HET GEHEIM ZWEEFT. WOENSDAG 21 AUGUSTUS 1929 DERDE BLAD PAGINA 2 ïUlW Naar GEORGES MONTIGNAC 8) VII. Zoodra de morgen kriekte, gaf Belfici het sein tot opstaan. Allen waren spoedig op de been en kwamen in de zaal beneden sa men om een heeten kop koffie te gebruiken. Toen men de deur opende, was de dog, die den ganschen nacht gebromd had, bijna niet te houden. Hij trok en rukte aan zijn ketting oinder aanhoudend, woedend geblaf. Koest, Bezeau! vermaande de hout hakker; doch toen hij op den drempel kwam riep hij: Ziedaar, waarom Bezeau zooveel la waai maakt. Ilij wees op een lichaam met gekruiste armen op den grond liggend. Maar dat is Todwy! zei de dokter. Aha! mompelde BelMci; „eerste be drijf van de komedie", en hij volgde den geneesheer, die zich reeds over den In diaan boog. Hij is aan het hoofd gewond.Breng mij wat water. Ihans opende Todwy de oogen en ging langzaam, op den elleboog steunend, over eind zitten. Heb je pijn? vroeg de dokter. Verroer je niet, ik zal je verbinden. Niet noodig, antwoordde de ander koeltjes. De medicijnmannen der bleekge- zichteu kennen de woorden van den Indiaan niet. Ik zal me zelf verbinden. Wat is je overkomen? Och, de moeite niet waard om te ver tellen. Vannacht zag ik den gloed van een brand, en toen ik mij daarheen begaf, kwa men er geweerschoten uit het woud. Ik kreeg een schampschot aan hot hoofd maar dat beteekent niets. Todwy's kop is even hard als de rug van een kaaiman. Hij stond op, góng naar het meertje en wiesch zich zorgvuldig. Zeg eens, dokter, fluisterde Bellici, ge looft u, dat hij veel bloed verloren heeft. Na alles, wat je mij van hem gezegd heb, w^t ik niet meer waaraan mij te houden. Hoofdwonden veroorzaken toer altijd veel bloedverlies, niet waar? Dat is zoo. Welnu, ik wil een mooi ding geven, als u op de plaats, waar hij gelegen heeft, één druppeltje bloed vindt. Heit is waarachtig zoo! zei de genees heer na het vertreden gras bekeken te heb- hen. Daar wilde ik u alleen maar op wij zen. De geslepen vos speelt dus komedie. Nog al duidelijk: hij wil vaststellen, dat hij heelemaal geen deel gehad heeft in de voorvallen van dezen nacht, daar hij bewusteloos vóór den drempel der hoeve neerslag. Op dit oogenblik kwam Bourdhier snel toegeloopen. Dokter, er is geen romp meer! Ga je raadseltjes opgeven? Geen romp meer? Neen, dokter, maar de onthoofde van gisteren' isweggeloopen. Hij heeft nog gelijk! zei Bellici lachend. We hebben ons daarover echter nitt onge rust te maken, Todwy zal hem begraven hebben. Maar ik zou u wel een voorstel willen doen. Ga je gang, vriend. Konstantijn, de zoo wonderbaar ge redde neger, is ons van niet hec minsite nut. Wat wil je met hem doen? vroeg de dokter reeds ongerust. Hem naar Jacksonville terugsturen. Hij zal er verrukt over zijn en kan hun daarginds berichten van ons overbrengen. Een uitstekend idee. Wilt u, dat ik een kort verslag opstel van hetgeen wij gedaan hebben? Dat kan hij don eerwaarden Olivier ter hand stellen. Afgesproken. Handel naar goedvinden. Bellici boog en ging weer in hui3, terwijl de dokter de kameraden opzocht, die bij de afgebrande schuur een groote groeve dolven om de overblijfselen der ongelukki ge negers te begraven. Deze arbeid kwam in den loop van den voormiddag ten einde, waarop men afscheid van den houthakker en zijn vrouw nam. Behalve eenige genees middelen en wat rum stelde de dokter hun een som gelds ter hand tot aankoop van de matrialen voor den wederopbouw van de schuur. Ieder der deelnemers nam een pak conserven op de schouders voor het geval, ;dat de jacht geen voedsel genoeg mocht op leveren. Kort nadat de nu kleiine troep vertrok ken was, begaf ook Konsitantijn zich op weg om naar Jacksonville terug te keeren. Bellici had hem onder enveloppe een over zicht van de voorvallen hunner reis mee geven. Geen vijftig meter had