HET GEHEIM ZWEEFT. WOENSDAG 28 AUGUSTUS 1929 DERDE BLAD PAGINA 2 Naar GEORGES MONTIGNAC. 9). Hij bevond zich in een hut van zwart berookte boomstammen, door een stevige hou/ten deur gesloten. Een harstoorts brand de aan een ijzeren staak in den wand gesto ken. Todwy was in een hoek neergelegd, te genover hem stond met gekruiste armen Red Hair! Zij waren nu mei hun beiden in het Zwarte Huis. Je weet wie ik ben? vroeg de jonge roodharige man met doffe stem. Neen. Ik ben Red Hair. O zoo! Je komt me dus den kop af snijdendoe het dan spoedig.' Neen, Todwy, ik heb geen haast, want alvorens een daad van gerechtigheid te ver richten, wil ik die eerst rechtvaardigen. Een doodslag laat zlich niet rechtvaar digen: dat is de wot van den oorlog. Ik ben gereed't is goed. Een doodslag? Durf jij dat woord in je mond nemen! Kolonel Davidson, de gou verneur van Jacksonville, de vrederechter. zonder nog te rekenen die, welke ik niet weet. Ken je de beweegredenen van die moorden? Neen, die kom ik je juist vragen. Ik zal ze je irniet zeggen. Ook niet als ik je de gruwelijkste mar telingen doe ondergaan? Neen, ook dan niot. Ga je gang, hond van een bleek gezicht, dood mij! Jouws ge lijken hebben den mijnen al kwaad genoeg berokkend. Zij kunnen slechts één ding: het bloed vergieten van hen, die zij bij verras sing te pakken krijgen, en die zij ter dood brengen, wanneer zij niet meer gevaarlijk zijn. Ik wacht je martelingen kalmpjes af. Red Hair verbleekte. Goed, sprak hij. Het zal niiet gezegd wordon, dat een blanke zijn vijand aange tast heeft zonder hem een laatste hoop op behoud te geven. Snel bukte hij zich over den Indiaan en sneed de koorden door, welke diens armen en beenen gekluisterd hielden. Achteruit gaande rukte hij de toorts van den wand, doofde ze tegen den grond uit en riep: Verdedig je, Towdy! 'tWas nu stikdonker in de hut. De In diaan sprong op en met zijn shcalpeermes in de hand strekte hij den arm uit naar de plaats, waar hij heit licht had zien uitdoo- ven, doch zijn wapen trof slechts de boom stammen van den wand. Hij ging er tegen leunen en luisterde oplettend, maar Red Hair bleef onbeweeglijk. Langzaam, met ingehouden adem liep de Indiaan het vertrek in het rond zonder zijn tegenstander te ontmoeten. Dan lachite hij hoonend: Aha! Hij is er van door en wil mij uitrooken als een wolf in zijn nest! Volstrekt niet! antwoordde een stem vlak tegenover hem. Ik ben nog altijd hier. Todwy deed een nieuwen uitval in de richting van het vernomen geluid, stiet daarbij op hot lichaam van zijn vijand en klemde zich er aan vast. De strijders rolden over den grond, en in de diepe duisternis hoorde men slechts het hijgen der zwoe gende boezems, tot een gruwelijke kreet weerklonk, die onmiddellijk gesmoord werd. Dan verviel alles weer in de vorige stilite. Een kwartier verliepde deur der hut werd geopend, een Indianenhoofd keek behoedzaam naar buiten. De eigenaar er van nam zonder eeruige aarzeling den weg naar het kamp. Daar ging' hij onder den ahorn liggen en scheen weldra in diepen slaap verzonken, nadat hij eerst nog het vuur met een bos droog hout aangewakkerd had. VIII. De zware marsch van dien dag had de mannen zeer vermoeid; daar Bellici echter bij zijn verdwijning verzuimd had dengene, die na hem de wachtbeurt had, te waar schuwen, sliep het gansche kamp. zonder bescherming. Ectn geoefend oor evenwel had ipi bet naburige woud een zacht gekraak kunnen vernemen, een geritsel der bladeren. De In diaan, die aan den voet van den ahorn sluimerde, had het zeker gehoord, want op den elleboog steunend kwam hij een wei nig overeind. Naast hem fluisterde een stem: Ben jij daar, Todwy? Ja, antwoordde de Indiaan even zacht. Hier zijn de beloofde 50 dollars. Een zakje viel naasit hem neer. Dank je. Je kunt vertrekken, je taak is vol- bracht. Keer naar Jacksonville terug- ern houd otns door je negers op de hoogte. Wel dra zal men jo koppen zonder tal te scal peeren. geven. 