t
De Barbier.
De inspectiereis
WOENSDAG 3 JULI 1929
DERDE BLAD
PAGIIW 2
Driek Basten was niet gewoon zijn dorp te
verlaten. De stad had voor hem geen beko
ring; hij voelde zich op zijn gemak tus-
schen de golvende graanvelden, die groe
nende weiden met bloemen bespikkeld, de
donkergroene dennen en de slooten en plas
sen van zijn geboortedorp.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
werkte hij op het land, in den stal of in de
schuren; onvermoeid repte hij zijn handen,
kromde hij zijn rug en wrocht gezapig voort,
zonder ijdele onderbreking. Hij sprak wei
nig, soms hoorde men heele dagen niet den
klank zijner stem. Als hij een buurman ont
moette, liet hij tusschen zijn tanden een
gedempt „Uh" los en ging door met zijn werk.
Gestadig sloeg hij de zicht in het goudgele
graan en legde de eene garf naast de andere
tegen den met stoppelen bedekten grond. Of
wierp de schoven op den wagen en bracht
tevreden naar de schuren den oogst, waar
aan gedurende de laatste weken al zijn
gedachten hadden gehangen. Dan weer
mestte hij de akkers in den triestigen half
donkeren herfstdag en strooide het kostbare
graan op den pas geploegden grond, met
hoop op een rijken oogst. Dan, met regelma-
tigen slag, bewoog hij den dorschvlegel in
de schuur alsbuiten de wind gierde over de
akkers en de regen of de sneeuw vloog tegen
de ruiten, verweerd'en half bedekt met spin-
newebben, die vol kaf en stof hingen
In de lente verzorgde hij weder de weiden,
maakte heggen en slooten in orde en voelde
zich herleven met het opkomen van het jeug
dige groen, dat onder de koesterende stra
len der milde voorjaarszon omhoog schoot.
W elgemoed dreef hij zijn vee in de weide en
maaide hij in de vroege morgenkoelte, als
de dauw er een zilveren glans over uitspreid
de het versche, riekende hooigras.
Zoo gingen de weken voorbij.
Zelfs op zon- en feestdagen gunde hij zich
weinig rust. In de vroegte zocht hij den weg
naar de kerk, vol van gedachten over het
vee, het land en het weer over de opbrengst,
Lot huishouden en he twer. En uit de kerk
terug, verzorgde hij weder zijn vee, dat
Zondags ook eten verlangde en gemolken
wenschte te worden; hij ging de velden rond
om te zien, waar hij 's Maandags het eerst
zou moeten aanvangen en of hij andere
boeren vóór was met de werkzaamheden,
dan wel of zij het hem afwonnen; of zijn
land met dat der anderen kon wedijveren en
of zijn vruchten beter of slechter te velde
stonden dan die zijner medeboeren. Des
avonds zat hij dan na het avondgebed nog
wat te knikkebollen en te soezen en legde
zich daarna te rusten, om 's Maandags weer
tijdig aan het zwoegen te zijn.
Zoo sleet hij dagen in naarstig werken,
zonder verpoozing en zonder andere afwis
seling dan het keeren der seizoenen.
Maar nu moest hij naar de stad. Zijn be
drijf was in andere handen overgegaan en
de nieuwe eigenaar was een stedeling en
deze had hem des Vrijdags bericht, dat hij
hem 's Zaterdags gaarne wilde spreken. De
zaak leed dus geen uitstel en dat was voor
de rust van Driek Basten maar goed, want
het vooruitzicht van de reis naar de stad
woog zoo op zijn gemoed, dat hij toch geen
rust, meer had. 's Morgens nam hij de eerste
autobus en toog stadwaarts, zwijgend, de
pijp tusschen de dunne lippen geklemd.
