na de opwinding kwam de aangeboren schuchterheid terug en met óén sprong was hij buiten het lokaal; het zeepsop van zijn half geschoren gezicht wrijvende. Zoo, half geschoren, bloedend en vol zeep, legde hij Nog zenuwachtig en onrustig door de uitgestane angsten, waren wij besloten de reis voor dien dag maar te beëindigen. Do wind was gaan liggen en het hevige onweer dreef over. De regen druppelde nog wat na. maar het was toch te zien aan de reeds donker wordende lucht, dat ook dit spoedig afgeloopen zou zijn. Geen onzer wist zich uit vroeger dagen zulk een noodweer te herinneren, hoewel er bij ons gezelschap mannen waren, die grijs geworden waren, in dienst der maatschappij. De Congo had hen wel vertrouwd gemaakt met donder en bliksem, maar zooals ditmaal de natuur zich had doen gelden, was het ook voor de moedigsten onder ons nog een beproeving geweest. De hoornen waren vlak naast ons neergeploft en met donderend ge weld had zich de rivier over het lage land gestort. Alles was het werk van slechts enkele uren en in onze doodsangst zagen wij reeds het einde der wereld, vast over tuigd als wij waren, dat het zoo geen dag zou kunnen duren. De storm ging echter nog voor het heelemaal donker was, weer even plotseling liggen als hij was opge komen. De leider van ons gezelschap, De Beuke laar, afkomstig uit het oude Antwerpen, rilde merkbaar. Hij had het koud, nu de regen had opgehouden en er van de zon ook niets meer te ontdekken viel. Laten we maar een vuur maken, jon gens, en ons ver-heelden dat wij in de prairie zijn, sprak hij met zijn typischen Vlaamsche tongval. Nou, om je de waarheid te zeggen. Beuk, ik voel er niet veel voor, antwoordde •Kragen, een Amsterdammer-, ik zou liever nog maar weer in de booten gaan en pro- beeron een eind verderop onderdak te vin den i De Beukelaar keek hem even verbaasd in het kloeke, Hoilandsche gezicht. Tsjonge, Kraag, we kunnen wel mer ken, dat je nog niet veel begrip van Af riks hebt. Je zou het heslist morgen niet na vertellen, als je nu uog de rivier opging. Stetondonker, huiten de oevers, overal drij vende hoornen, hier en daar een krokodil, goeie morgen! Kragen zei niets terug. Hij was overtuigd. Nog niet lang geleden had hij zijn intrede in het onzalige Congo-land gedaan, maar hij was een zeer dapper man en had al ettelijke reizen door vreemde landen achter den rug. In Brazilië had hij nog slechts enkele maan den geleden deel genomen aan een gewaagde expeditie en dit was waarschijnlijk de reden, waarom De Beukelaar er geen bezwaar tegen had dat Kraag hem nu en dan een? tegensprak. Naijver of wangunst waren den mannen van ons clubje vreemd. Het levensgevaar waarin wij bijna voortdurend verkeerden had ons- eendrachtig gemaakt en niemand onzer zou het in zijn hoofd halen de ervaren Beuk niet in alles zijn zin te geven, want de Belg was inderdaad de eenige man, die tegen den taak van leider opgewassen wa« Daarbij kwam, dat hij behalve zijn groote kennis van het land en de verschillende rivieren een zeer sterk, bijna dierlijk instinct bezat, dat men slechts hoogst zelden bij Euro peanen aantreft. De Beukelaar voelde als het ware, wat er in de natuur te gebeuren stonü en telkens veranderde hij daarom zijn plannen zonder er ons n. eenigszins aan nemelijke reden voor op te geven. Ook dien dag nog, had hij last gegeven, een kleiner, zijstroom op te varen, terwijl wij door het houden van den hoofdrivier zeker een dag op den reis zouden hebben bekort. Maar nog voor den avond was het hevige onweer op gestoken on had De B-eukelaar ons dus