hij afgelegd op het pad hem door den houthakker aan gewezen, of hij hoorde zich bij zijn naam roepen. Stilstaande zag hij op korten af stand een jongen man met rood haar als prairiejager gekleed, die een ruwe teenen korf met lianen omwikkeld in de hand hield. Neem deze mand, Konstantijn, en breng ze bij den gouverneur van Jackson villevanwege Red Hair. Sidderend trad de neger nader om het' genoemde voorwerp aan te nemen, doch de jager had hat reeds neergezet en was snel verdwenen. Volgens de bevelen van Red Hair trok de expeditie naar het Westen, eerst door eon beuken-, daarna door een dennenbosch en hield kort na den middag een paar uur halt. Een gansche vlucht korhoenders ver schafte overvloedig gebraad, hetgeen met de daar groeiende boomvruchten een heer lijk maal opleverde. Dan werd de marsch voortgezet door een bosch van tu'penboo- men, waar een weldadige koelte heerschte. Deze groote boomen verstikken de dennen en magnolia's niet, die in hun schaduw wassen, maar door hun breede bladeren ze ven zij als 't ware het zonnelicht zonder het te onderscheppen. Het oog verlustigde zich in eon rijkdom van groen en iloemen in de meest velekleurige verscheidenheid. Hier huisden talrijke exemplaren van een eigenaardige vogelsoort, door de Indianen vrij poëtisch „levende echo" genoemd .Bij eiken struik, dien de kleine troep passeerde, werd hij begroot door de grilligste kreten, wel geschikt om indruk te maken op lieden, die aanhoudend op hun hoede moesten zijn. Deze „levende echo", een bruine lijster mot zwart kalotje en oranje-rooden staart, bezit het vermogen alle geluiden, die zij hoort, te ont houden en na te bootsen met de bekwaam heid van een buikspreker. In hot stille woud klonken onverwachts en afwisselend geblaf van hond of vos, ge snor van de ratelslang, gekwaak van de bromkikvorsch, wielengeknars, het. geluid van een geweer, dat geladen wordtDit alles veroorzaakte in den begtinne dein man nen een soort vrees of ten ministe een gevoel van onzekerheid Doch Bellici nam dit weg door he>t belachelijk te maken. Wat nu, senores? Zullen wij ons als vreesachtige vrouwen bang laten maken door de stem van een papegaai.niet eens door een papegaai, maar door ten on- noozele lijster? Ziet u niet, dat deze vogels ons het welkom toeroepen, zij het dan ook op hun marnier? Zij doen het, zoo gced zij kunnen .Zij hebben vasit nooit Engelsch gehoord, anders, geloof ik zeker, zouden zij good morning geroepen hebben! Allen lachten, waarop Bellici plechtsta tig boog en daarna eenigo malen luide riep: „Good morning!" En buiksprekers- stemmen herhaalden tusschen de takken: good morning, terwijl het gewone, bonte gekakel der vogels voortging. De mannen hervatten den tocht door geurig en kleurig kreupelhout en vermaak ten zich nu met de wonderlijke kreten, die men hoorde. De dokter bleef een oogenblik staan om zijn pijp op te steken aain een vlammetje, dat Bellici hem voorhield, toen een der virituoozen zich vrijpostig op een struik in hun nabijheid kwam neerzetten en met prachtige juistheid een fanfaremelodie begon te fluiten: „As tu vu la casquette?" Verrast bleven beidcin staan. Hebt u het gehoord? vroeg Bellici: „Een Fransch melodie!" Ja, La casquette du père Bugeaud. de zouaveramarsch. Duis is hier een Franschman doorge trokken. Is wellicht de houthakker, dien wij daar even verlaten hebben een Franschman? Neen, dait is een Hollander. Na een kunstige roulade begon de vo gel met schorre stem te zingen: „As-tu vu la casquette, La casquette de Cl ar ene ei?" Krampachtig greep de dokter Bellici bij den arm: Clarencet! Er volgde nog een nieuwe roulade, en het beestje vloog weg om iets verder zijn Bed te herhalen. Bellici doodsbleek en de dokter zeer ont steld keken elkander zwijgend aan. Heb je hem gekend? vroeg Dalbray deelnemend. Doch de Italiapn had zijn gewonen