Toen hij goed en wel uit de bus was en naar
den weg geinformeerd had keek hij rond als
een kat in een vreemd pakhuis. Wat waren
die huizen hoog en wat waren er toch een
winkels. En mooie winkels, waar je van
alles kon krijgen En die straten, wat waren
ze hard en zindelijk! Zijn met ijzer beslagen
schoenen klonken op de trottors, dat dé
klank tegen de huizen sloeg en als echo
weerkaatste. Neen, voor hem was dat niets;
hij liep liever op zijen klompen door het
malsche land of het natte gras, dat was
veel zachter onder de voeten. En dan be
hoefde hij ook niet zoo uit te kijken, om niet
tegen menschen of palen aan te loopen. Wat.
keken ze hem allemaal aan! 't Was of de
jongens hem uitlachten. Ja, waarachtig, wat
verbeeldden die stadslui zich wel? Was hij
niet tienmaal beter dan zij, die kale stads-
menschjes, met hun te kleine armoedige
kleertjes. Neen, dan zijn trouwpak, dat hij
vandaag weer eens aangetrokken had, om
bij den eigenaar een deftigen indruk te ma
ken, dat had hij nu al twintig jaar en dat
was toch heel wat roayler dan die flutte-
rende stadsmode, die geen jaar duurden-
Plotseling zag hij zich in een winkelruit.
Hij schrok eerst een beetje; hij wist niet, wie
hij daar naar zich zag toekomen en hij stond
bepaald perplex, toen hij bevond, dat het zijn
eigen spiegelbeeld was. Hij had zich nooit
zoo in een spiegel gezien. Thuis, als hij zich
waschte aan de pt, keek hij wel eens 'a
Zondags vooral( in de melkkan, bij wijze van
spiegel, om te zen of zijn gezicht goed
schoon was. En een stukje vensterglas stak
in een mik van den perzikboom als een
spiegel; maar hij maakte zelden gebruik van
deze luxe; spiegels vond bij goed voor vrou
wen
Onwennig en half verlegen bekeek hij zich
zelf in de wnkelruit.
Hij viel zich toch een beetje tegen; hij
meende dat hij er beter uit zag. Zijn pak
was toch wel wat kaal en vooral heel erg
groen. En de revers van zijen kraag krulden
nog al omhoog; de kraag zelf was veel vet
en zijn broek toonde duidelijk de hoogte aan,
waarop zijn knieën gewoon waren zich te
bevinden. Zijn schoenen waren niet zwart,
maar hadden een grauw-wit-groene kleur
van verschimmeld leer met verdroogd slijk.
Zijn pet was ook groen en ter plaatse, waar
hij ze gewoonlijk bij het opzetten aanpakte,
heel kaal Neen, hij viel zich toch wel erg
tegen. Ook kwam hij zi h Ouder en magerder
voor dan hij meende te zijn. Hij zag er niet
gunstig uit; zijn handen waren straatkleu-
rig; zijn rose baard stak eenigszins dwaas
af bij zijn aschgrauw gezicht. Het viel hem
zelf op. Zijn baard. Hij was gewoon zich 's
Zaterdagavonds een beetje te scheren. Zijn
scheermes was niet al te best en hij wist er
niet zeer handig mee om te gaan, zijn zeep
was van inferieure kwaliteit en inzeepen kon
hij niet best, maar. hij schraapte er toch
zoowat, de langste haren af en die bleven |x
taan, wel, die nam hij den volgenden keer
eerst. Hij lette daar nooit zoo nauw op. Maar
nu zag hij ot zijn beschaming, dat hij er
niet voordeelig uit og. Het drong langzaam,
maar met groote zekerheid tot hem door.
En juit, nu hij op het punt stond kennis te
maken met den nieuwen eigenaar, moest
hij er integendeel gunstig uitzien. Maar wat
kon hij er nu nog aan doen? Hij stond als
het ware op den drempel van de grondeige
naars huis.
Juist viel zijn oog op een uithangbord:
„Barbier".
Wel konTiij zich dan toch even laten sche
ren. Zijen gezicht zou er allicht iets blan
ker door worden. Mocht dan zijn broek niet
meer zijen, zijn pet niet nj^er mooi en zijn
schoenen niet gepoetst, wel, hij was boer, en
dat mocht men gerust zien. De nieuwe
eigenaar als hij een verstandig man was
zou liever zien, dat hij er als een ouder-,
wetsche boer, een werker, uitzag, dan dat
hij zoon modieuse meneer was, zooals je
tegenwoordig waaracfitig boeren had. 't
Was God geklaagd, maar er waren er, die
je niet uit een herbergier of timmerman kon
kennen. Maar laten scheren, ja, dat kon
geen kwaad.