'v Jo hebt ze nog niet, bromde de In dian. Ze zijn goed gewapend en zeer waak zaam. Wees onbekommerd; 150 Indianen be- achter han in he(t cypresson- jypud, en wij staan met evenveel man ini f'l halyen cirkel achter den Rooden Galg er éSj^oedjjur' vereenigen. wij ons; dan, i ze van^^e. kaptan omsingeld, en. wij lem ze plukken als vijgen. Goed, ik zal vertrekken. Ga eerst voorzichtig naar hun tenten en kijk, of ie rustig slapen. Vóór je vertrek boots jo het geluid van den roerdomp na ten teeken, dat wij voort kunnen rukken. Afgesproken. Vaarwel. De Indiaan hiietarda nog een oogenblik en ging dan naar het vuur, dat het kamp nog flauwtjes verlichtte. Vandaar sloop hij naar de voorste tont, waar de dokter en Boudhier rustten. ITij boog zich over den eerste en klopte talm zachtjes op .den schouder. Verschrikt sprong de geneesheer op. Houd je stil! fluisterde de Indiaan. Kruip op handen en voeten uüt do tent en zeg je makkers evenzoo te doen. Luister nu goed: je marcheert zonder links of rechts af te wijken in de richting loodrecht op de lijn, die van deze temt naar den Galg loopt.; dan kom je binnen een kwartier nan een donkere hut. Marcheer in groepen van vier, op een honderd pas van elkander. Do maan komt opmochten sommigen in een hinderlaag vallen, daarom behoeft nog niet de gansche expeditie om te komen. Zijn we dan omsingeld? vroeg Dol- bray, die Todwy te recht wantrouwde. Ja, behalve aan den kanlt, dien ik je aanwijs, doch alleen, wanneer je niet talmt. Ga zelf maar voor op. Neen, antwoordde de dokter heftig, ik zal den marsch sluiten. Maar wie verze kert mij Hier is een order, die ik je moet over handigen, zoo onderbrak de Indiaan hem. Dalbray nam het papiertje aan en las bij bet schijnsel van het vuur: „De dokter zal dezen nacht aan het hoofd van den troep gaan. R. II." Maar Todwy, heb je dan Red Hair gezien? En wat zou dat dan? En je hebt mij zijn hoofd gevraagd! Wie zegt je, dat ik het niet genomen heb? Je hebt hem dus gedood? Er valt geen tijd meer te verliezen. Vaarwel! De Indiaan wierp nog een armvol droog bout op het vuur en snelde heit donkere cypressenwoud in De dokter wekte Boudhier en bracht hem zoo kort mogelijk op de hoogte van hetgeen er voorgevallen was. Moesten zij Todwy gelooven, d'ie hun als een verrader aangewezen was; en wiens dubbelhartigheid zij reeds meermalen ondervonden hadden? Waarom voerde deze Indiaan, de verwoe de vijand van Red Hair, thans diens or ders uit? Was hun verborgen beschermer werkelijk door Todwy onithoofd, zooals deze scheen te beweren? Welk een nieuw, schrikwekkend geheïml Er viel slechts één besluit te nemen: de bevelen van Red Hair waren allerduide lijkst, dus zou men naar Todwy's aanwij zingen moeten handelen. In stilte werden allen gewekt en in groepen verdeeld. Daar door eerst kwam de afwezigheid van Bel lici aan het licht. Wat was er met den Ita liaan gebeurd? Zou hij wellicht bij een ver kenning in den omtrek gevangen genomen zijn? Men kon echter mieit langer wachten, men moeist vertrekken. Na de richting op de aangegeven