glim lach teruggevonden en antwoordde: Clarencei? Heeft Bauer ons niet ge zegd, dait de secretaris van kolonel David son zoo heette? Ja, Georges Clarencet, hernam de dokter. Ik hield veel van hem. Hij moet dus hier gepasseerd zijn. Daaraan valt niet te twijfelen Hij werd voorzeker strong en van na bij bewaakt. Dat heeft hem op het vernuf tige denkbeeld gebracht een refrein, aan zijn oplichters onbekend, te vervormen, in de stellige hoop, dat deze vogels door hun wonderbare gave de woorden zouden ont houden en herhalen voor vrienden, die later mochten komen. Ja, zei de Italiaan, maar mijnheer. Georges Clarencet is al meer dan zes jaar verdwenen. Dat bezwaar is slechts schijnbaar: deze vogels worden vrij oud en verhuizen zelden. Meestal blijven zij In den omtrek van het nest Dat weet ik. Dus reeds zes jaar lang herhalt dit beestje dezen noodkreet Wie weet, wat er in dien tijd gebeurd is. En plotseling het hoofd opheffend ver volgde hij resoluut. Komaan, signor dokter, vooruit! Wij zijn blijkbaar op don goeden weg. Met vluggen tred voegden zij zich weer bij den troep. Was na het vertrek van de hoeve de tocht bijna een mooie wandeling geweest, nu volgde een zeer bezwaarlijke marsch van twee uur, over zeer verschillend ter rein: aanvankelijk een moerassige vlakte met behaarde varens, welke een rozengeur verspreidden, doch bevolkt waren met een soort kleine waterschildpadden, die hét loopen zeer bemoeilijkten, daar zij zich met haar sterke kaken aan de kleeren hechtten. Vervolgens vielen er zandheuvels met eiken en magnolia's te bestijgen, tot de bodem opnieuw week en slijkerig werd, vJ hoog opgaand veenriet. Hier moest men zeer voorzichtig wezen om niet in den grond weg te zinken. Eindelijk verscheen, maar nog ver weg, aan de overzijde van een lage savanne met azalea's in alle kleuren, het cypressenbosch, dat de zoom va.n het oerwoud moest wezen. 'tWas een vreemd schouwspel. Van verre scheen het een groote, sombere vlakte, door ontelbare kolommen gedragen. Bij nade ring bleek het woüd minder duister: de fij ne- cypressenbladeren lieten nog eenig lichit door. Tot een hoogte van vijftien of nvintig voet waren de stammen oud, krom en zon der takken; dan eerst vormde zich een dicht looverdak. Dikke, kromme wortels rezen hoog uit den weeken bodem en kronkelden zich als reusachtige slangen over het slijk, vol knoesten als groote meloenen. Eigen lijk was het een reuzenwoud in het water, want de geweldige tropische storm- en on weersvlagen hadden overal moerassen en verraderlijke venen gevormd. Verduiveld! riep de dokter onder dit wonderlijke dak tredend, hier zullen wij de oogen open moeten houden, jongens! 't Is oppassen voor wegzinken, slangen en de koorts. Todwy wij volgen je. Bellici had intusschen zijn geweer nage keken. De Indiaan, die glimlachend stond te wachten, ging hun nu langzaam vóór tus schen den wirwar, teneinde een weg te maken om een stilstaande plas of een gevaarlijk veen te vermij den, waaruit verstikkende gassen opstegen, die aan de oppervlakte als luchtbellen uit eenbarstten. Niemand sprak, want men moeist alle aandacht wijden aan de plek, waar men den voet plaatste, om niet op een salamander, slang of schorpioen te trap pen. Op eens deed zich een zwak gefluit hoe ren, gevolgd door een snijdenden gil en het geluid van een vallend lichaam. Berbi, die in het midden der rij liep, stak de armen uit om degenen, die volgden, tegen te hou den. Vóór hem lag een der houthakkers en zakte langzaam in het slijk weg; na enkele minu ten was het lichaam in het veen verdwenen, dat zich met een watergolf er over slooit. Haastig kwam de dokter nader Niets aan te doen, zei Berbi; hij is door een itrigonocephaal gestoken. Vrienden, groeten wij het eerste slacht offer onzer expeditie! Terwijl allen het hoofd ontblootten en bogen, knalden twee