Meteen stapte hij den scheerwinkel binnen.
Maar zoodra hij binnen was sloeg hem de
schrik om het hart. Zou dat veel kosten?
Daar had hij niet aan gedacht. Eerst even
vragen.
Zeg baas, wat kost het scheren?
Drie stuivers.
Drie stuivers? Daar werken de menschen
bij ons bijna een halven dag voor; drie stui
vers! neen, dat is veel te veel.
Ja vriend, je kunt het ook voor twee
stuivers gedaan krijgen.
Wat is het verschil?
Wat minder odeur en pommade, wel,
vriend, voor jou doe ik het ook voor een
stuiver.
Een ondeugende tinteling flitste door de
oogen van den barbier, bijna opmerkbaar.
Maar dan neem ik een ander mes; op zoo'n
harden baard worden de messen nog al bot.
Kom, voor een stuiver dan maar, zei Driek
en zette zich op den scheerstock
De barbier begon hem in te zeepen en in
plaats van het traditioneel weerpraatje
durfde hij dit met dezen natuurmensch niet
aan begon hij den buitenman over het
barbiersvak te spreken.
Gij scheert u zeker zelf?
Altijd, zei Driek.
Kan ik wel merken.
Waaraan kun je dat merken?
Wel, in de laagten en vouwen zijn de
haren langer, die heb je niet goed kunnen
raken, vriend.
't Komt zoo nauw niet, zei Driek.
Ik zou jou eigenlijk over den lepel moeten
scheren.
Wat is dat?
Ja, in vroeger tijd waren de menschen
over het algemeen magerder en kunstgebit
ten waren nog niet in zwang; daardoor
waren de wangen dikwijls ingévallen En
om nu die ingevallen wangen goed te kun
nen scheren, stak de barbier den duim in
den mond van den klant en drukte zoo de
holle wang een beetje bol. Later, toen de
menschen wat deftiger en netter gedaan wil
den hebben, hadden de fijnere barbiers een
houten leper, die gewoonlijk aan een touw
achter de deur van deETAOINNSIIIIDLU
achter de deur hing, en deze lepel diende om
in den mond van den klant de ingevallen
wang wat naar buiten te drukken en toen
raakte de duim meer in onbruik. Maar jaren
lang is het mode geweest, dat de harbier
alvorens te beginnen aan den klant de vraag
stelde: Over den lepel of over den duim?
Over den lepel was het natuurlijk duurder.
Au, au, au, zei Driek..
De barbier was met inzeepen opgehouden
en had het botte mes, dat mm of moer op
een zaag leek, genomen en hiermee trachtte
hij de wang van zijn klant schoon te schrap
pen. Driek kreunde, de tranen schoten hem
in de oogen, maar hij hield zich zoo lang
mogelijk goed; kleinzeerig was hij niet en
het ging immers voor een stuiver; hij had
toch maar knapjes een dubbeltje afgepin
geld.
Toen de barbier echter onder de kin
kwam, begon Driek ingehouden te kermen
en te gillen. Daardoor ging het «og slechter
en maakte het mes nog meer afwijkingen,
zoodat het bloed den armen Driek langs het
mishandelde vel dreef.
Ge hebt een straffen baard, vriend, zei de
barbier, 's is maar goed dat ik geen pas
aangezet mes genomen heb, het zou bedor
ven geweest zijn zoo goed als dit.
Met veel moeite hield Driek zich nog zoo'n
beetje in, totdat de barbier hem met het
raspachtige mes onder den neus begon te
kittelen. Toen werd het hem te machtig. Hij
stiet met een gil den barbier van zich af.
sprong op en gilde:
Ik houd het niet langer uit. Je blijft er af
Dacht je dat ik dat wou verdragen?