wijze bepaald te hebben, begaf de dokter zich het eerst op weg, vergezeld door Thomas, Rou- xelle en Berbi Eenige minuten later volg den Boudhier, Bauer en nog twee anderen, en ten laatste Schmitt met de overigen Eenigen tijd, nadat het kamp verlaten was, weerklonk het geroep van den roer domp meermalen. Onmliddellijk kwamen van alle kanten uit het woud donkere go stalten opdagen en vielen op de tenten aan Die uit het Westen kwamen, waren kerels met ruige baarden en viltlioeden; de ande ren, van de Oostzijde naderend, droegen het oorlogscostuum der Semiinool-Indianen en haddon gelaat en lichaam met oker en vermiljoen geverfd. Leeg! riep een der eerst aangekome- nen. Ze zijn wegTodwy heeft ons ver raden! Doch op hetzelfde oogenblik knalden ge weerschoten in de richting, welke de ge neesheer, met zijn gezellen genomen had, hun achterste groep was op een bende Th. dianen gestooten, die den cirkel aan dien kant sloot. Een baardeloos man, die den troep in het kamp scheen te commandeeren, paf snel zijn orders: De Indianen bl-.jvir. allen nier. fiea man met mij naar clan L.in* der scho**». Wij moeten den dokter lavend vangen! Toen Schmitt zich den weg afgesneden zag, had hij de zi/nen onder do beschutting der boonion gep'aatft, ?n var. daar opende men het vuur op do *on, dezer, antwoordden, en Marveil!, een houthakker, viel door een kogrt grtroih-n. De posltfa werd epoodig eiil.uu'ibaai", Schim it en zijp. gezellen hadden weldra eok u-og t* strijden tegen sen hulpgeroep, die uit het kamp, dus achter liter, kwam. opzetten. Do aan voerder ervan hield zijn mannen achter de boomstammen verscholen en riep met luide item iirt het, Fit&wwh «rt daarna, rn liet Ec&PÏïch: Omsingelt ze! Schiet mot, we moeiten ze levend hebben! Doen da kleine troep was besloten zijn leven tot het uiterste te verdedigen om daardoor tevens de vervolging van de rest der expeditie te vertragen De houthakkers t .SöNDAGSNfSSK. De vro?.4«ze voetfcalap.ler als portier. legden met hun gewone koelbloedigheid zorgvuldig ao.n op eiken vijand, dien zij in den thar3 hslderen maneschijn bespeur den. Eik schot werd beantwoord door een kreet van woede era het gerucht van een iter aarde vallend lichaam. Verbitterd door dezen weer«Und van een handjevol lieden, hieven de Indianen eens klaps hun oorlogskreet aan en sprongen vooruit. Weer kwam ecra der houthakkers te vallen. Een tweede werd gewond, doch ging niettemin met schieten voort. Wij moeten uitwijken naar heit kamp era ons zoo ver mogelijk van onze vluchtende gezellen verwijderen, sprak hij. „Daardoor wordt hun kans op redding grooter. Wij hebben nu eenmaal het offer van ons le ven gebracht. Moge God mijn arme vrouw en mijn kleine Martha behoeden. Hoera voor het vrije Amerika!" Hoera! herhaalde zijn makkers op den troep achter hen aanstormend, die zich op een twintig meter afstand bevond. Er ontstond een verschrikkelijk gevecht van man tegen main. Meit kolfslagen vel den de houthakkers menigen tegenstander neer, doch de worsteling was te ongelijk. Schmitt kreeg een kogel in de borsit, de tweede viel door een messteek getroffen. Ook de laaitste, een reuzenkerel, diio de ka- rahijn als een molen boven zijn hoofd rond zwaaide, bezweek ten slotte. De strijd was geëindigd. Do onbekende verzamelde door een fluit signaal zijn verspreide mannen om zich. Een hunner plaatste op een drievoet een acotyleenlantaarn, waarvan de glains het gevechtsterrein helder verlichtte. De India nen zagen dit alles van verre aan, stokstijf