on bewust van een wissen dood gered. Wij. besloten dus nu een vuur te maken, hetgeen makkelijker gezegd dan gedaan was, want al het hout, dat wij bijeenbrachten was nat en om het vlam te doen vatten vergde heel wat van ons gedold. Kragen begon echter met een mes de basten van de aklcen te krabben, terwijl hij de naakte twijgen daarna langs zijn lederen broek droog wreef Wij yolgden zijn voorbeeld en na een kwar tier krabben en wrijven gelukte het ons werkelijk een heoveelhsid bijna droog hout bijeen te krijgen. Mei mijn waslucifers sta^ ik den brand erin en weldra laaide het vuur hoog op. De rook was echter on verdra gelijk cn wij waren dan ook verplicht n flink eind achter zijn bezoek af bij den nieuwen grondeige naar. De geschiedenis vermeldt niet hoe het onderhoud afliep en ik ')en niet vf,n plan waarde lezer, u het gezicht te schetsen, dat de eigenaar trok, toen hij Driek zag binnen treden. Maar toen Driek op zijn terugweg weer voorbij den scheerwinkel kwam, liep hij voorzichtig langs den anderen kant van de straat, doodsbenauwd dat do barbier hem in de gaten zou krij?cn- Het geschreeuw van een varken weerklonk uit e enslagerij, gelegen naast den scheer winkel. Driek, die dacht dat het geschreeuw uit den barbierswinkel kwam, zeide in zijn eigen: Hij heeft er weer eentje onder het mes voor een stuiver. En toen het varken vermoedelijk in extremis een kevigen schreeuw uitstiet, zei Driek: En nu is hij onder den neus bezig. uit te gaan, ervaring van De B. en Kragen hielp ons ook hierbij; zij slaagden er spoe dig in den rook naar de rivier te drijven en zoo konden wij dus in een halven cirkel rond de vlammen neerhurken. Het vuur verlichtte onze gezichten spook achtig en het ongekende van dit avontuur tje maakte op iedereen een sterken indruk Niemand sprak, ondanks het weinigje com fort en gezelligheid waarvan we nu profi teerden, totdat plotseling Kraag in een scha terend lachen uitbarstte. Aha, die bleekgeziéhten, proestte hij, jullie lijken me wel! Ben je van plan alle maal stommetje, stommetje te gaan spelen, hé, den geheelen nacht; dat zal gezellig worden. We lachten allemaal, blij dat de somber heid verdwenen was, wij haddon even aan de Indianen-verhalen uit onze jeugd gedacht, en elkaar min of meer vreesachtig aangekeken, er van overtuigd, dat de Afrikaansche wildernis in werkelijkheid nog heel wat gevaarlijker kan zijn, dan de Amerikaansche prairie. Maar nu voelden we reeds de koesterende warmte van het vuur; onze kleeren werden droog cn spoedig zouden wij weer wat op verhaal zijn. Plotseling kwam lange Gijbelsen ons met een van zijn rare zetten woef ongerust maken. - Zeg, Beuk, vroeg hij in vollen ernst aan den Antwerpenaar, die het juist klaar gespeeld had om theewater te koken, zeg, merkten jullie hier nou nooit iets van leeu wen? Wij zijn toch in Afrika, hé? Do. Beukelaar keerde zich langzaam naar den spreker, blijkbaar te verbaasd om te lachen. De andere reizigers vermaakten zich buitengewoon, want zij hielden zich over tuigd van de juistheid hunner kennis ten opzichte van de op school reeds geleerde bijzonderheden omtrent het verblijf van leeuwen. Beuk scheen daar echter niet aan te denken. Ja, jong, daar zeg jij zoo iets, sprak hij nadenkend, het blijkbaar voorbijgaande, dat Gijbelsen over den streek waar wij ons op hielden had gesproken, ik ben nu al vijf cn twintig jaar in Afrika cn ik heb waarachtig nog nooit een leeuw gezien. Dat 'S toch wel sterk! Kragen glimlachte. Er is nog mee- land, dat Afrika heet, vond hij. De Beukelaar knikte. Er was ook neg meer