Na de opwinding kwam de aangeboren
schuchterheid terug en met óén sprong was
hij buiten het lokaal; het zeepsop van zijn
half geschoren gezicht wrijvende. Zoo, half
geschoren, bloedend en vol zeep, legde hij
Nog zenuwachtig en onrustig door de
uitgestane angsten, waren wij besloten de
reis voor dien dag maar te beëindigen. Do
wind was gaan liggen en het hevige onweer
dreef over. De regen druppelde nog wat na.
maar het was toch te zien aan de reeds
donker wordende lucht, dat ook dit spoedig
afgeloopen zou zijn.
Geen onzer wist zich uit vroeger dagen
zulk een noodweer te herinneren, hoewel er
bij ons gezelschap mannen waren, die grijs
geworden waren, in dienst der maatschappij.
De Congo had hen wel vertrouwd gemaakt
met donder en bliksem, maar zooals ditmaal
de natuur zich had doen gelden, was het
ook voor de moedigsten onder ons nog een
beproeving geweest. De hoornen waren vlak
naast ons neergeploft en met donderend ge
weld had zich de rivier over het lage land
gestort. Alles was het werk van slechts
enkele uren en in onze doodsangst zagen
wij reeds het einde der wereld, vast over
tuigd als wij waren, dat het zoo geen dag
zou kunnen duren. De storm ging echter
nog voor het heelemaal donker was, weer
even plotseling liggen als hij was opge
komen.
De leider van ons gezelschap, De Beuke
laar, afkomstig uit het oude Antwerpen,
rilde merkbaar. Hij had het koud, nu de
regen had opgehouden en er van de zon ook
niets meer te ontdekken viel.
Laten we maar een vuur maken, jon
gens, en ons ver-heelden dat wij in de prairie
zijn, sprak hij met zijn typischen Vlaamsche
tongval.
Nou, om je de waarheid te zeggen.
Beuk, ik voel er niet veel voor, antwoordde
•Kragen, een Amsterdammer-, ik zou liever
nog maar weer in de booten gaan en pro-
beeron een eind verderop onderdak te vin
den i
De Beukelaar keek hem even verbaasd in
het kloeke, Hoilandsche gezicht.
Tsjonge, Kraag, we kunnen wel mer
ken, dat je nog niet veel begrip van Af riks
hebt. Je zou het heslist morgen niet na
vertellen, als je nu uog de rivier opging.
Stetondonker, huiten de oevers, overal drij
vende hoornen, hier en daar een krokodil,
goeie morgen!
Kragen zei niets terug. Hij was overtuigd.
Nog niet lang geleden had hij zijn intrede
in het onzalige Congo-land gedaan, maar hij
was een zeer dapper man en had al ettelijke
reizen door vreemde landen achter den rug.
In Brazilië had hij nog slechts enkele maan
den geleden deel genomen aan een gewaagde
expeditie en dit was waarschijnlijk de reden,
waarom De Beukelaar er geen bezwaar
tegen had dat Kraag hem nu en dan een?
tegensprak.
Naijver of wangunst waren den mannen
van ons clubje vreemd. Het levensgevaar
waarin wij bijna voortdurend verkeerden
had ons- eendrachtig gemaakt en niemand
onzer zou het in zijn hoofd halen de ervaren
Beuk niet in alles zijn zin te geven, want
de Belg was inderdaad de eenige man, die
tegen den taak van leider opgewassen wa«
Daarbij kwam, dat hij behalve zijn groote
kennis van het land en de verschillende
rivieren een zeer sterk, bijna dierlijk instinct
bezat, dat men slechts hoogst zelden bij Euro
peanen aantreft. De Beukelaar voelde als
het ware, wat er in de natuur te gebeuren
stonü en telkens veranderde hij daarom zijn
plannen zonder er ons n. eenigszins aan
nemelijke reden voor op te geven. Ook dien
dag nog, had hij last gegeven, een kleiner,
zijstroom op te varen, terwijl wij door het
houden van den hoofdrivier zeker een dag
op den reis zouden hebben bekort. Maar nog
voor den avond was het hevige onweer op
gestoken on had De B-eukelaar ons dus on
bewust van een wissen dood gered.