onder de bomen staande. Niet veel geluk! mopperde de onbe- kende. Ze zijn er allen om koud, na eerst behalve' eenige Indianen nog twintig der onzen gedood te hebben. De patroon zal erg ontevreden zijn. Gelukkig krijgen wij de overigen morgen in onze «nacht. Bij het vernemen van het geweervuur had de groep door Boudhier geleid den pas versneld en den dokter ingehaald. De kleine troep, nu uit acht personen bestaan de, had den looppas aangenomen en be woog zlich snel op een pad, dat zich als een natuurlijke laan van ahornen voor deed. Na korten tijd kwam men hij de hut door Todwy aangewezen. De deur stond op een kier. Dalbray open de ze geheel en trad binnen. Het was er donker, doch bij het maanlicht, dat door deuropening viel, bemerkte hij een uitge doofde harstoorts op den grond; hij nam ze op en stak ze aan. Met hoog geheven arm onderzocht hij nu het inwendige der hut. Het eenige, langwerpige vertrek, waaruit zij bestond was ledig. Evenwel, heel achterin zag hij een lichaam, hij de haren aan een ijzeren haak in den wand opgehangen. Hij trad naderbij, liet het schijnsel der toorts oji het gelaat vallen endeinsde verschrikt achteruit Todwy't Is Todwy' Boudhier was bij hom gekomen. Maar die heeft ens nauwelijks een kwartier geleden verlaten! En toch is het Todwy zei Rouxelle op ztjn beurt; hij is door een. messteek in hst hart getroffen Ziet eens, welk een bloed plas op den grord. Ook zijn k loeren zijn vol Woed. Hat bloed is reeds zwart en bijnt ge stold, merkte de geneesheer op. Todwy moet reeds eenige uren dood zijn. En niette minik Leb hem ternauwernood eer. kwartier geleden nog gczicen en met hem gesproken, en, hier ia- ten overvloede de ge schreven crclcr van Rad Hair, die hij, mij overhandigde. - Kom ncu, dokter; als hij al efcnige uren dood is, hoe kan hij dan een kwar tier geleden met u gesproken hebben! En (och is het zoo, hield de dokter vol, want hem hebben wij hot te danken, dat wij hier zijn. Misschien hebt u wel met zijn vergees telijkt lichaam gesproken! riep een vroo- lijke stem, met een luiden schaterlach. Belliei stond in de deur, op zijn karabijn leunend. Bellici? Om u te dienen, signor. Waar komt u vandaan? Van een verkenningstochtje voor mijn gezondheid, waarbij ik heel wat gezien het: gebaarde maninen, Indianen, Red Hair. U hebt Red Hair geziien? Ja, signor. Ik ben zelfs tegenwoordig geweest bij den dood van Todwy, dien hij door een welverdienden messteek uit de wereld geholpen heeft. Dus heeft Rad Hair Todwy gedood? Ja signor. Maar hoe kon Todwy mij dan een kwartier geleden een order van Red Hair overbrengen? Dat is occultisme! zei- de Italiaan, op nieuw luidkeels lachend. Maar van Red Hair gesproken, ik moet u op mijn beurt een boodschap van hem overbrengen. Waar is hij op hst oogenhlik? Signor, nu vra.gt u mij te veel. Hier is het biljet. Veroorloof mij de deur te sluiten: de nachitlucht is zeer schadelijk, gevaarlijk zelfs, zoo dicht bij het cypressenwoud. Na een buiging sloot de Italiaan de deur zorgvuldig. De achit mannen hadden zich om de toorts geschaard, die door Boudhier vastgehouden werd, era bij heit licht daarvan las de dokter: „Na de ontvangst van dit schrijven zal dokter Dalbray wel zoo goed willen zijn het bevel over de expeditie aam Bellici over te dragen en alle orders, die deze geven zal, uit te voeren of te doen uitvoeren. Wij rijn zeer nabij het doel. Clarencet, Berlington, Cowlay en veel anderen zijn beslisit nog in leven. Red Hair". Nog in leven! Aller oogen vestigden zich