land, dat Afrika heette, maar hij was ook niet altijd in dezen streek geweest Hij had de woestijn in het Noorden en de zand vlakten in het Zuiden ook gezien, maar de leeuwen, die er als stoffeering in de ver beelding der menschen bijbehooren, hadden zich nog niet aan ben vertoond. Nu dachten wij allen aan deze roofdieren en de verbazing der jongeren onder ons steeg ten top, bij het vernemen van allerlei ver halen, van oude en ervaren expeditie-reizi gers, die in de kampen cler Maatschappij ge logeerd hadden, maar in hun eerlijkheid steeds ontkenden, ooit leeuwen te hebben ge zien. Een enkele maal een spoor, maar daar bleef het bij- Eindelijk besloten we te gaan slapen om den volgenden morgen vroeg op te staan en te trachten onzen reis te vervolgen. Wij be spraken nog even de wenschelijkheid een wacht bij het vuur te laten, maar niemand scheen dit erg noodzakelijk te vinden, tot dat Kragen en ik aanboden wakker te blij ven cn het vuur aan te houden. Zoo geschiedde. De Amsterdammer vroeg mij allerlei bij zonderheden van mijn verblijf in Deli. Ik had daar 'n paar dagen op een rubberplan tage gewerkt en zijn animo om de Neder- landsche Koloniën te leeren kennen scheen nog al groot. Het gesprek vlotte zeer en wij vergaten spoedig alles om ons heen. Aan slaap dachten wij niet, daar zouden morgen in de booten wel een paar uurtjes voor over schieten. Het vuur brandde nog maar laag en wij zouden er spoedig nieuwe takken op moeten stapelen. Plotseling viel er iets op mijn hoofd. Ik bracht de hand naar het hoofd, tamelijk verschrokken; het was een blad. Kragen zag het en keek onwillekeurig naar den boom achter ons. Doodsbleek zal ik hem opspringen maar voor ik zijn voorbeeld kon volgen, werd ik door een geweldig gewicht tegen den grond gedrukt. Ik dacht het te zullen bester ven van angst; een ontzaggelijke slang kroop over mijn horst en beenen In mijn wanhoop dacht ik er niet aan mij te bewegen of in eanig opzicht te verde digen. Het monsterachtige dier deed mij echter niets, het gleed snel over mijn ge- heele lichaam om daarna met een niet te zeggen snelheid in de richting van den vluch tenden Kragen te glijden. Zoodra ik mij be vrijd voelde probeerde ik op te staan, maar het was alsof mijn ledematen door het ge wicht van het dier verpletterd waren. Mijn hoofd was versuft en zonder te kunnen den ken, wat ik deed greep ik een gloeienden tak van het vuur en sloeg er den vast slapen- den Beukelaar gevoelig mee over de beenen. De Belg vloog op en slaakte een kreet van ontzetting, toen hij gewaar werd wat er gebeurd was. In een oogenhltk waren allo mannen op. Met fluiten, brullen en schreeuwen trachtten wij de slang op de vlucht te jagen en zoo den armen Kragen te ontzetten. De Amster dammer sprong over de omgevallen boomen en verwijderde zich meer en meer van ons gezelschap. Hij begon gevaarlijk dicht hel water te naderen en wij voorzagen reeds, dat hij zich door het sissende ondier moest laten grijpen Kom er bij, schreeuwde hij in wanhoop, .PASSING SHOW .Luister nu eens, Smit. Het is van geen nut, dat je hier nu nog langer komt. Mijn heele tuin-installatie heb je al geleend". ,01i, maar ik kom om heel iets anders. Ik wou je vragen, of ik je tuin een avond mocht gebruiken voor een partij, die ik geef". blijf daar niet staan, lafbekken! Dat schudde ons wakker en alsof er een commando gegeven was vlogen wij met de geweren cn messen in de handen op het beest aan. De lange Gijbelen scheen zijn be zinning kwijt.; hij wierp zich op de snel- glijdendo slang en gaf het beest in razenden