Wij. besloten dus nu een vuur te maken,
hetgeen makkelijker gezegd dan gedaan was,
want al het hout, dat wij bijeenbrachten was
nat en om het vlam te doen vatten vergde
heel wat van ons gedold. Kragen begon
echter met een mes de basten van de aklcen
te krabben, terwijl hij de naakte twijgen
daarna langs zijn lederen broek droog wreef
Wij yolgden zijn voorbeeld en na een kwar
tier krabben en wrijven gelukte het ons
werkelijk een heoveelhsid bijna droog hout
bijeen te krijgen.
Mei mijn waslucifers sta^ ik den brand
erin en weldra laaide het vuur hoog op. De
rook was echter on verdra gelijk cn wij
waren dan ook verplicht n flink eind achter
zijn bezoek af bij den nieuwen grondeige
naar. De geschiedenis vermeldt niet hoe het
onderhoud afliep en ik ')en niet vf,n plan
waarde lezer, u het gezicht te schetsen, dat
de eigenaar trok, toen hij Driek zag binnen
treden.
Maar toen Driek op zijn terugweg weer
voorbij den scheerwinkel kwam, liep hij
voorzichtig langs den anderen kant van de
straat, doodsbenauwd dat do barbier hem
in de gaten zou krij?cn-
Het geschreeuw van een varken weerklonk
uit e enslagerij, gelegen naast den scheer
winkel.
Driek, die dacht dat het geschreeuw uit
den barbierswinkel kwam, zeide in zijn
eigen: Hij heeft er weer eentje onder het
mes voor een stuiver.
En toen het varken vermoedelijk in
extremis een kevigen schreeuw uitstiet,
zei Driek: En nu is hij onder den neus bezig.
uit te gaan, ervaring van De B. en Kragen
hielp ons ook hierbij; zij slaagden er spoe
dig in den rook naar de rivier te drijven en
zoo konden wij dus in een halven cirkel
rond de vlammen neerhurken.
Het vuur verlichtte onze gezichten spook
achtig en het ongekende van dit avontuur
tje maakte op iedereen een sterken indruk
Niemand sprak, ondanks het weinigje com
fort en gezelligheid waarvan we nu profi
teerden, totdat plotseling Kraag in een scha
terend lachen uitbarstte.
Aha, die bleekgeziéhten, proestte hij,
jullie lijken me wel! Ben je van plan alle
maal stommetje, stommetje te gaan spelen,
hé, den geheelen nacht; dat zal gezellig
worden.
We lachten allemaal, blij dat de somber
heid verdwenen was, wij haddon
even aan de Indianen-verhalen uit
onze jeugd gedacht, en elkaar min
of meer vreesachtig aangekeken, er van
overtuigd, dat de Afrikaansche wildernis in
werkelijkheid nog heel wat gevaarlijker kan
zijn, dan de Amerikaansche prairie. Maar nu
voelden we reeds de koesterende warmte van
het vuur; onze kleeren werden droog cn
spoedig zouden wij weer wat op verhaal zijn.
Plotseling kwam lange Gijbelsen ons met
een van zijn rare zetten woef ongerust
maken.
- Zeg, Beuk, vroeg hij in vollen ernst
aan den Antwerpenaar, die het juist klaar
gespeeld had om theewater te koken, zeg,
merkten jullie hier nou nooit iets van leeu
wen? Wij zijn toch in Afrika, hé?
Do. Beukelaar keerde zich langzaam naar
den spreker, blijkbaar te verbaasd om te
lachen. De andere reizigers vermaakten zich
buitengewoon, want zij hielden zich over
tuigd van de juistheid hunner kennis ten
opzichte van de op school reeds geleerde
bijzonderheden omtrent het verblijf van
leeuwen. Beuk scheen daar echter niet aan
te denken.
Ja, jong, daar zeg jij zoo iets, sprak hij
nadenkend, het blijkbaar voorbijgaande, dat
Gijbelsen over den streek waar wij ons op
hielden had gesproken, ik ben nu al vijf cn
twintig jaar in Afrika cn ik heb waarachtig
nog nooit een leeuw gezien. Dat 'S toch
wel sterk!
Kragen glimlachte. Er is nog mee- land,
dat Afrika heet, vond hij.