op den nieuwen aanvoerder, dien Red Ilair aangewezen had, en die de ontzettende geheimen van het oerwoud moest kennen. De Italiaan stond met de armen over elkander vóór de ge sloten deur; zijn gelaat stond hoog ernstig, de eeuwige, beleefde glimlach was verdwe nen, zijn oogen schitterden op vreemde ma nier. De dokter, aangetrokken door dezen blik, dien hij vroeger nooit bij den Italiaan waar genomen had, zocht in zijn herinneringen, onder welke omstandigheden hij dezen gloed al eens ontmoet had, doch te vergeefs. Ilij boog dan lichtelijk en zei: Bellici, wij zijn tot uw orders. Wij hebben gezworen Red Hair te zullen gehoor zamen, die van zijn kant beloofde, met ons onze ongelukkige stad te redden. Ik vraag mij alleen af, of het te veraantwoor- den is onze zes gezellen aan hun lot over te laten, terwijl zij aangevallen zijn Door het Wespennest! Bij deze woorden van den Italiaan ging den omstanders een rilling over de leden. - Het Wespennest? Ja, weldra zult u het kennen, hernam Bellici. Wat onzen makkere aangaat, zij zijn dood. De acht overlevenden ontblootten zwijgend het hoofd. Dat zij rusten in vrede, sprak de dokter plechtig. Vrienden, hernam Bellici op beslisten toon, daar Red HaJir mij als zijn vertegen woordiger bij u aangewezen heeft, zal ik u mijn meening zeggen. U brengt den nacht in deze hut door. Tegen den ochtend wordt u aangevallen. Verwondert u over niets, wat er ook ge- beure. Veroorlooft mij in afwachting daar van u allen de hand te drukken: wellicht zal ik dit in langen tijd niet kunnen doen. Nadat Bellici zijn makkers ontroerd de hand gegeven had, nam hij Thomas bij den arm; dezen stonden de oogen vol tra nen. Thomas, kameraad, ik heb je noodig voor een kleine expeditie; want om die tot. e engoed einde te brengen, moeten wij met ons tweeën zijn. Tot uw orders. Wij laten u hier, vervolgde de Italiaan zich tcit den dokter wendend. Tot onzen terugkeer hebt. u niets te vreezen, want na bel gevecht van daar straks gaat de vijand uitrusten, zeker als hij i:s, ons nu te zullen vangen. Sluit u tot meer zekerheid op en antwoordt slechts dan, wanneer wij: onze namen noemen. Afgesproken. Thomas, help mij nu. eens onzen voor- maligcn vriend Todwy van den haak te nemen, om hem zelf te dragen Bellici verliet de hut en Thomas volgde hem met Todwy's lichaam op den rug. Zij volgden het gebaande pad, dat naar den rooden ahorn leidde, zorg dragend de plek ken door de maan verlicht te vermijden om tegen elke verrassing beveiligd te zijn. Na eenige miinuten Ioopens hield Bellici Thomas tegen od liet hem Todwy's lijk dwars over het pad leggen. Dan vervolgden zij hun weg. Spoodig waren zij op de open plek van den strijd. De dooden lagen nog op de korte va rens uitgestrekt. Bellici kwam dicht bij zijn makker en fluisterde: En nu, oude kameraad, komt het er op aan al je moed te toonen. Wij gaan kruipend naar de lijken, die je daar in het volle licht ziet liggen. Wij moeten ze. allen bekijken, 't Zal een vreeselijke aanblik zijn; wees dus kordaat, oude, en weifel niet. Wat ik je zal gelasten, doe je in de grootste stilte,, want we zijn geen kilometer van bet vijandelijke kamp. U kunt op mij rekenen: als- ziekcnop- passer heb ik al heel wat meegemaakt en gezien. Juist daarom is mijn oog op jou ge vallen Beiden legden zich plat ter aarde en i-1'° pen op de ellebogen naar hun doet Ab iemand hen bespied had, zou hij zeker beweging bemerkt, maar de verkenner* voor doode lichamen gehouden hebben. Nauwkeurig onderzocht Bellici