geweerschoten. Twee anderen, chefshoutzagers, zakiten op de wortelstronken ineen. Dit onverwachte vuur waarvan men de herkomst niet kon bepalein, bracht den troep een oogenblik in groote verwarring, doch op aanwijzing van den geneesheer school men weg onder de dooreengegroeide, kromme stammen, die op sommige plaatsen heele nissen of portieken vormden. Verroert u niet, sprak de dokter, ik ga otazen ongelukkigen hulp verleenen. Nëen, signor dokter, de aanvoerder mag zich niet aldus blootstellen. Jk zal het noodige doen, doch ik vrees, dot onze vrienden geen hulp meer noodig hebben. Langzamerhand kroop Bellici onder en tusschen de stronken tot de plaats, waar de getroffenen lagen. Hij legde zich plat bij hen ter aarde en onderzocht snel de licha men. Beiden waren dood. Met een afgebro ken takje peilde hij de wonden en schoof dan, steeds liggend, de lijken in het veen, waar zij onmiddellijk verzonken. Behoed zaam keerde hij tot zijn makkers terug. Zij zijn dood.ik heb ze tevens in bet moeras telegram; in deze giftige at mosfeer zou de ontbinding geen uur op zich laten wachten. Reeds drie offers! zuchtte Dalbray. Nog maar drie erffers, mompelde Bel lici, en de stem verheffend vervolgde hij: „Todwy, jij kent het woud zoo goed, uit welke richting denk je, dat de kogels kwa men? Heb je de wonden niet onderzocht? vroeg de Indiiaan reeds op zijn hoede. De kogels zijn van achteren ingedron gen, onder hot schouderblad. Zij, die schoten, bevinden zich dus achter ons; meer weet ik er niet van. Je hebt gelijk; daarom zullen wij met goedvinden van den dokter onzen tocht voortzetten, ons zoo goed mogelijk verschui lend, tot den Rooden Galg, die, naar je be weert, gemakkelijk verdedigbaar kan ge maakt worden. Is dat werkelijk je meening, Todwy? vroeg Dalbray. Ja, dat is mijn meeniing. Zeg eens, Todwy, hernam de genees heer, is er bij den Rooden Galg niet een schuilplaats van hout opgetrokken, het zoo genaamde Zwarte Huis? x Ja. Kunnen we diiar niet kampeeren? De Indiaan zweeg eenige oogcnblikken en zei dan: Het is slecht kampeeren in het Zwarte Huis; 't, ligt midden in de moerassen. Hoe ver is het van den Rooden Galg? Een kwartier gaans. En je meent, daJt de lloode Galg voor ons verkieslijker is? Dat meen ik zeker. De bodem is er zandig, omgeven door een dennembosch. We zullen dus hout hebben om vuur te ma kenin het Zwarte Huis zouden wij slechts slangen vinden. Welinu siignor dokter, laten wij dan optreken naar den Rooden Galg. Vooruit, vrienden, beaamde Dalbray. De geweren zijn toch in orde? Met Bellici onder een cypres staande, liet de geneesheer den troep vóór zich u t gaan U begrijpt toch wel, zei de Italiaan, dat ik geen woord -geloof van betgeen Todwy ons vertelt? Het Zwarte Huis ligt op een heuvel en niet in een moeras. Maar dan Dan moeten wij even goed naar den Rooden Galg gaan... dnar kan het geheim, dat ons omringt, opgehelderd worden Onze toestand is schrikaanjagend: als men ons vervolgt, zijn wij geheel onbe schermd tegen een geweervuur in onzen rug, Bellici glimlachte. Men zal ons niet vervolgen. En die schoten dan. Die kwamen niet uiit het cypressen- woud. Van waar dan? Wees zoo goed onze gezellen dn te halen dokter; ik wil trachten die vraag te beantwoorden. Hak mot dit bijltje hier en daar een wortel af, opdat ik u gemakke lijk terug kan vinden. Terwijl Dalbray zich bij de anderen voegde, ging Bellici onder een dikieen wor tel liggen na eerst zorgvuldig onderzocht ie hebben, of daar geen venijnig dier huisde. In deze houding zag hij naast zich de stam men der cypressen oprijzen, die in een dicht gebladerte eindigden, dat zich als een looverdak boven hem uitspreidde. Eenige minuten ging envoorbij. zelfs voor een geoefend oog was de Italiaan on zichtbaar, daar zijn khakikleeding één ge heel met den grond scheen te vormen. Weldra werd zijn aandacht