De Beukelaar knikte. Er was ook neg
meer land, dat Afrika heette, maar hij was
ook niet altijd in dezen streek geweest Hij
had de woestijn in het Noorden en de zand
vlakten in het Zuiden ook gezien, maar de
leeuwen, die er als stoffeering in de ver
beelding der menschen bijbehooren, hadden
zich nog niet aan ben vertoond.
Nu dachten wij allen aan deze roofdieren
en de verbazing der jongeren onder ons steeg
ten top, bij het vernemen van allerlei ver
halen, van oude en ervaren expeditie-reizi
gers, die in de kampen cler Maatschappij ge
logeerd hadden, maar in hun eerlijkheid
steeds ontkenden, ooit leeuwen te hebben ge
zien. Een enkele maal een spoor, maar daar
bleef het bij-
Eindelijk besloten we te gaan slapen om
den volgenden morgen vroeg op te staan en
te trachten onzen reis te vervolgen. Wij be
spraken nog even de wenschelijkheid een
wacht bij het vuur te laten, maar niemand
scheen dit erg noodzakelijk te vinden, tot
dat Kragen en ik aanboden wakker te blij
ven cn het vuur aan te houden.
Zoo geschiedde.
De Amsterdammer vroeg mij allerlei bij
zonderheden van mijn verblijf in Deli. Ik
had daar 'n paar dagen op een rubberplan
tage gewerkt en zijn animo om de Neder-
landsche Koloniën te leeren kennen scheen
nog al groot. Het gesprek vlotte zeer en wij
vergaten spoedig alles om ons heen. Aan
slaap dachten wij niet, daar zouden morgen
in de booten wel een paar uurtjes voor over
schieten. Het vuur brandde nog maar laag
en wij zouden er spoedig nieuwe takken op
moeten stapelen.
Plotseling viel er iets op mijn hoofd. Ik
bracht de hand naar het hoofd, tamelijk
verschrokken; het was een blad. Kragen zag
het en keek onwillekeurig naar den boom
achter ons. Doodsbleek zal ik hem opspringen
maar voor ik zijn voorbeeld kon volgen,
werd ik door een geweldig gewicht tegen den
grond gedrukt. Ik dacht het te zullen bester
ven van angst; een ontzaggelijke slang kroop
over mijn horst en beenen
In mijn wanhoop dacht ik er niet aan
mij te bewegen of in eanig opzicht te verde
digen. Het monsterachtige dier deed mij
echter niets, het gleed snel over mijn ge-
heele lichaam om daarna met een niet te
zeggen snelheid in de richting van den vluch
tenden Kragen te glijden. Zoodra ik mij be
vrijd voelde probeerde ik op te staan, maar
het was alsof mijn ledematen door het ge
wicht van het dier verpletterd waren. Mijn
hoofd was versuft en zonder te kunnen den
ken, wat ik deed greep ik een gloeienden
tak van het vuur en sloeg er den vast slapen-
den Beukelaar gevoelig mee over de beenen.
De Belg vloog op en slaakte een kreet van
ontzetting, toen hij gewaar werd wat er
gebeurd was. In een oogenhltk waren allo
mannen op.
Met fluiten, brullen en schreeuwen trachtten
wij de slang op de vlucht te jagen en zoo
den armen Kragen te ontzetten. De Amster
dammer sprong over de omgevallen boomen
en verwijderde zich meer en meer van ons
gezelschap. Hij begon gevaarlijk dicht hel
water te naderen en wij voorzagen reeds, dat
hij zich door het sissende ondier moest laten
grijpen
Kom er bij, schreeuwde hij in wanhoop,
.PASSING SHOW
.Luister nu eens, Smit. Het is van geen nut,
dat je hier nu nog langer komt. Mijn heele
tuin-installatie heb je al geleend".
,01i, maar ik kom om heel iets anders. Ik
wou je vragen, of ik je tuin een avond mocht
gebruiken voor een partij, die ik geef".
blijf daar niet staan, lafbekken!
Dat schudde ons wakker en alsof er een
commando gegeven was vlogen wij met de
geweren cn messen in de handen op het
beest aan. De lange Gijbelen scheen zijn be
zinning kwijt.; hij wierp zich op de snel-
glijdendo slang en gaf het beest in razenden
drift ettelijke diepe steken met zijn dolkmes.