drift ettelijke diepe steken met zijn dolkmes. Het dier lag een oogenblik stil, tilde toen den kop op en schoot met wijd opengesper- den hek op zijn aanvaller toe. Gijbelsen dacli niet aan vluchten; in zijen radeloosheid stak' hij zijn dolk met geweldige kracht in den muil van het monster, dat onmiddellijk den' bek wilde sluiten. Gijbelen uitte een schreeuw van pijn, maar trok dadelijk daarna zijn hand weg. De slang liet zich plat op den grond val len ciWiegon zich hevig den kop te schuren} blijkbaar dacht zij niet meer aan een strijd met ons. In het ln der snel opkomende zon, zagen wij het heft, van Gijbclsen's mes in haar hek schiteren. Het dier was niet in staat de kaken te sluiten, daar het mes als een solide spalk diende, welke bovendien een vreeselijken pijn scheen te veroorzaken* De Beukelaar maakte een eind aan het jammerlijk schouwspel door de slang met een scherp vleesehmes to dooden. Hij voerde zijen werk tot, het eind toe uit, door ook nog het dolkmes terug te trekken. Het wondje aan Gijbclsen's hand was van weinig beteekenis. Kragen offerde zich op om het vergif er uit te zuigen. Hij had zooiets al meer gedaan en het heeft dan ook geen ge volgen voor hem gehad. De Beukelaar kon tevreden zijn, al was het dan geen leeuw, hij harl toch kennis ge maakt met een lid der dierlijke bevolking van Afrika's wildernis. Of hij naar een her haling zal verlangen, valt wel te betwijfelen! De truc van den schoolmeester In Amerika heeft een onderwijzer het klaar gespeeld zijn leerlingen zoover te brengen, dat geen hunner meer met vuile vingers of zwarte nagels naar school komt. Hij verdeelde de klas in twee groepen, die hij Havard en Yale noemde, naar de twee universiteiten, welke door hun sportprestaties hij het groote publiek favoriet zijn. Voor de kinderen waren deze twee groepen eikaars concurrenten. lederen dag werd er inspectie gehouden en na afloop maakte de leeraar bekend welke groep de schoonste handen had. Bij het eind van de maand werd aan de groep, die de meeste over winningen behaald had, een prijs toegekend. Het was een afdoend middel 1 En een handige truc Xantippe Apotheker: U vraagt om een middel, dat je man niet meer spreekt in zijn slaap? Mevrouw: Neen, dat-ie duidelijker. spreekt Te veel verlangd Dominee (tot bruidspaar): Gij moet bei den vermijden dat uw wegen uit elkaar loo pen. Het is plicht van den echitgeinoot zijn vrouw te beschermen; de vrouw moet haar man gehoorzaam zijn en hem op al zijn we gen als een trouwe kameraad volgen. Bruid: Ehdominee, kan dat niet veranderd worden? Ik geloof niet, dat ik mijn man op al zijn wegen kam volgen; hij is brievenbestellerheèft de buitenwijken en die zijn tegenwoordig zoo groot! - Moderne muziek Hij: Waar doet deze muziek je aan den ken? Zij;/Aan de deur van onze huiskamer, die jij altijd nog moet smeren! Hij wist er geen weg mee Zij vertelde haar man, dat ze den tuin* man 'n oudein jas van hem gegeven had en ook den haak, waaraan die was opgehangen. Enkele dagen later informeerde hij bij den tuinman of de jas paste. Uitstekend. En kon je den haak gebruiken? Het spijt me wel, meneer, maar die din- gen lijken me erg ompractisch. Ik probeerde hem ook aan te trekken, maar het hout be zeerde mijn schouders en de haak sloeg mijn hoed af! Een welkome aanbieding. Ik kan u dezen clubfauteuil warm aan bevelen. Is-ie zoo hijzonder goed? Ja, zeker! U krijgt bijv. onaangenaam bezoek. U laat dan den bezoeker in den fau teuil gaan zitten. En dan? Dan zinkt hij er in weg. J

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10