getrokken door een lichte beweging in de bladeren van een zeer hoogen hoorn, wel veertig of vijf tig meter hoven zijn hoofd. Een gelaat ver toonde ziich en verdween weer. Altijd op den rug liggend had Bellici zijn karabijn geschouderd, en toen het loover zich weer bewoog, gaf hij' vuur. In een oogenblik was hij overeind en achter een dikken stam beveiligd. Een donkere mapsa tuimelde naar beneden en viel aan zijn voeten neer: een Se- minool met gebroken ribben. Het spoor van don dokter was gemakke lijk te volgen. Welnu? vroeg deze, toen Bellici zich weer bij hem gevoegd had. 't Is, zooals ik dacht: een Indiaan heeft uit een boomkruin op ons geschoten Ik heb hem neergelegd. De kolonine marcheerde steeds verder, zwijgend en geheel cnnder den indruk van den plotselingen dood hunner kameraden Todwy liep nog altijd voorop, voortdurend den moerassigen grond peilend. Van tijd tot tijd stond bij plotseling stil om een grooten omweg te maken; dan zag men den plat ten kop van een trigonocephaal tussehem de wortels oprijzen. Soms schouderde de gids snel zijn karabijn, en het ondier viel meit een verpletterden kop als een touw ter aarde, waar heit terstond door groote slijkratten verslonden werd. Na twee uur loopens voelde men het ter rein siteviger worden, en onverwachts kwam de troep op een kleine open vlakte vol va rens en bloemen, te midden waarvan zich een reusachtige roode ahorn verhief, door den bliksem van alle takken en bladeren beroofd: man had den Roodem Galg bereikt. Wijl de avond reeds begon te vallen, maak te men aanstalten tot de inrichting van het kampement. De tentdoeken werden ontvou wen en op staken uitgespannen. Spoediig was een flink vuur aangelegd, waarop een maal bereid werd van pemican en een op aardappelen gelijkende vrucht, die hier over vloedig voorkwam. De dokter stelde een waakdienst voor den nacht in. Alle leden der expeditie zouden beurtelings een uur de wacht houden. Twee fluitstooten zouden het alarmsignaal wezen. Ieder strekte zich onder zijn tent uit, de karabijn naast zich. Todwy zat tegen den ahorn geleund en rookte zijn pijpje met zijn gewone onverschilligheid. Bauer, die het eerst de wacht had, zat bij hat vuur, dat den ganschen nacht on derhouden moest worden. Overigens ging het kamp op in de -duisternis van het om ringende woud; diepe stilte alom. Het uur was verloopen, en Bellici kwam hem aflossen: er was niets noemer.swaar digs vorgevallen. Nadat Bauer zijn tent opgezocht had, bleef de Italiaan eenigen tijd rustig zitten. Todwy lag thans onder dein ahorn uitgestrekt, en zijn koperen ge laat werd nog even door het vuur besche nen. Zoodra Bellici bespeurde, dat de In diaan in slaap gevallen was, wierp hij een armvol groen hout op den gloed, die door den dicht omhoog stijgenden r_ok veel verduisterd werd. Langzaam kroop de Ita liaan achteruit tot den zoom van het bosch en verdween in den nacht. Todwy bleef rustig doorslapen, tot hij op eens wakker werd door het gevoel van iets zwaars op zijn borst. Vlug stak hij de hand uit en raakte nu een hoofd met haar, dat nevens hem rolde. Hij stond op en be- Ales} Bulwajodka was 'n Rus en uit de school van Lenin. Geboren als jongen van 't klein boersche platteland, was hij opgeklommen langs de ruggen van goed-meenende machthebbers èa groot geworden. Toen hij nog klein wal hoonde hij zijn vader die wolka dronk sloeg hij zijn moeder die goed was, smaalde hij de kleine boeren en hun pover bezit. Later zouden zijn grootcre voeten het Rus sische volk vertrappen. Hij was achttien toen hij verdween uit het kleine dorp en wereldwijs ter beevaart toog naar Petrograd. 't Was een lange en vreem de reis en 't gezelschap van den ouden priester vond hij 't allerminst vermakelijk Hoor wat hij Aiesj zei, toen ze zalen in dc schommelende drosthki onder walming van twee druipende vetkaarsen. Alesj Bulwajodka ons volk is goed, ons land is goed. 