Het dier lag een oogenblik stil, tilde toen
den kop op en schoot met wijd opengesper-
den hek op zijn aanvaller toe. Gijbelsen dacli
niet aan vluchten; in zijen radeloosheid stak'
hij zijn dolk met geweldige kracht in den
muil van het monster, dat onmiddellijk den'
bek wilde sluiten. Gijbelen uitte een schreeuw
van pijn, maar trok dadelijk daarna zijn
hand weg.
De slang liet zich plat op den grond val
len ciWiegon zich hevig den kop te schuren}
blijkbaar dacht zij niet meer aan een strijd
met ons. In het ln der snel opkomende
zon, zagen wij het heft, van Gijbclsen's
mes in haar hek schiteren. Het dier was niet
in staat de kaken te sluiten, daar het mes
als een solide spalk diende, welke bovendien
een vreeselijken pijn scheen te veroorzaken*
De Beukelaar maakte een eind aan het
jammerlijk schouwspel door de slang met
een scherp vleesehmes to dooden. Hij voerde
zijen werk tot, het eind toe uit, door ook nog
het dolkmes terug te trekken.
Het wondje aan Gijbclsen's hand was van
weinig beteekenis. Kragen offerde zich op
om het vergif er uit te zuigen. Hij had zooiets
al meer gedaan en het heeft dan ook geen ge
volgen voor hem gehad.
De Beukelaar kon tevreden zijn, al was
het dan geen leeuw, hij harl toch kennis ge
maakt met een lid der dierlijke bevolking
van Afrika's wildernis. Of hij naar een her
haling zal verlangen, valt wel te betwijfelen!
De truc van den schoolmeester
In Amerika heeft een onderwijzer het klaar
gespeeld zijn leerlingen zoover te brengen, dat
geen hunner meer met vuile vingers of zwarte
nagels naar school komt. Hij verdeelde de klas
in twee groepen, die hij Havard en Yale
noemde, naar de twee universiteiten, welke door
hun sportprestaties hij het groote publiek
favoriet zijn. Voor de kinderen waren deze
twee groepen eikaars concurrenten. lederen
dag werd er inspectie gehouden en na afloop
maakte de leeraar bekend welke groep de
schoonste handen had. Bij het eind van de
maand werd aan de groep, die de meeste over
winningen behaald had, een prijs toegekend.
Het was een afdoend middel 1 En een handige
truc
Xantippe
Apotheker: U vraagt om een middel,
dat je man niet meer spreekt in zijn slaap?
Mevrouw: Neen, dat-ie duidelijker.
spreekt
Te veel verlangd
Dominee (tot bruidspaar): Gij moet bei
den vermijden dat uw wegen uit elkaar loo
pen. Het is plicht van den echitgeinoot zijn
vrouw te beschermen; de vrouw moet haar
man gehoorzaam zijn en hem op al zijn we
gen als een trouwe kameraad volgen.
Bruid: Ehdominee, kan dat niet
veranderd worden? Ik geloof niet, dat ik
mijn man op al zijn wegen kam volgen; hij
is brievenbestellerheèft de buitenwijken
en die zijn tegenwoordig zoo groot!
-
Moderne muziek
Hij: Waar doet deze muziek je aan den
ken?
Zij;/Aan de deur van onze huiskamer,
die jij altijd nog moet smeren!
Hij wist er geen weg mee
Zij vertelde haar man, dat ze den tuin*
man 'n oudein jas van hem gegeven had en
ook den haak, waaraan die was opgehangen.
Enkele dagen later informeerde hij bij den
tuinman of de jas paste.
Uitstekend.
En kon je den haak gebruiken?
Het spijt me wel, meneer, maar die din-
gen lijken me erg ompractisch. Ik probeerde
hem ook aan te trekken, maar het hout be
zeerde mijn schouders en de haak sloeg mijn
hoed af!
Een welkome aanbieding.
Ik kan u dezen clubfauteuil warm aan
bevelen.
Is-ie zoo hijzonder goed?
Ja, zeker! U krijgt bijv. onaangenaam
bezoek. U laat dan den bezoeker in den fau
teuil gaan zitten.
En dan?
Dan zinkt hij er in weg. J