elk der gevallenen, doch het schouwspel was **'0 afschuwelijk, dat hij meermalen stilhield eu do hand aan het klamme voorhoofd bracht Toen hij nu met Thomas allo lichamen om gekeerd liad, koos hij er één uit, een nri® met ruwe trekken era rooden baard. Deze droeg een open leeren buis, een rood wollen hemd en hooge laarzen van vaalrood 166T, waarin een pantalon van zwaar fluweel schuiil ging. Dat is juist, wat ik zocht, zooals je straks zult begrijpen, fluisterde de Italiaan Sleep hem heel zacht buiten het licht. terwijl Thomas zijn hevel uitvoerde, nam hij zelf een anderen gesneuvelde, vrij wel op dezelfde wijze gekleed, doch met zwarten baard. De beide lichamen werden met den rug tegen een dennenstam gezet. Kom wat dichterbij, Thomas, meer in het licht, dat moeten wij wagen. Je gaat in dezen zwartbaard veranderen; op de knieën en laat mij begaan Bellici haalde een klein grimeernecessaire voor den dag, een valschen zwarten en dito rooden baard, benevens een flaconnetje met een plakmiddel In tien minuten had hij Thomas' hoofd in dat van den doode ver vormd. Trek nu zijn kleeren aan, terwijl ik mij in het vel van dien roodbaard steek. Thomas verkleedde zich in stilte,- en mid delerwijl vermomde Bellici zich zoo handtëi dat hij volkomen op dera anderen gesneu velde geleek. Een vilthoed in het gras gevon den voltooide de gelijkenis, zoodat Thomas hem met open mond stond aan te stareD. Sapristi, mompelde deze verbaasd, wil' hebt u nu een smerigen kop! En jij dan, beste vriend? Wij lijken wel een paar zeeschuimers' Dan zijn wij juist, waar wij moeten wezen! -7- Wie duivel zou in u den eleganten Bellici herkennen? En in jou den netten, eerzamen Tho mas? Maar wij hebben geen tijd om gek heid te maken; wij gaan naar het kamp on zer tegenstanders. In vluggen pas zetten de twee gezellen Daarom opgelet, mijn beste Thoraa» Het gaat er nu niet om, aan champignons la Bordelaise te denken, maar oogen en ooren open te houden, 't Is nu er op of &t onder. Begrepen! Iln vluggen pas zetten de twee gezellen hun weg voort. Een vijf honderd nictrt' verder hield een stem uit een dicht begroei de plek van het bosch hen tegen. Wie daar? Nu nog moier, zei Bellici met slepend8 stem, kent men de vrienden niet meer? Hé Ben jij het, Barberousse? Zoo, wordt je nu wakker? En de Kolenbrander ook? We -dacht8® dat jullie dood waart. Een. kerel met een galgentronie stapte u" het bosch naar hen toe. Wij bezwijken zoo gauw niet; verklaar de de Italiaan. Wij komen uit het Zwart* Huis; de overblijvenden van de lieden m' Jacksonville brengen er den nacht door. O, dan hebben wij ze'. Ga dat spoedig aan den chef vertellen: het zal hem pleii'er doen. (Wordt vervolgd)- „HUMORIST". De man over den muur: „Ilt wou, dat u 'f® grasmachine liet smerenOh, hm, nee®1' u mij niet kwalijk Geen reden. Zij waren samen aan het lunchen. Waarom hou je toch den gebeden tijd dén kapstok achter je rug in het cog, f'n een der twee geïrriteerd. Nou, ik hou mijn overjas een bedi® in de gaten, antwoordde de ander. Wat kinderachtig. Ik zit toch ook D'e" herhaaldelijk om te kijken naar mijnja5 Nee,, maar daar is ook geen rede® voor. Want dé jouwe is net vijf minuien #t!* léden gestolen. Op school. Moe, klaagde Jantje, ik heb zoo n P'i° in m'n maag. Dat komt, zei moe, omdat Jantje na'19 in zijn maag heeft. Jij had moeten eten 's Middags zei meestér, dat hij hof fdl'd® had. Dat komt, zei Jantje, omdat uw hoe- leeg is, zégt moe

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10