't Kwam hem voor, de wereld-wijze, ais werd hem dezen nacht 't dragen van een oud geheim vertrouwd. Met half geluifelde oogen bekeek hij don priester, zag hij da glimmend gesloten soutane, zag hij de smalle linkerhand gevouwen op de borst, de ander in ernstig gebaar omhoog. Maar volk en land zijn in de macht van duivels. Alesj Bulwajodka, dat is de strijd van goed en kwaad, van God en demon cn gij weet., Alesj Bulwajodka, wio eindelijk overwinnen zal. Had hij eerbied voor de stem? Hij had willen beweren: dat God '11 droombeeld wa? 'n boeman voor kleine kindertjes, dat eiko vrije ziel met God bad afgedaan. I-Iij durfde niet. Alesj, gij gaat naar de stad waar te hebben opgericht vier meter hoog een stand beeld voor Judas uit Iscarioth. Dat is de bastille der Russische duivels; als die valt: stooten ze ook hun hoofd op do hoekige keiën. Begrijp dit Bulwajodka en onthoud: dat ons volk goed is en ons land goed is, maar dat ze zijn in de macht van duivels... Maar hij die schold op z'n vader en door z'n smalen op 't volk de Russische traditie onteerde, die niet meer wist: wat hij was, alleen: wat hij wilde, lachte in de stilte luid om 't simpel woord. En omdat hij daarom toch lachen moest, heeft hij zich later afgevraagd: of hij een duivel was. Vier jaar en ook niet meer dan vier, heeft Alesj Bulwajodka mogen dienen in het leger van meester Lenin. Hij heeft z'n vader zien loopen in 'n troop vervuilde bedelaars: gewezen en beroofde boeren van 't goede land, die voedsel zochten in 'n verhongerende wereldstad. Hij heeft z'n moeder verdwaasd terug gevonden in 't gras langs den weg en ze heeft hem niet herkend. 1-Iij heeft do boeren van zijn dorp a's wanhopigen zien vechten tegen de woede van afgestompte soldaten en hij zelf is grijs ge worden: twee en twintig jaar hebben die vief. hem, als heel z'n leven, oude en kaduuk ge maakt. Omdat hij te heftig was viel hij tenslotte in ongenade. Nu, zelf 'n berooide, heeft hij gezocht naar z'n moeder, z'n vader. Zag men hem niet bij avond met haastige vingers gt"a' ven in 't gras langs den weg? Dat is Alesj Bulwajodka, zeiden de angstige menschen, hij zoekt z'n moeder. En zij hielden hun kinderen in 't veilige huis, 'n Zinnelooze, met de verbijstering in z11 wezen gekerfd is hij in z'n wapperende ge scheurde kleeren naar den grijnzenden Judas gerend, heeft hij vloekend de vuisten gebald, vol haat verlangd naar 't vergruizei,i beeld aan z'n voeten. In den vroegen morgen heeft do wacht hem gevonden, dood en nat van dauw. Zo hebben een haak gestoken in z'n kleeren en, als was hij 'n kadaver en géén mensch. hek ben ze hem over de steenen gesleept naar 't water in do buurt... en niemand heeft ge weten dat Alesj Bulwajodka de eerste c''11" vel was die z'n hoofd stiet tegen de krirt Omgekeerd. Waar heb je toch jo vrouw teereO kennen en liefhebben? Ik heb haar eerst leeren liefi: i en on later leeren kennen pas keek het hoofd van naderbij: het oas van een Seminool Indiaan; tuss.hen dat de tanden stak een papier, waarop deze woor den: „Van wege Red Ilair, in afwachting van het uwe. Met. een spottenden lach stiet hij h hoofd weg, doch keek argwanend rond. U:~ vens zijn karabijn nazieinde. Doch nu zich een zacht gesuis hooren, het kooi 1 van een lassa daalde, om zijn hoofd en be vestigde zijn armen tegen het lichaam. Nog vóór hij de minste beweging tot afweer ha kunnen maken omsnoerde een tweede ring van den lasso zijn keel en wiierp hem ter aarde, terwijl een derde hem de ^voeten kluisterde. Een man kwam van achter den ahorn te voorschijn. Todwy werd een pr°P in den mond gestoken, en hij voelde zic door het bosch wegsleepen. Na een tien minuten liet men hem liggen, en de Pr°P werd weggenomen. (Wordt vervolgd)*

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10